Plan: | Buitengebied Olst-Wijhe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1773.BP2009001001-0301 |
Alternatieven en scenario's
Het voorliggende bestemmingsplan is planMER-plichtig, omdat het plan het kader vormt voor toekomstige mer-(beoordelings)plichtige besluiten. De planMER en bijbehorende aanvulling is opgenomen in twee afzonderlijke documenten welke een bijlage vormen bij het bestemmingsplan. Het MER (Milieu Effect Rapportage) is geschreven om het milieu als volwaardig onderdeel in de besluitvorming over de actualisatie van de bestemmingsplannen mee te nemen. Het toetst de ontwikkelingen die de bestemmingsplannen mogelijk maken aan mogelijke milieueffecten. Het rapport heeft tegelijk met de voorontwerpbestemmingsplannen ter inzage gelegen. De Commissie voor de m.e.r. (Cmer) heeft gedurende de terinzageperiode gereageerd op het planMER en er is op verzoek een aanvulling op het planMER gemaakt. De Cmer heeft op 10 juli 2010 haar toetsingsadvies uitgebracht. De conclusies uit het planMER voor het bestemmingsplan komen in deze paragraaf aan de orde.
Alternatieven en scenario's
In de planMER is een aantal alternatieven onderzocht:
Daarnaast is een aantal scenario's onderzocht:
Voor alle relevante aspecten (natuur, geur, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, landschap en cultuurhistorie, archeologie, bodem en water) zijn in de planMER de effecten beschreven en de alternatieven en scenario's met elkaar vergeleken.
Resultaten
Natuur
Alle alternatieven leveren een verlaging op van de stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden ten opzichte van de huidige situatie en de referentiesituatie. Dit komt met name door de invoering van AMvB Huisvesting. Dit leidt vanuit Natura 2000 voor alle alternatieven tot een positieve beoordeling. Geringe wijzigingen in agrarische grondwaterwinningen zullen nauwelijks merkbaar zijn. Dat betekent dat er door het voorziene nieuwe bestemmingsplan geen effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelen voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten. Dit geldt ook voor de EHS. Over het effect op soorten is op het niveau van dit bestemmingsplan nog niet veel te zeggen, omdat exacte bouwlocaties niet bekend zijn. Bij nadere concretisering van de plannen is het van belang een soorteninventarisatie uit te voeren.
Geur
De verschillen tussen de referentiesituatie en de twee alternatieven met 0% groei zijn zo klein dat deze niet te duiden zijn. Zowel de alternatieven als de scenario's met 20% groei zijn neutraal beoordeeld.
Geluid
In het merendeel van de LOG-visies liggen de nieuwvestigingslocaties minimaal op 100 m van omliggende bouwblokken, buiten de hinderafstand van geur. Vanwege het beperkte aantal extra vrachtwagen- en personenverkeersbewegingen per dag over een relatief groot gebied, is de toename van de geluidsbelasting door aan- en afrijdend verkeer beperkt. De alternatieven zijn wat geluidshinder betreft niet onderscheidend.
Verkeer
De alternatieven hebben zonder groei van de productieomvang (0%) geen effect op de verkeersafwikkeling of -veiligheid. Aangezien de groei van de productieomvang met 20% een relatief kleine toename betreft levert dit naar verwachting geen problemen op. Als bedrijven verspreid zijn over het gebied, is het minder makkelijker om verkeersveiligheidsmaatregelen te nemen. Het alternatief Verspreiden is daardoor licht negatief beoordeeld.
Luchtkwaliteit
De achtergrondconcentratie voor fijn stof en stikstofdioxide ligt onder de grenswaarde. De 20% groei van intensieve veehouderijbedrijven in beide scenario's en de mogelijkheid tot nieuwvestiging van 16 bedrijven in de LOG's leiden tot relatief weinig extra emissie. Het transport van en naar de bedrijven heeft geen relevant effect op de luchtkwaliteit bij de verschillende alternatieven. Gezien de globale en kwalitatieve beoordelingsmethode voor landschap valt 20% extra groei van de intensieve veehouderij weg binnen de nauwkeurigheid van de beoordeling die voor landschap mogelijk is. Het is daarom niet betekenis vol om de scenario's apart te beoordelen voor landschap en cultuurhistorie.
Landschap en cultuurhistorie
In het alternatief Verspreiden zal dankzij de beperktere groei, het 'opnamevermogen' van het landschap en de spreiding van nieuwe bebouwing slechts beperkte beïnvloeding plaatsvinden. In het alternatief Concentreren LOG's zullen diverse gebieden door het op korte afstand van elkaar voorkomen van uitbreiding behoorlijk beïnvloed kunnen worden in karakter en openheid. Het effect op het karakter en de herkenbaarheid van geomorfologische patronen door nieuwe bebouwing is verwaarloosbaar en bovendien niet onderscheidend.
Archeologie
Uitbreiding van bestaande locaties of ontwikkelingen van nieuwe locaties zal gepaard gaan met bodem verstorende activiteiten, zowel binnen als buiten de LOG's. Daar zijn diverse gebieden met hoge archeologische waarden. Bij beide alternatieven is de kans op negatieve effecten op archeologische waarden aanwezig. Concrete effecten zijn afhankelijk van de daadwerkelijk locaties van uitbreiding en/of nieuwvestiging.
Water
Omdat er waterneutraal (inclusief vloeistofdichte vloeren) wordt gebouwd, is het aspect water niet onderscheidend voor de locatiekeuze van de bouwblokken voor her- en nieuwvestiging. Er treden voor dit aspect geen milieueffecten op.
Hieronder volgt een korte toelichting op het advies van de Cmer en hoe dit in het bestemmingsplan wordt verwerkt.
In de aanvulling worden de ontwikkelingen van de dieraantallen over de jaren inzichtelijk gemaakt. Ook worden opnieuw conclusies getrokken over de effecten op de Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel. Bij deze conclusies worden de alternatieven vergeleken met de huidige, vergunde situatie (vergunde dieraantallen). Uit de Natuurbeschermingswet volgt echter dat moet worden vergeleken met de feitelijke situatie (werkelijke dieraantallen). In dat geval kan bij alle alternatieven de stikstofdepositie toenemen ten opzichte van deze referentie. Aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel als gevolg van het voornemen is daarmee niet uitgesloten.
De aanvulling geeft ook nadere toelichting op het aandeel rundveehouderij, de AMvB Huisvesting, enkele berekeningen en mogelijke mitigerende maatregelen voor landschap. Deze punten zijn voldoende beschreven in de aanvulling. Wel heeft de Cmer hierbij nog de volgende aandachtspunten: voor de rundveehouderij is niet gekeken naar mogelijkheden om stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden te verminderen via concentratie van rundveehouderijbedrijven.
In het MER en de aanvulling is gekozen om de milieuruimte die ontstaat na uitvoering van het besluit Huisvesting volledig in te zetten voor nieuwe ontwikkelingen. De Cmer constateert dat het – recente – provinciale beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen beperkingen oplegt aan de wijze waarop de ruimte vanuit de implementatie van de AMvB Huisvesting voor groei van intensieve veehouderijen kan worden gerealiseerd.
Daarnaast is de AMvB Huisvesting pas aan het einde van de planperiode volledig geïmplementeerd. De Cmer adviseert de uitgeefbare milieuruimte goed te motiveren door bijvoorbeeld een gecontroleerde boekhouding van beschikbare milieuruimte.
De Cmer is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming over het bestemmingsplan in het MER en de aanvulling tezamen aanwezig is. De Cmer onderschrijft echter de conclusie uit de passende beoordeling niet. De Cmer spreekt van een positief kritisch advies, waarbij in de planvorming rekening gehouden moet worden met de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van milieuwetgeving.
In de aanvulling van het planMER worden de ontwikkelingen van de dieraantallen over de jaren inzichtelijk gemaakt. Ook worden opnieuw conclusies getrokken over de effecten op Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel. Bij deze conclusies worden de alternatieven vergeleken met de huidige, vergunde situatie (vergunde dieraantallen). Uit de Natuurbeschermingswet volgt echter dat moet worden vergeleken met de feitelijke situatie (werkelijke dieraantallen). In dat geval kan bij alle alternatieven de stikstofdepositie toenemen ten opzichte van deze referentie. Aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel als gevolg van het voornemen is daarmee niet uitgesloten. De Cmer adviseert ten behoeve van de uitwerking van de bestemmingsplannen daarom de toekomstige doorvertaling van de nog vast te stellen milieuwetgeving nauwgezet te volgen.
In het MER en de aanvulling is gekozen om de milieuruimte die ontstaat na uitvoering van het Besluit Huisvesting volledig in te zetten voor nieuwe ontwikkelingen. De Cmer constateert dat het – recente – provinciale beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen beperkingen oplegt aan de wijze waarop de ruimte vanuit de implementatie van de AMvB Huisvesting voor groei van intensieve veehouderijen kan worden gerealiseerd. Daarnaast is de AMvB Huisvesting pas aan het einde van de planperiode volledig geïmplementeerd. De Cmer adviseert de uitgeefbare milieuruimte goed te motiveren door bijvoorbeeld een gecontroleerde boekhouding van beschikbare milieuruimte.
De aanvulling heeft niet ter visie gelegen. De Commissie adviseert de aanvulling zo spoedig mogelijk openbaar te maken, bijvoorbeeld in de volgende stap in het besluitvormingsproces.
Conclusie planMER
In de planMER wordt geconcludeerd dat op basis van de bevindingen kan worden gesteld dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven vooral wordt bepaald door natuur- en milieuwetgeving (met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet geurhinder en veehouderij).
Verschillen tussen de alternatieven zijn relatief klein. Het aspect landschap leidt tot een negatieve beoordeling voor het alternatief Concentreren LOG's. De aspecten verkeer en geur daarentegen zijn juist negatiever beoordeeld voor het alternatief Verspreiden. De scenario's met 20% groei worden met name buiten de bebouwde kom negatiever beoordeeld op het aspect geur. Dit betekent dat het scenario met nulgroei met zeer weinig verschil toch als net iets positiever kan worden onderscheiden.
Een groot deel van de afname aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door de AMvB Huisvesting. Bedrijven zijn wettelijk verplicht om in de planperiode te voldoen aan strengere emissie-eisen. Daarenboven zorgen beide alternatieven, vooral door de ontwikkelingen in de markt, voor een extra afname aan ammoniak op Natura 2000-gebieden. Echter, het aandeel vanuit Salland op de achtergronddepositie lost het probleem van overbelasting niet op. Het scenario rundvee en ammoniak laat zien dat een deel van de huidige depositie op Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door stalemissies van melkveehouderijen (ongeveer 50%).
Conclusies uit het advies Cmer
Nadat het MER is gepubliceerd, heeft de provincie Overijssel een provinciaal beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen vastgesteld, wat nog verwerkt zal worden tot een provinciale verordening. Dit beleid is kaderstellend voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. De maatregelen die worden beschreven in dit beleidskader leiden in elk Natura 2000-gebied tot een gegarandeerde vermindering van de stikstofdepositie van veehouderijen met een direct effect op Natura 2000-gebieden.
Daarnaast is met het van kracht worden van de Wabo per 1-10-2010 er een wettelijke koppeling gelegd tussen de verschillende beleidsvelden. Zo zal voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een uitbreiding van een veehouderij een Verklaring Van Geen Bedenkingen moeten worden afgegeven door het bevoegd gezag Nb-wet 1998 (provincie Overijssel).
Via deze sporen zal de gewenste daling van stikstofdepositie op kwetsbare natuur bewerkstelligd worden en biedt daarmee ruimte voor ontwikkeling van deze veehouderijbedrijven.
De ontwikkelingen bij de aanpak van stikstofdepositie staan niet stil. Er wordt op landelijk en provinciaal niveau gewerkt aan een nieuw toetsingskader voor stikstof in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De landelijke Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) beschouwt, naast landbouw, ook de invloed van verkeer en industrie.
De provincie Overijssel ontwikkelt een depositiebank waarbij de gemeenten zich aansluiten. Deze depositiebank gaat uit van vergunde dieraantallen, waarvoor de individuele gemeenten hun vergunningbestanden hebben aangeleverd. Er worden afspraken gemaakt hoe dit periodiek te updaten en te monitoren.