direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Diepenveenseweg 28a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf Diepenveenseweg 28a te Olst ligt aan de noordkant van de kern Diepenveen. Op het erf zijn een recreatiewoning en enkele bijgebouwen aanwezig. De bijbehorende omliggende gronden zijn landschappelijk en natuurlijk ingericht, maar hebben nog een agrarische bestemming. De recreatiewoning wordt al sinds lange tijd niet meer recreatief verhuurd. Het voornemen is om functiewijziging toe te passen en op deze wijze permanente bewoning toe te staan. De omliggende gronden krijgen hierbij de bestemming 'Natuur'. Ten behoeve van het plan worden ook enkele landschappelijke verbeteringen gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Diepenveenseweg 28a, aan de noordkant van de kern Diepenveen, in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Het plangebied is circa 8000 m2 groot en bestaat uit de kadastrale percelen Olst, sectie E, nummers 3591 en 3592. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto met daarop weergegeven de ligging en begrenzing (indicatief) van het plangebied, welke rood is omlijnd.

1.3 Huidig planologisch regime

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 2021. De woning aan de Diepenveenseweg 28a heeft de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie', met de aanduiding 'bouwvlak' en de functieaanduiding 'recreatiewoning'. De bijbehorende omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 1' en 'Waarde – Archeologie – 2'. Figuur 2 bevat een weergave van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe', ter hoogte van het plangebied.

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De recreatiewoning dient de bestemming 'Wonen' te krijgen en de omliggende gronden dienen de bestemming 'Natuur' te krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0002.png"

Figuur 2: Weergave plangebied (en direct omliggend gebied) op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

De ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Beschrijving van het plangebied

Op het erf aan de Diepenveenseweg 28a te Olst staat een relatief kleine houten woning. De woning heeft een volume van circa 309 m3. Aan de oostzijde van de woning staat een houten schuur van circa 17 m2 en aan de noordzijde staat een houthok van 5 m2. Het bijbehorende perceel is circa 8000 m2 groot en was grotendeels in gebruik als weide. In de jaren '90 hebben de grondeigenaren (en tevens initiatiefnemers van het voorliggende plan) de woning met de bijbehorende gronden gekocht. Op deze bijbehorende gronden staat aan de zuidoostkant een bijgebouw van circa 51 m2, met daarnaast een houtopslag van circa 9 m2.

De grondeigenaren (zelf woonachtig in Diepenveen) hebben vervolgens de weidegrond de afgelopen jaren landschappelijk en natuurlijk ingericht, wat heeft geleid tot een aanmerkelijke versterking van de biodiversiteit. Een weergave van de huidige beplanting is opgenomen in het inrichtingsplan, welke is bijgevoegd in Bijlage 1 (Diepenveenseweg 28a, Beplantingsnotitie rondom woning).

In de huidige situatie wordt de recreatiewoning al jaren niet meer recreatief verhuurd en deze staat dan ook delen van het jaar leeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto met daarop weergegeven de ligging en begrenzing (indicatief) van het plangebied, welke rood is gearceerd (bron: www.kadastralekaart.com).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0004.png"

Figuur 4: Overzichtstekening plangebied met daarop weergegeven de aanwezige bebouwing en de beplanting aan de randen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0006.jpg"

Figuur 5: Foto's van het plangebied (de bovenste foto betreft de landschappelijk ingepaste houten woning en de onderste foto betreft het bijgebouw in de zuidoosthoek van het plangebied.

2.2.2 Voorgenomen plan

Initiatiefnemers (en tevens de eigenaren) hebben het plan opgevat om nu permanent te gaan wonen in de houten woning aan de Diepenveenseweg 28a. De woning is relatief klein, maar juist ook groot genoeg voor twee volwassenen. De initiatiefnemers hebben geen behoefte aan een grotere woning. Vanuit de woning kunnen ze de landschappelijk en natuurlijk ingerichte gronden onderhouden en er van genieten. Hier ligt hun passie. De wens is dan ook om een woon-bestemming op maat, zodat de kleinschaligheid van de woning geborgd blijft. De omliggende gronden krijgen de bestemming 'Natuur'. Hiermee wordt geborgd dat de gronden niet meer agrarisch kunnen worden gebruikt en ingericht. Landschappelijk worden enkele verbeteringen doorgevoerd, welke worden beschreven in paragraaf 2.2.3. Aangezien de situatie ruimtelijk niet wijzigt, en er alleen landschappelijk verbeteringen plaatsvinden, heeft het voorgenomen plan dan ook geen negatieve ruimtelijke impact. Met het voorliggende plan komt daarnaast ook een appartement in Diepenveen vrij, wat de doorstroming op de woningmarkt bevorderd.

 

2.2.3 Inrichtingsplan

Landschappelijke en natuurlijke inrichting

De bebouwing binnen het plangebied wijzigt niet met het voorliggende plan. Deze bebouwing is reeds landschappelijk goed ingepast en het gehele plangebied van circa 8000 m2 is ook landschappelijk en natuurlijk ingericht. In de huidige situatie is dit deels met uitheemse en deels met inheemse beplanting gedaan. Met het voorliggende plan worden er landschappelijk en natuurlijk een aantal verbeteringen doorgevoerd. Deze verbeteringen vinden met name plaats aan de randen van het plangebied, aangezien deze belangrijk zijn voor het landschapsbeeld aansluitend aan het landelijke gebied, ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Noordzijde plangebied

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de entree van de woning. Aan deze zijde staat een beukenhaag die verderop wordt opvolgt door eiken bomen in driehoeksverband. In de beukenhaag zijn een aantal beuken uitgegroeid tot boom. Doordat de beuken in eerste instantie een haag vormden, is het plantgoed hiervoor dicht tegen elkaar aangeplant (zie figuur 6). Voor de bomen die uit de haag zijn uitgegroeid, is de standplaats te dicht op elkaar waardoor het geen goede groeiomstandigheden biedt. Er dient een onderscheidt gemaakt te worden in haag en bomen. Hiervoor is het noodzakelijk dat een aantal bomen gekapt worden. De resterende bomen krijgen hierdoor meer ruimte waardoor zij beter kunnen uitgroeien en een veilige en gezonde standplaats krijgen. Voorbij de woning zijn er geen uitgegroeide beuken meer en is het een geschoren haag. Deze haag dient verder doorgezet te worden tot en met het hekwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0007.png"

Figuur 6: Uitgegroeide beukenhaag. De uitgegroeide beuken staan te dicht op elkaar waardoor er geen optimale groeiomstandigheden zijn.

Oostzijde plangebied

De oostzijde van het plangebied grenst aan de tuin van Diepenveenseweg 28 (een perceel met de bestemming 'Wonen'). Op de kavelgrens staat een natuurlijke afscheiding die bestaat uit beukenhaag. De haag heeft een dichte vertakking met een hoogte van circa 2-3 meter. Het betreft een natuurlijke afscheiding die de twee tuinen van elkaar scheidt. Deze haag dient behouden te blijven.

Zuidzijde plangebied

Aan de zuidzijde van het perceel is een bosschage aangelegd. De bosschage is uitgegroeid tot een dicht beplantte rand die tot aan de perceelsgrens loopt. Achter de bosschage ligt een watergang. In de bosschage zijn verschillende soorten en maten plantgoed opgenomen. Belangrijk is deze variatie te behouden met voornamelijk inheems plantmateriaal. Om er voor te zorgen dat de bosschage vitaal blijft moet dunning worden uitgevoerd (met name de esdoorns en ander uitheemse soorten moeten gekapt worden). Hierdoor blijft de bosschage verjongen en wordt grootschalige uitval voorkomen. Bij dunning is het van belang dat de bodem voldoende licht krijgt om nieuwe uitlopers groeiruimte te geven. Ook kunnen jonge boompjes weer verder uitgroeien tot grotere exemplaren.

Westzijde plangebied

De westzijde van het plangebied grenst aan een agrarisch perceel. Middels een lage transparante afrastering wordt de scheiding gemaakt tussen de kavel en het agrarische perceel. De westzijde heeft een gevarieerd aanzicht van open en gesloten. De noordwestzijde is gesloten met een bosschage van verschillende soorten en maten plantmateriaal. Deze dient behouden en goed beheerd te blijven. Wanneer de bosschage gedund moet worden, worden eerst de uitheemse en/of minder vitale bomen gekapt. Daarnaast is het belangrijk om er voor te zorgen dat alle kronen van de bomen goed worden gesnoeid om de veiligheid te waarborgen. De zuidwestzijde heeft een wat meer open karakter. Verschillende solitaire bomen geven een klein doorkijkje richting het agrarische landschap met bosrand. De solitaire bomen bestaan uit verschillende soorten zowel inheems als uitheems. Bij uitval dienen enkel inheemse soorten, passend bij de bodem, teruggeplaatst te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0008.png"

Figuur 7: Huidige situatie westzijde plangebied.

Gazon

Naast dat de huidige tuin aangeplant is met verschillende plantvakken van vaste planten en heesters, solitaire bomen, kleine bosschages aan de randen, is het geheel ingezaaid met graszaad. Dit graszaad bestaat uit één soort waardoor er weinig tot geen varia?? e plaatst vindt in de grasmat. Om ervoor te zorgen dat de tuin meer variatie krijgt en de natuurwaarde verhoogd wordt is het advies om tussen het gazon een extra kruidenrijk mengsel in te zaaien. Vervolgens zorgt goed beheer ervoor dat het gazon steeds meer over gebiedseigen kruidenrijke soorten beschikt en het een natuurlijk aanzicht krijgt. Tussen de maaibeurten dient minimaal 4-6 weken te zitten waarbij het maaisel afgevoerd dient te worden. Hierdoor zal de bodem verschralen waardoor op den duur kruiden meer kans krijgen ten opzichte van grassen. Na circa 3 jaar zal het kruidenrijkgazon ontwikkeld zijn waardoor er minder gemaaid kan worden. Niet alles dient in één keer gemaaid te worden, maar er moeten altijd delen van de vegetatie blijven staan waardoor er een constante voorraad van nectar en stuifmeel aanwezig is. Looppaden kunnen wel vaker uitgemaaid worden.

Beplantingsplan

De te nemen landschappelijke maatregelen zijn weergegeven en uitgewerkt in het bijgevoegde rapport 'Diepenveenseweg 28a, Beplantingsnotitie rondom woning'. De uitvoering van het beplantingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. De functiewijziging van recreatiewoning naar burgerwoning en het wijzigen van de agrarische bestemming van omliggende gronden naar de bestemming 'Natuur', waarbij landschappelijk en natuurlijk verbeteringen worden uitgevoerd, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.3 Barro en Bro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het Ijsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt een recreatiewoning in gebruik genomen als burgerwoning. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en - verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

  • 1. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

1. Generieke beleidskeuzes;

2. Ontwikkelingsperspectieven;

3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0009.png"

Figuur 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

M.b.t. het voorliggende plan zijn met name de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving), artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel en artikel 2.12.9 (solitair gelegen recreatiewoningen) van belang.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
  • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
  • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

In voorliggend geval wordt een recreatiewoning bestemd als burgerwoning. Het bestemmingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de Groene Omgeving. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd en er wordt geen extra verharding aangelegd. Hiermee past de ontwikkeling binnen dit artikel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. 3In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is beplantingsplan opgesteld ('Diepenveenseweg 28a, Beplantingsnotitie rondom woning') waarin is onderbouwd dat het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Met het plan wordt een recreatiewoning bestemd als burgerwoning. De recreatiewoning wordt al heel lang niet meer verhuurd als recreatiewoning. De woning is relatief klein en geschikt voor senioren. Hier is maatschappelijke behoefte aan, en in dit geval gaan initiatiefnemers hier zelf wonen. Het erf en de omliggende gronden zijn de afgelopen jaren reeds landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht. Met het voorliggende plan worden hier verbeteringen aan doorgevoerd, krijgt de ondergrond de bestemming 'Natuur' en wordt de landschappelijke en natuurlijke inrichting geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan. De inrichting van het plangebied is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. In het vervolg van deze paragraaf is onderbouwd hoe verder toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie, hoe het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en dat het plan past binnen de gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

  • 1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven en op zelfstandige opstelling van zonnepanelen.
  • 3. In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval wordt een recreatiewoning bestemd als burgerwoning. De recreatiewoning wordt al jaren niet meer als recreatiewoning gebruikt en levert dan ook geen bijdrage meer aan het recreatief product in het gebied. De woning is relatief klein en geschikt voor senioren. Hier is maatschappelijke behoefte aan en in dit geval gaan initiatiefnemers hier zelf wonen. De woonfunctie is passend in dit 'stads- en dorpsrand-gebied'. De woonfunctie is hier veelvoorkomend. Er is geen sprake van verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden. Het bestemmingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de Groene Omgeving. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd en er wordt geen extra verharding aangelegd. Het erf en de omliggende gronden zijn de afgelopen jaren reeds landschappelijk en natuurlijk ingepast en ingericht. Met het voorliggende plan worden hier verbeteringen aan doorgevoerd, krijgt de ondergrond de bestemming 'Natuur' en wordt de landschappelijke en natuurlijke inrichting geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan. Het voorliggende plan past hiermee binnen artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In de gemeentelijke Woonvisie 2022-2025 is opgenomen dat er tot 2030 1000 tot 1200 woningen gebouwd moeten worden. Tegelijkertijd ziet de gemeente dat de harde plancapaciteit (aantal woningen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld) de afgelopen jaren flink gedaald is door de realisatie van woningen enerzijds en de geringe aanwas van nieuwe plannen anderzijds. In 2021 is de nog beschikbare harde plancapaciteit gedaald tot onder de 200 woningen. Daarnaast zijn er voor grotere woningbouwlocaties weinig bestemmingsplannen concreet in voorbereiding, en is de zachte voorraad (bestemmingsplan in voorbereiding) gedaald tot circa 100 woningen. De komende jaren dreigt een gat te ontstaan in de woningbouwproductie. Dat betekent dat de versnelling van woningbouw als prioriteit met stip op nummer één moet staan, om niet al direct bij de start een achterstand op te lopen in de ambitie.

Het voorliggende plan draagt bij aan het behalen van de doelstelling om 1000 tot 1200 woningen te realiseren tot 2030, waarbij senioren als belangrijke doelgroep zijn genoemd. Met het voorliggende plan wordt een recreatiewoning in gebruik genomen als burgerwoning, door senioren. Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.12.9 Solitair gelegen recreatiewoningen

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een solitair gelegen recreatiewoning kan in afwijking van artikel 2.12.5 (verbod op permanente bewoning recreatiewoningen) andere passende functies mogelijk maken, als:

  • 1. de recreatiewoning geen bijdrage meer levert aan het recreatief product van het gebied;
  • 2. de nieuwe functie passend is op de locatie;
  • 3. de impact op de omgeving in voldoende mate is gecompenseerd;
  • 4. de nieuwe functie geen afbreuk doet aan omliggende functies;
  • 5. voldaan wordt aan de overige van toepassing zijnde regels in deze verordening.

Toetsing van het plan aan artikel 2.12.9 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voorliggende plan voldoet aan de genoemde voorwaarden.

  • 1. De recreatiewoning wordt al jaren niet meer als recreatiewoning gebruikt en levert dan ook geen bijdrage meer aan het recreatief product in het gebied.
  • 2. De woonfunctie is passend in dit 'stads- en dorpsrand-gebied'. De woonfunctie is hier ook veelvoorkomend.
  • 3. De impact van het plan op de omgeving wordt in voldoende mate gecompenseerd. Ruimtelijk heeft het plan geen negatieve impact. De huidige woning blijft behouden. De initiatiefnemers hebben de omliggende gronden de laatste jaren al landschappelijk en natuurlijk ingericht en deze gronden kunnen nu de bestemming 'Natuur' krijgen, waarmee deze invulling ook wordt geborgd.
  • 4. De woonfunctie doet geen afbreuk aan omliggende functies. In de directe omgeving liggen twee burgerwoningen en ligt een perceel met de bestemming 'bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtwarenindustrie'. Dit bedrijf ligt op voldoende afstand en wordt reeds eerst beperkt door de andere omliggende woningen. Tevens heeft de recreatiewoning nu reeds een 'gevoelige' bestemming, wat met het voorliggende plan niet wijzigt.
  • 5. Aan de overige regels in de verordening wordt voldaan.

Het plangebied ligt tot slot in 'Overstroombaar gebied', binnen het dijktraject van de IJssel. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd (artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening). Het voorliggende plangebied ligt op ruime afstand van de IJssel, op bijna 2 kilometer. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en daardoor zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Het voorliggende plangebied zal daarmee niet als eerste onder water lopen. In het voorliggende plangebied, wordt een bestaande recreatiewoning als burgerwoning in gebruik genomen, voor zelfredzame mensen. Het betreft daarmee een bestaande ruimte waar al reeds mensen verblijven, alleen niet het gehele jaar. Bij overstroming zal de maximale waterdiepte 0,5 meter zijn (weergegeven op de Risicokaart, www.atlasleefomgeving.nl), wat relatief laag is. In geval van overstroming zal er redelijkerwijs voldoende tijd zijn om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande de generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied ligt grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0011.png"

Figuur 9: Weergave ontwikkelingsperspectieven in en rond het plangebied (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

De wijziging van een solitair gelegen recreatiewoning naar een burgerwoning, welke goed landschappelijk wordt ingepast, waarbij omliggende gronden landschappelijk en natuurlijk (zijn en) worden ingericht, waarbij de gronden worden afgewaardeerd naar de bestemming 'Natuur' en de landschappelijke en natuurlijke inrichting wordt geborgd met een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Het draagt bij aan het behoud en versterken van de leefbaarheid en diversiteit en de bestaande belangrijke structuren worden niet aangetast. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan ener worden geen cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen aangetast.

Daarnaast is relevant dat het plangebied tevens in 'Stads- en dorpsrandgebieden' ligt en daarnaast geldt de aanduiding 'Bijzondere gebiedscondities benutten: stads- en dorpsrandgebieden'. De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de stedelijke en de groene omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de groene als de stedelijke omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan. Als er naast de inmiddels geplande woon- en werklocaties nog behoefte ontstaat, kunnen nieuwe woon- en werkmilieus worden ingezet om de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de stads- en dorpsrandgebieden te verhogen en de landschappelijke structuur in deze gebieden te versterken. In de stads- en dorpsrandgebieden liggen ook kansen om beleidsambities op het gebied van natuur, water, en energie te realiseren. Het voorliggende plan sluit aan op deze genoemde uitgangspunten.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied aan de Diepenveenseweg 28a ligt in een dekzandvlakte en ruggen-gebied (zie figuur 10). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0013.png"

Figuur 10: Weergave kaart natuurlijke laag ter plaatse van het plangebied, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Met het voorliggende plan wordt een solitair gelegen recreatiewoning gewijzigd naar een burgerwoning. De landschappelijke en natuurlijke inrichting van de omliggende gronden wordt hierbij verbeterd, waarbij o.a. uitheemse beplanting wordt verwijderd en inheemse beplanting meer ruimte krijgt. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast en er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd. Ook wordt er geen nieuwe verharding toegepast. Het voorliggende plan sluit daarmee aan op relevante uitgangspunten uit de 'natuurlijke laag'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de Diepenveenseweg 28a ligt in het Oude hoevenlandschap (zie figuur 11).

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0014.png"

Figuur 11: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het plangebied, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Met het voorliggende plan wordt een solitair gelegen recreatiewoning gewijzigd naar een burgerwoning. De landschappelijke en natuurlijke inrichting van de omliggende gronden wordt hierbij verbeterd, waarbij o.a. uitheemse beplanting wordt verwijderd, inheemse beplanting meer ruimte krijgt en bestaande groenstructuren worden versterkt. Met het plan worden geen nieuwe gebouwen gebouwd. Ook wordt er geen nieuwe verharding toegepast. Het voorliggende plan sluit daarmee aan op relevante uitgangspunten uit de 'laag van het agrarische cultuurlandschap'.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Het voorliggende plan draagt bij aan het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit, zoals eerder beschreven in deze Ruimtelijke Onderbouwing. De erfstructuur blijft behouden en deze is gekoppeld met het omliggende landschap. Het voorliggende plan sluit daarmee aan op de relevante uitgangspunten uit de 'stedelijke laag'.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'Stads- en dorpsrandgebied', waar hiervoor reeds op is ingegaan. Ook ligt het plangebied in 'IJssellinie inundatieveld', wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Woonagenda West-Overijssel 2021-2025

De Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 is gericht op het werken aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt in West-Overijssel. Betrokken partijen (zoals de gemeenten en de provincie) hebben hierin meerjarige afspraken gemaakt over opgaven en ambities. De opgaven waar de partijen voor staan zijn groot. De druk op de woningmarkt en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite de gewenste woning te kopen of huren in onze regio. Alle partijen voelen de urgentie daar wat aan te doen. Er moeten de komende jaren veel nieuwe woningen bijgebouwd worden, maar we moeten ook gezamenlijk manieren vinden om de dynamiek en slaagkansen binnen de bestaande woningvoorraad te vergroten. De druk op de woningmarkt is niet de enige uitdaging: ook de investeringsopgave in bestaande wijken en op transformatielocaties, de verduurzaming van de woningvoorraad en de huisvesting van bijzondere doelgroepen vragen aandacht. Tot slot, maar niet in de laatste plaats, kan wonen niet los gezien worden van regionale opgaven zoals verstedelijking, de vitaliteit van de dorpen en steden en de transitie van het platteland. Wonen vormt in deze grote opgaven een belangrijke sleutelfunctie en heeft een rol als (financieel) drager in deze opgaven.

De komende tien jaar wordt verwacht dat de regio West-Overijssel verder zal groeien met circa 35.000 - 40.000 huishoudens. De verwachting komt voort uit de beschikbare woningbehoefteprognoses en de ambitie om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Overijssel en Nederland. Het is daarbij belangrijk dat er voor iedere woningzoekende een passende, betaalbare en kwalitatieve goede woning is. Vertrekpunt van de regionale Woonagenda is het lokaal én regionaal blijven bieden van woningen waar huidige en toekomstige inwoners behoefte aan hebben. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor een actueel en onderbouwd woonbeleid en woningbouwprogramma, uitgesplitst naar segmentering, typologie en milieus (hiertoe heeft de gemeente de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 opgesteld (zie paragraaf 3.5.2).

Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel door binnenstedelijke ontwikkeling en transformatie/herstructurering of in de directe nabijheid van bestaande kernen.

De opgave om tot 2030 35.000 - 40.000 woningen te realiseren is fors. Het betekent dat er de komende tijd jaarlijks gemiddeld 3.500 - 4.000 woningen moeten worden toegevoegd. Dat is de helft meer dan de afgelopen jaren is gedaan (gemiddeld 2.600 woningen per jaar). Dit vraagt om een gezamenlijke inzet.

Toetsing initiatief

Met het voorliggende plan wordt een recreatiewoning in gebruik genomen als burgerwoning. Het betreft een relatief kleine woning, geschikt voor senioren. De initiatiefnemers van het voorliggende plan gaan hier permanent wonen en laten een appartement achter in Diepenveen, wat goed is voor de doorstroming op de woningmarkt. Het plan past binnen de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 en past tevens binnen de gemeentelijke 'Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020' (zie paragraaf 3.5.2).

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling;
  • Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

M.b.t. het wonen is het uitgangspunt dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen.

Toetsing initiatief

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Het betreft een kleinschalig plan waarbij één recreatiewoning in gebruikt wordt genomen als burgerwoning. Het plan heeft geen negatieve ruimtelijke impact en het plan gaat gepaard met een forse investering in ruimtelijke kwaliteit. Het betreft een kleinschalig wooninitiatief, die aansluit op de lokale behoefte en het plan draagt daarmee bij aan de leefbaarheid. Het plan past daarmee binnen de Structuurvisie Olst-Wijhe.

3.5.2 Woonvisie OIst-Wijhe 2022-2025

De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1000 tot 1200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:

  • De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden.
  • De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren. Starters komen moeilijk aan een passende betaalbare woning en voor de groeiende groep senioren zijn er ook te weinig geschikte woningen.
  • De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
  • De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
  • De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.

De gemeentelijke ambitie is om 1000-1200 woningen in 10 jaar te realiseren. Tegelijkertijd ziet de gemeente dat de harde plancapaciteit (aantal woningen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld) de afgelopen jaren flink gedaald is door de realisatie van woningen enerzijds en de geringe aanwas van nieuwe plannen anderzijds. In 2021 is de nog beschikbare harde plancapaciteit gedaald tot onder de 200 woningen. Daarnaast zijn er voor grotere woningbouwlocaties weinig bestemmingsplannen concreet in voorbereiding, en is de zachte voorraad (bestemmingsplan in voorbereiding) gedaald tot circa 100 woningen. De komende jaren dreigt een gat te ontstaan in de woningbouwproductie. Dat betekent dat de versnelling van woningbouw als prioriteit met stip op nummer één moet staan, om niet al direct bij de start een achterstand op te lopen in de ambitie.

Toetsing initiatief

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de Woonvisie. Het voorliggende plan draagt bij aan het behalen van de doelstelling om 1000 tot 1200 woningen te realiseren tot 2030, waarbij senioren als belangrijke doelgroep zijn genoemd.

3.5.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied in dekzandlandschap, dekzandruggen. Landschappelijke karakteristieken van om rekening mee te houden zijn:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk).
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes, verrassende doorkijkjes.
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen.
  • Perceel scheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan het open karakter.
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf.
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren.
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groen achtergrond
  • Knooperven
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond.
  • Zandwegen
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Toetsing initiatief

Met het voorliggende plan wordt een solitair gelegen recreatiewoning gewijzigd naar een burgerwoning. De landschappelijke en natuurlijke inrichting van de omliggende gronden wordt hierbij verbeterd, waarbij o.a. uitheemse beplanting wordt verwijderd en inheemse beplanting meer ruimte krijgt. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast en er worden geen nieuwe gebouwen gebouwd. Ook wordt er geen nieuwe verharding toegepast. Het plan past binnen de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan Salland.

3.5.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het relevante gemeentelijke beleid. Het plan past binnen de hoofdlijnen van de Structuurvisie Olst-Wijhe, de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 en het Landschapsontwikkelingsplan.

3.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met het voorliggende plan worden geen gebouwen gesloopt, worden geen verbouwingen uitgevoerd en worden geen nieuwe gebouwen gebouwd. Met het voorliggende plan vindt alleen een functiewijzing plaats. Er vinden dan ook geen werkzaamheden plaats die beschermde soorten kunnen gaan verstoren. Wel zullen er de komende jaren enkele landschappelijke ingrepen worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder beschermde soorten te verstoren. Zo dient bijvoorbeeld rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Ook moet voldaan worden aan de algemene zorgplicht. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over deze algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied. Hiermee wordt geconstateerd dat het voorliggende plan op dit aspect uitvoerbaar is.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Natura 2000 – gebieden

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft Rijntakken. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied (bijna 2 kilometer) en de aard van de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied niet verwacht. Er is alleen sprake van een functiewijziging. Het voorliggende plan leidt niet tot sloop en nieuwbouw van gebouwen.

Houtopstanden

Met de uitvoering van het beplantingsplan zal er op enkele plekken gedund gaan worden. Hier wordt met name uitheemse beplanting verwijderd. Hiervoor is geen kapvergunning of melding Wet natuurbescherming voor nodig.

In de beukenhaag aan de noordzijde van de woning zijn een aantal beuken uitgegroeid tot boom. Doordat de beuken in eerste instantie een haag vormden, is het plantgoed hiervoor dicht tegen elkaar aangeplant. Voor de bomen die uit de haag zijn uitgegroeid, is de standplaats te dicht op elkaar waardoor het geen goede groeiomstandigheden biedt. is het noodzakelijk dat een aantal bomen gekapt worden. De resterende bomen krijgen hierdoor meer ruimte waardoor zij beter kunnen uitgroeien en een veilige en gezonde standplaats krijgen. Voor de kap van deze beuken is waarschijnlijk en kapvergunning noodzakelijk, die verleend kan worden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Nadere toetsing is niet aan de orde.

4.3 Archeologische waarden

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen daarom in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Binnen het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 1' en 'Waarde – Archeologie – 2'. Met de uitvoering van het voorliggende plannen worden de gronden niet significant geroerd. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan en Ruimtelijke Onderbouwing een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2022 – 2027 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Watertoets en invloed plan op de waterhuishouding

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 2 'Digitale watertoets'). Uit de digitale watertoets komt naar voren dat er geen waterschapsbelang is gemoeid met de voorliggende ontwikkeling.

Het plangebied ligt tot slot in 'Overstroombaar gebied', binnen het dijktraject van de IJssel. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd (artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening). Het voorliggende plangebied ligt op ruime afstand van de IJssel, op bijna 2 kilometer. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en daardoor zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Het voorliggende plangebied zal daarmee niet als eerste onder water lopen. In het voorliggende plangebied, wordt een bestaande recreatiewoning als burgerwoning in gebruik genomen, voor zelfredzame mensen. Het betreft daarmee een bestaande ruimte waar al reeds mensen verblijven, alleen niet het gehele jaar. Bij overstroming zal de maximale waterdiepte 0,5 meter zijn (weergegeven op de Risicokaart, www.atlasleefomgeving.nl), wat relatief laag is. In geval van overstroming zal er redelijkerwijs voldoende tijd zijn om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Inleiding

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Veehouderij en geurhinder
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij het voorliggende plan wordt een recreatiewoning in gebruik genomen als burgerwoning. De recreatieve bestemming wijzigt naar de bestemming 'Wonen'. Bij beide functies is sprake van een langdurig verblijf en met het voorliggende plan wordt de grond niet geroerd. Er vinden alleen beperkt enkele landschappelijke maatregelen plaats. Ook is het plangebied niet 'verdacht' m.b.t. het aspect bodem. Er hebben in het verleden geen risicovolle activiteiten (risicovol op het gebied van bodemverontreiniging) plaatsgevonden binnen het plangebied, voor zover bekend. Er is dan ook geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

5.3.2 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied is een recreatiewoning aanwezig. Met het voorliggende plan wordt de bestemming van de recreatiewoning gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De woning ligt op meer dan 200 meter van de Diepenveenseweg en van de Randerstraat, buiten de geluidscontouren van deze wegen. Een akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

5.3.3 Railverkeerlawaai

Van railverkeerlawaai is geen sprake. Het spoor ligt op meer dan 550 meter afstand van de woning. Ook is de recreatiewoning in de huidige situatie al als 'geluidsgevoelig' aan te merken.

5.3.4 Industrielawaai

Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een houtbedrijf. Dit bedrijf heeft de bestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtwarenindustrie'. Voor houtzagerijen en voor timmerfabrieken (waarbij artikelen van hout worden vervaardigd) geldt een aan te houden richtafstand van 100 meter, tot gevoelige bestemmingen (conform de richtlijnen uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', uit 2009). Dit geldt voor het aspect geluid. Voor de aspecten stof, geur en gevaar geldt een veel kleinere afstand tot een gevoelige bestemming (50 meter of minder).

De huidige recreatiewoning ligt op meer dan 60 meter van de grens van het houtbedrijf. De plekken waar de bedrijfswerkzaamheden plaatsvinden die geluid veroorzaken, liggen echter op meer dan 100 meter afstand. Ook liggen er meerdere woningen dichterbij het houtbedrijf, die eerst beperkend zijn voor het geluid wat het bedrijf mag produceren. Dit alles maakt dat er nu sprake is, en in de toekomst zal zijn, van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Diepenveenseweg 28a. Ook beperkt de woning het houtbedrijf niet in zijn bedrijfsmatige activiteiten.

In de directe omgeving liggen geen andere bedrijven, behoudens een agrarisch bedrijf aan de noordzijde. Dit bedrijf ligt op een afstand van circa 170 meter. Deze afstand is daarmee ruim voldoende.

5.3.5 Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Externe werking

Met het voorgenomen plan wordt een recreatiewoning in gebruik genomen als burgerwoning. Het plan heeft nauwelijks tot geen toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Het plan is in 'Niet in Betekenende Mate'.

5.4.2 Interne werking

Van belang is uit oogpunt van een goede ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen veebedrijven. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 en PM2,5 ruim voldoen aan grenswaarden van de wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

5.4.3 Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate. De Luchtkwaliteit ter plaatse is geschikt voor het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied, of in de nabijheid daarvan, risicobronnen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001089-0201_0015.png"

Figuur 12: Risicokaart (Bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten) waarbij het plangebied met blauwe pijl is aangeduid.

Plaatsgebonden risico

Het plan is niet gelegen binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het plan is ook niet gelegen in invloedgebied van een BEVI-inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Overige risicobronnen

Er liggen geen overige risicobronnen in en om het plangebied die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

5.6.2 Doorwerking in het plan

Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een houtbedrijf. Dit bedrijf heeft de bestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtwarenindustrie'. Voor houtzagerijen en voor timmerfabrieken (waarbij artikelen van hout worden vervaardigd) geldt een aan te houden richtafstand van 100 meter, tot gevoelige bestemmingen (conform de richtlijnen uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', uit 2009). Dit geldt voor het aspect geluid. Voor de aspecten stof, geur en gevaar geldt een veel kleinere afstand tot een gevoelige bestemming (50 meter of minder).

De recreatiewoning ligt op meer dan 60 meter van de grens van het houtbedrijf. De plekken waar de bedrijfswerkzaamheden plaatsvinden die geluid veroorzaken, liggen echter op meer dan 100 meter afstand. Ook liggen er meerdere woningen dichterbij het houtbedrijf, die eerst beperkend zijn voor het geluid wat het bedrijf mag produceren. Dit alles maakt dat er nu sprake is, en in de toekomst zal zijn, van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Diepenveenseweg 28a. Ook beperkt de woning het houtbedrijf niet in zijn bedrijfsmatige activiteiten.

In de directe omgeving liggen geen andere bedrijven, behoudens een agrarisch bedrijf aan de noordzijde. Dit bedrijf ligt op een afstand van circa 170 meter. Het bedrijf betreft geen intensieve veehouderij. Deze afstand is daarmee ruim voldoende.

5.7 Veehouderij en geurhinder

Vaste afstand

Voor veehouderijen met dieren waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld (waaronder melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand tot woningen en andere geurgevoelige objecten van 50 meter voor zover gelegen in buitengebied en 100 meter indien gelegen in bebouwde kom. Aan de geldende afstand van 50 meter wordt ruimschoots voldaan.

Geurnorm

Voor veehouderijen met dieren waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geuremissiefactoren zijn vastgesteld (waaronder varkens, pluimvee, schapen, geiten en vleesrunderen) geldt een aan te houden geurnorm van 3,0 ouE/m3 (voorgrondbelasting). In de directe omgeving van het woonplan zijn geen veehouderijen met relevante geurbelasting. Voldoende aannemelijk is dat voor het voorliggende plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Veehouderij een geurhinder vormt geen belemmering voor het woonplan

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen, voor zover bekend, geen primaire hoofdleidingen die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.10 Verkeer en parkeren

Parkeren

In de gemeente Olst-Wijhe zijn de 'Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe 2015' (en tevens geborgd in de Bouwverordening) van toepassing. In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. In de beleidsregels gaat Olst-Wijhe uit van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkheidsgraad 'Niet stedelijk';
  • Voor wat betreft de stedelijke zones (centrum, schil, rest bebouwde kom) valt de gemeente Olst-Wijhe in de categorie 'rest bebouwde kom', met uitzondering van het centrum van de kernen Olst en Wijhe. Deze vallen in de categorie 'Centrum';
  • De CROW kencijfers gaan uit van minimum- en maximumcijfers. Parkeernormen dienen eenduidig te zijn. Gekozen is om bij de categorie 'rest bebouwde kom' uit te gaan van de minimumcijfers en bij de categorie 'centrum van de gemiddelde waarde;

Voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm (minimum) van 2 plaatsen. Deze benodigde parkeerruimte is reeds aanwezig binnen het plangebied en wijzigt niet.

Verkeer

De recreatiewoning is middels een overzichtelijke en veilige inrit ontsloten op de Diepenveenseweg. Deze inrit wordt niet gewijzigd.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

6.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Drents Overijsselse Delta, door middel van het uitvoeren van de digitale watertoets. Hierbij is naar voren gekomen dat er geen waterschapsbelang is gemoeid met het voorliggende plan.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging in deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

6.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 7 Juridische planverantwoording

Wat betreft de planbegrenzing is het kadastrale perceel aangehouden. Ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is de bestemming 'Natuur' opgenomen. Wat betreft de bestemmingsregels is hierbij aangesloten op het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe'.

De geldende archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' zijn conform de bestaande situatie overgenomen. Ter plaatse van de nieuwe woonbestemmings is een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' opgenomen om de realisatie en instandhouding van de erfinrichting juridisch te borgen.