direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Eikelhofweg 31, Bouwhuispad 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het erf aan de Eikelhofweg 31 in Olst was een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels beëindigd. Initiatiefnemers hebben een plan ontwikkeld om het erf te transformeren. Hierbij wordt de vrijgekomen landschapsontsierende agrarische bebouwing, de sleufsilo's en een deel van de erfverharding in het kader van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gesaneerd in ruil voor de bouw van één vrijstaande compensatiewoning op het perceel. De agrarische bestemming van het erf, inclusief de te handhaven boerderij, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' waarbij het gehele erf landschappelijk wordt ingepast.

Het verzoek voor de herontwikkeling van het erf aan de Eikelhofweg 31 is bij de gemeente ingediend, waarbij verzocht is om de 'overtollige' 600 m² aan slooprechten te mogen gebruiken voor de ontwikkeling op het perceel aan het Bouwhuispad 1 in Olst. Op dit perceel wordt in een bestaande paardenrijhal een wooneenheid gerealiseerd.

De gemeente Olst-Wijhe heeft ingestemd met de beschreven ontwikkelingen op beide locaties op basis van het KGO-beleid en de daarbij behorende investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Het huidige bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe maakt de gewenste ontwikkelingen niet mogelijk. Vanwege de onlosmakelijkheid van beide ontwikkelingen worden deze in één bestemmingsplanprocedure planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan is hiertoe opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit 2 deelgebieden. Deelgebied 1 is het voormalige agrarisch erf aan de Eikelhofweg 31 in Olst. Deelgebied 2 is de paardenrijhal aan het Bouwhuispad 1 in Olst. Beide deelgebieden liggen op een afstand van circa 1,8 kilometer uit elkaar in het buitengebied van Olst-Wijhe, ten zuidoosten van de kern van Olst.

In afbeelding 1 is de ligging van het erf aan de Eikelhofweg 31 in de directe omgeving weergegeven en de globale begrenzing van deelgebied 1. In afbeelding 2 is de paardenrijhal op de locatie aan het Bouwhuispad 1 in de directe omgeving weergegeven en de globale begrenzing van het deelgebied 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging van het plangebied Eikelhofweg 31 in de omgeving (links bij rode druppel) en de globale begrenzing van deelgebied 1 (rechts)

Het plangebied aan de Eikelhofweg 31 bestaat grotendeels uit het agrarisch bouwvlak van het voormalige veehouderijbedrijf aangevuld met delen van de kadastrale percelen 4167 en 3950 die (net) over de grenzen van het bouwvlak heen gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0002.png"

Afbeelding 2- Ligging van het plangebied Bouwhuispad 1 in de omgeving (links bij rode druppel) en de globale begrenzing van deelgebied 1 (rechts)

In afbeelding 2 is ook de ligging van de Eikelhofweg 31 ten opzichte van het Bouwhuispad 1 weergegeven.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

De deelgebieden liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe', vastgesteld door de gemeenteraad op 21 mei 2012.


Eikelhofweg 31

Het plangebied (= agrarisch erf) is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak. In de onderstaande afbeelding zijn alle regelingen zichtbaar die op deze locatie van toepassing zijn. Ten aanzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient aanvullend te worden opgemerkt dat de getoonde dubbelbestemming van toepassing is op het centrale gedeelte van het plangebied. Aan de noord / noordoostzijde en in een klein hoekje aan de zuidwestzijde geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0003.png"
Afbeelding 3: Vigerende regelingen Eikelhofweg 31


Conform het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om agrarische gronden en de daarbij behorende agrarische gebouwen te gebruiken voor de functie wonen.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' kent geen wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om het Rood voor Rood-plan te realiseren.

Voor het wijzigen van de bestemming in 'Wonen' en het toevoegen van een compensatiewoning is een herziening van het bestemmingsplan de geëigende procedure.

Bouwhuispad 1

Het plangebied (= paardenrijhal) is voorzien van de enkelbestemming 'Wonen' met een bouwvlak. Het plangebied is door middel van een relatie verbonden met de woning op het adres Bouwhuispad 1. In de onderstaande afbeelding zijn alle regelingen zichtbaar die op deze locatie van toepassing zijn.

De dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie -3' rust voor een groot deel op het plangebied. Aan de zuidoostzijde is een klein gedeelte bestemd als 'Waarde -Archeologie -2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0004.png"
Afbeelding 4: Vigerende regelingen Bouwhuispad 1


Ten behoeve van de realisatie van het appartement in de paardenrijhal is een wijziging van de bestemming niet aan de orde omdat deze reeds de enkelbestemming 'Wonen' (met bouwvlak) heeft. Daarnaast geldt onder andere de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing'. Deze functieaanduiding geeft aan dat hier vroeger een agrarisch bedrijf actief was.

De maatvoering 'maximaal aantal wooneenheden: 0' geeft aan dat de vigerende regeling het realiseren van een appartement in de paardenrijhal niet toestaat. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan ook voor dit plangebied noodzakelijk.

De realisatie van het appartement in de paardenrijhal wordt mogelijk gemaakt omdat hiertegen over de sloop van 600 m² aan ontsierende bedrijfsbebouwing staat. Vanwege deze onlosmakelijkheid is het een vereiste om beide ontwikkelingen in één bestemmingsplan juridisch-planologisch te regelen.

De benutting van de 600 m² aan 'sloopmeters' van de Eikelhofweg voor de realisatie van het appartement aan het Bouwhuispad is tussen partijen vastgelegd in een koopovereenkomst. Hiermee is geborgd dat de overtollige sloopmeters maar één keer benut kunnen worden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de huidige situatie van beide deelgebieden en de gewenste situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van het beleid dat een relatie heeft op het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 komen de ruimtelijke aspecten aan de orde en in hoofdstuk 5 de milieu- en omgevingsaspecten. De waterhuishoudkundige aspecten komen in hoofdstuk 6 aan de orde. Hoofdstuk 7 gaat over kabels en leidingen. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 8 Een juridische beschrijving van het plan wordt tenslotte gegeven in hoofdstuk 9.


Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 De omgeving

Eikelhofweg

De locatie aan de Eikelhofweg 31 ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, in het buurtschap Eikelhof. Dit buurtschap ligt ten zuidoosten van de kern Olst.

In de omgeving van de locatie zijn afwisselend veehouderijen en burgerwoningen aanwezig. Direct aan de overzijde van de weg, ten zuiden van de locatie, ligt een natuurgebied vallend onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aan de noordzijde is de locatie omgeven door agrarische percelen en liggend in het Kampenlandschap. Aan deze zijde wordt het gebied gekenmerkt door een vrij open karakter.

Bouwhuispad

De locatie aan het Bouwhuispad ligt op het landgoed Boxbergen ten westen van het dorp Wesepe. Op dit landgoed is het landhuis Boxbergen aanwezig met aanpalend een boerderij en de paardenrijhal. Daaromheen liggen enkele hectaren grasland. Het totale landgoed besluit ruim 370 hectare en valt samen met het landgoed Lankhorst.

Het landgoed Boxbergen bevindt zich in een kleinschalig landgoederenlandschap met singels, lanen, bossen afgewisseld door akkers en weidegrond. Ruilverkavelingen in het verleden hebben hier weinig grip op gehad. Ook het landgoed zelf kent een robuuste groenstructuur met enkele oude houtopstanden. Langs de zuidzijde van het landgoed zijn groenstructuren op een stervende eik na afwezig.

Rondom de locatie liggen agrarische gronden met tot natuur c.q. bos bestemde landschapselementen. De locatie zelf ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Overijssel, een Groene Ontwikkelzone en Natura 2000. Er zijn geen agrarische bedrijven in de nabijheid gelegen.

2.1.2 De locaties

Eikelhofweg

Het veehouderijbedrijf aan de Eikelhofweg 31 heeft de beschikking over een erf van circa 8.600 m² waarop tal van bedrijfsgebouwen en voorzieningen aanwezig zijn. Op de navolgende luchtfoto is de bedrijfslocatie afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0005.png"
Afbeelding 5: luchtfoto bedrijfslocatie

Centraal op de locatie staat de ligboxenstal (no. 1) met hieraan gekoppeld de melkstal en de wachtruimte voor de melkkoeien (no. 2). Ten westen van de ligboxenstal is de jongveestal aanwezig (no. 3). De werktuigenberging is aangegeven met nummer 4 en de garage / werkplaats met nummer 5. Naast de bebouwing heeft het bedrijf de beschikking over een aantal sleufsilo's en betonplaten voor de opslag van het ruwvoer. Deze zijn aangegeven met nummer 6. Onder de ligboxen- en jongveestal, de melkstal met wachtruimte en onder de sleufsilo en garage zijn kelders aanwezig voor de opslag van het drijfmest. Deze kelders hebben een totale inhoud van 1.245 m³.

Bouwhuispad

Afbeelding 6 is een weergaven van een deel van de bebouwing op het landgoed Boxbergen. Aan de noordzijde is het landhuis Boxbergen zichtbaar en ten zuidoosten hiervan de paardenrijhal. Op het landgoed zijn enkele voorzieningen aanwezig die gerelateerd zijn aan het houden van paarden. Dit betreffen onder andere de stapmolen, de paddock en de mestplaat. Ten westen van de paardenrijhal is een paardenweide aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0006.png"
Afbeelding 6: Huidige indeling op het betreffende deel van het landgoed (bron: Landschappelijke inpassing, Ontwerpbureau Luijendijk)

De paardenrijhal heeft een oppervlakte van circa 1.800 m². De originele tekening van de huidige situatie is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

2.2 Gewenste situatie

Eikelhofweg

De landschapsontsierende agrarische bebouwing (inclusief de aanwezige kelders), de sleufsilo's en een deel van de erfverharding, dat aanwezig is op het erf aan de Eikelhofweg 31, zal in het kader van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden gesaneerd.

De totale oppervlakte aan te slopen bedrijfsbebouwing bedraagt circa 1.568 m². Zie tabel 1.1 voor het overzicht van deze bebouwing.


Tabel 1.1: Oppervlakte te slopen / saneren

Nummer gebouw / voorziening   Gebruik   Oppervlakte te saneren in m2  
1   Ligboxenstal   792  
2   Melkstal / wachtruimte   320  
3   Jongveestal   250  
4   Werktuigenberging   155  
5   Garage / werktuigenberging   51  
     
Totaal     1.568  


De oppervlakte aan op te ruimen sleufsilo's en erfverharding bedraagt in totaal circa 1.515 m². Met de sloop van de bedrijfsgebouwen wordt eveneens circa 1.245 m² aan asbestdaken opgeruimd.

De bedrijfswoning met de daarachter gelegen schuur (gebouwen met de rode daken in afbeelding 5) blijven buiten de sloop.

Op basis van de ontwikkellingsopgave, de randvoorwaarden en de uitgangspunten zoals in het (gemeentelijk)beleid zijn opgenomen, zijn enkele basisprincipes voor het inrichtingsplan vastgelegd. Zo dient het bestaande historische karakter van het perceel zoveel mogelijk behouden te blijven.

Op basis van deze principes is een herinrichtingsplan gemaakt van het erf, waarbij de bestemming wordt gewijzigd in woondoeleinden en een nieuwe bouwkavel wordt bestemd voor een vrijstaande woning met bijgebouw op een af te splitsen perceelgedeelte van circa 3.575 m². In afbeelding 7 is de gewenste invulling van het perceel afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0007.png"
Afbeelding 7: gewenste invulling met een nieuwe woning met bijgebouw (bron: Erfontwikkelaar)


De nieuwe woning wordt ten westen van de bestaande boerderij gerealiseerd parallel aan de Eikelhofweg. De woning krijgt een maximale inhoud van 750 m³.

De voorzijde van de nieuwe woning (rooilijn) komen ongeveer te liggen op de lijn van de voormalige stallen. De nieuwe woning ligt daardoor circa 17 meter achter de voorgevelrooilijn van de bestaande boerderij. Hiermee wordt de positie van de oorspronkelijke boerderij en de latere toevoeging van de compensatiewoning duidelijk gemarkeerd. Dit komt de bestaande karakteristiek van de plek ten goede.

De ligging van de woning iets verder uit de weg is bovendien gunstig voor het woon- en leefklimaat omdat de geluidsbelasting van het wegverkeer daardoor relatief laag is. Zie hiervoor ook paragraaf 5.3.

Zowel bij de compensatiewoning als bij de boerderij wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd.

Ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning zal gebruik worden gemaakt van de bestaande in- en uitrit. Op het erf van de compensatiewoning en het erf van de oorspronkelijke boerderij is meer dan voldoende ruimte om de eigen parkeerbehoefte op te vangen.

Bouwhuispad


Binnen het bestaande volume van de paardenrijhal wordt aan de zuidzijde een nieuwe woning gerealiseerd. Ten behoeve van het woon- en leefklimaat zal het gebouw bouwkundig worden aangepast / verduurzaamd. Aan de binnenzijde veranderd de indeling en wordt een nieuw appartement gerealiseerd. Er wordt circa 350 m² onttrokken aan de rijhal en ingezet voor het appartement. De uitwerking en indeling is weergegeven in afbeelding 8. Opgemerkt wordt dat de indelingstekening van de woning indicatief is. Het overblijvende gedeelte van de rijhal met stallen zal hobbymatig gebruikt gaan worden. Tussen de rijhal met stallen en het appartement is een corridor aanwezig, een overdekte opslag annex schuurruimte, zodat geen extra bijgebouwen hoeven te worden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0008.png"
Afbeelding 8: Realisatie appartement, opslagschuur en corridor in bestaande rijhal (bron: landschappelijke inpassing, Ontwerpbureau Luijendijk en Marten Buitengewoon Ontwerpen)

De woning wordt aan twee zijden ontsloten. Aan de oostzijde wordt de bestaande toegangsweg verlegd om ruimte te bieden voor een paddock langs de gevel van de hal. Aan de westzijde komt een tweede entree van de woning welke bereikbaar is middels een landelijke, halfverharde toerit.

Naast de bestaande stapmolen worden enkele paddocks gerealiseerd voor de paarden. In de weide wordt een rijbak gerealiseerd, omzoomd door een landelijke haag.

De originele tekeningen van de gewenste situatie en de inrichtingstekening van het appartement zijn opgenomen als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op de ruimtelijke ordening. Er wordt ingegaan op het Nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met de genoemde ontwikkelingen en/of de planlocatie.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Hierdoor kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Ten aanzien van het toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied is het uitgangspunt dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van de landschappelijke kwaliteiten. Door een zorgvuldige landschappelijke inpassing en de groeninvesteringen draagt het plan juist bij aan de landschappelijke kwaliteiten.

Het onderhavige plan omvat geen ontwikkelingen die in strijd zijn met de nationale belangen en waar de NOVI op van invloed is.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 door de minister vastgesteld, op 27 augustus 2011 gepubliceerd in het Staatsblad en op 30 december 2011 in werking getreden.

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Het plangebied valt niet onder een thema van het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • 2. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • 3. De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt
  • 4. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht


Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt een compensatiewoning gerealiseerd en een appartement in een bestaand gebouw. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Uit de overzichtsuitspraak van de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2017:1724) volgt namelijk dat bij een ontwikkeling van niet meer dan 11 woningen deze niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.4 Conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2 Provinciaal

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie en bijbehorende omgevingsverordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen.

Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel, Beken Kleur

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke nerwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaalt worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De onderstaande figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0009.png"
Afbeelding 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

  • Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

  • Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.

  • Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.


Toetsing plan aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Bij de concrete toetsing van het plan voor de herontwikkeling van het erf aan de Eikelhofweg 31 en de realisatie van het appartement in de paardenrijhal aan het Bouwhuispad aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de structuurvisie vindt je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel en een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2017. In de paragraaf 3.3.2 Omgevingsverordening' wordt nader op deze beleidskeuzes ingegaan.

Boringsvrijezones

De beide deelgebieden liggen in de boringsvrije zone Salland Diep. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermde bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Beleid boringsvrije zone Salland Diep

Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat we onttrekkingen alleen toestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving

In de Groene Omgeving gaat het wat de provincie betreft vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling 'gebiedseigen' of 'gebiedsvreemd?';
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?; en
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?


Hulpmiddel bij toepassing in de praktijk is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat samen met gemeenten is opgesteld. Het werkboek geeft antwoord op vragen als 'Voor welke ontwikkelingen geldt het?' en 'Hoe bepaal je de balans?'. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is opgenomen in de provinciale verordening. Zie ook paragraaf 3.2.3.

In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap


Zoals in navolgende afbeelding is weergegeven, vallen de twee deelgebieden in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0010.png"
Afbeelding 10: Uitsnede Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.


In het mixlandschap (buitengebied met accent veelzijdige gebruiksruimte) is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant is veehouderij en akkerbouw een belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Het plan voor de herontwikkeling van het voormalig agrarisch erf aan de Eikelhofweg naar wonen en het realiseren van een appartement in de paardenrijhal is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ontwikkelingsperspecief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Gebiedskenmerken - Hoe

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:

  • 1. de natuurlijke laag
  • 2. de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • 3. de stedelijke laag
  • 4. de laag van de beleving


Gebiedskenmerken Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel


Het (beter) afstemmen van locatiekeuzes en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzes leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)


In de natuurlijke laag worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0011.png"
Afbeelding 11: Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag en laag van het agrarisch cultuurlandschap' Dekzandvlakte en ruggen


De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie van de provincie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De nieuwbouw aan de Eikelhofweg wordt op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de structuur van een agrarisch erf. Aankleding en inrichting van het erf vindt plaats op basis van het landschaps- en erfinrinchtingsplan waarbij het versterken van de waardevolle landschappelijke structuren en kwaliteiten de basis van het ontwerp zullen zijn.

Het appartement aan het Bouwhuispad wordt geheel inpandig gerealiseerd en heeft daarom geen fysieke impact op de omgeving. Wel zullen ook hier investeringen in het landschap worden gedaan, waarbij onder andere wordt ingezet op herstel van de voormalige lanenstructuur.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden - en worden - gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.


Het deelgebeid aan de Eikelhofweg 31 maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. De ruimtelijke kwaliteitsambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Het deelgebied aan het Bouwhuispad maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningenlandschap'. In tegenstelling tot het oude hoevenlandschap is de belangrijkste eigenschap van het jonge heide- en broekontginningslandschap de openheid én rechtlijnige verkavelingsstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0012.png"
Afbeelding 12: Uitsnede plangebied binnen de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (link deelgebied 1 in het 'Oude hoevenlandschap' en rechts deelgebied 2 in het 'Jonge heide- en broekontginningenlandschap')


Bij de herontwikkeling van het erf aan de Eikelhofweg wordt ten aanzien van de landschappelijke inpassing juist ingezet op de accentuering van de dragende structuren. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de aanplant van streekeigen beplanting aan de randen van het erf. Zie hiervoor ook de als Bijlage 4 opgenomen erfinrichtingsplan.

De ontwikkeling aan het Bouwhuispad vindt inpandig plaats. Er wordt geen bebouwing toegevoegd. Wel werd op deze locatie fors geïnvesteerd in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De ligging van deze locatie op een landgoed is hierbij van groter belang dan de ligging in het 'Jonge heide- en broekontginningenlandschap'.

Ten aanzien van de investeringen wordt ingezet op het versterken van de groenstructuren die zo karakteristiek zijn voor landgoederen. Hiermee wordt ook het ensemble van het landgoed in haar geheel sterker, er ontstaat meer samenhang. Bovendien is de inpassing een 'verjonging' van het bestaande bomenbestand en wordt hiermee de basis gelegd voor monumentale bomen in de toekomst.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Het perceel ligt binnen de stedelijke laag in het gebiedskenmerken 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Het 'Informele trage netwerk' is het 'langzame' netwerk van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Indien ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.

In het gebiedskenmerk 'Verspreide bebouwing' is sprake van een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad heeft zijn eigen kleur. Contrast tussen dynamische en luwe gebieden moeten worden versterkt door het infrastructuurnetwerk. Hierbij is de sturingsfilosofie dat de ontwikkeling van nieuwe erven bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De ontwikkeling is niet in strijd met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Laag van de beleving

In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele een sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw en tussen nut en schoonheid.

Op beide deelgebieden is het gebiedskenmerk 'Donkerte' van toepassing. Over het gebiedskenmerk 'Donkerte' kan worden gezegd dat hier de sturingsfilosofie is dat in de donkere gebieden wordt ingezet op de minimaal noodzakelijk toepassingen van het kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Er is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Ten opzichte van het gebruik van de Eikelhofweg als agrarisch bedrijf met lichtuitstoot uit stallen, zal de lichtuitstoot door het toevoegen van een extra woning verminderen. Per saldo draagt het plan bij aan het versterken van donkerte in het buitengebied.

De deelgebieden zijn tevens aangeduid als onderdeel van de 'IJssellinie inundatieveld'. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de ligging van het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Tevens is de ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Donkerte'.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel welke zijn vertaald in de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

In dit geval zijn bij de afweging onder andere de artikelen 2.1.3 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Dit wordt in onderstaande tekst nader toegelicht.

2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • I. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • II. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing

Zoals in paragraaf 3.1 is geconcludeerd betreft het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Met het voorgenomen plan vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats.

Het agrarisch bouwvlak van het voormalig agrarisch bedrijf aan de Eikelhofweg heeft een oppervlakte van circa 9.850 m², waarbinnen agrarische bebouwing opgericht kon worden. In de nieuwe situatie neemt de omvang van het erf behorende bij de bestaande boerderij en de compensatiewoning af naar circa 8.650 m2.

De realisatie van het appartement legt geen beslag op de groene omgeving omdat deze inpandig wordt gerealiseerd. Dat geldt ook van de schuurruimte bij dit appartement.

Gesteld kan worden dat het ruimtebeslag van het plan op de groene omgeving per saldo afneemt. Het plan is dan ook in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals verwoord artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Lid 2

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

Lid 3

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Lid 5

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing

Ten behoeve van de inpassing van beide locaties is een erfinrinchtingsplan uitgewerkt. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit op de erven versterkt passend binnen het ontwikkelingsperspectief (zie paragraaf 3.2.1). Daarnaast is beschreven hoe invulling is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de gebiedskenmerken. Het plan is daarom ook in overeenstemming met de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De provincie kent een ruimtelijk document getiteld 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO), die in de provinciale verordening is opgenomen. De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied. Dit alleen wanneer hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Hierbij is het van belang dat elke ontwikkeling bij moet dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dat de ontwikkelingsruimte die men krijgt in evenwicht met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit moet zijn.

In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is door de provincie de basis gelegd voor de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Het werkboek is een hulpmiddel en bevat principes en referenties die gemeenten en provincie gebruiken bij de toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in de praktijk. Deze principes zijn richtinggevend en kunnen als uitgangspunt dienen voor de vertaling in gemeentelijk beleid (bijvoorbeeld een structuurvisie). Bovenal is het werkboek bedoeld als een gereedschapskist met tools die bij de toepassing van de kwaliteitsimpuls benut kunnen worden: instrumenten, voorbeeldregelingen en -situaties en referenties. Daarnaast bevat dit werkboek tips voor uitvoering, proces en organisatie, waaronder een beslisboom met processtappen.

Als basisprincipe voor de KGO zijn de volgende vertrekpunten te destilleren:

  • 1. er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd;
  • 2. een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde of basis inspanning;
  • 3. bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving/het omliggende gebied;
  • 4. de balans tussen geboden ontwikkelingsruimte en investering in ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan.


In de vorige paragraaf is geconcludeerd dat het ruimtebeslag van het plan op de groene omgeving per saldo afneemt en dat het rood voor rood-plan past in het ontwikkelingsperspectief en conform de gebiedskenmerken wordt uitgevoerd.

Zoals uit paragraaf 2.2 en het Landschapsplan blijkt (zie hoofdstuk 4), zal de toekomstige situatie landschappelijk worden ingepast, waarbij tevens wordt geinvesteerd in de kwaliteit van de omgeving/het omliggende gebied. Ten behoeve hiervan is een financiële onderbouwing gemaakt van de KGO-investeringen die in ruimtelijke kwaliteit gedaan zullen worden. Deze onderbouwing is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Gesteld kan worden dat de geboden ontwikkelingsruimte en de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in balans zijn.

3.2.4 Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan, is in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Deze Toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. De structuurvisie gaat over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen en water. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Ten aanzien van 'Wonen' is in deze visie opgenomen dat uitgangspunt is dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een 'eigen' woonbehoefte en zich primair te richten op de woonbehoefte van de eigen bevolking. Bouwen voor de eigen behoefte leidt in Olst-Wijhe onvermijdelijk tot een afnemend draagvlak voor de maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Daarom wordt gekozen voor een flinke 'plus' op de lokale woonopgave. Olst-Wijhe wil ook in de toekomst een bovenlokale rol blijven spelen en kan hiermee inspelen op het regionale woningbouwtekort. Het landschap vormt het goud van de gemeente. Daarom is het uitgangspunt dat uitbreiding pas aan de orde is als de kansen voor inbreiding zijn benut of onvoldoende uitkomst bieden. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij het uitgangspunt dat kleinschalige wooninitiatieven bij de kleinere kernen worden gefaciliteerd, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen.

Bij realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is sprake van (her)gebruik van een bestaande locatie waarmee een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gepaard gaat. Wonen wordt hier gebruikt als middel om het landschap daadwerkelijk te versterken. Ook voorziet de ontwikkeling van de twee extra woningen in het landelijk gebied in een woonbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het beleid van de Toekomstvisie.

3.3.2 Structuurvisie Olst - Wijhe (2017)

De structuurvisie Olst-Wijhe wordt waarschijnlijk in het najaar van 2017 vastgesteld. De structuurvisie Olst-Wijhe beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor onze gemeente voor de komende jaren. De visie beschrijft de aard van de gemeente (de identiteit), de ontwikkelingen die spelen, de ambities en de manier waarop die gerealiseerd kunnen worden. Voor deze visie is de gemeente ingedeeld in vier gebieden:

  • Sterke dorpen
  • Prachtige IJsselzone
  • Lommerrijke landgoederen
  • Sallandse platteland.


Beide deelgebieden liggen binnen het gebied 'Sallands platteland' en kenmerkt zicht door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid.

Het uitgangspunt in de structuurvisie het behouden en versterken van de identiteit van de gebieden. De visie is een handleiding voor èn een uitnodiging aan inwoners en organisaties om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het landschap.

De hoofdpunten uit de visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.


Op de beleidskaart is het plangebied gelegen in het gebied 'SALLANDSE PLATTELAND'. Het Sallandse platteland kenmerkt zich door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid. Behalve door landbouwgronden wordt het Sallandse platteland ook sterk bepaald door de bewoning. Regelmatig verspreid over het platteland liggen de Sallandse boerderijen. Langs de IJsselvallei liggen boerderijen die tot de IJsselhoeven worden gerekend. Van oorsprong behoren deze boerderijen tot het hallenhuistype. Dit type bestaat uit langgerekte, driebeukige gebouwen, met de deel (ruimte in de stal of schuur) in het midden en stallen aan weerskanten. Deze boerderijen zijn vaak voorzien van een rieten dakbedekking. Bijzondere waarde heeft het complex van boerderij en erf, bestaande uit een tuin met solitaire bomen en leilinden, eventueel een moestuin en beschermd door houtwallen. De bewoning in combinatie met de agrarische werkzaamheden op het platteland was en is belangrijk voor de sociale structuur. De verspreiding van erven maakte een goede ontsluiting al vroeg noodzakelijk. Nog altijd is dit netwerk van kleinschalige infrastructuur van grote waarde als recreatieve verbinding en als ontsluiting voor onder andere het landbouwverkeer. Vanaf deze wegen is het kleinschalige landschap voor toeristen en bezoekers goed beleefbaar. Daarbij zijn de aangeboden streekproducten en de overnachtingsmogelijkheden op het platteland van groot belang voor de belevingswaarde.

De structuurvisie besteedt apart aandacht aan het unieke karakter van de landgoederenzone ten zuidoosten van Olst en formuleert dit als volgt: "Landgoederen zijn de parels van Overijssel, die bijdragen aan het gevarieerde Overijsselse landschap. Daarmee dragen ze ook voor een belangrijk deel bij aan de identiteit en het karakter van de provincie (...). Een bonte afwisseling van welbebouwde korenvelden, grasrijke weilanden, uitgestrekte boomgaarden, deftige landgoederen, sierlijke villa's, goed onderhouden boerderijen en vriendelijke dorpen".

Over de ontwikkelingsrichting stelt de structuurvisie het volgende: "De landgoederen zijn niet alleen plekken uit het verleden. De nog bestaande landgoederen kennen ook duidelijke economische dragers, noodzakelijk om in beheer en onderhoud te kunnen voorzien en een toekomstwaarde te kunnen bieden. Bij veel landgoederen speelt de (kleinschalige) landbouw hierin een belangrijke rol. Daarnaast wordt ingezet op culturele evenementen en overnachtingsmogelijkheden".

De gemeente wil het bestaande KGO-instrument (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) verder verbreden conform de omgevingsvisie van de Provincie Overijssel. Wanneer er negatieve effecten van een plan optreden voor de leefomgeving, kunnen er maatregelen noodzakelijk zijn om deze effecten te compenseren. Deze compensatie kan plaats vinden in natura (directe maatregelen) of door middel van een afdracht aan de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

Door het realiseren van het appartement in de paardenrijhal op het landgoed Boxbergen blijft de locatie duurzaam exploitabel en bewoonbaar. Bovendien wordt op het landgoed geïnvesteerd in nieuwe groenstructuren ter versterking van de landschappelijke kwaliteit. Ook op het erf aan de Eikelhofweg wordt stevig geïnvesteerd in de aanplant van groen waarmee de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.3 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen ons allen en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen.

In dit beleidskader is de volgende visie en uitgangspunten voor het wonen in Olst-Wijhe geformuleerd.

De visie luidt: Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen.

Dit vertaalt zich in de volgende uitgangspunten:

  • De gemeente streeft naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.
  • De gemeente streeft naar een passend aanbod van voorzieningen in de verschillende kernen. Een passend aanbod betekent dat rekening wordt gehouden met verschillen in schaalgrootte en dat bestaande voorzieningen zoveel mogelijk in stand worden gehouden; Een aantal voorzieningen zoals winkels, zorg en welzijn is vooral in de kernen Olst en Wijhe geconcentreerd.
  • De gemeente kent een rijke differentiatie aan woonmilieus en sluiten aan bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.
  • De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.
  • Alle doelgroepen worden zo goed mogelijk bediend. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen, zorgbehoevenden en jongeren met een kleine beurs die willen starten op de woningmarkt.
  • Een aantrekkelijk woonklimaat betekent dat we ons sterk maken voor leefbare wijken en kernen met veel groen en met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Ook opteren we voor behoud van goede vervoersverbindingen naar Deventer, Zwolle en Raalte.
  • De gemeente wil inzetten op een duurzame woonomgeving. Onze ambitie is om in de toekomst energieneutrale kernen te ontwikkelen. Daarbij richten wij ons op energie neutrale nieuwbouw, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en op samenwerking op wijken kernniveau om collectief in te zetten op een duurzaam veilige en leefbare woonomgeving.

Het profiel als woongemeente

De kracht van het profiel als woongemeente zit met name in de bijzondere ligging aan de IJssel tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. Daarbij beschikken we over een prima voorzieningenniveau, afgezet tegen de schaal van onze gemeente en kernen - en kennen we uitstekende verbindingen met de beide genoemde Hanzesteden. Ook is het prettige leef- en woonklimaat met gevarieerde woonmilieus, actief noaberschap en een bloeiend verenigingsleven een duidelijke plus. Dit sterke profiel kunnen we nog sterker voor onze promotie inzetten.

Het voorliggende initiatief is gericht op maatwerk op grond van het rood voor rood en het KGO-beleid. Gesteld kan worden dat de differentiatie door het toevoegen van de compensatiewoning en het appartement in de paardenrijhal verder wordt vergroot en duidelijk voorziet in een behoefte.

3.3.4 Nota Ruimtelijke kwaliteit

In 2014 is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, de kunst van het verleiden vastgesteld. Deze nota is leidend voor alle ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente. De Rood voor Rood-regeling komt hiermee ook te vervallen. Uitgangspunt van de Nota is dat aan een ruimtelijk plan -wat niet past binnen het geldende bestemmingsplan- planologische medewerking kan worden verleend, mits de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd. De randvoorwaarden vanuit Nota Ruimtelijke Kwaliteit komen dus overeen met KGO-randvoorwaarden. Een randvoorwaarde vanuit de Nota Ruimtelijke kwaliteit is om het evenwicht tussen ontwikkelruimte en landschappelijke en maatschappelijke tegenprestatie te bewaken.

Het evenwicht van het voorliggende plan bestaat aan de 'groene' zijde uit de landschappelijke en maatschappelijke meerwaarde en aan de 'rode' zijde uit het toevoegen van de compensatiewoning op het erf aan de Eikelhofweg en het appartement aan het Bouwhuispad. De sloop van de voormalige agrarische bebouwing op het erf aan de Eikelhofweg gecombineerd met de KGO-investeringen in het groen maken dat de weegschaal in evenwicht is en de gewenste ontwikkelruimte geboden kan worden.

Beide deelgebieden liggen in het welstandsgebied Buitengebied "Extra" waarbij onderstaande voorwaarden gelden.

Hoofdgebouwen:

  • het materiaalgebruik en kleurgebruik passen in het landelijke gebied, dus geen glimmende materialen of materialen met schitteringen door weerkaatsing van zonlicht (uitgezonderd zonnepanelen). De toepasbare kleuren zijn donker voor bedrijfsgebouwen of rood-, mangaan- of antracietkleurig metselwerk;
  • de vorm en indeling van gevels volgt de functie van de ruimte erachter;
  • schuine daken worden afgedekt met pannen, riet (woningen), sedum, damwandprofiel of golfplaat (schuren), dus geen singles, mastiek of kunststof. De kleur van de (niet-rieten) daken valt weg tegen de achtergrond en is meestal donker;
  • de inrichting van het buitenterrein, het erf wordt meegenomen in het ontwerp van een pand. Er wordt een erfinrichtingsplan gemaakt bij elk pand dat groter is dan 1.000 m², waarbij het uitgangspunt is dat maximaal 2% van de bouwkosten wordt besteed aan de aanplant van bomen en/of struiken, met inachtneming van de landschapscriteria van het Landschapsontwikkelingsplan;
  • reclameborden zijn toegestaan, indien deze niet groter zijn dan 1 m2 en dienen om ter plekke vervaardigde producten aan te prijzen.

Bijgebouwen dienen te passen bij de karakter van het erf, dus hout of steen op erven bij woningen.

Voor hoofdroutes, linten van buurtschappen, en delen van het buitengebied rondom (voormalige) landgoederen/omgeving voormalige of bestaande landgoederen) zijn alle bovenstaande voorwaarden van toepassing. Hierbij komen de volgende voorwaarden:

  • het ontwerp is modern en vernieuwend door gebruik van eigentijdse materialen en strakke vormen;
  • indien het ontwerp niet vernieuwend is dan is het ontwerp in combinatie met de erfinrichting zorgvuldig afgestemd op de belendingen en het landschap.

Met de voorgenomen ontwikkeling gaat een erfinrichtingsplan gepaard waarmee bovenstaande voorwaarden worden gewaarborgd.

3.3.5 Conclusie

Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing wordt in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

4.1 Landschappelijke inpassing

Eikelhofweg

Door de erfontwikkelaar is een plan gemaakt voor het versterken van de landschappelijke inpassing van de beide woonerven. Op de navolgende afbeelding is aangegeven welke investeringen in het groen gedaan zullen worden. Het integraal plan van de erfontwikkelaar op schaal is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0013.png"
Afbeelding 13: Landschappelijke inpassing (bron: Erfontwikkelaar)

Met de sloop van de landschapsontsierende stallen bestaat de mogelijkheid om op deze plek één nieuwe compensatiewoning te bouwen met een bijgebouw. Een belangrijke ruimtelijke voorwaarde is dat dit erf zich als eenheid in het landschap moet blijven presenteren en aansluit op de gebiedskenmerken van de dekzandruggen. Dat wordt deels bereikt door de gebouwen geclusterd en uitgelijnd op het erf te situeren. De boerderij is daarbij leidend. Daarnaast zal er hierarchie op het erf moeten komen door de compensatiewoning in schuurarchitectuur vorm te geven. Doordat de gebouwen op dezelfde plek komen waar nu de schuren staan zal de impact op de omgeving beperkt zijn. Ook is gekeken om de bestaande groenstructuur, die passend is, zo veel mogelijk te behouden. Door middel van de aanplant van extra groen wordt voorkomen dat de te slopen stallen een 'gat' in het erf maken. Door middel van een afgewogen positionering van de compensatiewoning met bijgebouw wordt het een passend ensemble, maar krijgt iedere wooneenheid wel een eigen plek op het erf.

Concreet wordt ingezet op het versterken van de volgende kemerken:

  • rug verdichten met landschapselementen als bosjes, houtwallen, hagen singels en solitaire bomen;
  • afwisseling van verdichte open ruimten, verrassende doorkijkjes;
  • essen onbeplant omzoomd met houtwallen;
  • perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • wegen veelal kronkelend, zich voegend naar erven;
  • erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond
  • knooperven;
  • erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen) zandwegen.


De randen van het erf bestaan momenteel enkel uit lage sierbeplanting op het voorerf (zuidzijde) en enkele bomen langs de inrit van de buren aan de oostzijde.

Het erf kent een relatief open uitstraling. De gebouwen zijn te zien vanuit de omgeving. Bij het transformeren naar een woonerf is er voor gekozen om aan de noordzijde een boomgaard aan te leggen. Op het erf worden solitaire bomen en een wilde haag als afscherming aangelegd. Aan de noord-westzijde wordt deels een robuuste houtsingel aangepant. Er is bewust gekozen het erf niet geheel af te schermen. Het is passender in dit landschap om het erf een zachte overgang te geven.

Bouwhuispad

Door Ontwerpbureau Luijendijk is een plan gemaakt voor het versterken van de groenstructuren op het landgoed. Op de navolgende afbeelding is aangegeven welke investeringen in het groen gedaan zullen worden. Het plan van Ontwerpbureau Luijendijk op schaal is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0014.png"
Afbeelding 14: Toevoegen groenstructuren (bron: Landschappelijke inpassing, Ontwerpbureau Luijendijk)


De groenstructuren die worden toegevoegd bestaan uit laanbepanting, singels, erfbomen en hagen.

Laanbeplanting

De laanbeplanting langs het Bouwhuispad wordt doorgetrokken langs de zuidzijde van het landgoed met 27 beuken aan weerszijden van het maaipad. De onderlinge plantafstand van de bomen is circa acht meter.

Ten oosten van de rijhal worden vijf beuken aangeplant als aanvulling / herstel op de groenstructuur (oude laanbeplanting) langs de watergang.

Singels

Langs de noordzijde van de rijbak wordt een singel aangeplant met hoofdzakelijk gemengd inheems bosplantsoen. In het oostelijk deel van de singel wordt gekozen voor lagere beplanting zoals rhododendron. De singel levert een grote ecologische bijdrage als nest- en foerageergelegenheid voor diverse insecten, vogels en kleine zoogdieren.

Erfbomen

In de weide wordt een drietal kastanjebomen (Aesculus carnea) aangeplant als solitaire boomgroep, karakteristiek voor landgoederen.

Langs de oostzijde van het perceel wordt een solitaire rode beuk aangeplant.

Hagen

Rond de tuinomgeving en de rijbak worden hagen (haagliguster) aangeplant met een totale lengte van circa 290 meter.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.


Door de gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota voor archeologie opgesteld. Deze nota dient middels dit bestemmingsplan zijn doorvertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.


Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen.

De nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0015.png"
Afbeelding 15: uitsnede archeologische verwachtingskaart met rode ster de globale ligging van de deelgebieden aangegeven (links Eikelhofweg en rechts Bouwhuispad)


Het deelgebied aan de Eikelhofweg is gelegen in een gebied met een hoge en middelhoge verwachting. Het deelgebied aan het Bouwhuispad ligt op een AMK (Archeologische Monumenten Kaart) terrein waarvoor een hoge archeologische waarde is vastgesteld.

Voor het buitengebied is het beleidsadvies als volgt:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 2500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 5000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 ha.

Toetsing


Eikelhofweg

Voor het deelgebied aan de Eikelhofweg geldt bij bodemingrepen die groter zijn dan 2.500 m² en dieper gaan dan 50 centimeter onder het maaiveld dat er archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De ingrepen in de bodem door de gewenste ontwikkelingen zijn kleiner dan 2.500 m². Daarnaast wordt de woning met bijgebouw gerealiseerd daar waar in de bestaande situatie al grotendeels bebouwing aanwezig is. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Bouwhuispad

In verband met de ligging van de locatie op een AMK terrein is voor de herinrichting van het perceel een archeologisch bureauonderzoek conform de BRL SIKB 4002 uitgevoerd. Het volledige rapport van het archeologisch onderzoek (Projectnummer 213279, d.d. 9 juli 2021) is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

In het plangebied zelf heeft nog niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Het plangebied is onderdeel van archeologisch monument (nr. 13565) met resten van de versterkte Havezathe Boxbergen.

De herinrichting van het perceel gaat verder dan alleen het verbouwen van de paardenrijhal tot appartement, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.

Ten behoeve van de realisatie van het appartement in de bestaande paadenrijhal wordt niet verder ontgraven dan de bestaande ontgraving. Om die reden is door het archeologisch bureau geadviseerd geen vervolgonderzoek te doen omdat er geen diepere verstoring plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De bestaande dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' blijven voor beide deelgebieden gehandhaafd.

4.2.2 Cultuurhistorie

De ligging ten opzichte van de IJssel is bepalend voor de cultuurhistorie in de gemeente Olst-Wijhe. Zo werd in de jaren '50 van de vorige eeuw de IJssellinie opgericht als verdedigingslinie tegen de dreiging vanuit het oostblok.

De IJssellinie in Olst-Wijhe maakt deel uit van een 120 kilometer lang en maximaal 10 kilometer breed obstakel in de vorm van onderwater gezet land (inundatie). Het plan bestond om de IJssel bij Olst af te sluiten met caissons die tot zinken zouden worden gebracht. Het gebied daarachter viel droog en door sluizen in de dijk zou het wassende water over de naastgelegen landerijen en dorpen stromen zodat een brede strook land onder water kwam te staan. Bij Olst werd een stuw gebouwd en werden zestig bunkers en kazematten opgetrokken en ingebetonneerde Shermantanks uit de Tweede Wereldoorlog in de IJsseldijken en in de op het land opgeworpen terpen geplaatst. In 1953 was de IJssellinie gereed. In 1965 werd begonnen met het afbreken van de inlaatsluizen in de dijk bij Olst en in 1968 werd de IJssellinie definitief opgeheven. In Olst bleven 32 bunkers over waarvan er enkele zijn gerenoveerd en opengesteld. Ook enkele kazematten zijn gerestaureerd. De Stichting De IJssellinie beheert het bunkercomplex en stelt zich ten doel het complex als toeristische attractie met een militair aspect te behouden.

Daarnaast vormen de landgoederen (zoals 't Nijenhuis, Spijkerbosch, Hoenlo, de Haere, Wijnbergen, Zorgvliet, Ossebosch en Boxbergen) een belangrijk onderdeel van de cultuurhistorie van het landschap. In het zandgebied bevinden zich daarnaast veel verspreide cultuurhistorisch waardevolle elementen in de vorm van hoeven, enken, lanen, houtwallen, zandpaden etc. In het rivierengebied staan diverse karakteristieke IJsselhoeven.

Toetsing

Het beheer en onderhoud van landgoederen is een kostbare aangelegenheid en kan vaak niet meer alleen gefinancierd worden uit de oorspronkelijke inkomsten van landgoederen (pacht, houtoogst, en dergelijke). Landgoedeigenaren zijn op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten om het onderhoud van het landgoed te kunnen financieren. Nieuwe (neven)functies binnen de bestaande bebouwing en nieuwbouw kunnen hier mogelijkheden voor bieden.

Met het realiseren van het appartement in de bestaande paardenrijhal wordt een nieuwe passende functie aan het landgoed toegevoegd waarmee deze duurzaam exploitabel en bewoonbaar blijft. Het plan draagt zodoende bij aan de duurzame instandhouding van het cultuurhistorisch erfgoed.

Binnen het deelgebied aan de Eikelhofweg is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel zal door een zorgvuldige landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.

5.1 M.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.


In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toets

Het plan voorziet in realisatie van één extra vrijstaande woning en één appartement. Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

De realisatie van de woningen kan worden gekwalificeerd als "de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.


De activiteit valt ruim beneden de gestelde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het plan;
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • de kenmerken van het potentiële effect.


De kenmerken van het plan

De realisatie van de woningen vindt plaats met toepassen het KGO-beleid en de daarbij behorende investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Op de locatie aan de Eikelhofweg wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en één compensatiewoning gebouwd. Op de locatie aan het Bouwhuispad wordt in de bestaande paardenrijhal een appartement gerealiseerd.

Het plan levert per saldo een afname op van het bebouwde oppervlakte aangezien er meer vierkante meters worden gesloopt dat er terug worden gebouwd. Bovendien wordt het appartement aan het Bouwhuispad inpandig gerealiseerd waardoor het bebouwde oppervlakte gelijk blijft.

De plaats waar de activiteit wordt verricht

Het locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. De locatie kan omschreven worden als landelijk gebied met een afwisseling van (overwegend) agrarische bedrijven en woningen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich één Natura 2000-gebied. Het betreft het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' dat op circa 3,2 kilometer afstand van de locatie aan de Eikelhofweg ligt. De locatie aan het Bouwhuispad ligt op grotere afstand. Op grotere afstand liggen de Natura 2000-gebieden 'Boetelerveld' en 'Sallands Heuvelrug'.

Gezien de afstand van de locaties tot beschermde natuurgebieden is uitsluitend sprake van externe werking. Externe werking kan ontstaan door verstoring (licht en/of geluid) of door een toename van de stikstofdepositie. De afstand tot het natuurgebied 'Rijntakken' is dermate groot dat effecten van een toename van bijvoorbeeld licht en geluid te verwaarlozen zijn. Uit stikstofberekeningen blijkt dat het plan geen stikstofdeposities veroorzaakt op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol / ha / jaar waardoor significant negatieve gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen in deze gebieden is uitgesloten.

De kenmerken van het potentiële effect

De omvang van het project ligt ver beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden.

Uit de diverse onderzoeken blijkt dat planrealisatie geen significante negatieve effecten heeft op bodem, water, archeologie, geur, geluid, luchtkwaliteit, flora en fauna en externe veiligheid. Dit blijkt uit de onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd en zijn opgenomen in voorliggende toelichting van het bestemmingsplan.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

5.2 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

Ook is op de verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek van belang of in de gebouwen voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw.

Toets

Eikelhofweg


Door De Klinker Milieu Adviesbureau is op 26 maart 2021 een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen bestemmingswijziging en de bouwactiviteiten op de locatie. Het volledige onderzoek (rapportnummer K21002651, d.d. 30 april 2021) is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

  • 1. Vooronderzoek


Op basis van het vooronderzoek is de grond ter plaatse van de bovengrondse tank (die wordt gesaneerd) bestempeld als verdachte locatie voor de aanwezigheid van minerale oliën in de bovengrond. Ter plaatse van de druppelzone onder de asbest verdachte dakbedekking is de bodem verdacht voor de aanwezigheid van asbest in de toplaag.

Voor het overige is het plangebied onverdacht voor de aanwezigheid van bodemverontreinigingen

  • 2. Veldonderzoek

Bovengrondse tank


Ter plaatse van de bovengrondse tank is de bovengrond licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met koper. De hypothese 'verdachte locatie' dient aangenomen te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

Druppelzone

Ter plaatse van de druppelzone is analytisch een (zeer) licht verhoogd gehalte asbest aangetroffen (5,8 mg/kg d.s.). De waarde overschrijd de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg) niet. Hier zijn aanvullend onderzoek dan wel sanerende maatregelen niet nodig.

Overig terrein

De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie en PAK (10 van VROM). Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel. De grond van deellocatie 'overig terrein' is niet asbesthoudend. De hypothese dient 'onverdacht' dient verworpen te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

Het matig verhoogde gehalte barium kan normaliter aanleiding zijn voor nader onderzoek. Echter, verhoogde gehalten zware metalen worden vaker aangetroffen in het grondwater en zijn dan veelal van natuurlijke oorsprong. Omdat op de locatie geen bronnen bekend zijn die een eventuele verontreinigingen met barium kunnen hebben veroorzaakt, wordt ervan uitgegaan dat het een van nature verhoogd gehalte betreft en geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Bouwhuispad

Door De Klinker Milieu Adviesbureau is op 26 maart 2021 een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen bestemmingswijziging en de bouwactiviteiten op de locatie. Het volledige onderzoek (rapportnummer K21002661, d.d. 29 april 2021) is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

  • 1. Vooronderzoek

Op basis van het vooronderzoek is de grond ter plaatse van de bovengrondse tank bestempeld als verdachte locatie voor de aanwezigheid van minerale oliën in de bovengrond. Voor het overige is het plangebied onverdacht voor de aanwezigheid van bodemverontreinigingen

  • 2. Veldonderzoek

Bovengrondse tank

In de bovengrond (mengmonster MM03) en het grondwater ter plaatse van de bovengrondse tank zijn geen verhoogde gehalten minerale olie aangetroffen.

De hypothese dient 'verdacht' dient verworpen te worden.

Overig terrein

In de bovengrond (mengmonster MM01) is een licht verhoogd gehalte PAK (10 van VROM) aangetroffen. In de ondergrond (MM02) is een licht verhoogd gehalte lood aangetroffen.

In het grondwater is een matig verhoogd gehalte barium aangetroffen. De overig geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetroffen.

Barium wordt vaker verhoogd aangetroffen en is dan veelal van natuurlijke oorsprong. Omdat op de locatie geen bronnen bekend zijn die een eventuele verontreiniging met barium kunnen hebben veroorzaakt, wordt ervan uitgegaan dat het een van nature verhoogd gehalte betreft en geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Door de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en matige verontreiniging in het grondwater dient de hypothese 'onverdachte locatie' verworpen te worden. De aangetroffen gehalten zijn van dien aard dat de onderzoeksinspanning niet hoeft te worden herzien.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater van beide locaties is geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Toets

Onderstaand is de kaart Lden van de Atlas leefomgeving weergegeven. De deelgebieden zijn met de rode sterren aangegeven. Uit deze kaart volgt dat de geluidbelasting van het wegverkeer voor de locatie aan de Eikelhofweg relatief hoog is. De locatie aan het Bouwhuispad ligt op grotere afstand uit (doorgaande) wegen, waardoor op basis van deze kaart aangenomen kan worden dat de geluidbelasting op het nieuwe appartement de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal overschrijden. Voorgaande wordt bevestigd door een geluidsonderzoek dat in het verleden is uitgevoerd voor de woning op het perceel aan het Bouwhuispad 4. De geluidbelasting op deze woning (die dichter op de Boxbergerweg ligt dan het te realiseren appartement in de paardrijhal) was maximaal 36 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0016.png"
Afbeelding 16: Kaart Lden Atlas Leefomgeving (Eikelhofweg links en Bouwhuispad rechts)


Het deelgebied aan de Eikelhofweg ligt in de geluidzone van de Eikelhofweg. In het kader van de ruimtelijke procedure is voor deze locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Het onderzoek van Sian Milieuadvies (kenmerk: 2021-3038-b3579/2367, d.d. 23 april 2021) is als Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.

Uit de berekeningsresulaten blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op de bestaande boerderij is de geluidsbelasting op de zuidgevel ter hoogte van de verdieping hoger dan 48 dB, maar lager dan 58 dB.

Maatregelafweging

Met een stiller wegdektype kan de geluidsbelasting op de bestaande woning gereduceerd worden tot 48 dB. De kosten van deze maatregel staan echter niet in verhouding tot de kosten van het plan. Het is praktisch niet mogelijk om de geluidsbelasting door middel van een aarden wal (of andere afscherming) te reduceren. Een dergelijke maatregel is zodoende niet doeltreffend en bovendien landschappelijk ongewenst. Afhankelijk van het gekozen ruimtelijke instrument dient voor de bestaande woning een hogere waarde te worden vastgesteld.

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai voldoet ter plaatse van de nieuwe woning aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de bestaande boerderij is deze hoger dan 48 dB. Maatregelen zijn financieel niet haalbaar, niet doeltreffend of landschappelijk ongewenst. De geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht.

Voor de boerderij is het vaststellen van een hogere waarde voor de zuidgevel van de verdieping aan de orde. Het hogere waardenbesluit zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

5.4 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Toets

In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich het vleeskalverenbedrijf aan de Eikelhofweg 33a. De vergunde emissie van fijnstof (PM10) van dit kalverenbedrijf is 31,3 kg/jaar. Voor dit bedrijf is een aanvraag in procedure. In deze aanvraag is sprake van een emissie van 37,4 kg/jaar.

In deze aanvraag is de concentratie fijn stof in de directe omgeving berekend met het verspreidingsmodel ISL3a (versie 2018-1). De berekening is uitgevoerd voor locaties of gebieden waar mensen langere tijd verblijven, zoals woningen in de directe omgeving. Hierbij is rekening gehouden met de achtergrondconcentraties in het gebied.

De bestaande jaargemiddelde concentratie fijn stof in de omgeving van de projectlocatie is 17 µg/m3. De concentratie fijn stof voldoet daarmee ruimschoots aan de grenswaarde van 40 µg/m3. Het aantal dagen dat de etmaalwaarde van 50 µg/m3 wordt overschreden is in de gevraagde situatie maximaal 6 dagen. Dit is exclusief de zeezoutcorrectie van 2 dagen. Het aantal overschrijdingsdagen blijft ruim beneden de wettelijke grenswaarde van 35 overschrijdingsdagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0017.png"
De volledige berekening is als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.


Ter plaatse van de te ontwikkelen locatie is op grond van de grootschalige concentratiekaart Nederland, peiljaar 2020, de bestaande achtergrondconcentratie zeer fijn stof (PM10) 14,29 µg/m³.

Conclusie

Op grond van bovenstaande ISL3a-berekening alsmede de ter plaatse aanwezige achtergrondconcentratie, wordt nader onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig geacht. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Besluit externe veiligheid (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen: LPG tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Regeling externe veiligheid (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in het Revi voor een aantal bedrijfscategorieën vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

Toets

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Uit de inventarisatie blijk dat het plangebied niet is gelegen

  • binnen de risicocontour van een Bevi- en Brzo-inrichting;
  • binnen de veiligheidscontour voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • binnen de veiligheidscontour van buisleidingen.


Zie ook de onderstaande uitsnede van de risikokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0018.png"
Afbeelding 17: uitsnede risicokaart (deelgebieden bij de rode sterren)


Buisleidingen

Ten westen van de locatie aan de Eikelhofweg loopt een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie (N-551-20). Deze ligt op circa 460 meter afstand. Het betreft een gasleiding met een diameter van 159 mm met een maximale werkdruk van 40 bar.

Het invloedsgebied van leiding N-551-20 bedraagt 70 meter. De beide deelgebieden liggen ver buiten het invloedsgebied van deze leiding. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico van deze leiding is niet noodzakelijk.

Inrichtingen

Ten zuiden van beide deelgebieden bevindt zich aan de Boxberger 14 in Olst een agrarisch bedrijf met opslagtank van 3.300 liter voor propaan. Voor deze opslag geldt een risicoafstand (10-6) van 15 meter. De locatie ligt op ruim 1 kilometer van het Bouwhuispad en ruim 1,7 kilometer van de Eikelhofweg. Het invloedsgebied van de propaantank ligt ver buiten beide deelgebieden. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Transportroutes

Er zijn geen transportroutes in de nabije omgeving van het plangebied gelegen.

Conclusie

De locaties liggen niet binnen het invloedsgebied van de buisleiding en inrichtingen met opslag van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.6 Geur en veehouderijen

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en diercategorieën waarbij geen geuremissiefactor is vastgesteld. In het laatste geval wordt geurhinder beoordeeld op basis van de afstand tussen het dierenverblijf en een geurgevoelig object. Diercategorieën met een geuremissiefactor worden beoordeeld op basis van een berekening van de geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten en afstandscriteria.

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te worden beantwoord:

  • Is er sprake van een goed woon- en leefklimaat?
  • wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad (omgekeerde werking)?


Bij veehouderijen komt geur vrij, de geuremissie, die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per volume-eenheid lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning terecht komt. Deze belasting kan worden berekend.

In deze situatie is er sprake van de bouw van een nieuwe compensatiewoning en de inpandige realisatie van een appartement in een bestaande paardenrijhal. De woningen zijn geurgevoelige objecten in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze ontwikkelingen mogen de bedrijven in de omgeving niet beperken in hun ontwikkelingen. De zogenaamde omgekeerde werking.

Toets

Eikelhofweg

In de directe nabijheid van de Eikelhofweg 31 zijn twee actieve veehouderijbedrijven aanwezig. Het betreffen de bedrijven aan de Eikelhofweg 33a en Ketelgatstraat 15. Worst case is beoordeeld of op de rand van het perceel voor het aspect geur wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.

Eikelhofweg 33a

Dit bedrijf betreft een vleeskalverenhouderij. Er moet getoetst worden aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met het rekenprogramma V-Stacks vergunning (versie 2020) is berekend of op de rand van het perceel aan de Eikelhofweg 31 wordt voldaan aan de maximale geurnorm van 14 odour units per kubieke meter lucht. Deze rekenpunten zijn aangegeven met de twee rode pijlen in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0019.png"
Afbeelding 18: rekenpunten V-stacks


Ten aanzien van de vleeskalverenhouderij wordt geconstateerd dat het bouwvlak van dit bedrijf tot een de rand toe is volgebouwd met stallen. Uitbreiding in de richting van het plangebied aan der Eikelhofweg 31 is planologisch niet mogelijk.

Voor het bedrijf aan de Eikelhofweg 33a is een aanvraag voor een vergunning in procedure. In deze aanvraag is sprake van een geuremissie van 64.982,4 odour units per kubieke meter lucht. In de vergunde situatie is deze 44.912,0 odour units per kubieke meter lucht. In de berekening, die als Bijlage 11 aan deze toelichting is toegevoegd, is uitgegaan van de geuremissie van de aanvraag die in procedure is.

Op de punten van de twee rode pijlen uit de afbeelding (volgnummer 14 en 15 in de bijgevoegde berekening) bedraagt de geurbelasting 10,6 en 8,6 odour units per kubieke meter lucht.

De berekende waarde geeft aan dat voldaan kan worden aan de normering genoemd in de Wgv. Het bedrijf aan de Eikelhofweg 33a wordt niet belemmerd door de beoogde ontwikkeling op de locatie aan de Eikelhofweg 31. Het bedrijf wordt al belemmerd in haar ontwikkelmogelijkheden door de aanwezige woning aan de Eikelhofweg 33.

Een voorgrondbelasting van 10,6 odour units per kubieke meter lucht geeft een tamelijk slecht woon- en leefklimaat als deze wordt beoordeeld aan bijlage 6 en 7 van de handreiking bij de Wgv. Gezien het feit dat wordt voldaan aan de geurnormering van de Wgv, wordt dit woon- en leefklimaat aanvaardbaar geacht.

De geurbelasting van 8,6 odour units per kubieke meter lucht geeft een matig woon- en leefklimaat.

De beperkende factor voor de vleeskalverenhouderij is de woning aan de Eikelhofweg 33. Uit de V-stacks berekening volgt dat de geurbelasting op deze woning de maximale norm overschrijdt. Om die reden zal het emissiepunt van de kalverenhouderij dan ook niet kunnen opschuiven in de richting van de Eikelhofweg 31.

Ketelgatstraat 15

Dit bedrijf betreft een rundveehouderij. Voor een dergelijk bedrijf gelden vaste afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. In het buitengebied is deze vaste afstand 50 meter. De afstand van de compensatiewoning tot het bouwvlak van dit bedrijf is circa 110 meter. De afstand tot de boerderij is nog groter. Aan de minimale afstand wordt ruimschoots voldaan.

Achtergrondbelasting

Binnen de zone van 0 tot 1 kilometer afstand en de zone van 1 tot kilometer afstand zijn een aantal veehouderijen gelegen. Volgens opgave van de Omgevingsdienst IJsselland gaat het om de volgende bedrijven met de bijbehorende emissies:

Zone tot 1 kilometer afstand:

  • Eikelhofstraat 16 met een geuremissie van 861,6 ouE/m3, gelegen op een afstand van ongeveer 440 meter ten zuidoosten van de projectlocatie.


Zone van 1 tot 2 kilometer afstand:

  • Zandweteringpad 3 (1.289 ouE/m3; ongeveer 1.815 meter ten westen van de locatie)
  • Diepenveenseweg 24 (56 ouE/m3; ongeveer 1.920 meter ten zuidwesten van de locatie).
  • Boxbergerweg 1B-3 (1.566 ouE/m3; ongeveer 1.560 meter ten zuiden van de locatie);
  • Schulenbergerweg 6 (1.922 ouE/m3; ongeveer 1.680 meter ten noordoosten van de locatie);
  • Kleistraat 36-38 (57.199 ouE/m3, ongeveer 2.000 meter ten noordwesten van de locatie).


In de nabije omgeving bevinden zich geen bedrijven met een geuremissie van enige betekenis. Alleen op een afstand van ongeveer 2.000 meter van de Eikelhofweg 33 bevindt zich een bedrijf (Kleistraat 36 - 38) van enige omvang. Dit bedrijf is op zodanige afstand van de locatie gelegen, dat de bijdrage aan de achtergrondbelasting (zeer) gering zal zijn.

Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting maatgevend is als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Zoals hierboven al opgemerkt, bedraagt de voorgrondbelasting 10,6 ouE/m3. De achtergrondbelasting zou minimaal 20 ouE/m3 moeten zijn wanneer deze het woon- en leefklimaat zou bepalen. Gezien de omvang en de ligging van de omliggende bedrijven, zal deze norm niet worden overschreden. Aan de Eikelhofweg 33a zal de voorgrondbelasting bepalend zijn.

Bouwhuispad

In de directe nabijheid van dit deelgebied liggen geen bedrijven die hinder kunnen veroorzaken of belemmerend kunnen werken. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf van derden ligt op een afstand van circa 330 meter aan de Boxbergerweg 34 in Wesepe. Dit betreft een rundveebedrijf waarvoor een vast afstand geldt tot een geurgevoelig object van 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Het appartement wordt inpandig in het zuidelijk deel van de paardenrijhal gerealiseerd. Het noordelijke gedeelte van de hal blijft in gebruikt voor het houden van circa 6 privé-paarden, een pony, opslag en rijbaan.

Tussen deze gedeelten in zal - onder hetzelfde dak - een open ruimte doorlopen. Deze ruimte wordt geschikt gemaakt als carport, opslag annex bufferzone tussen het dieren- en woonverblijf. In paragraaf 2.2 is de nieuwe situatie afgebeeld.

Voor de beoordeling van de 'eigen' hobbypaarden en -pony's op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het appartement is door Craeft Advies een beoordeling opgesteld. Deze beoordeling is als Bijlage 12 aan deze toelichting toegevoegd.

Vast is gesteld dat er geen sprake is van een inrichting en dat de activiteiten niet bedrijfsmatig van aard of daaraan vergelijkbaar zijn. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het te realiseren appartement een goed woon- en leefklimaat is te garanderen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de nieuwe woning aan de Eikelhofweg 31 sprake is van een tamelijk slecht woon- en leefklimaat. De geurbelasting voldoet wel aan de geurnorm uit de Wgv. Op de locatie zal de voorgrondbelasting bepalend zijn.

Ter plaatse van het apparttement aan het Bouwhuispad is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Omliggende bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect geur en veehouderijen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. In de VNG-uitgave wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonwijk en gemengd gebied. Het plangebied is in dat kader aan te merken als gemengd gebied.

Toets

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen beide deelgebied worden geen hinderveroorzakende functies gerealiseerd. Voor de nieuwe woningen geldt geen minimale afstand tot naburig gelegen objecten.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

In de omgeving van beide deelgebieden zijn alleen veehouderijbedrijven aanwezig. Voor het aspect milieuzonering is het aspect geur voor dergelijke bedrijven maatgevend. In paragraaf 5,6 'Geur en veehouderijen' is al getoetst of hinderveroorzakende functies in de omgeving het realiseren van de nieuwe woningen kan belemmeren. Ook is beoordeeld of het toevoegen van de extra woningen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving. Gebleken is dat beide niet het geval is.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.8 Flora en fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de sloop van de bebouwing op de locatie aan de Eikelhofweg en het verbouwen van de paardenrijhal tot appartement aan het Bouwhuispad. De quickscan (projectnummer 3281 versie 1.0, d.d. 14 april 2021) is als Bijlage 13 aan deze toelichting toegevoegd. Een samenvatting van de resultaten van de scan zijn hierna weergegeven.

Gebiedsbescherming

De deelgebieden behoren niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging ten opzichte van Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten worden. Om het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied vast te kunnen stellen, is een stikstofberekening uitgevoerd.

Stikstof

Woningbouwplannen kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld transportbewegingen in de sloop en bouwfase en door de inzet van mobiele werktuigen. Het gebruik van de extra woning (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een toename van de verkeersbewegingen door bewoners van de nieuwe woning.

Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht. Eén van de onderdelen van deze nieuwe wet is een (partiële) vrijstelling van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstofdepositie voor tijdelijke (bouw)werkzaamheden.

Deze partiële vrijstelling houdt in dat de tijdelijke gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden buiten beschouwing gelaten kunnen worden.

Er is echter voor gekozen om voor zowel de locatie aan de Eikelhofweg als voor de locatie aan het Bouwhuispad de stikstofdepositie van zowel de sloop-, bouw- en gebruiksfase inzichtelijk te maken.

De partiële vrijstelling in de bouwfase is verder niet van toepassing op ándere significante gevolgen zoals bijvoorbeeld verstoring van diersoorten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op circa 3,2 kilometer uit het deelgebied aan de Eikelhofweg. Het Bouwhuispad ligt op grotere afstand uit deze gebieden. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen de locaties en de Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten zoals geluid, stof, optische verstoring en trillingen niet waarneembaar

Eikelhofweg

Met behulp van Aerius calculator is de stikstofdepositie berekend van de sloop-, bouw- en gebruiksfase ervan uitgaande dat de realisatie- en de gebruiksfase in één jaar zullen plaatsvinden. In de gebruiksfase is uitgegaan van een erf met twee vrijstaande woningen. De berekening is 'worst case' uitgevoerd, waarbij geen rekening is gehouden met het komen te vervallen van de verkeersbewegingen die gerelateerd waren aan de exploitatie van het agrarisch bedrijf.

De in de berekening gehanteerde uitgangspunten en de rekenresultaten zijn als Bijlage 14 aan deze toelichting toegevoegd. Uit de Aeriusberekening volgt dat de sloop- bouw- en gebruiksfase geen deposities op de Natura 2000-gebieden veroorzaken hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De voorgenomen sloop van de bebouwing, het bouwen van de rood voor rood-woningen en het gebruik van het erf aan de Eikelhofweg 31 in Olst met 2 woningen leidt niet tot wettelijke consequenties voor wat betreft stikstofdepositie. Omdat significante effecten ontbreken hoeft geen Natuurvergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd.

Bouwhuispad

Door Craeft Advies is voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase doorgerekend of het plan een stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000-gebieden. Het rapport van Craeft Advies is als Bijlage 15 aan deze toelichting toegevoegd. Uit de bijgevoegde Aeriusberekening blijkt dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase geen deposities op Natura 2000-gebieden plaatsvinden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Er is daarmee geen sprake van significante effecten ten aanzien van de aanleg- en gebruiksfase. Omdat significante effecten ontbreken hoeft voor geen Natuurvergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd.

Soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken de deelgebieden niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten gebieden als foerageergebied en vermoedelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het gebieden.

Van de in de deelgebieden nestelende vogelsoorten, is het uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt te werken buiten de voortplantingsperiode of een broedvogelscan uit te voeren om te voorkomen dat een bezet vogelnest verstoord of beschadigd wordt.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten en, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, neemt de betekenis van de deelgebieden als foerageergebied voor vogels, vleermuizen, amfibieën en grondgebonden zoogdieren niet af. In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de onderzochte diergroepen en zijn per groep de aandachtspunten aangegeven.

Tabel 5.1 Vereenvoudigde samenvatting van de wettelijke consequenties per diergroep.
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0020.png"
Voor een uitgebreide toelichting op de onderzoeksresultaten en de beschreven aandachtspunten wordt verwezen naar de Quickscan.

Conclusie

Mits rekening wordt gehouden met de aandachtspunten die in de quickscan zijn beschreven staat het aspect flora en fauna de uitvoering van het plan niet in de weg. Initiatiefnemers zullen de werkzaamheden waar mogelijk buiten het broedseizoen uitvoeren. Indien dat om moverende redenen niet lukt, dan zal broedvolgelscan voorafgaand aan de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Waterhuishouding

6.1 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Belangrijk onderdeel van de watertoets is een vroegtijdige afstemming van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het beoogde voornemen heeft gevolgen voor de waterhuishouding vanwege de ligging in het beperkingsgebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling af. Het plan heeft dus wel invloed op gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, boezemkades en watergangen.

Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over dit bestemmingsplan (zie Bijlage 16).

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Er is per saldo zelfs sprake van een afname van de oppervlakteverharding vanwege het saneren van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, de kuilvoeropslagen en de erfverharding. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte gaat het Waterschap uit van een ontwateringsdiepte van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt uitgegaan van een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Met dit plan wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de bodem dan wel afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanleggen van een Infiltratieriool en/of de aanleg van infiltratiekratten is niet nodig.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Indien werkzaamheden worden verricht in de beschermingszone van een waterstaatswerk dan moet een watervergunning aangevraagd worden op de website: www.omgevingsloket.nl.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure doorlopen moet worden. Het Waterschap neemt binnen 4 weken contact op over het plan en de uitgangspuntennotitie. Deze uitgangspuntennotitie wordt in deze paragraaf verwerkt.

Conclusie

Uit de watertoets is gebleken dat voor het plan de normale procedure gevolg moet worden. Het plan raakt geen beperkingsgebieden, waardoor gesteld kan worden dat het aspect water de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

6.2 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het Dijkring 53 in dijktraject id 53-2. Dit traject loopt van ten zuiden van Olst tot aan Zwolle.

Dit dijktraject loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS). In de kaart zijn de dijktrajecten weergegeven met de daaraan gekoppelde normen. Zie onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001077-0201_0021.png"
Afbeelding 19: Dijktrajecten WMS


De signaleringswaarde voor een dijktraject is, samen met de ondergrens, als norm in de wet opgenomen. De waarde betreft een overstromingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. Het dijktraject 53-2 heeft een signaleringswaarde van 1:10000.

De ondergrens geeft de maximaal toelaatbare faalkans voor een waterkering weer, die hoort bij de betreffende signaleringswaarde van de kering. Voor iedere kering is de kans van de ondergrens drie maal groter dan de kans van de signaleringswaarde. In dit geval gaat het om een ondergrens van 1:3000.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd, kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Hoofdstuk 7 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Het plan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is.

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan betreft een initiatief van particulieren waarmee geen gemeentelijke investeringen zijn gemoeid. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Alle kosten voor de te voeren planologische procedure, de realisatie van de ontwikkeling en eventuele toegekende planschadecompensatie als gevolg van de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemers.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Eén van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van ....... t/m ........ ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn krijgt een ieder de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 9 Juridische aspecten

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.

9.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

9.1.1 RO standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. De SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven.

Deze uniforme opbouw maakt het eenvoudig bestemmingsplannen te tonen en te raadplegen, wat gebeurt via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze site toont een overzichtskaart met alle bestemmingsplannen. Door een bestemmingsplan te selecteren kunnen vervolgens ook de bijbehorende regels en de toelichting worden geraadpleegd. Bestemmingsplannen worden hiertoe gecodeerd op basis van IMRO 2012 om digitale publicatie mogelijk te maken.

Aan deze digitale wijze van publicatie is gekoppeld dat de digitaal gepubliceerde versie van het bestemmingsplan de juridisch bindende versie is.

9.1.2 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan de afzonderlijke bestemmingen zijn gebruiks- en bouwmogelijkheden toegekend in de planregels.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor een directe planvormen. Het gehele plan kent een directe wijze van bestemmen. Dit wil zeggen dat een aanvraag omgevingsvergunning direct aan het bestemmingsplan getoetst kan worden en indien de aanvraag passend is een omgevingsvergunning afgegeven kan worden. Hiervoor zijn geen wijzigings- of uitwerkingsprocedures nodig.

In de bestemmingsregels zijn kaders gesteld ten aanzien van de gebruiks- en bouwmogelijkheden. In algemene zin geldt dat zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de systematiek en regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Olst-Wijhe.

9.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

      • a. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
      • b. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
      • c. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
      • d. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
      • e. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
      • f. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
      • g. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

9.3 Toelichting op de bestemmingen

Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels. Dit zijn de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het bestemmingsplan gehanteerde maten, gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen - en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij iedere bestemming is een bestemmingsomschrijving - en zijn bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de Slotregels opgenomen.

9.3.1 Enkelbestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Ter plaatse van het deelgebied aan de Eikelhofweg 31 in Olst, zijn de gronden die geen onderdeel uitmaken van de woonpercelen, maar waar wel een agrarisch bouwvlak was opgenomen. Om het bouwvlak weg te bestemmen, zijn deze gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder bouwvlak.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede het behoud, versterking van de landschappelijke waarde. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat binnen de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.

Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden

Ter plaatse van het deelgebied aan het Bouwhuispad 1 in Olst, zijn de gronden rondom de woonbestemming voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden'. Deze bestemming is opgenomen om de landschapsmaatregelen te laten behoren tot het plangebied, alsmede om ook de gewenste paardenbak bij recht mogelijk te maken. De locatie van de paardenbak is met een aanduiding bepaald.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, het hobbymatig houden van paarden, alsmede het behoud, versterking van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat binnen deze bestemming uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gerealiseerd: erf- en terreinafscheidingen en een paardenbak. Voor de vorenstaande bouwwerken zijn maximale bouwhoogtes bepaald. Voor de paardenbak is tevens een maximum oppervlakte van 1.200 m² vastgelegd.

Wonen

De drie woonpercelen binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.

Ter plaatse van de locatie aan het Bouwhuispad, is de woonbestemming tevens voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' en de aanduiding 'paardenhouderij'. Door middel van deze aanduidingen is respectievelijk geregeld dat binnen de bestemming voormalige bedrijfsbebouwing en het hobbymatige houden van paarden is toegestaan.

Voor de locatie aan het Bouwhuispad is tevens de aanduiding 'wonen' opgenomen. Deze aanduiding is specifiek opgenomen om vast te leggen waar binnen de bebouwing de woonfunctie is toegestaan. Dit is wenselijk om zodoende de afstand tussen de woonfunctie en de stallen voor de paarden te waarborgen.

In de bouwregels is conform het moederplan vastgelegd welke maatvoeringseisen er voor gebouwen en bouwwerken gelden. Omdat voor de te realiseren woning aan het Bouwhuispad een afwijkende inhoudsmaat geldt, is voor deze woning een aanduiding opgenomen. Voor de bestaande woning aan de Eikelhofweg 31 is daarnaast bepaald dat de bestaande inhoud van de woning gehandhaafd mag blijven.

Tot slot zijn aan de woonbestemmingen diverse voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Het gaat om een sloopopgave en verplichtingen voor de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen conform de inrichtingsplannen die zijn opgesteld. Om te voorkomen dat de bewoners/eigenaren van het Bouwhuispad 1 verplicht worden gesteld voor de landschapsmaatregelen voor de locatie aan de Eikelhofweg 31 (en andersom), is met aanduidingen bepaald welke verplichting per locatie geldt.

9.3.2 Dubbelbestemmingen

Dit bestemmingsplan kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' met als doel om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De regels laten daarom alleen (bouw)activiteiten toe wanneer onderzoek is uitgevoerd of overleg is geweest. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten.

9.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.


Algemene bouwregels

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.


Overschrijding van bouwgrenzen

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Herbouw woningen

Deze regeling bepaald dat woningen in geval van herbouw uistluitend op de bestaande fundering mogen wordne herbouwd.


Parkeren

Dit is een regeling ten aanzien van aan te houden parkeernormen.


Algemene gebruiksregels

In dit artikel is bepaald welk gebruik in ieder geval als strijdig wordt gezien. Hierin is tevens een parkeerregeling opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is bepaald dat van het bestemmingsplan mag worden afgeweken ten behoeve van mantelzorg, het vergroten van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijvorm en karakteristieke panden, voor het herbouwen van woningen buiten bestaande funderingen en de realiseatie van kleinschalige windenergie.


Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt één algemene wijziging geregeld. Concreet gaat het om het verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1, 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' te verwijderen. Het verwijderen van de dubbelbestemming is mogelijk indien uit nader onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.


Overige regels

In een aantal gevallen wordt in dit plan verwezen naar een (andere) wettelijke regeling, begrip en/of functie uit die andere regeling. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van onderhavig plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling zou anders een wijziging van onderhavig plan met zich mee kunnen brengen, zonder dat hiertoe is besloten door de gemeenteraad.

9.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is geregeld in dit artikel. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.


Overgangsrecht gebruik

Dit artikel betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.


Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.