direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnekamp-Oost Rietgors zuidwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking een zuidwestelijke deel van het 'Woonveld D' aan de Rietgors in de nieuwbouwwijk Zonnekamp-Oost in Olst. De nog onbebouwd gronden zijn op basis van geldende planologische regime bestemd voor woningbouw met een maximum van zes wooneenheden. Ontwikkelaar House2Start is voornemens om binnen het plangebied 14 duurzame betaalbare starterswoningen te realiseren. Concreet gaat om twee blokken met zeven rijwoningen.

Op het gebied van wonen is er in de gemeente Olst-Wijhe een groeiende behoefte aan betaalbare woningen voor kleinere huishoudens, in het bijzonder voor de doelgroep starters. Daar komt bij dat er weinig aanbod is voor starters in de huursector. Verder is er behoefte aan woningen die echt als starterswoning gaan dienen en daarmee in de toekomst ook een bijdrage leveren aan een goede doorstroming in de woningmarkt. Het product van House2Start - de woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt - geeft concreet invulling aan de hierboven omschreven behoefte en draagt direct bij aan de gewenste flexibiliteit op de woningmarkt.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen "Zonnekamp-Oost woonveld D" en "Olstergaard" van de gemeente Olst-Wijhe, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Aangetoond wordt dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Olst van de gemeente Olst-Wijhe. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Olst en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Olst en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Zonnekamp-Oost Rietgors zuidwest” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het plan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich grotendeels binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Zonnekamp-Oost woonveld D" (vastgesteld op 1 juli 2019) en voor een klein deel binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Olstergaard" (vastgesteld 24 augustus 2020). Verder gelden ter plaatse van de gronden van het plangebied het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" en het "bestemmingsplan archeologie".

In dit geval zijn hoofdzakelijk het "Bestemmingsplan Zonnekamp-Oost woonveld D" en het "Bestemmingsplan Olstergaard" relevant. Op basis van het "Bestemmingsplan Zonnekamp-Oost woonveld D" is het plangebied bestemd tot 'Woongebied' met een maatvoering van maximaal zes wooneenheden en voor een klein deel tot 'Verkeer - Verblijf'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. Op basis van het "Bestemmingsplan Olstergaard" is het zuidelijke deel van het plangebied bestemd tot 'Groen'. Verder gelden op basis van het dit laatstgenoemde bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Natuurinclusief'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeeldingen van het geldende planologische regime opgenomen. De begrenzing van het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt in 1.4.2 nader ingegaan op de geldende bestemmingen en gebiedsaanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend planologische regime (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Verkeer - Verblijf

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen met een doorgaande functie als de ontsluiting van aanliggende gronden, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.

Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor een woning, een aan huis verbonden beroep en bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en erfontsluitingswegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen.

Een hoofdgebouw wordt uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd. Het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen respectievelijk maximale de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogten.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' een bouwvlak toe te kennen ten behoeve van de bouw van maximaal 6 woningen.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, wegen en paden ter ontsluiting van aanliggende gronden en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen, waterbergingsvoorzieningen, wadi's, oevers en taluds. Op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

Waarde - Natuurinclusief

De voor 'Waarde - Natuurinclusief' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het creëren en behouden van het natuurinclusieve, circulaire en open ruimtelijke concept dat is neergezet in het Ontwikkelingsplan Olstergaard.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is zowel qua gebruik- als bouwmogelijkheden niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen, aangezien de geldende bestemmingsplannen niet toereikend zijn voor het gewenste aantal woningen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de planologische situatie te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen herontwikkeling te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Olst

Het dorp Olst ligt aan de rivier de IJssel. Olst komt voor het eerst in 947 in de geschriften voor als Holsto, een van de drie hoven van de abdij van Essen. De andere twee hoven zijn Archem onder Ommen en Herte onder Dalfsen. Olst groeit nog vóór 1295 uit tot kerkplaats. Na de bedijking van de IJssel in 1308 ontwikkelt het dorp zich als pleisterplaats aan de route van Deventer naar Zwolle.

In 1850 bestaat Olst uit een kern aan de IJsseldijk en een kleine kern rond de kerk landinwaarts aan het spoor. In de loop van de jaren ontstaan uitbreidingen die beide kernen verbinden.

Van de oudste bebouwing langs de dijk zijn weinig zichtbare sporen achtergebleven, met uitzondering van de Bökkers-Mölle. In het dorp tonen Huize ter Spille, Olsterhof en Westenvoorde nog de situatie van weleer. Niet alleen de gebouwen, maar ook de bezittingen, die nu als park worden gebruikt, zijn cultuurhistorisch waardevol.

De Jan Schamhartstraat welke ten oosten van het plangebied ligt wordt al op de oudste kaarten aangegeven. De straat vormt de verbinding uit zuidelijke richting met het oude deel van Olst rond de Willibrordkerk. De straat heeft van oudsher een landelijk karakter waar bebouwing, fruitteelt en bouwland elkaar afwisselen.

Het dorp heeft een industrieel karakter. Tot in de late jaren zeventig was Olst een centrum van landbouw (voornamelijk gemengd bedrijf), tuinbouw (met fruitveiling), vleesverwerkende industrie en steenfabrieken. Tegenwoordig zijn de steenfabrieken gesloten, de land- en tuinbouw en vleesverwerkende industrie is nog volop aanwezig.

2.2 Het plangebied en de omgeving

Zoals in 1.1 reeds is omschreven ligt het plangebied aan de Rietgors, in het zuiden van de kern Olst. De omgeving van het plangebied is volop in ontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk 'Zonnekamp-Oost', waarin de gronden zijn aangemerkt als onderdeel van 'woonveld D'. Ten zuiden van het plangebied is de wijk 'Olstergaard' in ontwikkeling. De wijdere omgeving van het plangebied kenmerkt zich verder hoofdzakelijk door woningen. Op grotere afstand, ten noordoosten van het plangebied, ligt het bedrijventerrein van Olst.

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Rietgors. Aan de overzijde van de Rietgors bevinden zich de woningen van de nieuwbouwwijk Zonnekamp-Oost. Ten oosten van het plangebied worden op dit moment overige woningen binnen het woonveld D ontwikkeld. Ten zuiden van het plangebied zijn de gronden in de huidige situatie in ontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Daar wordt op dit moment de woonwijk 'Olstergaard' ontwikkeld. De realisatie van die woningen is reeds gestart. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich ten slotte een regulier woonperceel.

Het plangebied zelf bestaat uit een onbebouwd perceel, waarbinnen nog enkele planten aanwezig zijn. In afbeelding 2.1 is middels een luchtfoto de huidige situatie in plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Ontwikkelaar House2Start is voornemens om binnen het plangebied 14 duurzame betaalbare starterswoningen te realiseren. Het huidige bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost woonveld D" heeft een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 6 woningen. Dit aantal is niet toereikend om het voornemen te realiseren. Om het plan ruimtelijk mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingplan dan ook noodzakelijk. Concreet gaat om de realisatie van twee blokken met elk zeven aaneengebouwde woningen voor kleinere huishoudens. Het gaat om zowel huur- als koopwoningen. De noordelijke woningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 meter en 9 meter. De zuidelijke woningen krijgen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 meter en 8 meter. De minimale dakhelling bedraagt 30°.

De woningen in het noordelijke blok krijgen een gebruiksoppervlak van circa 70 m2. De woningen in het zuidelijke blok krijgen een gebruiksoppervlak van circa 40 m2. Tussen de woonblokken wordt een gezamenlijke tuin gerealiseerd. Verder worden rondom de woningen openbare voetpaden aangelegd. Ten oosten van de bebouwing worden parkeerplaatsen gerealiseerd en wordt eenontsluitingsweg ingericht. De woningen parkeerplaatsen worden ontsloten op de Rietgors. Fietsers en voetgangers kunnen het plangebied via de zuidelijke ontsluiting naar de wijk 'Olstergaard' verlaten. In afbeelding 3.1 is een plattegrond van de gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0004.png"  
Afbeelding 3.1: Plattegrond gewenste situatie (Bron: Sweco)  

3.2 Duurzaam initiatief

In dit geval gaat het om duurzame modulaire woningbouw. De onderdelen van de woningen [componenten] worden in de fabriek geassembleerd tot modules en volledig ingericht. De modules worden in één dag op locatie gemonteerd op een betonnen strokenfundatie. Vervolgens worden de woningen in een aantal weken afgemonteerd. Er is praktisch geen afval en minder CO2 en stikstof uitstoot.

De energie gerelateerde CO2 uitstoot in de gebruiksfase is nul. Er is geen sprake van een gasaansluiting. De woningen worden voorzien van zonnepanelen. De energievraag is beperkt door zwaar te isoleren, slim te ventileren en compact te bouwen. Afhankelijk van het woongedrag, de ligging van de woning en het klimaat wordt verwacht dat nagenoeg 100% van het energieverbruik wordt gedekt op woningniveau.

3.3 Verkeer & parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen beleidsregels (Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe 2015). In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

In de beleidsregels gaat de gemeente Olst-Wijhe uit van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkheidsgraad: 'Niet stedelijk';
  • Voor wat betreft de stedelijke zones (centrum, schil, rest bebouwde kom) valt de gemeente Olst-Wijhe in de categorie 'rest bebouwde kom', met uitzondering van het centrum van de kernen Olst en Wijhe. Deze vallen in de categorie 'Centrum';

De CROW kencijfers gaan uit van minimum- en maximumcijfers. Parkeernormen dienen eenduidig te zijn. Gekozen is om bij de categorie 'rest bebouwde kom' uit te gaan van de minimumcijfers en bij de categorie 'centrum van de gemiddelde waarde.

Voor verkeersgeneratie heeft Olst-Wijhe geen eigen beleidsregels vastgesteld hiervoor wordt uitgegaan van de kengetallen voor verkeersgeneratie zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstig parkeren, publicatie 381, december 2018' van het CROW.

3.3.2 Parkeren

Op basis van het huidige gemeentelijke parkeerbeleid is voor de ontwikkeling conform parkeernota 1,6 parkeerplek per woning benodigd. Gemiddeld genomen wordt het aantal parkeerplekken per woning landelijk gezien teruggeschroefd, onder andere door het verbeteren van fietsvoorzieningen en het toenemende gebruik van de fiets en afnemende bezit van de auto. Starters hebben gemiddeld genomen een lager autobezit dan doorstromers op de woningmarkt.

Voor de parkeernorm is maatwerk geleverd. De beoogde woningen passen niet binnen de categorieën uit het gemeentelijk parkeerbeleid. De gekozen parkeernorm voor de woningen is 1,3 aangehouden. Dat wil zeggen dat de totale parkeerbehoefte voor de 14 woningen 18,2 parkeerplaatsen bedraagt. De aanleiding hiervoor staat beschreven in de Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingplan.

In dit geval vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats in een gebied waarop volop sprake is van woningbouwontwikkeling. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de openbare ruimte. Deze parkeerplaatsen zijn in beginsel vrij beschikbaar voor alle woningen rondom het plangebied. Daarom moet de parkeerbehoefte in voorliggend geval worden beschouwd op clusterniveau waarbij de woningen aan de Rietgors als de parkeercluster worden aangehouden.

Doorrekening parkeerplekken cluster parallelweg Rietgors

Aan de Rietgors worden uiteindelijk in totaal maximaal 28 woningen gerealiseerd. De parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig bestemmingsplan is in dit geheel betrokken. Het gaat om de volgende woningen met de bijbehorende parkeeropgave:

  • 6 x twee-onder-één-kap 1,8 parkeerplek per woning = 10,8
  • 8 x rijwoning 1,6 parkeerplek per woning = 12,8
  • 14 x House2Start (voorliggend plan) 1,3 parkeerplek per woning = 18,2

Totaal benodigd (41,8 is afgerond) 42 parkeeprlekken

Deze parkeerplaatsen worden in de cluster Rietgors zuid als volgt ingevuld:

  • Parkeren openbaar haaks en langsparkeren aan de Rietgors: 20
  • Beschikbaar straatparkeren asfaltweg Rietgors (snelheidsverlagend): 4
  • Beschikbaar op eigen terrein twee-onder-één-kapwoningen: 6
  • Beschikbaar op eigen terrein rijwoningen: 2
  • Te realiseren aan parkeerplaatsen aan de oostzijde van voorliggend initiatief (doorsteek naar Olstergaard, zie afbeelding 3.1): 9
  • Te realiseren extra parkeerplekken langs de weg in openbaar gebied Olstergaard ten zuiden van het initiatief: 2

Totaal te realiseren: 43 plekken

3.3.3 Verkeersgeneratie

Op basis van de meest recente CROW-publicatie geldt voor deze woningen gemiddeld de volgende verkeersgeneratie:

  • 'koop, tussen/hoek': 7,4 verkeersbewegingen per woning. 7*7,4 = 51,8;
  • 'huur, huis, vrije sector': 7,4 verkeersbewegingen per woning. 7*7,4 = 51,8.

Er is daarmee in totaal sprake van afgerond 104 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De woningen worden ontsloten via een uitrit op de Riegors. Deze weg is van voldoende omvang om de verkeersbewegingen op verkeerveilige wijze af te wikkelen.

3.3.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten 'verkeer & parkeren' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie passend is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' betreft wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). In voorliggend geval is de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing, aangezien er per saldo sprake is van de toevoeging van slechts 8 woningen. Op dit moment zijn in het plangebied immers planologisch reeds 6 woningen mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna kort ingegaan op de concreet onderbouwde behoefte naar de woningen die middels dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Behoefte

Op het gebied van wonen is er in de gemeente Olst-Wijhe een groeiende behoefte aan betaalbare woningen voor kleinere huishoudens, in het bijzonder voor de doelgroep starters. Door de prijsontwikkelingen in de bouw en de hogere bouweisen in het bouwbesluit (o.a. in verband met gasloos bouwen) is een koopwoning steeds moeilijker bereikbaar voor de starters. Daarnaast is er ook weinig aanbod voor starters in de huursector en komen de starters bij de corporatie niet voldoende aan bod, omdat mensen met een langere inschrijvingsduur vaak voorgaan.

Ook is er behoefte aan woningen die echt als starterswoning gaan dienen en daarmee in de toekomst ook een bijdrage kunnen leveren aan een goede doorstroming in de woningmarkt.

Het product van House2Start geeft invulling aan de hiervoor gemelde behoefte en draagt bij aan de gewenste flexibiliteit op de woningmarkt. Met onderhavig plan wordt zowel in de huur (kleinere model) als in de koop (de plus woning) passende betaalbare woningen toegevoegd. Voor starters is het belangrijk dat er woningen van onder € 200.000 beschikbaar komen. Uit het onderzoek ‘wonen jongeren in Overijssel’ is gebleken dat er veel behoefte is aan betaalbare woningbouw. De groepen in de leeftijd van 25-35 jaar hebben vaak een voorkeur om een woning te kopen, alleen is er in het betaalbare segment tot € 200.000 heel weinig beschikbaar. Met dit plan wordt daarin tegemoet gekomen.

4.1.3 Conclusie rijksbeleid

Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0005.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

4.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheid zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikel 2.1.3, artikel 2.2.2, artikel 2.14.4 en artikel 3.2.2.1 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen wordt hierna ingegaan.

Artikel 2.1.3 lid 1: Principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 en 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval wordt een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied herontwikkeld. De gronden van het plangebied zijn reeds bestemd tot 'woongebied' en bedoeld ten behoeve van woningbouw. Hiermee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In paragraaf 4.1.2 is al ingegaan op de kwantitatieve en behoefte van de woningen.

Initiatiefnemer heeft via social media in de directe omgeving van het plangebied een behoefteonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit behoefteonderzoek hebben 113 personen zich aangemeld als geïnteresseerde voor een woning c.q. het product van House2Start.

In paragraaf 4.3.2 vindt een verdere toetsing plaats van het initiatief aan de gemeentelijke woonvisie. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.14.4: Overstroombaar gebied

    • 1. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.
    • 2. De toelichting op bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden als bedoeld in lid 1, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in:
      • de risico’s bij overstroming;
      • de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied volgende omgevingsverordening binnen overstroombaar gebied. Concreet ligt de locatie ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op het overstromingsrisico binnen het plangebied en wordt geconcludeerd dat bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten het gewenst is dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones

1. Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:

  • a. dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Salland Diep, met uitzondering van de boringsvrije zone Engelse Werk te Zwolle.


Toetsing van het initiatief aan artikel 3.2.3.1

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap.

Het plangebied behoort tot grotendeels tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en deels tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0006.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

4.2.4.2.1 Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”

Met de ontwikkeling van de woningen wordt er gebouwd voor de lokale behoefte aan woningen in Olst, maar wordt zoals blijkt uit paragraaf 4.3.2 ook ingezet op een specifieke doelgroep die aanwezig is in de gemeente. Het initiatief draagt bij aan het realiseren van een aantrekkelijke en innovatieve woonomgeving in Olst en past daarmee in het ontwikkelingsperspectief. Het plan vorm geen belemmering voor andere functies in de omgeving (zie ook Hoofdstuk 5). Ten slotte wordt er bijgedragen aan de energietransitie, doordat de woningen op een duurzame wijze worden gebouwd (zie paragraaf 3.2). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief. Deze ontwikkeling past goed in het geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Vanuit de laag van de beleving is geen sprake van specifieke kenmerken waar voorliggend plan invloed op zou kunnen hebben. Deze laag kan voor wat betreft de toetsing dan ook buiten beschouwing blijven. Hierna wordt nader ingegaan op de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch-cultuurlandschap en de laag van beleving.

1. De 'Natuurlijke laag'

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'. In afbeelding 4.3 is het plangebied met de rode ster weergegeven in een uitsnede van de 'Natuurlijke laag'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0007.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Oeverwallen'

De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot ‘rivierduinen’ en langs de Vecht tot duinen.

De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. Vanwege de hoge natuurlijke dynamiek is het winterbed lang het domein van natuurlijke processen gebleven. Door de voedselrijkdom van de gronden en de regelmatige overstromingen, zijn deze gronden al eeuwenlang als wei- en hooiland in gebruik.

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - wateren natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is door cultivering minder goed zichtbaar geworden. Bij het plan is rekening gehouden met de kenmerken van de natuurlijke laag. De ontwikkeling is daarom in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' eveneens aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'. In afbeelding 4.4 is het plangebied met de rode ster weergegeven in een uitsnede van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0008.png"  
Afbeelding 4.4: Uitsnede 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  


Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De kenmerken van het Oeverwallenlandschap zijn nauwelijks meer aanwezig, omdat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. De van oorsprong voorkomende 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is door cultivering minder goed zichtbaar geworden. Deze structuur wordt gerespecteerd. De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstype 'Oeverwallen'.

3. De 'Laag van beleving'

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstypen 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. In afbeelding 4.5 is het plangebied met de rode ster weergegeven in een uitsnede van de Natuurlijke laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0009.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede 'Laag van beleving' Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van beleving'

Ten aanzien van het aspect donkerte is het van belang om op te merken dat de volledige kern Olst als zodanig is aangemerkt. In de omgeving van het plangebied is dan ook reeds sprake van verlichting door stedelijke functies. Daarnaast is het gebruik van verlichting inherent bij woongebieden. Wel zal onnodige verlichting (lichtvervuiling) zoveel mogelijk worden voorkomen.

Wat betreft het IJssellinieinundatieveld wordt opgemerkt dat het bij voorliggende woningbouwontwikkeling niet mogelijk is deze verdedigingslinie te accentueren of zichtbaar te maken.

Geconcludeerd wordt dat de 'Laag van de beleving' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
4.3.1.1 Algemeen

Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Hiermee speelt de nieuwe visie ook in op ontwikkelingen als vergrijzing, leegstand en veranderende behoeftes van bijvoorbeeld inwoners en ondernemers. Speciale aandacht is in de Structuurvisie Olst-Wijhe uitgegaan naar de verkeerssituatie Olst.

Op de beleidskaart is het plangebied gelegen in het gebiedsdeel 'Sterke dorpen'. Voor dit gebiedsdeel zijn op de thema's 'Leefkwaliteit Dorpen en Buurtschappen', 'Bereikbaarheid en Mobiliteit' en 'Duurzaamheid, Ruimtelijke- en Sociale kwaliteit' doelen gesteld. Hieronder worden de voor deze ontwikkeling van belang zijnde doelen weergegeven.

Leefkwaliteit Dorpen en buurtschappen

Voorzieningen

  • Op peil houden van maatschappelijke voorzieningen in de dorpen en buurtschappen samen met de bewoners en ondernemers;
  • Creëren en behouden van toekomstbestendige onderwijsvoorzieningen voor alle leerlingen in samenwerking met de onderwijsinstellingen;
  • Versterken van de winkelgebieden in Olst en Wijhe met de ondernemers;
  • Faciliteren van dorpsvisies op initiatief van bewoners, organisaties, ondernemers en onderwijs.


Wonen

  • Maximaal benutten van de ontwikkelruimte voor woningbouw, voortkomend uit de regionale woningbouwafspraken (circa 500 woningen);
  • Realiseren van woningen voor de lokale behoefte (met name voor ouderen en jongeren);
  • Toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad;
  • Inzetten op duurzame woningen om daarmee tevens het duurzaamheidsprofiel te versterken;
  • Beheer en inrichting openbare ruimte uitvoeren met duurzame materialen, kwalitatief hoogwaardig en passend bij de identiteit van het dorp;
  • Kwaliteitsimpuls voor de dorpsentrees en -randen
  • Waarborgen van de waterveiligheid en beperken van wateroverlast.

Duurzaamheid, Ruimtelijke- en sociale kwaliteit

  • Stimuleren van zonne-energie samen met bewoners en bedrijven;
  • Stimuleren van windenergie in daarvoor geschikte gebieden in combinatie met grootschalige participatie;
  • Bij beheer en inrichting openbare ruimte aandacht besteden aan vergroening van de woonomgeving en klimaatadaptatie;
  • Kwaliteitsimpuls voor de dorpsranden als koppelkans met nieuwe initiatieven en ontwikkelingen. De Zandwetering die langs de dorpen loopt biedt goede aanknopingspunten om de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsranden te verbeteren;
  • Het initiëren en ondersteunen van het proces om tot energieneutrale kernen te komen.
4.3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Olst-Wijhe'

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. De ontwikkeling van het plangebied heeft betrekking op duurzame woningbouw die in lijn is met de doelstellingen van de structuurvisie. Daarnaast is in het plan ruimschoots aandacht voor duurzaamheid, ruimtelijke- en sociale kwaliteit.

Geconcludeerd wordt dan ook dat het initiatief in overeenstemming is met de structuurvisie.

4.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020
4.3.2.1 Inleiding

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen eenieder en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen. De visie luidt: 'Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen'. Dit vertaalt zich in onder meer de volgende uitgangspunten:

  • 1. De gemeente streeft naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving;
  • 2. De gemeente heeft een rijke differentiatie aan woonmilieus en wat aansluit bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop;
  • 3. De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad;
  • 4. De gemeente zet in op een duurzame woonomgeving. De ambitie is om in de toekomst energieneutrale kernen te ontwikkelen. Daarbij richt men zich op energie neutrale nieuwbouw, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en op samenwerking op wijk- en kernniveau om collectief in te zetten op een duurzaam veilige en leefbare woonomgeving.
4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

De woningbouwontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten en draagt bij aan de doelen zoals deze zijn gesteld in de woonvisie. In de gemeente Olst-Wijhe een groeiende lokale behoefte aan betaalbare woningen voor kleinere huishoudens, in het bijzonder voor de doelgroep starters. Daarnaast is er ook weinig aanbod voor starters in de huursector en komen de starters bij de corporatie niet voldoende aan bod, omdat mensen met een langere inschrijvingsduur vaak voorgaan. Ook is er behoefte aan woningen die echt als starterswoning gaan dienen en daarmee in de toekomst ook een bijdrage kunnen leveren aan een goede doorstroming in de woningmarkt.

Het duurzame woonconcept van House2Start geeft invulling aan de in de woonvisie beschreven behoefte en draagt bij aan de gewenste flexibiliteit op de woningmarkt. Met dit plan wordt zowel in de huur (kleinere model) als in de koop (de plus woning) passende betaalbare woningen toegevoegd.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020.

4.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelig objecten (woningen).

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kneu. Verder liggen rondom het plangebied verschillende 30/km per uur-wegen. Lievense Milieu B.V. heeft in 2019 reeds een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het kader het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost woonveld D" (vastgesteld op 1 juli 2019). De locatie van de woningen in onderhavig bestemmingsplan is hier destijds in betrokken. De geluidsbelasting als gevolg van de omliggende wegen is ook van toepassing op voorliggend bestemmingsplan Dat onderzoek kan daarom als voldoende actueel en representatief worden beschouwd.

Hierna worden de belangrijkste uitkomsten van het akoestisch onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting als gevolg van de Kneu bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Deze geluidbelasting wordt berekend in het rekenpunt 1b. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De berekeningsresultaten per rekenpunt zijn opgenomen in bijlage 3.

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

In het kader van dit bestemmingsplan dient ook rekening gehouden te worden met de niet-zoneplichtige wegen. Omwille van de zeer lage verkeersdrukte op de 30 km-weg Rietgors, die met name wordt gebruikt voor de ontsluiting van het woonveld D, en de relatief grote afstand tot de gevels van de woningen door de voorziene berm, wordt het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid als goed bestempeld.

5.1.2.2 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

5.1.2.3 Railverkeerlawaai

Vanwege een wijziging van de Wet milieubeheer gelden sinds 1 juli 2012 de zogenoemde 'geluidproductieplafonds' (gpp's) voor hoofdspoorwegen en rijkswegen. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Hiermee wordt een onbelemmerdere groei van geluidshinder tegengegaan.

Referentiepunten bevinden zich langs weerszijden van een rijksweg of hoofdspoorweg. Op elke referentiepunt geldt een geluidproductieplafond. De ligging van de referentiepunten (in rijkdriehoekscoördinaten) is opgenomen in het geluidregister. Als vuistregel geldt dat de referentiepunten op circa 50 meter van de buitenste rijstrook c.q. het buitenste spoor en op een onderlinge afstand van circa 100 meter liggen. De hoogte van de referentiepunten bedraagt 4 meter boven het maaiveld.

De geluidproductieplafonds zijn, evenals andere van belang zijnde informatie zoals brongegevens en relevante besluitinformatie, opgenomen in het geluidregister. In dit geluidsregister zijn eventuele van toepassing zijnde plafondcorrectie(s) voor spoorwegen al verwerkt. Op basis van deze geluidproductieplafonds zijn de breedtes van de geluidzones gedefinieerd (artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder). De geluidzones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. In de onderstaande tabel zijn de zonebreedtes op basis van de gpp's weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0010.png"  
Wettelijke geluidszones spoorwegen (Bron: wetten.overheid.nl)  


Situatie plangebied
In voorliggend geval ligt ten oosten van het plangebied, op circa 350 meter, de spoorweg Deventer - Zwolle. Voor het spoorweglawaai is de omvang van de geluidzone (planologisch aandachtsgebied), waarbinnen de geluidbelasting moet worden onderzocht, afhankelijk van het geluidproductieplafond (gpp) op de betrokken referentiepunten.

Op basis van het geluidsregister (http://www.geluidregisterspoor.nl/) zijn de geluidproductieplafonds bepaald. In voorliggend geval is de waarde van de geluidproductieplafonds op de betrokken referentiepunten maximaal 60 (nr. 50283) Voor een dergelijke waarde geldt een geluidzone van 200 meter. De afstand van het plangebied tot de spoorlijn bedraagt circa 350 meter, waarmee de situering van de woningen buiten de geluidszone ligt en er geen nader onderzoek naar de geluidbelasting door railverkeerslawaai nodig is.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval zijn ter plaatse van het plangebeid door Klink-Nijland een verkennend bodemonderzoek (rapportnummer 18004/vo01d, 15 maart 2018) en een aanvullend bodemonderzoek (rapport nr.8004/vo02d, 11 juni 2018) uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Recenter is een insitu partijkeuring uitgevoerd op een partij te ontgraven grond door Hunneman (project nr.: 190564/wj/sh van 26 juli 2019). Deze onderzoeken gezamenlijk hebben de bodemkwaliteit van het plangebied goed in beeld gebracht. De onderzoeksrapportages zijn als respectievelijk Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4 toegevoegd aan deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

5.2.2 Situatie plangebied

Verkennend bodemonderzoek Klink-Nijland

Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging.

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten PCB en DDE (som) gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging en de eventuele bouwplannen.

In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan Kobalt gemeten. De verontreiniging in de ondergrond vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging en de eventuele bouwplannen.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en naftaleen aangetroffen.

Opmerking ten aanzien van het verkennend onderzoek:
In tabel 4.1 is niet aangegeven dat het bovengrondmengmonster MM01 licht verontreinigd is met DDE. Het is niet de concentratie aan PCB, waardoor indicatief sprake is van kwaliteitsklasse “Industrie”, maar de concentratie aan DDE. Dit heeft verder geen invloed op de rest van de conclusies.

Aanvullend bodemonderzoek Klink-Nijland

Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de toekomstige functie (wonen).

In de ondergrond is een licht verhoogde gehalte aan kobalt gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de toekomstige functie (wonen).

Insitu partijkeuring Hunneman

De bemonsterde partij (RE-01) betreft een homogene partij sterk siltige, matig humeuse zandgrond met een volume van circa 3.450 m3 (circa 6.200 ton). Zintuiglijk zijn binnen de onderzochte partij geen noemenswaardige bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen op en/of in de partij. Het traject vanaf 0,0 tot maximaal 0,9 m-mv is bemonsterd.

Analytisch zijn in de bemonsterde partij RE-01 verhoogde gehalten aan nikkel en OCB’s aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan nikkel overschrijdt de toetsingswaarde voor AW-grond, maar is kleiner dan de maximale waarde voor Wonen-grond. Het aangetoonde gehalte aan OCB’s overschrijdt de toetsingswaarde voor Wonen-grond, maar is kleiner dan de maximale waarde voor Industrie-grond.

Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) betreft de partij RE-01, conform het Generiek beleid voor toepassing op land, klasse Industriegrond.

5.2.3 Conclusie

De kwaliteit van de bodem is voldoende in beeld gebracht. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard van voorliggende ontwikkeling (het realiseren van 14 woningen) is het aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. Verder wordt geconcludeerd dat woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied
5.4.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is aangegeven middels de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0011.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen aanwezig zijn. Hierna wordt nader op de bronnen ingegaan.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. De wegen, spoorlijnen en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en waarbij een plaatsgebonden risico en/of groepsrisico aanwezig is, zijn opgenomen in op de Risicokaart.

Wegen
Ongeveer 520 meter ten westen van het plangebied loopt de provinciale weg N337. Deze weg is niet meegenomen in de Risicokaart en daarom niet zichtbaar in afbeelding 5.1. Uit de Risicoatlas blijkt dat over deze weg maximaal 2.500 gevaarlijke transporten per jaar plaatsvinden. Op basis daarvan is het plaatsgebonden risico (PR10-8) gesteld op 200 meter. Gelet op de afstand tot de weg N337 wordt geconcludeerd dat deze transportroute geen belemmeringen oplevert.

Spoorlijnen
Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 350 meter, ligt de spoorlijn Deventer-Zwolle waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dit spoortraject is wel weergegeven in de Risicokaart en in afbeelding 5.1. Op dit traject vindt alleen vervoer van categorie C3 plaats met maximaal 500 transporten per jaar. De spoorlijn heeft geen plasbrandaandachtgebied. Het invloedgebied voor het 1%-letaliteitspercentage bedraagt 35 meter.

Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. De afstand van het spoor tot het plangebied bedraagt meer dan 200 meter. Geconcludeerd wordt dat deze spoorlijn geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.

Vaarroutes
De dichtstbijzijnde afstand tot de IJssel is ongeveer 900 meter. Het aantal gevaarlijke transporten op deze vaarroute is beperkt. Aan de vaarweg is geen plaatsgebonden risicocontour gekoppeld. Ook is er geen sprake van groepsrisico. Geconcludeerd mag worden dat deze vaarweg geen belemmeringen voor het plangebied oplevert.

Inrichtingen

Bedrijventerrein 'De Industrieweg'
Op het nabijgelegen bedrijventerrein 'De Industrieweg' zijn twee bedrijven met een risicocontour aangegeven, Grolleman en Hogeslag. Beide bezitten ammoniakkoelinstallaties (K in afbeelding 5.1). De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) voor de installaties varieert van 0 m tot 34 m, 65 m en 75m. In alle gevallen blijven de contouren beperkt tot het industrieterrein. Ook leveren de installaties vanuit het oogpunt van groepsrisico geen problemen. Voor de woningen in het plangebied vormen de inrichtingen daarom geen bezwaar.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) voor de installaties varieert van 0 m tot 34 m, 65 m en 75 m. In alle gevallen blijven de contouren beperkt tot het industrieterrein. Ook leveren de installaties vanuit het oogpunt van groepsrisico geen problemen. Voor de voorgenomen ontwikkeling vormen de inrichtingen daarom geen bezwaar.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in en woonwijk, waar geen sprake is van een sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 14 wooneenheden te realiseren binnen het plangebied. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Datzelfde geldt voor een park. Er is daarmee geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als een milieugevoelige functies.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies die op basis van het geldende planologisch regime mogelijk zijn betreffen het slachterijbedrijf Hogeslag Olst aan de Industrieweg (circa 440 meter en het agrarische bedrijf aan de Jan Schamhartstraat 88 (circa 450 meter). Hieronder wordt nader op deze bedrijvigheid en hun invloed op het plangebied ingegaan.

Slachterijbedrijf Hogeslag Olst

Het slachterijbedrijf Hogeslag Olst ligt op circa 440 meter ten noordoosten van het plangebied op het bedrijventerrein van Olst. Volgens het bestemmingsplan is voor deze specifieke bedrijfslocatie het slachten van vlees en een vrieshuis toegestaan.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' worden dergelijke bedrijfsactiviteiten aangeduid als categorie 3.2 bedrijfsactiviteiten met een grootste richtafstand van 100 meter voor geur en geluid. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de te bouwen woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven geen sprake is.

Agrarische bedrijf Jan Schamhartstraat 88

Het agrarische bedrijf aan Jan Schamhartstraat 88 bevindt zich op circa 350 meter ten zuiden van het plangebied. Het betreft een fruitteeltbedrijf (categorie 2), maar planologisch gezien is hier ook een grondgebonden veehouderij toegestaan. Hiervoor geldt een hogere milieucategorie (3.2). Daarom is uitgegaan van een dergelijke bedrijfsvoering. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan. De overige van toepassing zijnde aspecten worden hierna getoetst.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een grondgebonden agrarisch bedrijf aangeduid als categorie 3.2 bedrijf met het aspect geur uitgezonderd als grootste richtafstand afstand 30 meter voor de aspect geluid en stof. Voor specifiek een fruitteeltbedrijf, dat op deze locatie aanwezig is, geldt überhaupt een grootste afstand van 30 meter voor geluid. Deze afstand wordt in dit geval eveneens ruimschoots gehaald. Gezien de ruime afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende milieubelastende functies niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.2 Situatie plangebied

Zoals in paragraaf 5.5 reeds is aangegeven, bevindt het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf zich aan de Jan Schamhartstraat 88 op circa 450 meter ten zuiden van het plangebied. De wettelijke afstand wordt ruimschoots gehaald. Op basis van het vorenstaande wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verwacht en worden omliggende agrarische bedrijven niet gehinderd in de bedrijfsvoering.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op circa 500 meter afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. In dit geval is daarom door Eco Groen een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hiervoor is met behulp van een enkelvoudige worstcase berekening met het rekenmodel AERIUS voor de maximale plansituatie inzichtelijk gemaakt of sprake is van stikstofdepositie op hiervoor gevoelige habitats en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden. Hierna wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Uit de berekening volgt dat er als gevolg van de aanleg en het gebruik van 14 woningen geen toename van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Omdat er geen stikstofdepositietoename plaatsvindt op hiervoor gevoelige habitats en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hiervoor - door stikstof - uitgesloten. Vervolgstappen ten aanzien van stikstof zijn niet aan de orde. Het uitvoeren van een Voortoets, het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming of een verklaring van geen bedenkingen bij een Omgevingsvergunning, zijn in dit geval niet nodig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op circa 440 meter afstand van het plangebied Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden

5.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is ter plaatse van het plangebied is er door EcoTierra een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd voor het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost woonveld D" (vastgesteld op 1 juli 2019). De locatie van de woningen in onderhavig bestemmingsplan is hier destijds in betrokken. Dit onderzoek kan daarom als voldoende actueel en representatief worden beschouwd. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten flora aangetroffen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. Het plangebied betreft geen significant foerageergebied. Er zal geen negatief effect optreden op de in de buurt broedende steenuil. Er dient rekening te worden gehouden met broedende vogels binnen en nabij het plangebied.

Grondgebonden zoogdieren

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zal geen negatief effect optreden op de in de buurt waargenomen steenmarter. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen voorkomen.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. Er zullen door de ingreep geen essentiële foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan.

Amfibieën, reptielen en vissen

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde amfibiesoorten kunnen voorkomen (landhabitat).

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Conclusie

Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. De zorgplicht is altijd van toepassing.

5.7.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De locatie van het plangebied is getoetst aan de gemeentelijke Archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is hieronder in afbeelding 5.2 weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de groene ster. Ter plaatse van het plangebied geldt een hoge verwachting. Voor deze verwachtingswaarde is een grens gesteld waarbij bodemverstoringen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat er een onderzoek moet worden verricht.

In voorliggend geval wordt deze grenswaarde niet overschreden. Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven. Er is daarnaast ter plaatse van het plangebied reeds een archeologisch onderzoek verricht in het kader van het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost" (vastgesteld op 21 maart 2011). In dat bestemmingsplan (inclusief de locatie van onderhavig plangebied) blijkt dat geen vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van eventuele vindplaatsen noodzakelijk is. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2021003012-0301_0012.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Olst-Wijhe)  
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 500 meter afstand van het plangebied. Om aan te tonen of het voornemen resulteert in significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, is door Eco Groen een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5)

Uit de berekening volgt dat er als gevolg van de aanleg en het gebruik van 14 woningen geen toename van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Omdat er geen stikstofdepositietoename plaatsvindt op hiervoor gevoelige habitats en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hiervoor - door stikstof - uitgesloten.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat in het kader van voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is en wordt tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

5.9.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 7 bij deze toelichting). Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure' van toepassing is. Onderdeel van de normale procedure is het opstellen van een waterstructuurplan. Voor het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost" is een waterstructuurplan gemaakt, welke is vastgesteld op 21 maart 2011. De daargenoemde maatregelen zijn ten uitvoer gebracht. Voorliggende herziening van het bestemmingsplan betreft een beperkte aanwassing, waarbij 14 duurzame wooneenheden worden mogelijk gemaakt, in plaats van zes.

Het Waterschap heeft reeds voor het bestemmingsplan "Zonnekamp-Oost woonveld D" een Watertoets Uitgangspuntennotitie opgesteld. De locatie van het plangebied is destijds betrokken in dat bestemmingsplan. De belangrijkste uitgangspunten van het waterschap worden hierna uitgewerkt. De volledige uitgangspuntennotitie is te raadplagen in Bijlage 8 van deze toelichting. In de planvorming worden de uitgangspunten van het waterschap betrokken.

Watersysteem
Ten noorden in het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire/A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Wateroverlast
Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.

Riolering
Het aanvoeren van afwater naar de rioolwaterzuivering moet worden geoptimaliseerd. De hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering moet worden verminderd. De riooloverstorten op het oppervlaktewater moeten worden beperkt.

In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. De afvoer van hemelwater vindt plaats via bovengrondse afvoer en infiltratie in de bodem via de berm en/of de reeds aangelegde wadi's.

6.3 Overstromingsrisico's

6.3.1 Algemeen

Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

Een dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS). De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

6.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. Dit traject loopt van ten zuiden van Olst tot aan Zwolle. Dit dijktraject loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS).

In de kaart zijn de dijktrajecten weergegeven met de daaraan gekoppelde normen. De signaleringswaarde voor een dijktraject is, samen met de ondergrens, als norm in de wet opgenomen. De waarde betreft een overstromingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. Het dijktraject 53-2 heeft een signaleringswaarde van 1:10000.

De ondergrens geeft de maximaal toelaatbare faalkans voor een waterkering weer, die hoort bij de betreffende signaleringswaarde van de kering. Voor iedere kering is de kans van de ondergrens drie maal groter dan de kans van de signaleringswaarde. In dit geval gaat het om een ondergrens van 1:3000.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd, kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

6.3.3 Conclusie

Mits bij de ontwikkeling van het plangebied wordt nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's bij overstroming kunnen beperken vormt het overstromingsrisico geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Nadere eisen; nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de situering en maatvoering van nieuw op te richten bouwwerken;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 5)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven.

Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel wordt parkeerregels weergegeven en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels (Artikel 8)

In dit artikel worden de overige regels, waaronder de regels ten aanzien van werking wettelijke regels omschreven.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Woongebied' (Artikel 3)

De gronden van plangebied zijn volledig voorzien van de bestemming 'Woongebied' met een bouwvlak.

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, een aan huis verbonden beroep en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en erfontsluitingswegen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen, waterbergingsvoorzieningen, wadi's, oevers en taluds.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat een hoofdgebouw uitsluitend mag worden gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd. Het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen: 14. De woningen worden aaneengesloten gebouwd, de goot- en bouwhoogte van de noordelijke woningen bedragen respectievelijk niet meer dan 6,5 m en 9 m. De goot- en bouwhoogte van de noordelijke woningen bedragen respectievelijk niet meer dan 6,5 m en 8 m. Dit maximum goot- en bouwhoogte is middels een aanduiding op de verbeelding vastgelegd. De dakhelling bedraagt niet minder dan 30°.

Verder gelden er regels ten aanzien van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade en kosten voor rekening van de initiatiefnemer komt. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt ter vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.

9.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het waterschap heeft een positief wateradvies geven (zie paragraaf 6.2.2 van deze toelichting).

9.2 Inspraak

Omwonenden zijn middels de nieuwsbrief Zonnekamp-Oost op 28-10-2020 geïnformeerd over dat de gemeente en initiatiefnemer samen de haalbaarheid van het concrete plan House2Start onderzoeken.

De toekomstige kopers c.q. de inschrijvers voor een kavel in de aangrenzende Olstergaard hebben de nieuwsbrief Zonnekamp-Oost waarin de plannen kenbaar zijn gemaakt vóór de verloting van de kavels op 29 oktober 2020 ontvangen. Op deze manier zijn zij tijdig geïnformeerd over de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling van House2Start.

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na afloop van deze zes weken zal deze paragraaf verder worden ingevuld.