direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijhe, Herxen 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf Herxen 11 ligt aan de zuidkant van buurtschap Herxen, aan het einde van het woonlint. Het erf grenst aan graslanden en akkers met uitzicht over het landelijk gebied, nabij de IJssel (zie figuur 1). Op het erf staan een woonboerderij en twee schuren. Initiatiefnemers zijn voornemens het erf te transformeren naar een woonerf, voor drie generaties. Er wordt één seniorenwoning en één starterswoning gebouwd. Ten behoeve hiervan worden twee bestaande schuren gesloopt, en één gezamenlijke schuur nieuw gebouwd. Het totale oppervlak aan schuren neemt hierbij af en het erf wordt landschappelijk ingepast en ingericht. Dit voorliggende plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het erf Herxen 11 ligt in de gemeente Olst-Wijhe, aan de zuidkant van buurtschap Herxen, aan het einde van lintbebouwing. In figuur 1 is de ligging van het erf en bijbehorende gronden weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan. Hier maakt ook het erf Herxen 9 te Wijhe onderdeel vanuit, omdat dit erf in het geldende bestemmingsplan één bestemmingsvlak vormt met het erf Herxen 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0001.png"  
Figuur 1: Luchtfoto van buurtschap Herxen, met aangegeven de ligging van het erf Herxen 11 met bijbehorende gronden (bron: www.google.com/maps).  

1.3 Huidig planologisch regime

De voorgenomen ontwikkeling aan de Herxen 11 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 2021. Het huidige erf heeft in het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen', met de aanduiding 'bouwvlak'. Dit samen met het woonerf aan de oostzijde (Herxen 9), waardoor ook de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' is opgenomen. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'. De omliggende gronden hebben de enkelbestemming 'Agrarisch'. Figuur 3 bevat een weergave van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'.

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De nieuwe burgerwoning met het bijgebouw (een gezamenlijk bijgebouw) wordt gedeeltelijk gerealiseerd op gronden die de enkelbestemming 'Agrarisch' hebben en op het erf is in het huidige bestemmingsplan maximaal één woning toegestaan. In de nieuwe situatie betreffen dit twee woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0002.png"  
Figuur 2: Weergave erven Herxen 11 en 9 (en direct omliggend gebied) op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).  

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In Hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie
2.2.1.1 Beschrijving van het erf

Het erf Herxen 11 ligt aan de zuidkant van buurtschap Herxen, aan het einde van het woonlint. Het erf grenst aan graslanden en akkers met uitzicht over het landelijk gebied, nabij de IJssel (zie figuur 1). Op het erf staan een woonboerderij en twee schuren, waarvan één met asbest. In de huidige situatie is het erf in gebruik als woon-erf. Figuur 3 betreft een luchtfoto van het erf. Aan de oostzijde ligt het erf Herxen 9. Figuren 4 en 5 betreffende foto's van de aanwezige bebouwing op het erf Herxen 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0003.png"  
Figuur 3: Weergave erf Herxen 11 (met rode icoon aangegeven) met aan de noordzijde de woonboerderij en aan de zuidzijde twee schuren. Aan de oostkant ligt het erf Herxen 9 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0004.png"  
Figuur 4: Foto van het woonhuis met de twee schuren op het erf Herxen 11.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0005.png"  
Figuur 5: Foto's van de twee schuren op het erf Herxen 11.  
2.2.1.2 Beschrijving van de landschappelijke karakteristiek van Herxen

Herxen is gelegen aan de IJssel en ontstaan op de stroomrug met enkele rivierduintjes. Het landschap kenmerkt zich als oeverwallenlandschap. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Later fungeerde de oeverwallen als uitvalbasis bij het ontginnen van de omgeving. Op de stroomrug kon men droge voeten houden en was de grond vruchtbaar voor agrarische activiteiten. Vooral de fruitteelt was vroeger erg aanwezig in dit gebied zie figuur 6 voor een weergave van de historische kaart van 1950). De fruitteelt is in het hele gebied verdwenen. Kleine hoogstam fruitbomen/gaarden op particulier terrein refereren nog terug aan deze agrarische inpassing.

De oeverwal, ook wel stroomrug genoemd, waar Herxen op gevestigd ligt loopt van noord naar zuid. Deze noordzuid-oriëntatie is vrijwel overal in terug te zien, zoals het bebouwingslint en de omliggende infrastructuren. De percelen rond het bebouwingslint zijn onregelmatig verkaveld en ingesloten door bebouwing, de dijk of de spoorlijn. Het zuidelijke deel van het bebouwingslint kent geen rechte rooilijn. Het straatbeeld wordt afgewisseld met woningen en (agrarische)bedrijfspanden. De gebouwen zijn voor een groot deel georiënteerd op de weg. Tot op heden weet Herxen het karakteristieke bebouwingslint in ere te houden en het landelijke gebied te omarmen. Het erf Herxen 11 betreft het laatste erf in het dorpslint aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0006.png"  
Figuur 6: Weergave historische kaart 1950 , met aan de zuidkant het plangebied Herxen 11.  

2.2.2 Voorgenomen plan

Het doel is het erf Herxen 11 te transformeren naar een gezamenlijk familie-erf, waar drie generaties gaan wonen. Hierbij gaat de oudere generatie in een nieuwe seniorenwoning wonen, betrekt één van de kinderen met haar gezin de huidige woonboerderij, en wordt een starterswoning gebouwd voor één van de andere kinderen, die hier met zijn vriendin gaat wonen. Het betreft in totaal daarmee twee nieuwe, energieneutrale schuurwoningen.

Alle betrokkenen hebben een sterke sociale binding met buurtschap Herxen. Met de uitvoering van dit plan krijgen de kinderen de kans om met hun familie te wonen in Herxen, waar ze zo'n sterke binding mee hebben, en ontstaat er een familie-erf, waardoor ook de heer en mevrouw van de Streek langer in het buurtschap kunnen blijven wonen. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat de kinderen op termijn mantelzorg kunnen verlenen aan de ouders, en dat de ouders nu eerst op de kleinkinderen kunnen passen.

Ten behoeve van het plan worden de twee bestaande schuren gesloopt (met een gezamenlijke oppervlakte van circa 350 m2), en één gezamenlijke schuur nieuw gebouwd (met een oppervlakte van 300 m2). Het totale oppervlak aan schuren neemt hierbij af. In figuur 7 is de nieuw te bouwen bebouwing, de te behouden bebouwing en de te slopen bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0007.png"  
Figuur 7: Luchtfoto met daarop de nieuw te bouwen bebouwing, de te behouden bebouwing en de te slopen bebouwing schematisch weergegeven.  
2.2.3 Inrichtingsplan

Ten behoeve van het voorgenomen plan is een inrichtingsplan opgesteld. Voor dit inrichtingsplan wordt verwezen naar het inrichtingsplan in de Bijlage 1: 'Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022'. In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van het inrichtingsplan weergegeven.

Het erf Herxen 11 is het laatste erf aan het dorpslint. Om ervoor te zorgen dat deze niet wordt afgesloten met bebouwing, wordt de nieuwe schuur in lijn gezet met de huidige woning. Hierdoor ontstaat er een zichtlijn naar het achterliggende landschap. Het lint wordt als het ware doorgetrokken en niet in het zicht geblokkeerd door bebouwing zoals in de huidige situatie. De nieuwe woningen op het familie-erf worden op een bepaalde manier gepositioneerd zodat ze allemaal een landelijk uitzicht hebben. Daarnaast zal elke woning de gewenste privacy hebben, welke gecreëerd wordt middels landschappelijke elementen. De beplanting sluit aan bij de omgeving en zijn natuurlijke standplaats.

Uitgangspunten inrichtingsplan:

  • Het dorpslint een open einde geven waardoor men weer uitkijkt op het landelijk gebied;
  • Beplantingen toepassen welke karakteristiek zijn voor de omgeving;
  • Op dit erf worden solitaire bomen en hagen toegepast. De bestaande boomgaard wordt in ere gehouden welke vanaf het voorerf middels doorkijkjes waar te nemen is;
  • Inheemse beplanting toepassen welke aansluit op de omgeving en de natuurlijke standplaats. Tevens levert dit een meerwaarde op voor de plaatselijke biodiversiteit.

In figuur 8 is de overzichtstekening van het inrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0008.png"  
Figuur 8: Weergave inrichtingsplan Herxen 11.  

Beplanting 
Ten behoeve van het plan is een beplantingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in het bijgevoegde inrichtingsplan 'Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022' (Bijlage 1).

2.2.4 Beeldkwaliteit

In het inrichtingsplan (dat is bijgevoegd), is ook een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen, welke handvaten en uitgangspunten voor de voorgenomen ontwikkeling geeft. Deze beeldkwaliteitsparagraaf is hierna samengevat.

Bebouwing woningen

  • De nieuwbouw heeft een eigentijdse bouwstijl die passend is bij de huidige woning, gevestigd bij de entree van het erf;
  • De nieuwbouw heeft minimale sobere detaillering en stijlkenmerken die passend zijn voor deze regio;
  • De nieuwbouw heeft een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm, zonder erkers en/of uitbouw. Ook sluit de nieuwbouw aan op de maatvoering van het agrarische erf;
  • Bij de bouw wordt gebruik gemaakt van ingetogen natuurlijke materialen. Bij gebruik van steen: kies voor een menging van rode, bruine of grijzen tinten, passend bij de huidige woning. Bij gebruik van hout: kies voor zwart gebeitst, naturel of grijze tinten;
  • De entrees van de nieuwe woningen komen aan de oostgevel.
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0009.png"  
Figuur 9: Referentiebeelden nieuwe woningen.  

Bebouwing bijgebouw

  • Het nieuwe bijgebouw krijgt de vorm van een schuur;
  • De schuur is langwerpig met drie inpandige bijgebouwen;
  • Het bijgebouw sluit aan bij de nieuwe woningen en past zich aan op de maatvoering van het erf;
  • Bij het gebouw wordt gebruik gemaakt van ingetogen natuurlijke materialen waar niet de nadruk op komt te liggen.

Materiaal gebruik
De tuin, het erf en de nieuwe bebouwing krijgen een eigentijds karakter en worden in hoogwaardige kwaliteit ontworpen. Het materiaalgebruik huidt rekening met de omgeving waardoor er een gebiedseigen erf ontstaan. Daarnaast houdt men rekening met het duurzaamheidsaspect welke terug te vinden is in materiaalgebruik over het hele erf. Hierbij is aandacht voor (groen) details en natuurlijke materialen. Hierdoor is het voor mens, dier en plant een fijne leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0010.png"  
Figuur 10: Referentiebeelden bijgebouw en materiaalgebruik op het erf.  

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie en Infrastructuur Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Het toekennen van twee extra woonfuncties, waarbij het erf transformeert naar een familie-erf voor drie generaties, waarbij het erf landschappelijk wordt ingepast en asbest wordt gesaneerd, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.3 Barro en Bro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt de realisatie van twee nieuwe woningen planologisch mogelijk gemaakt. Daarnaast worden twee schuren gesloopt, en wordt één nieuw gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.4 Wet natuurbescherming

Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied, maar Natura 2000-gebied ligt wel in de nabijheid van het plangebied (aan de westzijde). Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.5 Waterbeleid van de 21e eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk wordt vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen worden in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening betekent dit dat in dit voorliggende plan tevens is gekeken hoe op verstandige wijze om te gaan met het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. In Hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het onderhavige plan. Er wordt voldaan aan het principe vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Het regenwater kan infiltreren in de grond.

3.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit en bijbehorende regeling zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening te houden met het volgende:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In paragraaf 5.5 wordt het voorgenomen plan getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. In Hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan, en is de toetsing aan de Wet natuurbescherming opgenomen en in Hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en- verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

Voor het voorliggende plan is het met name van belang dat het plan geen negatieve invloed op Natuurnetwerk Nederland en de Natura 2000 heeft. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.2.

3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 11). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0011.png"

Figuur 11: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

M.b.t. het voorliggende plan zijn met name de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'Groene Omgeving' gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Wonen' en voor een heel beperkt deel de bestemming 'Agrarisch'. Ook ligt het plangebied grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' en voor een heel beperkt deel in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Daarmee ligt het plangebied grotendeels binnen 'bestaand bebouwd gebied' en raakt de ontwikkeling maar voor een heel beperkt deel de 'Groene Omgeving'. De reden dat niet het gehele bouwplan binnen 'bestaand gebouwd gebied' ligt betreft het realiseren van een goede functionele en landschappelijke inrichting van het plan. Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' is het toegestaan om voor de lokale behoefte woningen te realiseren. Het gemeentelijke buurtschappenbeleid geeft handvatten om dit te realiseren. In het buurtschappenbeleid zijn voorwaarden opgenomen, onder andere met betrekking tot de doelgroep waarvoor mag worden gebouwd. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, is aangetoond dat er uitsluitend voor lokale behoefte wordt gebouwd. In paragraaf 3.4.3 wordt aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijke buurtschappenbeleid. Hiermee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1' Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022') waarbij in wordt gegaan op de landschappelijke inpassing van het plangebied. De inrichting van het plangebied is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken. In het vervolg van deze paragraaf is onderbouwd dat wordt voldaan aan de geldende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Als gevolg van voorliggende ontwikkeling worden twee nieuwe woningen toegevoegd en wordt het huidige erf getransformeerd naar een familie-erf, waar meerdere generaties gaan wonen, die elkaar helpen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor een lokale concrete behoefte naar woonruimte (de bewoners zijn reeds bekend). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het gemeentelijke woonbeleid zoals opgenomen in paragraaf 3.4.2 van deze Ruimtelijke Onderbouwing.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit. Het plangebied ligt wel in 'Overstroombaar gebied'. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In het voorliggende plangebied, worden twee extra woningen gerealiseerd voor zelfredzame mensen. In geval van overstroming zal er redelijkerwijs voldoende tijd zijn om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied aan Herxen 11 (en Herxen 9) ligt grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' en voor een zeer beperkt deel binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 12).

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Binnen het ontwikkelperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is het toegestaan om voor de lokale behoefte woningen te realiseren. Het gemeentelijke buurtschappenbeleid geeft de juiste handvatten om dit te realiseren. In het buurtschappenbeleid zijn voorwaarden opgenomen, onder andere met betrekking tot de doelgroep waarvoor mag worden gebouwd. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, is aangetoond dat er uitsluitend voor lokale behoefte wordt gebouwd. In paragraaf 3.4.3 van deze Ruimtelijke Onderbouwing wordt aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijke buurtschappenbeleid. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief die hier grotendeels geldt (slechts een beperkt deel van de nieuw te realiseren bebouwing raakt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0012.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0013.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0014.png"  
Figuur 12: Weergave ontwikkelingsperspectieven aan Herxen 11 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

  • 3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied Herxen 11, daar waar twee schuren worden gesloopt en nieuwe bebouwing wordt gebouwd en het erf landschappelijk wordt ingepast, ligt in oeverwallen-gebied (zie figuur 13). De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot 'rivierduinen'. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0016.png"  
Figuur 13: Weergave kaart natuurlijke laag ter plaatse van het erf Herxen 11, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

Normerend uitgangspunt:

  • De rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.
  • De duinen langs met name de Vecht krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het kenmerkende reliëf en waar relevant de natuurkwaliteit.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan vergroting van de ruimte voor de rivier, de rivier-dynamiek, hermeandering en/of vast houden van water en aan het versterken van een open en afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos.

In het voorliggende plan vindt een ruimtelijke ontwikkeling plaats op het erf Herxen 11 te Wijhe, en niet in de uiterwaarden. Het oppervlak aan bebouwing neemt hierbij beperkt toe en het erf (en omliggende gronden) wordt landschappelijk ingepast passend bij het oeverwallen-landschap en in aansluiting op de uitgangspunten, voor zover relevant.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het erf Herxen 11 te Wijhe ligt in het Oeverwallen-landschap (zie figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0018.png"  
Figuur 14: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het erf Herxen 11, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

Kenmerkend zijn oeverwallen als kleinschalig (mix) mozaïeklandschap (bebouwing, boomgaarden, akkerbouw, wegen paden); daarnaast open en verkavelde komgronden met weiland, waarin de patronen van de rivier soms nog te af te lezen zijn. Boerderijen zoals karakteristieke IJsselhoeves soms op rivierduintjes.

Normerend uitgangspunt:

  • Het winterbed krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op doorstroming van de rivier en instandhouding en versterking van natuur- en agrarische cultuurwaarden. In het winterbed zijn geen, danwel plaatselijk zeer beperkte, aangepaste bebouwingsmogelijkheden. Handhaven dijk en wielen als scherpe grens tussen het domein van de rivier en de omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element.


Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan een dynamisch landschap van hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de kommen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het open karakter.

Het voorliggende plan vindt niet plaats in het winterbed van een rivier, maar op de oeverwallen. Het familie-erf wordt landschappelijk ingepast, waarbij beplanting wordt toegepast die karakteristiek is voor de omgeving. Ook worden solitaire bomen en hagen toegepast. De bestaande boomgaard wordt in ere gehouden die vanaf het voorerf middels doorkijkjes waar te nemen is. De landschappelijke inpassing is daarmee passend in het oeverwallen-landschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'woonwijken 1955-nu' van toepassing. Uitgangspunten zijn:

  • De informele routes en routenetwerken worden in beeld gebracht en krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de continuïteit van routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkepaden, fiets- en wandelpaden en -routes, etc). Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes voorkomen.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Het erf Herxen 11 ligt aan een doodlopende weg, aan het einde van lintbebouwing. Van toeristische paden is geen sprake. Met het voorliggende plan wordt het dorpslint een open einde gegeven, waardoor men vanaf de doodlopende weg weer uitkijkt op het landelijk gebied. M.b.t. de te realiseren bebouwing is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het bijgevoegde inrichtingsplan 'Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022' (Bijlage 1). Qua bebouwing wordt aangesloten op de aard, maat en het karakter van het grotere geheel.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkerte gebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken. Het erf maakt daarbij onderdeel uit van de woonkern Herxen en ligt aan het einde van het woonlint. Beperkte lichtuitstraling hoort bij de woonfunctie.

Ook ligt het plangebied in 'IJssellinie inundatieveld', wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Het plangebied ligt in het deelgebied 'sterke dorpen'. Verbondenheid staat centraal voor de twaalf dorpen en buurtschappen van Olst-Wijhe. Verbondenheid betekent het samen delen en in stand houden van voorzieningen die een belangrijke basis vormen voor de leefkwaliteit. De gemeente Olst-Wijhe streeft daarom naar zelfstandige en actieve, samenwerkende dorpen waarbij elk dorp of buurtschap minimaal één aantrekkelijke ontmoetingsplek heeft. De bereikbaarheid van de dorpen en buurtschappen is een sterke basis voor wonen, werken en verblijven maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid. Maatschappelijke veranderingen vragen om nieuwe initiatieven die de leefkwaliteit bestendigen en de identiteit van de dorpen, buurtschappen en het omringende platteland versterken.

M.b.t. het wonen geldt dat plannen en projecten moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen. Kleinschalige wooninitiatieven bij de kleinere kernen worden gefaciliteerd als ze passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Het bestaande erf Herxen 11 wordt getransformeerd naar een woonerf, voor drie generaties. Er wordt één seniorenwoning en één starterswoning gebouwd. Ten behoeve hiervan worden twee bestaande schuren gesloopt, en één gezamenlijke schuur nieuw gebouwd. Het totale oppervlak aan schuren neemt hierbij af en het erf wordt landschappelijk ingepast en ingericht. Het betreft een kleinschalig wooninitiatief, die aansluit op de lokale behoefte. De mensen die hier gaan wonen hebben een sociale binding met buurtschap Herxen en het plan draagt daarmee bij aan de leefbaarheid. Het erf wordt landschappelijk ingericht, conform de geldende gebiedskenmerken.

3.4.2 Concept Woonvisie OIst-Wijhe 2022-2025

De concept Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 heeft eind vorig jaar ter inzage gelegen. De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1000 tot 1200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:

  • De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden in Olst, Wijhe, Wesepe en Boskamp en in de andere kernen wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen. Samen met SallandWonen en beide huurdersorganisaties werkt de gemeente aan oplossingen voor de (sociale)huur.
  • De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren.
  • De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
  • De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
  • De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.

Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streefaantal van ca nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. In het maximaal scenario wordt ervan uitgegaan dat het zwaartepunt van de additionele woningbouw met name in de beide hoofdkernen zal worden gerealiseerd en groeit het woningbouwprogramma voor de overige kernen en buurtschappen in wat mindere mate mee. Bij het bouwen van woningen in de kleine kernen en buurtschappen is het respecteren van de omgeving (gebouwd en landschappelijk) een belangrijk uitgangspunt.

Met het voorliggende plan wordt ingespeeld op de lokale behoefte in buurtschap, voor de doelgroep starters en senioren. Het betreft een erf waar meerdere generaties gemixt gaan wonen. Het is een relatief kleinschalig plan dat past binnen de concept woonvisie. De woningen worden duurzaam en klimaatneutraal gerealiseerd. Tevens worden de woningen landschappelijk ingepast conform de geldende gebiedskenmerken, met inheemse beplanting, waarmee de biodiversiteit wordt versterkt.

3.4.3 Buurtschappenbeleid

De gemeente Olst-Wijhe heeft voor de buurtschappen Herxen en Elshof 'Buurtschappenbeleid' vastgesteld in 2017. In 2010 is dit beleid geactualiseerd, evenals in 2020. Het buurtschappenbeleid is oorspronkelijk bedoeld om betere mogelijkheden te creëren voor starters in de gemeente. Omdat het van groot belang is voor de leefbaarheid van de buurtschappen, dat de jongeren deel blijven uitmaken van de gemeenschap en niet noodgedwongen hun geboortegrond moeten verlaten.

Bij de actualisatie in 2020 zijn naast de categorie 'starter' ook de categorieën 'doorstarter' en 'senior' opgenomen.

  • Starter: persoon die woonachtig is in het buurtschap, maar die voor het eerst een eigen huis wil bouwen en daarvoor geen eigen woning heeft gehad.
  • Doorstarter: iemand die op de woningmarkt geen starter is, maar door gewijzigde gezinsomstandigheden (bv. scheiding) opnieuw woningzoekend wordt en in het buurtschap wil blijven.
  • Senior: 60 plusser en woonachtig in Herxen of op de Elshof.

Voor de toepassing van het buurtschappenbeleid gelden op basis van het geactualiseerde Buurtschappenbeleid de volgende voorwaarden en toetsingscriteria:

Algemene voorwaarden:

  • De landschappelijke, natuurlijke en landbouwkundige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. De bebouwing moet aansluiten bij de aanwezige (stedelijke) bebouwing en het landschap.

Nadere toetsingscriteria:

  • Aanvrager dient een starter, doorstarter of senior te zijn en een bijzondere binding met het buurtschap te hebben.
  • Bouwen alleen in het lint zoals aangegeven op bijbehorende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0019.png"  
Figuur 15: Weergave Lint Herxen, uit het 'Buurtschappenbeleid' van de gemeente Olst-Wijhe).  

Met het voorliggende plan worden de landschappelijke, natuurlijke en landbouwkundige waarden niet onevenredig aangetast en de bebouwing sluit aan bij de aanwezige (stedelijke) bebouwing en het landschap. Met het plan worden ook twee bestaande schuren gesloopt en neemt de hoeveel bebouwing maar beperkt toe.

De nieuwe woningen en het gezamenlijke bijgebouw worden landschappelijk ingepast conform de geldende gebiedskenmerken, met inheemse beplanting, waarmee de biodiversiteit wordt versterkt. Met het voorliggende plan wordt het dorpslint een open einde gegeven, waardoor men vanaf de doodlopende weg weer uitkijkt op het landelijk gebied. M.b.t. de te realiseren bebouwing is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het bijgevoegde inrichtingsplan 'Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022'. Qua bebouwing wordt aangesloten op de aard, maat en het karakter van het grotere geheel.

De aanvragers van het plan betreffen een starter en senioren, die een bijzondere binding hebben met buurtschap Herxen. Dit is nader onderbouwd in het bijgevoegde document 'Herxen 11 te Wijhe'. Er wordt grotendeels gebouwd binnen het lint (zie figuur 15). Eén nieuw te realiseren woning gaat gedeeltelijk over de grens. Dit is noodzakelijk om een goede functionele en landschappelijke inrichting te kunnen realiseren.

3.4.4 Dorpsontwikkelingsplan Herxen (2009), gemeente Olst-Wijhe

In het dorpsplan ''t Kan nog bèter in Herxen' staat de doelstelling geformuleerd met betrekking tot het dorpskarakter en wonen: Herxen moet kleinschalig blijven, geen grote veranderingen. Het dorpse karakter moet behouden blijven. Er moet zorg worden gedragen dat mensen, zowel jong als oud, in Herxen kunnen blijven of willen gaan wonen wanneer zij dat willen.

Bewaken dat:

  • Woningbouwbeleid blijft zoals het is.
  • Het dorpshuis behouden blijft.
  • Vergrijzing wordt tegengaan – zorgen dat jong en oud door elkaar wonen en elkaar helpen.

Stimuleren/toestaan dat:

  • Eenmansbedrijfjes zich vestigen.
  • Meer fruitbomen en meidoornhagen worden aangeplant.
  • Aankleding van het dorp wordt verbeterd.

Werkgelegenheid wordt gecreëerd bijvoorbeeld door een zorgboerderij; beroep aan huis, een dierenpension.

  • Agrarische bebouwing wordt gebruikt.
  • Het aantal voorzieningen voor recreatie en toerisme wordt verhoogd.

Het voorliggende plan sluit met name aan op het punt dat zowel jong als oud in Herxen moet kunnen blijven wonen, en dat jong en oud door elkaar wonen en elkaar helpen.

3.4.5 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied in Oeverwallen-landschap. Landschappelijke karakteristieken van Oeverwallen om rekening mee te houden zijn:

  • Hoogstamboomgaarden.
  • Kavelgrensbeplantingen in de vorm van houtwallen, hagen en singels.
  • 'Mozaïek' patroon verkaveling door diversificatie van grondgebruik.
  • Open enken (Herxerenk, Marler enk).
  • Erfbeplantingen (hagen, fruitbomen, windsingels, solitairen).
  • Waterfronten Olst, Wijhe.
  • (enkele) Wegen met laanbeplanting.
  • IJsselhoeven.
  • Doorzichten van oost- naar westzijde.

Met deze uitgangspunten, zoals de realisatie van hagen en solitairen, is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan (zie het bijgevoegde plan 'Erfontwikkeling Herxen, Ontwikkel plan, maart 2022' (Bijlage 1).

3.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid. Het plan past binnen de hoofdlijnen van de Structuurvisie Olst-Wijhe, de concept Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025, het Buurtschappenbeleid en het Dorpsontwikkelingsplan Herxen en is uitgewerkt conform relevante principes zoals genoemd in het Landschapsontwikkelingsplan.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Het rapport 'Quickscan flora en fauna, erfontwikkeling Herxen 11, Wijhe' is separaat bijgevoegd (Bijlage 2). De toetsing bevat de volgende conclusies.

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, konijn en diverse algemene (spits)muizen en amfibieën. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen
Verblijfplaatsen 
Wegens het ontbreken van geschikte verblijfplaatsen voor zowel gebouw als boom bewonende soorten zijn negatieve effecten uit te sluiten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet nodig. Door het nemen van maatregelen kan het plangebied in de toekomstige situatie wel verblijfplaatsen voor vleermuizen herbergen (zie het bijgevoegde onderzoeksrapport).

Foerageergebied en vliegroutes
Met betrekking tot eventuele foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen zal de herinrichting geen effect hebben op de functionaliteit van het gebied als zodanig. Door de landschappelijke inpassing wordt het plangebied mogelijk zelfs geschikter voor vleermuizen. Door onderstaande maatregelen in acht te nemen wordt verstoring uitgesloten en blijft het plangebied tijdens en na de werkzaamheden geschikt als foerageergebied:

  • werkzaamheden uitsluitend overdag uitvoeren (m.n. in actieve periode van vleermuizen- april t/m november);
  • (extra) verlichting alleen direct rond woningen en bijgebouw aanbrengen;
  • niet uitstralende armaturen toepassen (zie kader- Verlichting);
  • plaatsen van afschermende beplanting rond bebouwing;
  • voorkom verlichting van boomkronen langs randen van plangebied.


Huismus en boerenzwaluw
De te slopen opstallen vormen geen geschikte nestplaats voor de huismus. Nader onderzoek en een ontheffing zijn niet noodzakelijk. Wel worden de schuren vanwege de aanwezigheid van het diervoer gebruikt om te foerageren. Door de sloop gaat dit foerageergebied tijdelijk verloren. In de omgeving is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Door in de nieuwe situatie de woningen en schuur geschikt te maken voor huismussen neemt het aantal nestplaatsen toe. Gebouwen kunnen geschikt gemaakt worden door het vogelschroot te plaatsen achter de derde panlat. Tevens kunnen speciale nestkasten geplaatst worden.

De aangetroffen restanten boerenzwaluwnest is niet meer in gebruik. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk. Ook hier geldt dat het erf wel geschikt is voor de boerenzwaluw. Door het plaatsen van speciale zwaluwkommen aan de nieuwbouw kan de boerenzwaluw in de toekomstige situatie (weer) een kans krijgen.


Broedvogels  
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.


Algemene zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Natura 2000 - gebieden

Niet stikstof-gerelateerde effecten
Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten
Bij de sloop- en bouwwerkzaamheden komt stikstof vrij. Dit betreffen tijdelijke werkzaamheden. Momenteel zijn via een wetswijziging op 1 juli 2021 alle tijdelijke projecten vergunningsvrij. Derhalve is het op dit moment niet noodzakelijk om een stikstofberekening uit te voeren.

Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en het feit dat het Natura 2000-gebied Rijntakken stikstofgevoelig is, is een stikstofberekening voor de (permanente) gebruiksfase wel noodzakelijk en uitgevoerd. Het rapport met de stikstofberekening is opgenomen in Bijlage 3 ('Stikstofberekening Herxen 11, Wijhe'). Conclusie van het rapport is dat de stikstofuitstoot die ontstaat tijdens de ingebruikname van de woningen leidt tot een depositie van 0,00 mol N/ha/jaar. Het aantal vervoersbewegingen heeft geen significant negatieve invloed op de instandhoudingsdoelen van stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden

Houtopstanden
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt voor het grootste deel niet binnen het NNN. Enkel een klein deel aan de west- en zuidzijde valt binnen het NNN. Deze delen blijven behouden. Het NNN kent in de provincie Overijssel ook geen externe werking. Een toetsing aan het natuurbeleid is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Met het voorliggende plan is hier geen sprake van. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.

4.5 Water

Europees beleid
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 
Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2022 – 2027 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor of beschermingsgebied / invloedszone van een watergang, persleiding. Wel bevindt het plangebied zich binnen de beschermingszone van een waterkering (beschermingszone B, zie figuur 16). Deze wordt met het voorliggende plan echter niet aangetast of beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0020.png"  
Figuur 16: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied.  

In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Het plangebied ligt wel in 'Overstroombaar gebied'. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In het voorliggende plangebied worden twee extra woningen gerealiseerd. De mensen die hier komen wonen zijn zelfredzame mensen. In geval voor overstroming is er redelijkerwijs voldoende tijd om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

Watertoets Herxen 11
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 4). Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure' gevolgd moet worden. Dit komt door de ligging in de beschermingszone van een waterkering. Het waterschap heeft hiertoe een 'Uitgangspuntennotitie Herxen 11' opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 5. Belangrijk daarbij is dat het plangebied grotendeels binnen een beschermingszone van een watergang ligt. Het betreft 'beschermingszone B'. De functie van de watergang moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen. Het voorliggende plan kan voldoen aan de Keur. Er worden bijvoorbeeld geen wijzigingen aan het watersysteem aangebracht. De functie en stabiliteit van de waterkering wordt met het plan niet aangetast. Wel is een watervergunning noodzakelijk. Hierbij gelden beperkingen voor bouwen, slopen en graven, maar geen verbod. Het bouwplan dient daarmee tijdig te worden afgestemd met de vergunningverleners van het waterschap.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Geur
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is binnen het plangebied Herxen 11 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen als Bijlage 6.

Conclusie van het onderzoeksrapport is dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen dee geplande nieuwbouw, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

5.3.2 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen liggen niet binnen de wettelijke geluidzones van wegen. De realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bij wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur (zoals de weg 'Herxen') wordt niet beoordeeld in het kader van de Wgh. De weg 'Herxen' betreft daarnaast een doodlopende weg. De nieuw te realiseren woningen liggen aan het einde van deze doodlopende weg, op enige afstand. Hiermee is het voldoende aannemelijk dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek wegverkeer is dan ook niet noodzakelijk.

5.3.3 Railverkeerlawaai

De nieuw te realiseren woningen liggen op circa 300 meter afstand van het spoor Zwolle-Deventer. Uit de 'Geluidskaarten spoorwegen' (zie figuur 17) blijkt dat deze afstand voldoende is en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat betreffende het aspect geluid vanuit de spoorweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0021.png"  
Figuur 17: Weergave 'Geluidskaarten spoorwegen', ter hoogte van het plangebied (met blauwe pijl aangewezen) Herxen 11 (bron PDOK).  
5.3.4 Industrielawaai

Er ligt geen bedrijf in de omgeving van het plangebied. Van industrielawaai is geen sprake.

5.3.5 Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Externe werking

Met het voorgenomen plan worden twee schuren gesloopt en worden twee nieuwe woningen en één gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd. Het plan heeft nauwelijks tot geen toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) stikstofdioxide (NO2). Het plan is in 'Niet in Betekenende Mate'.

5.4.2 Interne werking

Van belang is uit oogpunt van een goede ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen veebedrijven. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

5.4.3 Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate. De Luchtkwaliteit ter plaatse is geschikt voor het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied Herxen 11, waar twee nieuwe woningen worden gerealiseerd, of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0023.png"  
Figuur 18: Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel) waarbij het plangebied aan Herxen 11 met groene pijl is aangeduid.  

Plaatsgebonden risico
Het plan is niet gelegen binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico
Het plan is ook niet gelegen in invloedgebied van een BEVI-inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Wel is de transportroute van de IJssel opgenomen in het Basisnet Water en is de transportroute van het spoor Deventer-Zwolle opgenomen in het Basisnet Spoor. Op grond van artikel 8 lid van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet voor ontwikkelingen binnen 200 meter van deze transportroutes een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. De plek waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd, ligt voor zowel het spoor als de IJssel ruim buiten deze zones van 200 meter.

Overige risicobronnen
Er liggen geen overige risicobronnen in en om het plangebied die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Geur

Het voorliggende plan betreft de realisatie van twee woningen. Deze ontwikkeling brengt geen geuroverlast met zich mee. Er liggen geen agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied. Van geuroverlast vanuit bedrijven op de nieuw te realiseren woningen is geen sprake. Ook worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun ontwikkeling door de realisatie van de twee nieuwe woningen. Het voorliggende plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij en aan het Activiteitenbesluit.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022011002-0301_0024.png"

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (twee extra woningen) is het nodig dat milieuzonering plaatsvindt om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen.

5.7.2 Doorwerking in het plan

Het plan is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In de omgeving van het plangebied liggen geen (agrarische) bedrijven. Aan alle richtafstanden, zoals genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, wordt voldaan. Hiermee kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen, voor zover bekend, geen primaire hoofdleidingen die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.10 Verkeer en parkeren

De nieuwe te realiseren woning wordt ontsloten op doodlopende weg 'Herxen', wat een relatief rustige weg betreft en waar de maximum snelheid 30 km/uur bedraagt. In de nieuwe situatie is voldoende parkeergelegenheid voor de auto's van de toekomstige bewoners van het erf en eventuele bezoekers.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: regeling ter bescherming van de archeologische waarden en de waarde van het landschap.
  • Wijzigingsbevoegdheden: omschrijving van mogelijke wijzigingsbevoegdheden die onder voorwaarden kunnen worden toegepast.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn de algemene bouwregels beschreven, die voor hele plangebied gelden. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over afwijkende en bestaande maten opgenomen. Tevens wordt in de algemene bouwregels ingegaan op herbouw van woningen en parkeren.

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent niet toegestaan gebruik opgenomen. Tevens wordt hierbij ingegaan op het parkeren van voertuigen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Het gaat over het toestaan van mantelzorg, herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen en kleinschalige windenergie.

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, die erin voorzien dat bepalingen in het plan op ondergeschikte punten kunnen worden gewijzigd. Het gaat om het verwijderen van de bestemming archeologie en de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen.

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

De agrarische gronden achter rondom de woonpercelen die niet worden gebruikt voor de woondoeleinden/tuinen zijn bestemd tot 'Agrarisch'.

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water en tuinen en erven aansluitend aan de bestemming 'Wonen'.

In de bouwregels is (vanwege het ontbreken van een bouwvlak) bepaald dat er alleen erf- of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gebouwd.

Artikel 4 Wonen

Ter plaatse van de bestaande woonerven (Herxen 9 en 11) en de nieuwe woningen is conform het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' opgenomen.

De gronden zijn met name bestemd voor het wonen, kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

In de bouwregels zijn bepalingen voor het bouwen van bouwwerken opgenomen. Deze regels zijn conform het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" overgenomen. Het woonerf Herxen 9 betreft een apart bestemmingsvlak waarbinnen één woning is toegestaan. Dit erf is meegenomen in het plangebied aangezien nu voor de beide erven (Herxen 9 en 11) één maatvoering voor het aantal wooneenheden is opgenomen. Deze percelen worden nu planologisch losgekoppeld. Op Herxen 9 wordt zo geregeld dat hier hoogstens één woning is toegestaan. Het woonerf van Herxen 11 alsmede de nieuwe woningen en het nieuwe bijgebouw zijn eveneens opgenomen binnen één bestemmingsvlak. Hier is de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 3' toegekend. Ter plaatse van het nieuwe bijgebouw is de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij in de regels, gekoppeld aan deze aanduiding, specifiek is bepaald dat dit bijgebouw voor de voorgevel van de twee nieuwe woningen kan worden gerealiseerd.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het inrichtingsplan en het slopen van de bebouwing. Deze voorwaardelijke verplichting is uitsluitend van toepassing voor de nieuwe woningen. Dit is op de verbeelding vastgelegd met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting'. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen waarmee onder voorwaarden in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het inrichtingsplan andere (gelijkwaardige) landschapsmaatregelen kunnen worden getroffen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1

De dubbelbestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan opgenomen ter plaatse van een gedeelte van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 7 juli 2022 voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.