direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welsum, noordwestelijke ontwikkeling
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dorpsontwikkelingsplan (DOP)

In het kader van burgerparticipatie hebben de inwoners van Welsum in 2009 een dorpsontwikkelingsplan (DOP) opgesteld. Bij de ontwikkeling van het plan zijn zoveel mogelijk inwoners uitgenodigd om mee te denken en te praten over de huidige en toekomstige leefbaarheid in het drop. Het plan geeft aan op welke wijze de inwoners de kern nu beoordelen en alsmede de gewenste ontwikkelingsrichting.

In het plan wordt aangegeven dat het gewenst is om een visie op te stellen waarin wordt aangegeven waar woningbouw kan plaatsvinden. Hiertoe is de visie 'DOP Bouwen' opgesteld door de werkgroep 'Bouwen'. Het doel van de visie is dat wordt aangegeven hoe deze woningbouwbehoefte voor Welsum kan worden ingevuld.

DOP Bouwen

Door de werkgroep Bouwen is een inventarisatie gemaakt van mogelijke bouwlocaties. Elke locatie is door de werkgroep besproken, waarbij de sterke en zwakke punten van de locaties benoemd zijn. Een aantal locaties is afgevallen, maar ook zijn locaties als 'sterk' (kansrijk) bestempeld.

Voor alle locaties heeft de werkgroep ook enkele algemene aandachtspunten geformuleerd:

  • 1. de landschappelijke waarden moeten worden versterkt;
  • 2. de landschappelijke inpassing moet worden gewaarborgd, vooral in het buitengebied.

Door de werkgroep is aan de hand van de sterke en zwakke punten, een discussie geweest over de prioritering. Dit betekent dat de niet alle locaties ingevuld kunnen worden, ook omdat er geen onbeperkte vraag naar woningen is. De werkgroep heeft uiteindelijke de volgende prioritering gekozen:

  • 1. Locatie Brabantse Wagen.
  • 2. Pastorie en 'Coolsingel'.
  • 3. Afronden Middelstuk.

Vervolg

Nadat de gemeente het DOP grotendeels omarmd heeft, is getracht om grond te verwerven voor de voorliggende locatie (Middelstuk II). De gemeente is hier niet in geslaagd en heeft hier ook niet verder op ingezet, mede vanwege de economische omstandigheden en de daarbij horende veranderende rol van de overheid. Uiteindelijk is het een private partij gelukt de gronden te verwerven om alsnog uitvoering te kunnen geven aan het DOP.

Dit heeft geresulteerd in afspraken met de gemeente. In deze afspraken is onder andere bepaald dat in totaal ruimte wordt geboden voor 21 woningen. De bedoeling is dat dit gefaseerd aaboden wordt, afhankelijk van de vraag en behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0001.png"

Luchtfoto van de locatie

1.2 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 mei 2012 en in werking getreden op 9 augustus 2012.

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidinde hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Landschapskenmerken

Welsum ligt op de westelijke oever van de IJssel en maakt onderdeel uit van het oeverwallenlandschap. Welsum. De oeverwal is van oorsprong de plek die als eerste werd bewoond in de IJsseldelta, omdat deze gebieden iets hoger liggen dan het achterliggende land. Op de oeverwallen liggen de rivierdijken, de uiterwaarden en veelal oude dorpjes. Door hun lange bewoningsgeschiedenis, hun relatieve hoogte en de zandige samenstelling van de ondergrond zijn oeverwallen relatief afwisselende landschappen met onder meer akkers, boomgaarden, erven en beplantingen. Daarnaast kenmerkt het landschap zich door een onregelmatige verkaveling en een mix aan functies. Veel boomgaarden zijn inmiddels gerooid en veel kavelgrensbeplantingen zijn verdwenen.

In onderstaande kaartbeelden is weergegeven op welke wijze de kern Welsum en het omliggende landschap zich de afgelopen eeuw heeft ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0002.png"

Een vergelijking tussen de topografische kaarten laat een duidelijke toename van bebouwing zien. Ook de schaalvergroting van de landbouw, en daarmee onder andere het verdwijnen van beplanting op de perceelsgrenzen, is hieruit goed af te lezen. Goed waarneembaar is ook dat de afgelopen eeuw meer ruimte is vrijgemaakt voor het bergen van water.

2.1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van het dorp Welsum aan sluit aan op bestaande bebouwing en bestaande functies in het dorp. Ten oosten van het plangebied ligt het Middelstuk, een van de laatste grotere dorpsuitbreidingen. In het zuiden wordt het plangebied begrenst door de tennisbanen. Het westen en noorden van het plangebied grenst aan het agrarische landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0003.png"

Luchtfoto van de locatie

Het plangebied is onbebouwd en in gebruik als landbouwgrond. De locatie is onderdeel van het rivierenlandschap, nader gekenmerkt als overwalgebied. Bij ontwikkelingen in dit gebied is in het landschapsontwikkelingsplan het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied door middel van karakteristieke landschapselementen het uitgangspunt. Dit is vertaald in het voorliggende plan waar in paragraaf 2.2 verder op ingegaan wordt. Ter illustratie onderstaand enkele foto's vande locatie op dit moment.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0004.png"

Fotoimpressie van de huidige locatie en haar omgeving

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het plan voorziet in de bouw van dertien starterswoningen, zes twee-onder-één-kapwoningen, en twee vrije kavels. De starterswoningen worden gerealiseerd in twee rijen van zes en zeven woningen. Deze woningen zijn met de achterzijde naar elkaar gesitueerd, gescheiden door een achterpad. Rondom de starterswoningen loopt de ontsluitingsweg en het trottoir. Het parkeren gebeurt op eigen terrein en op de rijbaan. De twee-onder-één-kappers en de vrijstaande woningen zijn georiënteerd op deze ontsluitingsweg en grenzen met de achterzijde van het kavel aan het omliggend landelijk gebied. De ontsluiting van het gebied sluit aan op het Middelstuk I en voorziet in een eventuele doorontwikkeling ten westen van het gebied. De kavelgrote varieert van minimaal 120m2 voor een rijwoning tot maximaal 650m2 voor een vrijstaande woning en is hiermee passend in de dorpe schaal van Welsum en sluit aan bij het karakter van Middelstuk I.

Landschappelijke inpassing

Het plan wordt aan de noordzijde begrensd door een aan te planten singel van knotwilgen, die wordt doorgezet uit Middelstuk I ten oosten van het plan. Op deze manier wordt een bestaande landschappelijke structuur ingepast in het plan. De gecontinueerde wilgensingel zorgt voor een eenduidige landschappelijke dorpsbegrenzing aan de noordzijde van Welsum. De westgrens van het plan wordt ingericht met strook gebiedseigen hoogstam fruitbomen. Deze vormen de begrenzing van de tuinen van de kavels die grenzen aan de westgrens van het plan. De tuinen sluiten aan op het landelijk gebied, waarbij de overgang openbaar / privé wordt gemarkeerd door de fruitbomen. Door het continueren en realiseren van de singels worden karakteristieke kleinschalige landschapselementen toegevoegd, waardoor het plan een plek krijgt in het oeverwal landschap. Het perceel tussen het plan en de sportvelden ten zuiden van het plan blijft onbebouwd waardoor een open plek tussen de ontwikkeling en de sportvelden gehandhaafd blijft. Daarbij wordt de zichtlijn op de historische boerderij ten zuidoosten van het plan in stand gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0005.png"

Stedenbouwkundig plan Middelstuk II.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

In de SVIR geeft het kabinet aan hoe het de bereikbaarheid in Nederland de komende jaren wil verbeteren. Uiterlijk in 2020 moeten op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur rijden. Reizigers kunnen zo de trein nemen zonder hun reis vooraf te plannen. Dit heet spoorboekloos reizen. Verder wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Verder worden bestaande wegen beter benut. Bijvoorbeeld door spitsstroken ruimer open te stellen en reizen buiten de spits te stimuleren.

Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over de voorliggende ontwikkeling. Het plangebied ligt wel in de nabijheid van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Er is een natuurtoets uitgevoerd waaruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten met zich mee brengt ten aanzien van het natuurgebied. Voor nadere informatie over de uitgevoerde natuurtoets wordt verwezen naar paragraaf 4.2.8. Het initiatief raakt voor het overige geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een strijdigheid met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

In paragraaf 3.3.3 wordt er verder ingegaan op het uitvoeringsmodel van de provinciale omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Onderstaande afbeelding geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0006.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn vooral artikel 2.1.6 onder 1 en artikel 2.14.4 van de Omgevingverordening Overijssel 2009 van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Gebieden met risico op overstroming (snel en diep onderlopende gebieden)

Het plangebied ligt in een gebied met risico op overstroming. Dit betekent dat plannen die voorzien in realiseren van nieuwe bebouwing binnen de dijkringen, uitsluitend zijn toegestaan voor functies met een zwaarwegend maatschappelijk belang. Daarbij is een afwijking opgenomen ten aanzien van agrarische functies en incidentele woonbebouwing. In de toelichting op bestemmingsplannen of in ruimtelijke onderbouwingen die betrekking hebben op de gebieden binnen de dijkringen, dient een overstromingsrisicoparagraaf in het plan inzicht te bieden in de risico's en de getroffen maatregelen en voorzieningen om de risico's te beperken.

Voor de risicoparagraaf ten aanzien van de nieuwe bebouwing wordt verwezen naar de milieutechnische haalbaarheid inzake externe veiligheid in paragraaf 4.2.7 en de het overstromingsrisico in paragraaf 4.3.2.

Behoefte aan woningen:

In Welsum is in het kader van het Dorpsontwikkelingsplan sterk naar voren gekomen dat behoefte bestaat aan woningen voor starters. Inwoners van Welsum die een huis in het eigen dorp zoeken, kunnen nu beperkt worden voorzien in deze behoefte.

Voor het overige zijn er geen nadere aandachtspunten. Derhalve wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – Mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren". Onderstaand een uitsnede van de kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0007.png"

Uitsnede van het ontwikkelingsperspectief

Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap

Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw- recreatie-zorg, landbouw- natuur en landbouw- water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"

Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief "Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap" en sluit aan op het ontwikkelingsperspectief "Stedelijke omgeving – woonwijk".

Het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' laat in eerste instantie geen locatie voor de uitbreiding van woningbouw toe. Om hier van af te wijken, wordt ondersteund door het maatschappelijk draagvlak dat de bewoners van Welsum hiervoor zelf georganiseerd hebben. In het kader van het Dorpsontwikkelingsplan heeft de werkgroep Bouwen verschillende locaties bekeken. Van alle locaties zijn de voor- en nadelen beschreven. Uiteindelijk heeft het dorp zich uitgesproken over de meest geschikte locaties voor woningbouw. De eerst gekozen locatie is inmiddels al ingevuld (Brabantse Wagen). De voorliggende locaties was één van de andere 2 kansrijke locaties. Het maatschappelijk draagvlak voor de voorliggende locatie, maakt afwijking van het provinciaal beleid en daarmee woningbouw op de voorliggende locatie te rechtvaardigen.

Gebiedskenmerken en landschappelijke inpassing

Het belagnrijkste gebiedskenmerken in en om Welsum, zijn de 'overwallen'. Hierin past een mozaik van bebouwing, erven, boomgaarden, akkers en singels. In de inpassing van het voorliggende plan is hierbij aanpassing gezocht. Met name door waarborg van groene randen als overgang naar het buitengebied. Ook wordt in de beplanting aansluiting gezocht bij gebiedseigenkenmerken, door het planten van knotwilgen en fruitbomen. Richting het buitengbied wordt gekozen voor een zachte overgang en zijn erfascheidingen niet toegestaan.

De geschetste landschappelijke inpassing is ook in het kader van het Dorpsontwikkelingsplan als randvoorwaarden meegegeven, waarin de volgende voorwaarden geschetst waren:

  • 1. de landschappelijke waarden moeten worden versterkt;
  • 2. de landschappelijke inpassing moet worden gewaarborgd, vooral in het buitengebied.

Naast een groot maatschappelijk draagvlak wordt er ook gezorgd voor een borging van de landschappelijke inpassing. Dit wordt gedaan door in het bestemmingsplan aan de randen een 'groen' bestemming op te nemen, waarmee ook vergunningsvrij bouwen uitgesloten is. Daarnaast wordt in de koopovereenkomst van iedere kavel aan de buitenrand een verplichting opgenomen een verplichting opgenomen voor het behoud en onderhoud van de streekeigen beplanting.

Conclusie:

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is het met het daar geldende ontwikkelingsperspectief. Het draagt bij aan het behoud van de sociale vitaliteit van het dorp en de opoffering van een stukje agrarisch gebied wordt gecompenseerd door een versterking van de landschappelijke structuren en zijn gebiedseigen.

3.3.4 Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe (2009)

De Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe (voorheen waterschap Veluwe) regelt de waterschapseigen onderwerpen op het gebied van water, zoals normen waterkwantiteit en grondwater.  Deze waterverordening is op 21 december 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en Overijssel.

De Waterverordening stelt dat in een beheersgericht bestemmingsplan ten minste de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen. Daarnaast dient een overzicht van de te realiseren strategische doelstellingen in het regionaal waterplan te worden opgenomen.

3.3.5 Waterbeheersplan waterschap Vallei en Veluwe (2009)

Het Waterbeheersplan 2010-2015 van het Waterschap Vallei en Veluwe (voorheen waterschap Veluwe) is definitief vastgesteld door het algemeen bestuur op 25 november 2009. In de planperiode 2010 tot en met 2015 wil het waterschap doelgericht werken. Elk doel heeft één of meer opgaven die op enig moment in de planperiode, of gedurende de gehele planperiode, moet worden uitgevoerd. Het waterschap onderscheidt de volgende doelen.

  • veilige dijken;
  • gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden;
  • vermindering wateroverlast en water voor droge tijden;
  • goede onderhoudssituatie;
  • herstel en behoud van bijzondere natuur;
  • goede waterkwaliteit;
  • stedelijk waterbeheer;
  • transport en zuivering van afvalwater;
  • brede kijk.

Het waterschap kiest ervoor om te werken vanuit het ontwikkelingsmodel van robuuste watersystemen. Deze benaderingswijze is integraal. Dat wil zeggen dat de watergangen niet alleen ruimer zullen worden (her)ingericht (waardoor we meer water kunnen vasthouden), maar dat de wateren en flauwe oevers ook meer ruimte kunnen bieden aan planten en dieren (ecologisch doel) en het onderhoud minder intensief kan worden. Dit biedt tevens kansen om makkelijker aan verplichtingen uit de Flora- en faunawet te voldoen. Deze benaderingswijze betekent dat het waterschap bij het prioriteren van de uitvoering van maatregelen voorrang geeft aan maatregelen met een 'stapeling van doelen'. Meerdere doelstellingen kunnen namelijk tegelijk van toepassing zijn op hetzelfde water. Bijvoorbeeld een HEN-water dat tegelijk KRW-waterlichaam is en op het beekherstelprogramma staat. Door in een dergelijk water met voorrang de geformuleerde maatregelen uit te voeren, wordt bijgedragen aan verschillende afzonderlijke doelen. In dit kader zijn ook de zogeheten KRW-synergiemaatregelen van belang. Voor deze maatregelen heeft het waterschap subsidie van het rijk verkregen, met als doel de uitvoering van de KRW-maatregelen te versnellen. KRW staat voor Europese KaderRichtlijn Water. Dit is Europese wetgeving voor het bewerkstelligen van een goede chemische- en ecologische kwaliteit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Algemeen

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe de structuurvisie "Versterken van een dijk van een gemeente" vastgesteld. In de structuurvisie wordt ingegaan op de verwachte maatschappelijke veranderingen en trends, maar zijn ook de wensen en ideeën vanuit de gemeente verwoord en verbeeld. De structuurvisie is kaderstellend voor nieuwe ontwikkelingen. Bij ontwikkelingen waarbij een nieuw bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan wordt opgesteld dient te worden getoetst of het passend is binnen de gestelde kaders.

Op 12 december 2011 heeft de raad van de gemeente Olst-Wijhe een actualisatie van de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld. In de actualisatie vindt bijstelling plaats van de prioriteiten ten aanzien van gewenste ontwikkelingen alsmede aangepaste fasering van de ambities tot 2020.

Wonen en voorzieningen

In het beleid van de provincie geldt Olst-Wijhe als een gemeente zonder bijzondere taakstelling. De gemeente Olst-Wijhe moet bouwen voor de 'eigen behoefte' en zich primair richten op de woonbehoefte van de eigen bevolking. Het doel is onder meer om de landelijke gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van woonruimte voor sociaaleconomisch gebonden doelgroepen, met name jongeren (starters op de woningmarkt) en ouderen. Het uitgangspunt is dat er vraaggericht wordt gebouwd.

Bij de locatiekeuze voor de woningbouw is een onderscheid gemaakt naar de achterliggende doelstelling:

  • Wonen voor eigen behoefte;
  • Wonen in het kader van de 'plus';
  • Wonen als middel voor landschapsversterking.

Op basis van de beleidskaart behorende bij de structuurvisie valt de locatie in het gebied aangemerkt als 'Kleine kern met groei'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0008.png"

Uitsnede kaart "Bouwsteen wonen"

Welsum is op basis van de Toekomstvisie aangemerkt als 'Kleine kern met groei'. Het realisatiehoofdstuk, opgenomen in de Toekomstvisie, gaat uit van de toevoeging van maximaal 15 woningen in Welsum in de periode tot 2015. Voor de periode 2016-2020 wordt ingestoken op eenzelfde aantal, waarbij met name getoetst moet worden of de lokale behoefte voldoende is om dit aantal realiseren.

Naast wonen is één van de centrale doelstellingen van deze toekomstvisie het duurzaam ondersteunen, en waar mogelijk versterken, van het voorzieningenniveau en het in stand houden van een vitale lokale samenleving. De maatschappelijke trend van schaalvergroting heeft tot gevolg dat in het algemeen meer inwoners nodig zijn om hetzelfde voorzieningenniveau te kunnen handhaven. Voor het plan is nadrukkelijk afstemming gezocht met potentiële kopers. Hieruit blijkt dat met name bij starters behoefte is aan betaalbare woningen om te kunnen blijven wonen in Welsum. Het aanbod in het plan is hier dan ook nadrukkelijk op aangepast gezien het aantal geinteresseerden dat zich met name voor de starterswoningen aangemeld heeft.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in de bouw van starterswoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. De eerste 15 woningen maken onderdeel uit van de prestatieafspraken met de provincie. Voor na 2015 steekt de gemeente ook in op 15 woningen, met de uitdrukkelijke voorwaarde dat hier wel vraag naar moet zijn.

3.4.2 Dorpsontwikkelingsplan Welsum

Algemeen

In het kader van burgerparticipatie hebben de inwoners van Welsum in 2009 een dorpsontwikkelingsplan (DOP) opgesteld. Bij de ontwikkeling van het plan zijn zoveel mogelijk inwoners uitgenodigd om mee te denken en te praten over de huidige en toekomstige leefbaarheid in de buurtschap. Het plan geeft aan op welke wijze de inwoners de kern nu beoordelen en alsmede de gewenste ontwikkelingsrichting.

In het plan wordt aangegeven dat het gewenst is om een visie op te stellen waarin wordt aangegeven waar woningbouw kan plaatsvinden en de nieuwe brandweerkazerne kan worden gerealiseerd. Hiertoe is de visie 'DOP Bouwen' opgesteld door de werkgroep 'Bouwen' opgesteld. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

DOP Bouwen

In de "Toekomstvisie Olst-Wijhe" is opgenomen dat tot 2020 in Welsum 30 woningen voor eigen behoefte gerealiseerd kunnen worden. De werkgroep Bouwen, onderdeel van het dorpsontwikkelingsplan (dop) Welsum, heeft een visie voor de woningbouwlocaties opgesteld. Het doel van de visie is dat wordt aangegeven hoe deze woningbouwbehoefte voor Welsum kan worden ingevuld.

Door de werkgroep Bouwen is een inventarisatie gemaakt van mogelijke bouwlocaties. Vervolgens is er een prioritering aangebracht op basis van wat het meest gewenst is. Door de werkgroep is voor de volgende prioritering bepaald:

  • 1. Woningbouw nabij Eijerkamp dijk en land, de Brabantse Wagen, De Mediaan en Bensink;
  • 2. Pastorie en 'Coolsingel';
  • 3. Afronden Middelstuk.

Nadat de gemeente het DOP grotendeels omarmd heeft, is getracht om grond te verwerven voor de voorliggende locatie (Middelstuk). De gemeente is hier niet in geslaagd en heeft hier ook niet verder op ingezet, mede vanwege de economische omstandigheden en de daarbij horende veranderende rol van de overheid. Uiteindelijk is het een private partij gelukt de gronden te verwerven om alsnog uitvoering te geven aan het DOP.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de visies vanuit het dorpsontwikkelingsplan. Het plangebied is aangewezen als potentiële woningbouwlocatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het dorpsontwikkelingsplan Welsum.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Onderzoeksresultaten archeologie

De gemeente Olst-Wijhe heeft de archeologische verwachting vertaald in de bestemmingsplannen middels dubbelbestemmingen. Op de planlocatie geldt op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'.

Op basis van het uiteindelijke plannen moet beoordeeld worden of een archeologisch onderzoek nodig is. Dit hangt onder andere af van de hoeveelheid vierkante meter bebouwing en de diepte van de graafwerkzaamheden. Om mogelijke archeologische waarden te beschermen danwel veilig te stellen zijn de dubbelbestemming overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen opgenomen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Vanwege de karakteristieke waarde is de bestaande woonboerderij (hemelrijk) wel aangemerkt als gemeentelijk monument. In de planvorming is hier rekening mee gehouden door het achteraanzicht van de woning zo ver mogelijk aan te laten sluiten op de meer open gedeelten op de planlocatie. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de zichtlijnen ten aanzien van het monument. Het belangrijkste en meest kenmerkende aangezicht van het Hemelrijk is georienteerd op de Kerklaan.

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • lichthinder
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.

In de omgeving van het plangebied liggen diverse agrarische bedrijven, een tennispark, sportvereniging (voetbal), dorpshuis De Bongerd. Op wat grotere afstand ligt een brandweerkazerne en een kerk. Voor zowel de voetbalvelden als de tennisbanen geldt een richtafstand van 50 m tussen rand sportbestemming en gevels op te richten woningen. Aan deze richtafstand, wordt niet voldaan. Daarom is er specifiek onderzoek gedaan naar de lichthinder- en akoestische situatie. Hieruit komt naar voren dat een voldoende woon- en leefklimaat te bewerkstelligen is ter plaatse van de woningen. Zie ook verder onder de alinea's lichthinder en geluid. Voor het dorpshuis geldt een richtafstand van 30m. Aan deze afstand wordt voldaan. Dat geldt ook voor het kerkgebouw (richtafstand 30 m) en de brandweerkazerne (richtafstand 50 m). Voor de agrarische bedrijven is specifiek geuronderzoek uitgevoerd en in de alinea geluid is eveneens aandacht voor de effecten van de agrarische bedrijven op de toekomstige woningen.

4.2.2 Geluid

De planlocatie is omgeven door een aantal wegen en er zijn bedrijven in de omgeving aanwezig. De akoestische effecten van deze bronnen zijn onderzocht door adviesbureau Tauw (kenmerk ).

Wegverkeerslawaai

Op basis van de planologische schets is berekend dat de toekomstige geluidbelasting bij de geprojecteerde woningen lager zal zijn dan 48 dB. Dit betekent dat conform de Wet geluidhinder er geen belemmeringen zijn om deze geluidgevoelige bestemmingen op te nemen in het bestemmingsplan.

Geluid van bedrijven en sportfaciliteiten in de omgeving

Voor de omliggende bedrijven is een onderzoek ingesteld naar de externe werking van geluid op het plangebied. Dit levert het volgende beeld op:

Bedrijven

Bij planinvulling op basis van de stedenbouwkundige schets kan voldaan worden aan de milieuvoorschriften van de bedrijven.

Tennisbanen en voetbalvelden

Bij planinvulling op basis van de stedenbouwkundige schets kan voldaan worden aan de geldende milieuvoorschriften. Tijdens toernooidagen (maximaal 4 dagen per jaar) kan er in de avondperiode een overschrijding optreden van het toegestane geluidniveau op grond van het Activiteitenbesluit. Het bevoegd gezag kan overwegen hier maatwerkvoorschriften voor op te stellen dan wel het te beschouwen als incidentele activiteit. Hiermee kan het woon- en leefklimaat in voldoende mate beschermd worden.

Toetsing van het woon- en leefklimaat

Het gebied is getypeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer. De bedrijfsmatige activiteiten rond het plangebied zijn passend in deze omgeving. Gezien de onderzoeksresultaten is er spraken van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.2.3 Geur

Sinds 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De inhoud van de wet is mede ingegeven door de constatering dat geurhinder een lokaal probleem is waardoor er behoefte is aan een mogelijkheid tot afweging op een lokaal niveau. Gemeenten kunnen op grond van deze wet binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van gevoelige objecten.

Een gemeentelijke normering moet vastgelegd worden in een verordening. Een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie dient aan te tonen dat een van de wet afwijkende gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren. En dat tevens de leefomgeving voor inwoners voor wat betreft de geurbelasting Welsum acceptabel is en blijft.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de nieuwbouwlocatie gedeeltelijk binnen de wettelijke normen (voorgrondbelasting) is gelegen van omliggende veehouderijen. Op basis van de wettelijk geldende normen is realisatie van de woningbouw niet mogelijk.

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen (een deel) van het grondgebied van de gemeente een andere norm van toepassing is dan de wettelijk vastgestelde normen.

Om de plannen toch mogelijk te maken is een geurvisie opgesteld (Geurvisie uitbreiding kern welsum). De geurvisie brengt de consequenties van de Wet geurhinder en veehouderij in kaart en er wordt onderzocht of een andere normstelling een oplossing biedt voor de eerder geconstateerde knelpunten. De geurvisie is een onderbouwend document voor de nieuwe gemeentelijke geurnormering die als “Verordening geurhinder en veehouderij noordzijde Welsum” door de gemeenteraad van Olst-Wijhe tezamen met de gebiedsvisie en het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De nieuwbouwlocatie zal na realisatie deel uitmaken van de bebouwde kom. Hiervoor geldt een wettelijke geurnorm van 3 Ou. De actuele geurcontouren van omliggende veehouderijen zijn in kaart gebracht. De geurhindercontouren van twee veehouderijen overlappen voor een deel de wettelijke 3 Ou contour van het plangebied. Om de woningbouwplannen op de planlocatie aan de noordwestzijde van Welsum mogelijk te maken kan de geurnorm aangepast worden zoals hierboven reeds is aangegeven. Uit de berekeningen blijkt dat het aanpassen van de geurnorm van 3 Ou naar 4 Ou voldoende is. Ter plaatse van het plangebied heerst een goed woon- en leefklimaat.

4.2.4 Lichthinder

Gebruik van lichtinstallaties kunnen naar de omgeving tot lichthinder veroorzaken. Nabij het plangebied liggen verlichte tennisbanen en een verlicht voetbalveld. Om uit te sluiten dat er geen onacceptabele lichthinder ontstaat in het plangebied van de geplande woningen, is er een lichthinderonderzoek uitgevoerd (Tauwrapport: R001-1217439VEK-rrt-V01NL, Lichthindermeting, Middelstuk Welsum, d.d. 16-8-2013). Dit onderzoek is uitgevoerd volgens de bij eisen ten aanzien van lichthinder volgens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder deel 1, algemeen en grenswaarden voor sportverlichting" is in 1999 uitgebracht door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde NSVV.

Conclusie

In het rapport wordt geconcludeerd dat het niveau van zowel de verticale verlichtingssterkte (max. 1,65 lux) als de lichtsterkte 1.380 cd) ruim onder de daarvoor gestelde grenswaarden (resp. 5 lux en 7.500 cd) blijft.

4.2.5 Bodem

In het gebied zijn, voor zover bekend, geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. In juli 2013 is door Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie aan het Middelstuk te Welsum (projectcode 13096). De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

  • uitvoering heeft plaatsgevonden volgens de kwaliteitsnormen van het Besluit bodemkwaliteit;
  • zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging;
  • in de bovengrond is in een enkel mengmonster een licht verhoogd gehalte aan kwik aangetoond. In het grondwater zijn een licht tot matig verhoogd gehalte aan barium en/of een licht verhoogd gehalte aan naftaleen aangetoond. De aangetoonde gehalten aan barium zijn naar verwachting van nature aanwezig en vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek en/of maatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden/streefwaarden en blijft beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • in de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de toekomstige functie (wonen met tuin).

4.2.6 Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.

Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'nibm-tool' bestaat het vermoeden dat de ontwikkeling daarom niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de milieuatlas van de provincie. Op basis van de atlas van Overijssel blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra woningen geen overschrijding zullen veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Olst-Wijhe het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.

4.2.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Gezien de ligging van het plangebied Woningbouw Welsum, buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), is externe veiligheid voor dit plan verder geen aandachtspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013008003-0201_0009.png"

Uitsnede risicokaart

Conclusie

Op basis van bovenstaande blijkt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor de beoogde planontwikkeling.

4.2.8 Ecologie

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden met natuurwaarden wordt enerzijds geregeld door de Natuurbeschermingswet (vooral Natura 2000 gebieden langs de IJssel) en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (vooral Ecologische Hoofdstructuur, IJsselzone). Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Welsum. In 2013 is een Natuurtoets ten behoeve van de realisering van onderhavig plan uitgevoerd. Gezien de aard van de bebouwing, zijnde nieuwbouw op agrarisch gebied aan de rand van het dorp, en de afstand tot de beschermde gebieden zijn negatieve effecten op de beschermde gebieden ten gevolge van de beoogde bouwplannen uitgesloten.

Soortbescherming

De Flora- en faunawet verplicht om bij ruimtelijke ingrepen na te gaan of beschermde planten en/of dieren door een voorgenomen ingreep benadeeld worden. Aangezien deze soorten overal kunnen voorkomen, dus ook in de kern Welsum, is in 2013 een Natuurtoets uitgevoerd. In het plangebied dat nu gebruikt wordt als maisland, zijn geen beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of te verwachten. Ook zijn in het plangebied geen mogelijke verblijfplaatsen (bomen/bebouwing) voor vleermuizen aanwezig. Bij de werkzaamheden voor realisatie moet wel rekening worden gehouden met broedvogels. Dit betekent dat geen werkzaamheden verrichten tijdens het broedseizoen, tenzij uit de feitelijke situatie blijkt dat de werkzaamheden niet leiden tot verstoring van eventuele broedvogels.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Vorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.3.2 Overstromingsrisico

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 52: Oost-Veluwe. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.


De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

4.3.3 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Algemene uitgangspunten

Het beleid bij ontwikkelingen met een toename van verhard oppervlak is er op gericht dat problemen niet afgewenteld worden op lager gelegen gebieden. Dat is vertaald in de eis dat de afvoer van water niet mag toenemen tot een bui van 36mm. Bij het aanbrengen van verhard oppervlak kan het water moeilijker in de bodem wegzakken en zal het sneller tot afvoer komen. Om deze versnelde afvoer te compenseren moeten er maatregelen worden getroffen die de versnelde afvoer terugbrengen naar de normale landelijke afvoer. Dat is gemiddeld genomen 1,5liter per seconde per hectare. Dit komt er op neer dat er vanuit het gebied tot een bui van 36mm niet meer dan de landelijke afvoer mag worden afgevoerd op het bestaande watersysteem.

Voor de situatie in Welsum betekent dat er bij een toename van 5500m² verhard oppervlak ca. 200m³ water in het plangebied vastgehouden moet kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld door infiltratie of berging.

Locatie specifiek

De aanwezige sloot langs het perceel zou verbreed kunnen worden. Echter stroomt deze sloot bij hoog water in de winterperiode vol. Ook zit het kwelwater in het gebied dicht aan het oppervlak.

Omdat verbreding van de sloot geen optie is, adviseert het waterschap om een wadi aan te leggen. Vanwege de hoge grondwaterstand heeft een wadi dieper dan 30cm geen meerwaarde. Als het maaiveld niet genivelleerd wordt, moet gekeken worden naar compartimentering van de wadi om zoveel mogelijk water vast te kunnen houden.

Een wadi impliceert dat water geïnfiltreerd wordt. 's Zomers gebeurt dit waarschijnlijk ook, maar in de winter niet. De IJssel kan dan hoog staan en de grondwaterstand kan dan ook omhoog komen. De wadi's moeten zo min mogelijk kwel aantrekken. Hier moet rekening mee gehouden worden bij de bodemsamenstelling van de wadi. Om te voorkomen dat de wadi's vol blijven staan na een regenbui in de winter moeten ze kunnen afvoeren. Deze afvoer moet wel zo geremd worden dat in de zomer het water wel de kans krijgt om in de bodem te infiltreren.

Omdat het waterschap adviseert om wadi's niet dieper te maken dan 30 cm wordt het totale oppervlak van de wadi's ongeveer 600m².

Omdat de grondwaterstand hoog kan zijn in de winter, is het beter om de watergangen aan de noord- en zuidzijde geen onderdeel te maken van de berging. Voor deze watergangen is het dan juist belangrijk dat ze kunnen afvoeren.

Conclusie

Bij de inrichting van het plangebied wordt er volgens het advies van het waterschap een wadi aangelegd. De wadi wordt in het zuidelijke deel van het plangebied ingepast.

4.4 Verkeer en parkeren

In het algemeen kan gesteld worden dat bij de nieuwbouw van bouwwerken de parkeernormen uit de gemeentelijke Bouwverordening van toepassing zijn. Dit betekent onder andere dat de parkeerplekken zo veel mogelijk in eerste instantie op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.

De ontsluiting van de locatie sluit aan de bestaande infrastructuur van het Middelstuk, waar al een aansluiting voor verdere uitbreiding voorzien is. Een tweede ontsluiting wordt gerealiseerd op de Kerklaan, tussen het Hemelrijk en de Kerklaan 4. Hiermee verbetert de bereikbaarheid, met name in geval van mogelijke calamiteiten.

Gezien de kleine schaal van de uitbreiding blijft de toename aan verkeersbewegingen voor het dorp en het Middelstuk beperkt.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 5.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 5.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

Omdat dit bestemmingsplan in de ontwerpfase haar procedure is gestart, zal er geen inspraak mogelijk zijn. Het Rijk stelt het niet meer verplicht om het plan in het vooroverleg te brengen. Met de provincie is het plan in vooroverleg besproken, net als met het waterschap waarvoor de Watertoets uitgevoerd is.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnmer is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst is aangemerkt als een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro, waarmee het kostenverhaal is verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.4 Wro is dan ook niet nodig.

In de overeenkomst is de zekerheid van nakoming van de betalingsverplichting van de initiatiefnemer naar de gemeente vastgelegd. De financiële risico's van de gemeente zijn met het bovenstaande zekerheden grotendeels afgedekt.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak
In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Dit bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. De locatie voor de nieuwe uitbreiding van het dorp Welsum is tot stand gekomen in het kader van het Dorpsontwikkelingsplan (DOP). Hierbij hebben de inwoners van Welsum zelf nagedacht over de toekomst van het dorp. Voor de woningbouw in Welsum is de themagroep DOP Bouwen ontstaan. De voorliggende locatie is door het dorp als derde voorkeurslocatie benoemd om te voorzien in de toekomstige vraag om woningen. De eerste voorkeurslocatie (Brabantse wagen) is inmiddels vertaald in een bestemmingsplan.

Omdat het plan naar verwachting kan rekenen op breed draagvlak, heeft dit ertoe geleid dat afgezien is van het houden van inspraakmogelijkheden op dit bestemmingsplan. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

Vooroverleg

Rijk:

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport(ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen.De VROM-Inspectie vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen zal reageren.

Provincie:

De stedenbouwkundige schets en het concept bestemmingsplan zijn besproken met de provincie. Met name de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw is een belangrijk aandachtspunt vanuit het provinciaal beleid. De streekeigenbeplanting en de groenbestemming langs de randen van het plangebied geven voor de provincie voldoende waarborg van een goede landschappelijke inpassing. Vanuit de provincie zijn er dan ook geen bezwaren tegen het voorliggende plan.

 

Waterschap:

Het plan is afgestemd met het waterschap. In het plangebied wordt een wadi aangelegd volgens het advies van het waterschap.

Hoofdstuk 6 Planopzet en juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 6.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 6.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

6.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

6.3 Planopzet

6.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregelsbevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

6.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

6.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Artikel 3: Groen

Het doel van de bestemming Groen is het behoud, het herstel, de ontwikkeling en het beheer van de bestaande van belang zijnde groenstructuren.

Functionele mogelijkheden

De hoofdfunctie zijn groenvoorzieningen. Het gaat daarbij om grotere groenstructuren die een ruimtelijk en/of functioneel belang hebben. Ook speelterreinen vallen hieronder. Deze functie is specifiek aangeduid, zodat er meer bouwmogelijkheden mogelijk zijn.

Andere, bij de hoofdfunctie horende voorzieningen, zijn ook mogelijk binnen de bestemming. Daarbij gaat het om gebouwen, andere bouwwerken, nutsvoorzieningen, water, wegen en paden, erven en terreinen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de groenstructuren mogelijk.

Bouwmogelijkheden gebouwen en overkappingen

Op de verbeelding van het plan zijn geen bouwvlakken aangegeven. Gebouwen zijn echter wel mogelijk. Om te voorkomen dat al het groen volgebouwd wordt, is een maximaal bebouwingsoppervlak genoemd, in dit geval 150 m2. De bebouwing mag bovendien niet hoger worden dan 4,00 meter, om ze kleinschalig te houden. Door deze regeling kan het bestaande ruimtelijke beeld behouden blijven.

Bouwmogelijkheden andere bouwwerken

Voor de andere bouwwerken is bij deze bestemming een algemene regeling opgenomen. Daarbij is aangesloten bij een algemene regeling voor bouwmogelijkheden van andere bouwwerken. Ook is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden met betrekking tot vergunningvrij bouwen, zoals dit opgenomen is in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht.

Het gaat bij andere bouwwerken in dit geval om erf- en terreinafscheidingen, speelvoorzieningen en overige andere bouwwerken.

De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2,00 meter hoog zijn. Dit heeft te maken met de beveiliging van betreffende gebieden en gebruikers van die gebieden. Speelvoorzieningen mogen maximaal 5,00 meter hoog zijn. Overige andere bouwwerken mogen ten hoogste 3,00 meter hoog zijn.

Artikel 4: Wonen 

De grondgebonden woningen in het plangebied behoren tot de bestemming . De woongebouwen (zoals appartementen) in het plangebied behoren tot de bestemming .

Voor het gehele plangebied zijn dezelfde bouwregels opgenomen.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Tevens is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van een zorgwoning. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

Artikel 5: Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op alle wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en alle stegen en pleinen in het plangebied. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen langs deze straten vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken. De bestemming is bedoeld voor een inrichting van de openbare ruimte die verblijf in het dorp aantrekkelijk maakt. Binnen de bestemming is in het algemeen de vestiging van horecaterrassen planologisch mogelijk. De juiste locatie en de voorwaarden voor de aard van de terrassen wordt geregeld via andere gemeentelijke regelgeving.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 6: Waarde - Archeologie - 1

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² Wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe bebouwing dient te allen tijde onderzoek gedaan te worden.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

De onderbouwing voor de archeologische verwachtingsgebieden is terug te vinden in paragraaf 4.1.1 van de toelichting.

6.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gesteld omtrent afwijkende maatvoering, overschrijding bouwgrenzen, herbouw van woningen. Daarnaast is in dit artikel de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening geregeld.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten aanzien van mantelzorg, herbouw van woningen en kleinschalige windenergie.

6.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 12 Overgangsrecht:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 13 Slotregel:

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.