direct naar inhoud van 5.5 Waterhuishouding
Plan: Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301

5.5 Waterhuishouding

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Voor het rijks- en provinciaal beleid, ook inzake water, wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze plantoelichting. Het beleid van het waterschap, voor zover op dit plan van toepassing / voor dit plan relevant, is hierna opgenomen.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Bestaande situatie

Binnen het plangebied liggen twee grote plassen: de Hooge Waard en de Roetwaarden. De Hooge Waard en Roetwaarden zijn voormalige zandwinplassen. Door de korte afstand tot de IJssel en de zandige pakketten die zich tussen de plassen en de rivier bevinden, beweegt het waterpeil in plassen mee met de rivier. Ook de waterkwaliteit verhoudt zich met de kwaliteit van de IJssel.

De grondwaterhuishouding in het projectgebied wordt in belangrijke mate beïnvloed door de IJssel. Dit is het gevolg van een relatief goed hydraulisch contact tussen de IJssel en het watervoerende pakket, doordat de kleilagen worden doorsneden. Bij Olst bestaat het bovenste deel van de bodem uit een pakket van kleien en zanden die door de IJssel zijn afgezet.

De IJssel doorsnijdt dit pakket en snijdt op de meeste plaatsen in tot in het watervoerende pakket. Dit watervoerend pakket heeft hier een totale dikte van ca 25 m en wordt aan de onderzijde begrensd door de zeer slecht doorlatende en aaneengesloten voorkomende kleilaag van de Formatie van Drenthe. In het grootste deel van het gebied komt verder in het watervoerende pakket de zogenaamde Eem-klei voor. Onder een belangrijk deel van het gebied (onder zowel de IJssel, de uiterwaarden als de binnendijkse gronden) ontbreekt deze kleilaag echter.

Onder droge tot normale omstandigheden (rivierpeilen NAP +1 tot 2 meter) stroomt het grondwater uit de omgeving naar de IJssel toe, met andere woorden: de IJssel draineert. Bij hoog water (peilen boven NAP+2,5 meter) infiltreert de IJssel en worden de grondwaterstijghoogten in het watervoerende pakket verhoogd. De grondwaterstroming verandert dan van richting: van de IJssel af naar het achterland. Bij een verdere stijging van het IJsselpeil en inundatie van de uiterwaarden zal ook in de uiterwaarden de infiltratie toenemen.

In het achterland (achter de winterdijk) is zowel aan de west- als de oostzijde van de IJssel een systeem van oppervlaktewater (weteringen) aanwezig met een gereguleerd waterpeil. Dit systeem dient met name voor de ont- en afwatering van de komgronden. Het water wordt nabij Zwolle uitgeslagen op de IJssel. In het gebied juist ten oosten van Oene tussen de Groote Wetering en de Terwoldse Wetering is een intensief systeem van ontwateringsmiddelen aanwezig (greppels en slootjes).

Plan en effectbeoordeling

De herinrichting van de uiterwaarden, zoals in hoofdstuk 4 is omschreven, omvat ingrepen die ook (geo)hydrologische effecten met zich meebrengen, te weten:

  • Verandering weerstand deklaag: Als gevolg van de ontgravingen van de aanwezige deklaag neemt de hydraulische weerstand van de deklaag af waardoor de interactie tussen het oppervlaktewater- en grondwatersysteem wordt versterkt;
  • Veranderingen oppervlaktewaterhuishouding: De aanleg van stroomgeulen die in verbinding komen te staan met de IJssel hebben een directe invloed op het grondwatersysteem omdat de geulen door ontgraving in contact komen met het watervoerend pakket.

De hierna opgenomen beschrijving van effecten is in belangrijke mate gebaseerd op de effectbeschrijving uit het MER. Ten aanzien van de hiervoor gehanteerde uitgangspunten en modellen dan wel berekeningen wordt verwezen naar het m.e.r.-rapport.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie/stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Groot Salland noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De beschermingszone van de waterkering is op de plankaart opgenomen als dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Grondwatersituatie

GLG-situatie

Tijdens een situatie met een gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG-situatie) (met een drainerende werking van de IJssel) zal als gevolg van de aanleg van de nevengeulen en de ontgravingen van de deklaag een verlaging van de stijghoogte te zien zijn. De effecten zijn het grootst in de directe omgeving van de nevengeulen.

Bij de Welsumerwaarden (de gegraven geul op de westoever van de IJssel) zal de uitstraling van de verlaging van de stijghoogte beperkt zijn, omdat de geul kort is. Ter plaatse van de Enk zal als gevolg van de gegraven geul een duidelijke verlaging van de stijghoogte te zien zijn. Ter plaatse van de Zaaij zal er minder drainerend effect optreden omdat er nu geen geul wordt gegraven.

GHG-situatie

Tijdens een situatie met een gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG-situatie) (met een infiltrerende werking van de IJssel) zal als gevolg van de aanleg van de nevengeulen en de ontgravingen van de deklaag lokaal een verhoging van de stijghoogte te zien zijn. De effecten zijn het grootst in de directe omgeving van de nevengeulen. Bij de Welsumerwaarden zal de uitstraling van de verhoging van de stijghoogte beperkt zijn, omdat de geul kort is. Ter plaatse van de Enk zal een verhoging van de grondwaterstand te zien zijn. Ter plaatse van de Zaaij is er minder effect.

Zettingschade

Bij de berekening van de zettingen is uitgegaan van een worstcase benadering met maximaal berekende verlaging, gecombineerd met de aanname van een fundering op staal. De stijghoogteveranderingen in het watervoerend pakket zijn als maatvoerend beschouwd voor grondwaterstandveranderingen. Ter plaatse van de Welsumerwaarden, de Enk en de Zaaij moet in het geval van het worstcasescenario rekening gehouden worden met mogelijk zettingschade. Het gaat om orde grootte 50 woningen aan weerszijden van de IJssel. In werkelijkheid zal er demping plaatsvinden door de aanwezigheid van klei.

Wateroverlast bebouwing

Er zijn geen wettelijke normen voor minimale ontwatering onder bebouwing. Voor woningen zonder kruipruimten variëren gehanteerde waarden van 0,3 m-mv tot 0,7 m-mv. Voor woningen met kruipruimte varieert dit van 0,2 m-mv tot 0,9 m-m. In dit onderzoek wordt voor woningen met en zonder kruipruimte 0,7 m-mv als grenswaarde aangehouden. Omdat momenteel lokaal ook al periodiek sprake is van grondwateroverlast, is aangenomen dat de aanwezige kelders waterdicht zijn. Voor locaties waar bebouwing aanwezig is en waar de effecten van grondwateroverlast het grootst zijn, is bepaald of de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), na realisatie van de ingrepen, voor een groter gebied boven het grensniveau van 70 cm ten opzichte van maaiveld komt dan nu het geval is.

Uit onderzoek is gebleken dat met name ten zuidwesten van de Welsumer nevengeul sprake kan zijn van extra grondwateroverlast bij hoog water. In de huidige situatie is ook al frequent sprake van grondwateroverlast. Uit analyse (Effecten op bebouwing en landbouw IJsseluiterwaarden Olst, DHV augustus 2005) is gebleken dat de effecten tijdens hoogwater naar verwachting geen extra wateroverlast tot gevolg hebben in de omgeving van de Enk en de Zaaij (bij Den Nul).

Risico landbouwschade

Significante effecten (>5%) op landbouwopbrengsten als gevolg van grondwaterstandverlaging beperken zich tot de randen van de vergravingen. De gebieden die significante schade ondervinden van grondwaterstandverlaging liggen (in mindere mate) in de Zaaij. Met name ten westen van de geul kan een opbrengstverandering van meer dan 5% ontstaan als gevolg van de grondwaterstanddaling. De grondwaterstandverlaging neemt af met de toenemende afstand van de geul. Er zijn geen significante effecten op de landbouwopbrengsten als gevolg van grondwaterstandverhoging. Ter plaatse van de Welsumerwaarden moet rekening worden gehouden met een verandering in landbouwopbrengsten. Rond de Enk zal de verandering in opbrengstdepressie als gevolg van de grondwaterstandverlaging zich beperken tot de randen van de vergravingen. Rondom de Zaaij zal de verandering in opbrengstdepressie naar verwachting minder zijn doordat daar geen geul wordt gegraven.

Monitoring

Het effect van de ingrepen op de grondwaterstand en grondwaterafhankelijke functies dient te worden gemonitord, zowel voor, tijdens en na de uitvoering. Deze monitoring bestaat uit:

  • 1. Meten grondwaterstanden en stijghoogten nabij gebouwen waar zettingen mogelijk schade kunnen veroorzaken (filters in deklaag en eerste watervoerend pakket).
  • 2. Meting IJsselpeil.
  • 3. Bouwkundige staat van bebouwing die mogelijk risico loopt (beschrijving en foto’s)
  • 4. Inmeten hoogte vaste punten risicobebouwing.

In het gebied worden nulmetingen uitgevoerd. Deze metingen worden gecontinueerd tijdens en na de uitvoering van het project. De frequentie zal in het vergunningtraject worden vastgelegd. Omdat zettingen nog over een lange periode optreden, wordt aanbevolen de metingen na uitvoering nog enige tijd voort te zetten. Bij gebleken schade aan de bebouwing dient nagegaan te worden of grondwaterstandveranderingen debet zijn aan deze schade.

Effect op natuurwaarden

Het projectgebied bestaat grotendeels uit graslanden of akkers met een intensief agrarisch gebruik. Op bepaalde plaatsen komen halfnatuurlijke tot natuurlijke vegetaties voor.

De glanshaverhooilanden liggen in gebieden waar grondwaterstanddalingen tijdens een GLG-verlaging zijn te verwachten van 0,05 tot 0,10 cm. Het effect hiervan op de standplaats van het glanshaverhooiland zal beperkt zijn omdat deze niet direct door grondwater worden beïnvloed. Het gaat hier om een hangwaterprofiel waarbij capillaire nalevering van belang is voor de vochthuishouding. Mocht er toch enig verdrogend effect optreden dan kan dankzij het reliëf het habitat enigszins verschuiven naar een lagere standplaats. De beoogde maatregelen in het plangebied vergroten bovendien de ontwikkelingskans voor glanshaverhooiland doordat intensief gebruikt grasland een ander bestemming en gebruik krijgt. Daarbij zal er geen sprake zijn van kans op enige extra verzuring, omdat er ook zonder de tijdelijke grondwaterstanddaling sprake is van een natuurlijke ontkalking door de hoge ligging en de neerwaartse waterbeweging in het bodemprofiel. Dit ontkalkingseffect wordt teniet gedaan door de incidentele overstroming met kalkhoudend rivierwater.

Het stroomdalgrasland komt in het projectgebied niet voor, maar heeft wel een uitbreidingsdoelstelling en zou in dit gebied ontwikkeld kunnen worden. De gesignaleerde grondwaterstanddaling verkleint niet de ontwikkelingsmogelijkheden voor stroomdalgrasland. Evenals het glanshaverhooiland is het ongevoelig voor directe beïnvloeding van het grondwater (immers ook gebonden aan hangwaterprofiel) en biedt de beoogde natuurontwikkeling en het te behouden of te creëren reliëf in combinatie met rivierdynamiek een goed perspectief voor uitbreiding.

Het zachthoutooibos kan zowel op lagere als op hogere delen van het winterbed tot ontwikkeling komen. Het zachthoutooibos is over het algemeen soortenarm ontwikkeld en kan in vrij korte tijd tot ontwikkeling komen in zeer dynamische riviermilieus. De mate van rivierbeïnvloeding is veel bepalender dan de invloed van het grondwater. Een verhoging van de inundatiefrequentie van het gebied is positief voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor een hoogwaardig zachthoutooibos. Dit habitattype is gebaat bij regelmatige overstroming vanwege de aanvoer van nutriënten en zaad, wilgentakken en de concurrentiepositie in verband met andere plantensoorten die niet opgewassen zijn tegen te lang of te vaak natte voeten Gezien dit perspectief speelt de grondwaterstanddaling voor dit habitattype feitelijk geen rol.

Stabiliteit primaire waterkering

De vergravingen hebben geen directe invloed op de stabiliteit van de dijk, aangezien de graafwerkzaamheden allemaal plaatsvinden op vrij ruime afstand van de waterkering.

De verandering van stijghoogte in het watervoerende pakket zou echter wel indirect van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de waterkering. Door een toename van de stijghoogte in het watervoerende pakket kan de kwelintensiteit achter de primaire waterkering toenemen. Tevens neemt de veiligheid tegen het bezwijkmechanisme 'piping' wellicht af doordat het intreepunt van de kwelstroom dichter bij de waterkering komt te liggen. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de veiligheid van de waterkering niet negatief beïnvloed zal worden door de voorgenomen graafwerkzaamheden in de uiterwaarden van de IJssel ter hoogte van Olst.

Advies waterschap en conclusie

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.