direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Leugenshorst 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Leugenshorst 4 te Wijhe. Initiatiefnemer is voornemens om met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving (KGO) een voormalige woning op het perceel te herbouwen. De bestaande gebouwen (115 m2) worden gesloopt en samengevoegd tot één woning van 119,7 m2. De nieuwe woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd en zorgt er daarvoor dat initiatiefnemer zo lang mogelijk comfortabel, toegankelijk en veilig kunnen wonen.

De te realiseren woning wordt op het perceel Leugenshorst 4 gesitueerd en landschappelijk ingepast. Om de cultuurhistorie op het perceel terug te brengen, wordt de woning uitgevoerd in een bouwstijl conform de boerderij die vroeger op het perceel aanwezig was, alleen met één bouwlaag.

Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe”. Om het voornemen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, ten oosten van de kern Wijhe. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van de kern Olst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Wijhe en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied, Leugenshorst 4” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het plan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe” (vastgesteld 12 april 2021). Tevens geldt op deze locatie het bestemmingsplan “Parapluplan Parkeren”.

Ten aanzien van de planologische situatie is met name het bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe” van belang. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Tevens is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap - 2'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt: bed & breakfast; evenementen; extensieve dagrecreatie; kleinschalige beroepen -en bedrijven- aan huis en een rustpunt. Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap - 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de versterking en het ontwikkeling van waarden die samenhangen met de kommen, waarmee openheid wordt bedoeld.

1.4.3 Strijdigheid

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Op de plankaart is geen bouwvlak ingetekend. Derhalve mag op het perceel niet gebouwd worden en is een (burger)woning niet toegestan. Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In Hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Wijhe, in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. De directe omgeving van het plangebied bestaat met name uit agrarische gronden, waarin verspreid liggend agrarische erven voorkomen. Tevens is een woonfunctie is de nabij omgeving gelegen.

Het plangebied bestaat drie bouwwerken, waarvan één gebouw - het voormalig bakhuis - tot 1966 bewoond is geweest. Nabij het voormalige bakhuis is een werktuigenschuur met paardenstal gesitueerd en is een stal voor schapen opgericht. De totale oppervlakte aan bestaande bebouwing bedraagt 115 m2. Het voormalige bakhuis en de oude stal zijn bouwkundig in slechte staat. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Sloop

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven is initiatiefnemer voornemens om de bebouwing op het erf, met een oppervlakte van 115 m2 te slopen. Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de bestaande bebouwing een nieuwe woning van 119,7 m2 te realiseren. De nieuwe woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd en zorgt er daardoor voor dat initiatiefnemer zo lang mogelijk comfortabel, toegankelijk en veilig kunnen wonen. Initiatiefnemer wenst de agrarische bestemming te wijzen naar een woonbestemming.

2.2.2 Nieuwe situatie en landschappelijke inpassing

In de nieuwe situatie wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt door de sanering van de huidige aanwezige landschap ontsierende bebouwing. Alle bebouwing wordt geclusterd in één gebouw, de woning. Om cultuurhistorie op het perceel terug te brengen, wordt de woning uitgevoerd in een bouwstijl conform de boerderij die vroeger op het perceel aanwezig was, met één bouwlaag. De woning wordt tevens voorzien van een zadeldak.

Het perceel is gelegen op een locatie waar gestreefd wordt naar openheid. Dit is tevens de reden waarom de woning in vierkante meters niet groter mag worden dan de aanwezige bebouwing op het perceel. Op het perceel mag een bijgebouw van maximaal 50 m2 groot gerealiseerd worden waardoor de openheid behouden blijft. Om deze reden kan het erf dan ook niet aangemerkt worden als erf in het kader van vergunningsvrij bouwen. Wanneer het erf hier wel voor in aanmerking zou komen dan kan de maximale oppervlakte aan bebouwing op het perceel nog flink toenemen. Dat is niet passend binnen het landschapstype op deze locatie en daarom is uitsluiten van vergunningsvrij bouwen geoorloofd op deze locatie.

Ter plaatse wordt aandacht besteedt aan de erfinrichting, landschappelijke beplanting, duurzaamheid en architectuur. De bestaande toegangsweg wordt de in/uitrit naar de te realiseren woning. Ter versterking van de erfstructuur is in het erfinrichtingsplan een begrenzing van het erf middels hagen en de aanplant van een houtwal opgenomen. Ook wordt een boomgaard op het erf aangeplant en zijn tevens enkele solitairen aanwezig.

Het volledige erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede van het erfinrichtingsplan (Bron: Van Westreenen)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er geen raakvlak is met het Rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.

De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een beschrijving op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de 'ladder van duurzame verstedelijking' zoals beschreven in, het per 1 juli 2017 gewijzigde, artikel 3.1.6 Bro.

Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking mits er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1 lid 1, sub i van de Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De in de toelichting van een bestemmingsplan vereiste onderbouwing van de nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen een bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Om te bepalen of een planvoornemen Ladderplichtig is, dient getoetst te worden of de voorziene ontwikkeling wel een 'stedelijke ontwikkeling' is. Onderliggend planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning. Uit de jurisprudentie blijkt dat vanaf 12 nieuwe woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat deze Ladderplichtig is.

Onderhavig plan wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling aangezien er geen nieuw beslag wordt gelegd op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In de beoogde situatie wordt dezelfde hoeveelheid oppervlakte teruggebouwd welke in de huidige situatie aanwezig is.

Onderhavig plan kan ons inziens niet binnen het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd gezien het type woning welke initiatiefnemer wenst te realiseren. De beoogde woning wordt uitgevoerd in een bouwstijl conform de boerderij die vroeger op het perceel aanwezig was. Zij heeft één bouwlaag en wordt voorzien van een zadeldak. Dit type woning behoort thuis in het buitengebied en derhalve buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2017/2018

Op 26 september 2018 is door de provincie de geactualiseerde versie van de Omgevingsvisie Overijssel 2017/2018 vastgesteld. In de visie staat beschreven welke ontwikkelingsrichting de provincie binnen haar grenzen de komende tijd voor ogen heeft. De leidende principes, ook wel 'rode draden', zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes (of)

Het plan is niet gesitueerd binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Nationaal Landschap. Er zijn geen gebiedsspecifieke beperkingen ter hoogte van het plangebied.

Ontwikkelingsperspectieven (Waar?)

Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit gebied staat de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • Continu en beleefbaar watersysteem

De ontwikkelingsmogelijkheden worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het plangebied is daarnaast gesitueerd in de groene omgeving. De bouw van nieuwe woningen in de Groene Omgeving valt onder het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Het provinciaal beleid maakt het mogelijk om in de Groene Omgeving nieuwe woningen te realiseren. Vanuit het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet daarvoor zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande erven (bijvoorbeeld van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing). Met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kunnen ook nieuwe woonmilieus gerealiseerd worden op (nieuwe) landgoederen en andere plekken als daardoor de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving een extra impuls krijgt. Ruimtelijke kwaliteit wordt hierbij gedefinieerd als "datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is".

Gebiedskenmerken (Hoe?)

Dekzandvlakte en ruggen

Het plangebied is gelegen op de dekzandvlakte en ruggen. Het landschap kent wintereikenbossen op de hoogste delen en berken-zomereikenbossen en elzen-eikenbossen in de lagere delen. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten, en door de richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Oud hoevenlandschap

Het bijbehorende landschapstype is het Oud hoevenlandschap. Hier wordt gestreefd om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven en de erf- en landschapsbeplantingen.

Verspreide bebouwing 

Het gebied heeft verspreide bebouwing. Er wordt gestreefd om de erven opnieuw te verbinden met het landschap. Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats, overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Informele trage netwerk

Binnen het plangebied zijn geen wandelpaden en fietspaden aanwezig. Het perceel is gesitueerd aan het einde van een doodlopende weg.

Toetsing

Het plan voorziet in een versterking van het kleinschalig landschap. Er wordt namelijk aan een bestaand erf een nieuwe ontwikkelingsimpuls te geven. Met het plan wordt tevens ingezet op het versterken van het landschapstype ter plaatse. Om hier verder vorm aan te geven, is het plan nader uitgewerkt aan de hand van het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zie paragraaf 3.3.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

In de Omgevingsverordening Overijssel zijn een aantal artikelen opgenomen met betrekking tot uitbreidingen van bestaande functies. Dit betreft een nadere uitwerking van de Omgevingsvisie Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.


Toetsing

Het plan voorziet niet in een extra ruimtebeslag door bouwen of verharden. Een bestaand gebouw wordt hergebruikt als woning. Voor elke m2 vergroting van de woning wordt 1 m2 van de bijgebouwen op het perceel gesloopt. Er hoeft derhalve geen toepassing te worden gegeven aan dit artikel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
    • a. er sprake is sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen; en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
  • 6. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.
  • 7. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
  • 8. Van normerende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 6 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:
    • a. er sprake is van zwaarwegende sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen en
    • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
  • 9. Van richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 7 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.


Toetsing

Nieuwe ontwikkelingen worden gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor het geldende bestemmingsplan moet worden aangepast, uitgewerkt of gewijzigd voordat daaraan medewerking kan worden verleend. Hier is in onderhavig plan sprake van. Met het plan wordt echter tevens ingezet op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De ontwikkeling past daarnaast binnen het ontwikkelingsperspectief dat de provincie Overijssel voor het gebied voor ogen heeft. Tevens wordt toepassing gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de Catalogus Gebiedskenmerken zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.


Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

  • 1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en op zelfstandige opstelling van zonnepanelen.
  • 3. In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.


Toetsing

In onderhavig plan is in zekere zin sprake van nieuwvestiging. In de huidige situatie is op het perceel namelijk geen bouwvlak/woonbestemming aanwezig. Reeds is met het bevoegd gezag overeengekomen om het KGO beleid te doorlopen. Het werkboek is hiervoor gebruikt, zie paragraaf 3.3. Het plangebied is niet gesitueerd binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water.

3.2.3 Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
3.2.3.1 Introductie

De Provincie Overijssel heeft in samenwerking met diverse gemeenten het 'Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' opgesteld (september 2010). Het werkboek is een vertaling van de Omgevingsvisie Overijssel (zoals vastgesteld in juli 2009) en vormt een handleiding voor het toepassen van ruimtelijke kwaliteitsprincipes in de praktijk van de ruimtelijke ordening in Overijssel.

Uitgangspunt voor het werkboek zijn twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel:

  • 1. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsprestaties).


Bij elke ontwikkeling hoort een basisinpassing in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. Dat kan tot uitdrukking komen in de landschapselementen, maar bijvoorbeeld ook in een aanpassing van de ontsluiting en / of in nadere eisen voor vorm, omvang en situering van gebouwen. Indien met kwaliteitsprestaties op het 'eigen erf' het evenwicht niet bereikt kan worden, zijn er aanvullende kwaliteitsprestaties in de omgeving nodig en is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Dit geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.

Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?

De invulling van de aanvullende kwaliteitsprestaties is maatwerk. Er kan hierbij gedacht worden aan de volgende aspecten:

Vanuit de functie zelf:

  • Sociaal maatschappelijk;
  • Bijdrage aan gebiedskwaliteiten en -doelstellingen.

Extra kwaliteitsinvesteringen op de locatie zelf:

  • Aangepast ontwerp op basis van gebiedskenmerken;
  • Sanering landschapsontsierende opstallen;
  • Investeringen voor beheer op langere termijn.

Kwaliteitsinvesteringen in de omgeving:

  • Landschap (patronen, elementen, reliëf, etc.;
  • Cultuurhistorie en archeologie (behoud, herstel);
  • Natuur en bos;
  • Recreatie kwaliteitsverbetering;
  • Waterdoelstellingen - kwaliteit / kwantiteit;
  • Sanering landschapsontsierende opstallen / functies;
  • Investeringen voor beheer op langere termijn.

Het werkboek geeft enkel inzicht in hoe een functie ingepast kan worden en welke mogelijkheden er zijn om ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te verbeteren. Vanuit een visie op de ontwikkeling van gebiedskenmerken, bijvoorbeeld een landschapsontwikkelingsplan, is richting te geven aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Voor een aantal categorieën van ontwikkelingen is een samenvatting gemaakt in de vorm van een module met criteria en aandachtspunten die helpen bij het vinden van een goede balans.

Nieuwe woningen

In hoofdstuk 9 van het werkboek zijn een aantal categorieën en referenties voor praktijksituaties beschreven, waaronder rood-voor-rood. Doordat op het perceel echter geen bouwvlak aanwezig is en er daarom tevens geen een agrarisch bedrijf kan worden beëindigd, valt het plan van cliënt niet onder deze categorie, maar onder de categorie 'nieuwe woningen'. Naast een basisinpassing geldt voor deze categorie een forse investering in ruimtelijke kwaliteit op het terrein en de omgeving op basis van een gebiedsvisie. De gemeente heeft voor deze categorie als doel om de ruimtelijke kwaliteit en de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied te verbeteren en een bijdrage te leveren aan de woningbehoefte. De functie hoort primair in het stedelijk gebied thuis en is voor het bepalen van de kwaliteitsimpuls te beoordelen als gebiedsvreemd.

Voorbeelden van kwaliteitsprestaties zijn:

  • Versterking en duurzaam beheer van de ruimtelijke kwaliteit van woonlocatie(s) en omgeving;
  • Het leveren van een substantiële bijdrage aan maatschappelijke doelen;
  • Het herstel van cultuurhistorische waarden;
  • Het herstel en de aanleg van landschappelijke structuren, water en routestructuren als onderdeel van een totaalplan.

De hoogte van de kwaliteitsprestaties is maatwerk, waarbij de gevolgen die de nieuwe functie heeft voor de kwaliteit van de omgeving moeten worden meegenomen. De toename van de grondwaarde door de bestemmingswijziging kan als maatstaf dienen voor de minimale investering in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ook bijdragen aan de woningbehoefte wegen mee bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsprestatie.

3.2.3.2 Planspecifieke uitwerking werkboek

Bepaling hoogte kwaliteitsprestaties

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning op het perceel. Derhalve dient naast een basisinspanning, tevens (een) extra kwaliteitsprestatie(s) te worden geleverd. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties zijn de drie variabelen uit paragraaf 5.3.1 geëvalueerd voor onderhavig plan.

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?

De functie hoort primair in het stedelijk gebied thuis en is voor het bepalen van de kwaliteitsimpuls te beoordelen als gebiedsvreemd.

  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?

De omvang van de nieuwbouw en de verhouding daarvan tot de bestaande bebouwing kan als criterium worden gebruikt om de hoogten van de kwaliteitsprestaties te bepalen. De woning was vroeger op het perceel aanwezig, maar is nooit planologisch vastgelegd en wordt nu niet meer als zodanig gebruikt. Het gaat hier derhalve om het planologisch toevoegen van een woning. Hiervoor wordt grotendeels vastgehouden aan de inhoud van de vroegere woning. De woning wordt iets vergroot, hiervoor wordt een even grote oppervlakte aan bijgebouwen van het perceel verwijderd. De ruimtelijke impact van deze gebouwen is gelijk, aangezien de woning zal bestaan uit één bouwlaag met een zadeldak. De totale oppervlakte aan gebouwen op het perceel blijft dan ook onveranderd. De impact van de ontwikkeling op de omgeving is dan ook nihil.

  • 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?

De realisatie van de woning dient het eigen belang, maar kent tevens een maatschappelijk belang. Er wordt een klein en betaalbare woning gerealiseerd welke levensloopbestendig wordt ingericht. Hiermee wordt vorm gegeven aan de doelen die de gemeente Olst-Wijhe met betrekking tot wonen voor ogen heeft. Zelfstandig wonen hoeft namelijk niet altijd te betekenen dat een bestaand huis wordt aanpast. Het kan ook juist goed zijn om mensen te bewegen te verhuizen naar passende woningen. Dit bevordert de gewenste doorstroming in de woningmarkt en kan ook voor de persoon zelf voordelen hebben. In dit geval heeft de nieuwe woning zeker voordelen voor cliënt. Zie ook onderstaande beleidsteksten.

Structuurvisie Olst-Wijhe

In december 2017 heeft de gemeente Olst-Wijhe de 'Structuurvisie Olst-Wijhe' vastgesteld. Hierin wordt de ontwikkelingsrichting voor haar gebied beschreven. Nieuwe woonvormen voor ouderen en kwetsbare groepen zoals de meer-generatie-woning of meegroeiwoning zijn in opkomst als antwoord op veranderende woonbehoeftes. Een logische ontwikkeling met een steeds ouder wordende bevolking die langer (zelfstandig) thuis wil of moet wonen. Ook duurzame woningen zijn een trend. Ook in Olst-Wijhe is er de komende tijd sprake van een lichte groei door de vraag naar specifieke woonvormen, bijvoorbeeld private woon-zorg combinaties of klein en betaalbaar wonen. Daarnaast bestaat de trend van minder mensen per woning en de behoefte aan levensloopbestendige woningen.

Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Deze trend staat ook beschreven in de woonvisie. Zo lang mogelijk zelfstandig wonen vraagt om specifieke woonoplossingen. Het is een basisvoorwaarde voor deze kwetsbare groepen inwoners om waar mogelijk thuis te kunnen blijven wonen en zoveel mogelijk regie te houden op het eigen leven. Zelfstandig wonen hoeft niet per sé te betekenen dat je altijd je bestaande huis aanpast. Het kan ook juist goed zijn om mensen te bewegen te verhuizen naar passende woningen. Dit bevordert de gewenste doorstroming in de woningmarkt en kan ook voor de persoon zelf voordelen hebben. De huidige verhuisbereidheid van senioren is laag.

Conclusie

Alhoewel het een gebiedsvreemde ontwikkeling betreft, is de schaal van de ontwikkeling en de impact van de ontwikkeling op de omgeving zeer klein. Aangetoond is dat in het verleden zelfs een woning op het perceel aanwezig en bewoond is geweest. Daarnaast dient het initiatief naast het eigen belang ook een maatschappelijk belang. Derhalve zijn geen grote extra kwaliteitsprestaties vereist. De uitwerking van de kwaliteitsprestaties is opgenomen in paragraaf 4.6 Landschap

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Salland

De gemeenten Raalte, Olst-Wijhe en Deventer hebben op 23 september 2008 gezamenlijk het Landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. In het plan wordt het landschappelijk toekomstbeeld voor de drie gemeenten geschetst. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap versterkt kan worden.

Het plangebied is gesitueerd in het kommenlandschap. Dit gebied wordt gekarakteriseerd door een afwisseling tussen open lagere delen tegenover de beslotenheid van bochtige beplante wegen en boerderijen op de hogere oost-west gerichte ruggen. Er is sprake van verdichte openheid. Er wordt gestreefd naar het versterken van deze afwisseling. In de natte delen wordt ingezet op de aanplant van wilg en populier. Op de hogere delen juist op de aanplant van eiken.

Toetsing

Het perceel wordt landschappelijk ingepast conform het landschapsontwikkelingsplan Salland. Hier wordt nader invulling aan gegeven in de paragraaf 4.6 Landschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Olst-Wijhe (14 september 2017)

Deze structuurvisie beschrijft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente op lange termijn. De gemeente wil ruimte bieden aan nieuwe ideeën en ontwikkelingen vanuit de samenleving, voor zowel inwoners, ondernemers als organisaties.

Het plangebied is gelegen in het 'Sallandse platteland'. Tevens is het plangebied gelegen in het 'Kleinschalig landschap'. Onderstaand is een uitsnede van de visiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Uitsnede visiekaart, Structurvisie Olst-Wijhe  

De visie van het Sallandse platteland ziet onder andere toe op het ruimte bieden voor herbestemmen van vrijkomende agrarische bebouwing tot nieuwe woon-werkconcepten of recreatief (mede)gebruik. Ter inspiratie zijn afbeeldingen weergegeven van herbestemming/nieuwe woonvormen en herbestemming boerderij.

Toetsing

Onderhavig plan ziet toe op het herbestemmen van een woning ter compensatie van de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing. Het plan is dan ook niet in strijd met de Structuurvisie Olst-Wijhe.



Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

4.1 Milieuzonering

Het plan voorziet in het realiseren van een woonbestemming op de locatie Leugenshorst 4. Omliggend aan het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is op een afstand van 150 meter gelegen, belemmeringen zijn niet te verwachten. Tevens ligt op een kortere afstand van deze agrarische bestemmingen reeds een woonbestemming. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. In de directe omgeving van het plangebied worden geen geluidsproducerende activiteiten uitgevoerd. Daarnaast ligt de nieuwe woning op ruim 130 meter van de dichtstbijzijnde weg, de Leugenshorst. Een goed woon- en leefklimaat kan dan ook worden geborgd en een akoestisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd.

4.3 Ecologie

4.3.1 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied zijn de Rijntakken op een afstand van 4 kilometer ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0006.png"  
Afbeelding 4.1: Natuurnetwerk Nederland (N2000 - Rijntakken)  

Het plangebied en de directe omgeving maken geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Gezien de aard en de omvang van de planologische inpassing van de bestaande situatie en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit plan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.


Het plan ziet toe op het realiseren van een nieuwe woning in het buitengebied. Om aan te kunnen tonen dat als gevolg van dit initiatief geen sprake is van een significant negatief effect op de Natura2000-gebieden, hebben wij met behulp van een AERIUS Calculator de stikstofemissie berekend voor de aanleg- en gebruiksfase van de woning. Uit de resultaten van de berekening blijkt dat de stikstofdepositie niet waarneembaar is op de Natura2000-gebieden. Het bouwen van een woning en het in gebruik nemen hiervan zal niet leiden tot een significant negatief effect op de omliggende Natura2000-gebieden. De berekening is opgenomen in Bijlage 2 gebruiksfase) en Bijlage 3aanlegfase).

4.3.2 Soortenbescherming

Per 1 januari 2017 is de soortenbescherming onderdeel van de Wet natuurbescherming, voorheen Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord.

De initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige opstallen te amoveren ten behoeve van de realisatie van een nieuwe woning. In het kader van de voorgenomen ingrepen zullen mogelijk enkele bomen worden gekapt. In verband met de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. In het kader hiervan is op 26 augustus 2020 een quickscan flora en fauna door het ecologisch adviesbureau EcoTierra uitgevoerd.

Tijdens het veldonderzoek zijn er binnen het plangebied geen beschermde wilde vaatplanten aangetroffen. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten waargenomen binnen het daadwerkelijke plangebied. De steenuil heeft een roestplek in de woonboerderij. Derhalve is de verwachting dat de steenuil in de omgeving meerdere roestplekken heeft. Ter compensatie van de roestplek zullen er twee steenuilkasten opgehangen worden in de buurt van het plangebied. Tevens zijn ten aanzien van grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en vissen geen exemplaren, of verblijfplaatsen ervan, waargenomen die zijn beschermd of niet zijn vrijgesteld door de provincie. Door het ontbreken van geschikte opstallen en bomen zijn er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen te verwachten binnen het plangebied. Het rapport is opgenomen als Bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat dit plan geen significante effecten op de natuurwaarden heeft en dat derhalve geen beschermde planten en dieren in op locatie en de omgeving worden verstoord. Het aspect ecologie vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bodem

Door Hunneman Milieu-Advies is op 17 september 2020 een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek op locatie uitgevoerd. Aanleiding tot het uitvoeren van het onderzoek is voorgenomen nieuwbouw op locatie. Het doel van het vooronderzoek is inzicht krijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond sporen tot sterke puinbijmengingen aangetroffen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en OCB's aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Conclusie 

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, milieutechnisch gezien, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op locatie. Het betreffende rapport is bijgevoegd in Bijlage 5.

4.5 Cultuurhistorie en Archeologie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond (archeologie).

4.5.1 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

4.5.2 Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De gronden van het plangebied zijn niet bestemd als 'Waarde - Archeologie'.

4.5.3 Conclusie

In het plangebied is er geen sprake van cultuurhistorische- en archeologische waarde en derhalve is geen nader onderzoek benodigd.

4.6 Landschap

4.6.1 Huidige landschappelijke inpassing

In de huidige situatie zijn op het perceel reeds een aantal beplantingsstructuren aanwezig. Aan de noordzijde is een meidoornhaag aanwezig. Tevens staan op het perceel een aantal solitairen, namelijk een spar en een perenboom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0007.png"  
Afbeelding 4.2: Huidige landschappelijke inpassing  

4.6.2 Basisinspanning

Als basisinspanning wordt het woonerf landschappelijk ingepast conform het landschapsontwikkelingsplan. Hierbij blijven een aantal bestaande elementen op het perceel behouden. Ten eerste blijft de meidoornhaag ten noorden van het plangebied (nr. 1)behouden. Deze is in de huidige situatie verwilderd geraakt en zal weer in haagmodel worden teruggesnoeid. Ook blijven de bestaande perenboom (nr. 4) en spar (nr. 5) behouden.

Langs de westelijke en zuidelijke perceelsgrens wordt een nieuwe haag aangeplant (nr. 2). De soort die hiervoor wordt gebruikt is veldesdoorn. Deze haag heeft in de gewenste situatie een hoogte van circa 1,2 meter.

Op het achtererf wordt een boomgaard aangeplant (nr. 3), bestaande uit appel, peer, pruim en kers. Dit is een veelvoorkomend landschapselement binnen het landschapstype. Tevens is uit een oude topografische kaart op te maken dat er in het verleden op het perceel een boomgaard heeft gestaan, zie afbeelding 4.3). Dit oude element wordt derhalve weer binnen het plangebied teruggebracht.

Verder wordt op de oostelijke perceelsgrens een houtwal aangeplant, bestaande uit streekeigen soorten (nr. 6). Denk hierbij aan ruwe berk, zwarte els, veldesdoorn, Gelderse roos, krent, hulst, vlierbes en framboos.

De hagen en houtwal maken dat het woonerf in de gewenste situatie conform het landschapstype als een groen ingekaderd eiland binnen het open landschap komt te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0008.png"  
Afbeelding 4.3: Topografische kaart 1960  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0009.png"  
Afbeelding 4.4: Basisinspanning: landschappelijke inpassing woonerf  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0010.png"  
Afbeelding 4.5: Beplantingsplan  

4.6.3 Extra kwaliteitsprestatie

Een extra kwaliteitsprestatie kan door de initiatiefnemer zelf worden ingevuld en uitgevoerd. Een alternatief is het storten van een afdracht in de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit. Initiatiefnemer heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken. De hoogte van de afdracht is afhankelijk van de huidige en toekomstige taxatiewaarde van de gronden en de kosten die met de ruimtelijke procedure gepaard gaan. Er wordt een bedrag van 15.965 euro gestort in de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

4.7 Waterhuishouding

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

4.7.1 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

4.7.2 Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water'

In december 2000 is het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Dit is met name nodig om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling. Dit vergt een aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Het kabinetsstandpunt noemt de 'Watertoets' als instrument voor het vooraf beoordelen van ruimtelijke plannen op de gevolgen voor de waterhuishouding.

4.7.3 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van waterschap nodig mede ook in verband met het graven/verlengen van de watergangen rondom het perceel.

4.7.4 Conclusie

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. In Bijlage 6 is een kopie van de watertoets bijgevoegd.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (N02) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in een betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Pas bij een toename van 1.500 verkeersbewegingen per etmaal wordt hier niet aan voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0011.png"  
Afbeelding 4.6: Uitnsede GCN en GDN (Fijn stof PM10)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0012.png"  
Afbeelding 4.7: Uitsnede GCN en GDN (Stikstofdioxide NO2)  
4.8.2 Conclusie

Volgens de Grootschalige concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijnstof concentratie (PM10) < 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) tussen de 15-20 µg/m3. De grenswaarde jaargemiddelde ligt voor beide stoffen op de 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie 2019). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus goed.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Onderzoekskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid (EV) naar verschillende aspecten te worden gekeken:

  • Bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Externe veiligheid heeft betrekking op de beheersing van de risico's voor de burger, die verbonden zijn aan het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen bij tal van industriële activiteiten. De aandacht richt zich vooral op veiligheidsaspecten in het kader van de ruimtelijke ordening in relatie tot de beheersing van de risico's die samenhangen met het grootschalig gebruik van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij alleen om de direct gevolgen die door het eenmalig vrijkomen van gevaarlijke stoffen kunnen ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0013.png"  
Afbeelding 4.8: Risicokaart Nederland  
4.9.2 Toetsing

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van EV relevante bronnen in de nabije omgeving van het plangebied. Uit deze inventarisatie blijkt dat er geen risicovolle bedrijven/activiteiten in de nabije omgeving aanwezig zijn. Op een afstand van 1,9 km is een buisleiding gelegen. Het dichtstbij gelegen rode punt betreft opslag van ammoniak, deze is op een afstand van 3 km gelegen. Op grond van het voorgenoemde kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid derhalve geen belemmering vormt voor de besluitvorming van onderhavig plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Het plangebied is bereikbaar via een zijweg van de Leugenshorst. De aansluiting op de Leugenshorst is overzichtelijk en brengt geen verkeerstechnische problemen met zich mee. Daarnaast voorziet het plan in het planologisch bestemmen van één burgerwoning. De extra verkeersbewegingen die hieruit ontstaan zijn nihil. Het omliggende verkeersnetwerk kan dit prima verwerken.

4.10.2 Parkeren

Het planinitiatief ziet toe op het realiseren van een nieuwe woning op de locatie Leugenshorst 4 te Wijhe. Hier zal voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd voor het parkeren van de eigen auto's en het ontvangen van bezoek.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde planontwikkeling niet in de weg.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Onderzoekskader

De staatssecretaris heeft in een advies met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen (brief d.d. 4 oktober 2005) indicatieve zones aangegeven. De staatssecretaris adviseert om in geval van ontwikkeling van gevoelige functies binnen deze zones (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen), onderzoek te doen naar de magneetveldsterkte. Nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (de specifieke magneetveldzone) moeten zoveel mogelijk worden vermeden.

Ten westen van het plangebied ligt het tracé van de 110 kV bovengrondse hoogspanningsleiding knooppunt Sekdoorn - knooppunt Olst. Voor deze hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 75 m aan weerszijden van de leiding.

De afstand tussen de beoogde woning aan de Leugenshorst 4 en het hart van de hoogspanningslijn bedraagt ca. 1,3 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021001079-0201_0014.png"  
Afbeelding 4.9: Verbeelding Netkaart (geraadpleegd in 2020)  

4.11.2 Toetsing

In de beoogde situatie kan worden voldaan aan de indicatieve zone welke vanaf het hart van de hoogspanningslijn in acht moet worden genomen. Het aspect hoogspanningslijnen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Dit artikel bevat onder andere bepalingen over bouwwerken, welke krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels (Artikel 9)

In dit artikel worden de overige regels, waaronder de regels ten aanzien van werking wettelijke regels en een voorwaardelijke verplichting omschreven. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan een aanduiding op de verbeelding en voorziet in de sloop en landschappelijke inpassing.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Wonen'

De gronden ter plaatse van het gewenste woonerf zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'.

Deze gronden zijn bestemd voor onder meer het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Het aantal woningen per bouwvlak is één. De maatvoering van de woningen is aangesloten bij de maatvoering van het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe". Bij de woningen mogen geen bijgebouwen of overkappingen worden gerealiseerd.

'Waarde - Landschap - 2'

De voor 'Waarde - Landschap - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de kommen, te weten: openheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische haalbaarheid

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 in samenhang met artikel 6.12 lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen, gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Met het verzoek tot het realiseren van een agrarische bedrijfswoning wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aangevraagd, zodat in beginsel een verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan bestaat.

De realisering van het project komt voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing voor de uitgebreide Wabo-procedure waarbij planologisch wordt afgeweken van het bestemmingsplan komen volledig voor rekening van initiatiefnemer. Via het sluiten van een anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het vergoeden van de gemeentelijke kosten die gemaakt worden om af te wijken van het bestemmingsplan. Tot slot is eveneens een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over het vergoeden van eventueel toegekende tegemoetkomingen in planschade. Met het sluiten van deze overeenkomsten is kostenverhaal anderszins verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.

De financieel-economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan zal bij publicatie op de gebruikelijke wijze ter inzage gaan. Tijdens deze periode is het mogelijk dat belanghebbenden zijn of haar zienswijze op het plan kenbaar maken. Vervolgens zal de reactie worden beoordeeld en bezien of het aanleiding zal geven tot aanpassing van het plan.

6.3 Afweging en conclusies

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de economische vitaliteit van het buitengebied. In algemene zin kan onderhavig plan derhalve als een wenselijke ontwikkeling worden beschouwd. Uit de toelichting blijkt dat de beoogde ontwikkeling past in het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Het plan is getoetst aan ruimtelijke, milieutechnische en andere relevante aspecten. Deze aspecten leveren geen belemmering op voor het onderhavig plan. Voorts kan het plan als uitvoerbaar worden beschouwd. Eindconclusie kan derhalve zijn dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dat er geen belemmeringen bestaan welke planrealisering in de weg staat.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt ter vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.

7.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het waterschap heeft een positief wateradvies geven. Zie hiervoor paragraaf 4.7.3.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.