direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Mengerweg (naast) 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel naast de Mengerweg 11 in Wesepe. De voormalige agrarische schuren op dit perceel zijn landschapsontsierend, hebben hun functie verloren en zijn aan het vervallen. Op drie andere locaties, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk (ongenummerd) wordt ook landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Tezamen wordt 860 m² op vier locaties in de gemeente Olst-Wijhe gesloopt. In het kader van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) wil initiatiefnemer ter compensatie op het perceel naast Mengerweg 11 een vrijstaande woning met bijgebouw realiseren. De te realiseren woning wordt landschappelijk goed ingepast, evenals de slooplocaties. Dit voorliggende plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het voornemen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

Het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-beleid) is ontstaan om ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk te maken in ruil voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De gemeente Olst-Wijhe heeft het KGO-beleid ook van toepassing verklaard en nader uitgewerkt in de 'nota Ruimtelijke Kwaliteit'. De 'nota Ruimtelijke Kwaliteit' vervangt onder andere het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied voor de locatie van de nieuwe woning is gelegen ten zuidwesten van Wesepe, op circa 1 km afstand van het centrum. In onderstaande afbeelding is dit te zien, de planlocatie is met een ster aangegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging bouwlocatie in omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In figuur 1.2 is ingezoomd op de planlocatie. Het plangebied is circa 2.021 m2 groot (rood omlijnd) en staat kadastraal bekend als Ols00-H-4227. Het bestaat voornamelijk uit grasland en bevat verwaarloosde landschapontsierende bebouwing aan de zuidzijde. Het perceel bevindt zich tussen een lint van vrijstaande woningen aan de Mengerweg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Ingezoomd op bouwlocatie (rood omkaderd) (Bron: Pdok viewer)

Naast de sloop- en bouwlocatie naast Mengerweg 11 Wesepe, wordt op drie andere locaties landschapsontsierende bebouwing gesloopt: Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk (ongenummerd). In figuur 1.3 zijn deze locaties ten opzichte van elkaar weergegeven. Dingshofweg 13 en Dingshofweg 15 zijn op ruim 4 kilometer ten noordwesten van Wesepe gelegen. Velsdijk (ongenummerd) is gelegen op 3 kilometer ten noorden van Wesepe.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0003.png"

Figuur 1.3 Vier planlocatie (rood omkaderd) (Bron: Pdok viewer)

1.3 Geldende planologisch situatie

Naast Mengerweg 11

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe', vastgesteld 12 april 2021. Het plangebied heeft hierin de enkel bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen', met de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 3'. Het plangebied heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan, op de beoogde locatie van de te realiseren woning met bijgebouw is de bestemming 'Agrarisch'. Om dit alsnog juridisch planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0004.png"

Figuur 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan naast Mengerweg 11 (globale plangrens - rode lijn)

Dingshofweg 13

De slooplocatie Dingshofweg 13 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (2021) de enkel bestemming 'Wonen', met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0005.png"

Figuur 1.5 Uitsnede geldend bestemmingsplan Dingshofweg 13 (globale plangrens - rode lijn)

Hier wordt 296 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt en een nieuw bijgebouw van 100 m2 gerealiseerd die landschappelijk goed wordt ingepast. Effectief telt 196 m2 als sloopmeters.

Dingshofweg 15

De slooplocatie Dingshofweg 15 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (2021) de enkel bestemming 'Wonen', met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing'. Het plangebied heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0006.png"

Figuur 1.6 Uitsnede geldend bestemmingsplan Dingshofweg 15 (globale plangrens - rode lijn)

Aan de Dingshofweg 15 blijft een schuur van ongeveer 250 m² behouden en deze wordt landschappelijk goed ingepast, zie inrichtingsplan. Behoud van deze schuur is te motiveren doordat meer dan een hectare grond bij deze boerderij in beheer blijft voor agrarische activiteiten. Artikel 24.4.1 in het vigerende Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe biedt de mogelijkheid af te wijken van de bouwregels ten behoeve van het maximum aan bijgebouwen en maximaal 250 m2 toe te staan. Aan de voorwaarden bij dit artikel wordt op deze locatie voldaan. De overige 557 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt.

Velsdijk ongenummerd

De slooplocatie Velsdijk ongenummerd heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (2021) de enkel bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden', met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waterstaat - Intrekgebied'.

Deze locatie aan de Velsdijk is onderdeel van een voormalig agrarisch erf. De bebouwing op deze plek is in de loop van de tijd successievelijk gesloopt. Nog ruim 115 m² is zichtbaar aanwezig, waarvan nog 75 m² met dak aanwezig. Deze 75 m2 wordt nu blijvend gesloopt en kan niet teruggebouwd worden onder het huidige bestemmingsplan. Deze locatie kan met de partiele herziening van het bestemmingsplan buiten beschouwing blijven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0007.png"

Figuur 1.7 Uitsnede geldend bestemmingsplan Velsdijk ongenummerd (globale plangrens - rode lijn)

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat de relevante milieuaspecten en hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het Rood-voor-Rood beleid van de gemeente Olst-Wijhe is vervangen door het ruimer toepasbare Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit bevorderd door het slopen van landschap ontsierende bebouwing en andere investeringen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit (erfinrichting, beplanting). De toegevoegde waarde van de woningbouwkavel en de investeringen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit moeten met elkaar in balans zijn.

Initiatiefnemer wenst ter compensatie van de sloop van 860 m2 landschap ontsierende bebouwing op vier slooplocaties, een woningbouwkavel te realiseren voor een vrijstaande woning met bijgebouw. Daartoe is een inrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 1 en paragraaf 2.2.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Naast Mengerweg 11

Het erf van de Mengerweg 11 Wesepe en planlocatie naast Mengerweg 11 liggen in het buitengebied van Olst-Wijhe ten zuidwesten van de kern Wesepe. Het erf en plangebied liggen in de punt van de doorgaande Mengerweg en de doodlopende zijweg van de Mengerweg naar de woningen die zich daar bevinden.

Op het erf van de Mengerweg 11 bevindt zich een reguliere woning met daarbij ongeveer 132 m2 landschap ontsierende bebouwing op het zuidelijke deel van het plangebied, zie figuur 2.2. Bij de huidige woning wordt een bijgebouw teruggebouwd van 100 m², waardoor 32 m² bruikbaar is als sloopmeters voor dit initiatief.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0008.png"

Figuur 2.1 Planlocatie naast Mengergweg 11 te Wesepe (bron: google maps)

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0009.png"

Figuur 2.2 Sloopoppervlak en te slopen bebouwing naast Mengerweg 11

Dingshofweg 13

Aan de Dingshofweg 13 staat 296 m² aan landschap ontsierende bebouwing aan de zuidzijde van het perceel. Op deze locatie kan na de sloop van de landschap ontsierende een bijgebouw van 100 m² teruggebouwd worden. Er is 196 m² bruikbaar als sloopmeters voor dit initiatief.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0010.png"

Figuur 2.3 Sloopoppervlak Dingshofweg 13 (296 m²)

Dingshofweg 15

Aan de Dingshofweg 15 staat een woning met voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Op deze locatie is de wens om een bestaande schuur van circa 250 m² te behouden. Het behoud van deze schuur is te motiveren doordat meer dan één hectare grond bij deze boerderij in eigen beheer blijft. Er wordt in totaal 557 m² aan bebouwing gesloopt, die als sloopmeters voor het initiatief bruikbaar zijn.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0011.png"

Figuur 2.4 Sloopoppervlak Dingshofweg 15 (de schuren met een oppervlak van 174 m² en 383 m² worden gesloopt)

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0012.png"

Figuur 2.5 Te slopen schuren aan de westzijde foto Dingshofweg 15

Velsdijk ongenummerd

De locatie aan de Velsdijk is onderdeel van een voormalig agrarisch erf. De bebouwing op deze plek is in de loop van de tijd successievelijk gesloopt. Nog ruim 115 m² is zichtbaar aanwezig, waarvan nog 75 m² met dak aanwezig is. Deze 75 m2 kan ingezet worden als compensatie van de woning aan de Mengerweg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0013.png"

Figuur 2.6 Sloopoppervlak Velsdijk (ongenummerd)

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0014.png"

Figuur 2.7 Te slopen bebouwing met dak (Velsdijk ongenummerd)

In totaal leidt dit tot het overzicht als weergegeven in tabel 2.1.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0015.png"

Tabel 2.1 Overzicht sloopmeters ten behoeve van nieuwbouw aan de Mengerweg

2.2.2 Toekomstige situatie

Naast Mengerweg 11

In figuur 2.8 is de inrichtingsplan weergegeven voor de locatie naast Mengerweg 11 waar de compensatiekavel wordt gerealiseerd. De woning met bijgebouw is ingepast op het perceel, haaks op de Mengerweg. Het bijgebouw sluit aan bij het bijgebouw Mengerweg 13a. Landschappelijke inpassing vindt plaats door het versterken van bestaande bosschage en aanplant van solitaire en gegroepeerde bomen en hagen. Aan de zuidzijde van het perceel ontstaat een kruidenrijk grasland met twee nieuwe eiken en enkele fruitbomen. Ook aan de noord- en oostzijde worden nieuwe eiken geplant. Aan de zuidoostzijde van het perceel komt op de perceelsgrens een nieuwe meidoornhaag, evenals een struweel. De meidoornhagen blijven aan de voorzijde nieuwe woning tot 1 meter hoog. Er is een grotere opening in de haag ter hoogte van de uitrit om veilig te kunnen uitrijden. De inrit is een karrespoor en daarmee ondergeschikt aan bestaande uitritten.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0016.png"

Figuur 2.8 Inrichtingsschets planlocatie naast Mengerweg 11

Dingshofweg 13

Aan de Dingshofweg 13 wordt 296 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt, hierdoor neemt de verharding af. Een deel van de grond wordt bij het bestaande maisland getrokken, waardoor het erf kleiner wordt. Het erf is al erg groen ingepast met bomen, fruitbomen en bessenstruiken. Op het erf komt een nieuwe schuur, die wordt gebouwd met gedekte kleuren/materiaalgebruik, zie figuur 2.9.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0017.png"

Figuur 2.9 Inrichtingsschets slooplocatie Dingshofweg 13

Dingshofweg 15

Aan de Dingshofweg 15 wordt 557 m2 landschapontsierende bebouwing gesloopt, hierdoor neemt de verharding sterk af. Een deel van het erf wordt bij het bestaande weiland aan de westzijde getrokken, waardoor het erf kleiner wordt. Het erf wordt landschappelijk ingepast met solitaire en gegroepeerde inlandse eiken langs de perceelsgrenzen aan de noord- en zuidzijde. Aan de noord en oostzijde worden nieuwe beukenhagen aangeplant, zodat de schuur en woning landschappelijk worden ingepast. Er komt een moestuin, boomgaard met halfstam fruitbomen, een kippenren en een ganzenweide. De parkeerplaatsen bestaan uit grasklinkers en worden lanschappelijk ingepast met een haag van inheemse beshoudende struiken en kleinfruit. Omdat de omliggende weilanden in beheer blijven, blijft de bestaande schuur behouden. Deze schuur is aan de achterzijde toegankelijk en met een keerlus kunnen werktuigen de schuur binnenrijden, zie figuur 2.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0018.png"

Figuur 2.10 Inrichtingsschets slooplocatie Dingshofweg 15

Velsdijk ongenummerd

Aan de Velsdijk wordt alle bebouwing gesloopt. Verder wordt éém struik verwijderd en omheining verwijderd, zodat na de sloop van schuur het land optimaal als agrarische grond gebruikt wordt, zie figuur 2.11. Doordat er geen bebouwing meer is, heeft deze struik geen functie meer. Op andere plaatsen in dit plan wordt voldoende groene beplanting geplant, om verwijdering van deze struik te compenseren.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0019.png"

Figuur 2.11 Inrichtingsschets slooplocatie Velsdijk ongenummerd

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Relatie met initiatief

In dit geval is sprake van een lokale, kleinschalige ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De NOVI bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming.

Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.

Relatie met initiatief

Door het nationale karakter van het Barro en de kleine schaal van onderhavig plan, is dit voornemen niet direct van nationaal belang. Het Barro bevat geen voor het plan relevante bepalingen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Relatie met initiatief

Bij voorliggend plan wordt één extra woning gerealiseerd. Dit is minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.

3.1.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

Voor het voorliggende plan is het met name van belang dat het plan geen negatieve invloed op Natuurnetwerk Nederland en de Natura 2000 heeft. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.5.

3.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-beleid) is ontstaan om ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk te maken in ruil voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' is ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse regelingen waaronder het Rood voor Rood-beleid. Er is een werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken'. De gemeente Olst-Wijhe heeft het KGO-beleid ook van toepassing verklaard en nader uitgewerkt in de 'nota Ruimtelijke Kwaliteit'. De 'nota Ruimtelijke Kwaliteit' vervangt onder andere het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid.

Relatie met initiatief

Omdat de ontwikkeling in het landelijk gebied plaatsvindt, moet het initiatief voldoen aan het KGO-beleid. Twee principes zijn hierbij leidend:

  • 1. Elke ontwikkeling moet bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
  • 2. De ontwikkelingsruimte die men krijgt moet in evenwicht zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen.

Randvoorwaarden vanuit KGO:

  • De ontwikkeling richt zich op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.;
  • Bewaak evenwicht tussen ontwikkelruimte en landschappelijke en maatschappelijke tegenprestatie.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0020.png"

Figuur 3.1 Balans ontwikkeling versus kwaliteit verbetering (bron: provincie Overijssel)

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt circa 860 m² aan landschapsontsierende schuren gesloopt op vier locaties. Er wordt één nieuwe woning van maximaal 750 m³ gerealiseerd met een bijgebouw van maximaal 100 m². De woonfunctie past goed in dit gebied naast Mengerweg 11. De functie is veelvoorkomend in de directe omgeving. De erven worden daarnaast landschappelijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. Ook op de slooplocaties wordt daarmee een landschappelijke kwaliteitswinst behaald, zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap. De vervallen schuren en het rommelige erf naast Mengerweg 11 zullen door deze ontwikkeling verdwijnen en er wordt een sterke groene kwaliteitsslag gemaakt, ook vergeleken met de huidige situatie. Ook op de 3 slooplocaties neemt de verharding sterk af, worden erven kleiner en landschappelijk goed ingepast in de omgeving.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen

Door de realisatie van één nieuwe wooneenheid wordt de sloop van de landschapsontsierende schuren, inclusief verwijdering erfverharding, op vier locaties economisch uitvoerbaar. De erven worden bovendien landschappelijk ingepast. Functies in de omgeving van de locaties worden niet beperkt. Het totale project dient daarmee eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen.

Conclusie

Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • Of - generieke beleidskeuzes
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • Hoe - gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In navolgende afbeelding is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0021.png"

Figuur 3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

1. Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.5, 2.1.6 en 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval wordt er 760 m2 aan bebouwing gesloopt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, ter compensatie mag een woning worden teruggebouwd op de slooplocatie naast Mengerweg 11. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.1.3. van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken;

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd;

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Uit het erfinrichtingsplan blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.4 is inzichtelijk gemaakt hoe uitvoering is gegeven aan de Of-, Waar en Hoe- benadering. De ontwikkeling past tevens binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Tot slot blijkt uit het erfinrichtingsplan dat de ontwikkeling voldoet aan de vier-lagenbenadering uit het Uitvoeringsmodel. Hierbij is aangetoond op welke wijze de catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijk inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Het voornemen is in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. In paragraaf 3.2.3 is dit plan al getoetst aan dit artikel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval wordt per saldo een nieuwe woning in het buitengebied van Olst-Wijhe toegevoegd. Dit is passend binnen de gemeentelijke woonvisie (zie ook paragraaf 3.3.3 van deze toelichting). Het voorliggende bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

2. Waar- ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Toetsing van het initiatief

Zowel de locatie naast Mengerweg 11, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd liggen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied.
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het slopen van landschapontsierende bebouwing past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van de plangebieden belemmerd met het voorliggende plan.

Mengerweg naast 11

Het voorliggende plangebied aan Mengerweg naast 11 in Wesepe ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0022.png"

Figuur 3.3 Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap' naast Mengerweg 11 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Dingshofweg 13

Dingshofweg 13 ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0023.png"

Figuur 3.4 Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap' Dingshofweg 13 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Dingshofweg 15

Dingshofweg 15 ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0024.png"

Figuur 3.5 Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap' Dingshofweg 15 (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Velsdijk ongenummerd

Velsdijk ongenummerd ligt ook binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0025.png" Figuur 3.6 Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap' Velsdijk ongenummerd (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

3. Hoe- gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan: de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Er worden vier lagen onderscheiden:

  • de natuurlijke laag
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap

Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een al bestaande locatie betreft. Het plangebied is niet gelegen in het stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing kan blijven. Hierna wordt ingegaan op de relevante 'natuurlijke laag', 'laag van agrarisch cultuurlandschap' en de 'laag van beleving'.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Toetsing van het initiatief

Zowel de locatie naast Mengerweg 11, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd liggen binnen de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings-)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Naast Mengerweg 11

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0026.png"

Figuur 3.7 Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' naast Mengerweg 11 (Bron: Provincie Overijssel)

De gronden in het plangebied worden momenteel gebruikt als agrarische grond en er staan nog enkele vervallen schuren. Op deze locatie wordt de nieuwe compensatiewoning met bijgebouw gerealiseerd. Hierbij wordt niet alleen op deze locatie gesloopt maar ook elders in de gemeente Olst-Wijhe. De totale bebouwing zal door de voorliggende ontwikkeling afnemen. Het gehele perceel wordt landschappelijk ingepast, waarbij o.a. inheemse beplanting meer ruimte krijgt. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. Het voorliggende plan sluit daarmee aan op relevante uitgangspunten uit de 'natuurlijke laag'. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

Dingshofweg 13

Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De grond onder de te slopen bebouwing wordt na de sloop bij de kavel ten westen van het erf gevoegd. Hierdoor ontstaat een meer courante kavel, die de strekkingsrichting van het landschap versterkt. Het erf wordt kleiner en minder versteend. Door de sloop van de landschapontsierende bebouwing op dit erf, wordt de oorspronkelijke natuurlijke laag hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0027.png"

Figuur 3.8 Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' Dingshofweg 13 (Bron: Provincie Overijssel)

Dingshofweg 15

Ook hier is het plangebied gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De grond onder de te slopen bebouwing wordt na de sloop bij de kavel ten westen van het erf gevoegd. Hierdoor ontstaat een meer courante kavel, die de strekkingsrichting van het landschap versterkt. Het erf wordt kleiner en minder versteend. Door de sloop van de landschapontsierende bebouwing op dit erf en de landschappelijke inpassing, wordt de oorspronkelijke natuurlijke laag hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0028.png"

Figuur 3.9 Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' Dingshofweg 15 (Bron: Provincie Overijssel)

Velsdijk ongenummerd

Ook dit plangebied gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De grond onder de te slopen bebouwing wordt na de sloop bij de kavel die rondom ligt, gevoegd. Hierdoor ontstaat een courante kavel, die de strekkingsrichting van het landschap versterkt. Er is geen sprake meer van verstening in een open gebied. Door de sloop van de landschapontsierende bebouwing, wordt de oorspronkelijke natuurlijke laag op deze locatie hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0029.png"

Figuur 3.10 Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' Velsdijk ongenummerd (Bron: Provincie Overijssel)

Laag van het agrarische cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden - en worden - gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterkte ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Toetsing van het initiatief

Zowel de locatie naast Mengerweg 11, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd liggen binnen het 'Oude hoevenlandschap'. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er volop mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Mengerweg 11

Het plangebied is gelegen in 'Oude Hoevenlandschap'. Het initiatief resulteert in het toevoegen van een woonbestemming op het perceel naast Mengerweg 11. De planlocatie is gelegen op een punt in het landschap dat door de bestaande hagen al kleinschalig is, waardoor de nieuwe functie wonen hier passend is. In totaal wordt met dit plan 860 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor de verharding van alle planlocaties tezamen sterk afneemt. Op deze locatie wordt bestaande, vervallen bebouwing gesloopt en de nieuwe woning landschappelijk ingepast met inachtneming van de kleinschalige landschappelijke waarden die al aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0030.png"

Figuur 3.11 Laag van het agrarische cultuurlandschap 'Oude hoevenlandschap' naast Mengerweg 11 (Bron: Provincie Overijssel)

Dingshofweg 13

Op deze locatie wordt landschap ontsierende gebouwen gesloopt en een nieuwe schuur in dekkende kleuren teruggebouwd. Hierdoor neemt de hoeveelheid bebouwing af met 196 m2 en wordt het erf kleiner. Omdat de grond deels bij de aangrenzend kavel wordt getrokken, ontstaat meer ruimte voor landbouw. Het erf wordt kleinschaliger en is landschappelijk al erg goed ingepast. Daarmee past dit erf in het oude hoevenlandschap en voldoet het plan op deze locatie aan de gebiedskenmerken van het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0031.png"

Figuur 3.12 Laag van het agrarische cultuurlandschap 'Oude hoevenlandschap' Dingshofweg 13 (Bron: Provincie Overijssel)

Dingshofweg 15

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0032.png"

Figuur 3.13 Laag van het agrarische cultuurlandschap 'Oude hoevenlandschap' Dingshofweg 15 (Bron: Provincie Overijssel)

Op deze locatie wordt 557 m2 landschap ontsierende bebouwing gesloopt. Hierdoor neemt de hoeveelheid bebouwing sterk af en wordt het erf kleiner. Omdat de grond deels bij de aangrenzend kavel wordt getrokken, ontstaat meer ruimte voor landbouw. Hoewel een bestaande schuur behouden blijft voor beheer van omliggende gronden, wordt het erf kleiner. Door de landschappelijk inpassing wordt de kleinschaligheid van het erf versterkt. Daarmee past dit erf in het oude hoevenlandschap en voldoet het plan op deze locatie aan de gebiedskenmerken van het oude hoevenlandschap.

Velsdijk ongenummerd

Op deze locatie worden alle landschap ontsierende gebouwen gesloopt, waardoor alle grond bij het omliggende agrarische perceel getrokken wordt en een courante landbouwkavel ontstaat. Hiermee voorziet het voornemen in een positieve invloed op ontwikkelmogelijkheden voor de landbouw en sluit het plan aan bij de gebiedskenmerken van het oude hoevenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0033.png"

Figuur 3.14 Laag van het agrarische cultuurlandschap 'Oude hoevenlandschap' Velsdijk ongenummerd (Bron: Provincie Overijssel)

Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Toetsing van het initiatief

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan. Zowel de locatie naast Mengerweg 11, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd liggen in 'donkertegebied'. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken. Ter compensatie van het initiatief worden verschillende gebouwen gesloopt. Hierdoor is het de verwachting dat de totale hoeveelheid licht afneemt. Ook liggen alle plangebieden in 'IJssellinie inundatieveld', wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

Donkerte

In de voor 'donkerte' aangewezen gronden mag alleen minimaal noodzakelijke verlichting worden aangebracht. Wanneer verlichting noodzakelijk is moet deze gericht worden zodat het licht zo min mogelijk verspreid. Tevens ligt het plangebied in de laag IJssellinie inundatieveld. Binnen deze laag is het van belang om de verschillende cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk te bewaren en waar het kan te versterken.

IJssellinie inundatieveld

Het gebiedskenmerk 'IJssellinie inundatieveld' betreft één van de bakens in de tijd, waar een cultuurhistorische ambitie geldt. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Mengerweg 11

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0034.png"

Figuur 3.15 Laag van de beleving 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld' naast Mengerweg 11 (Bron: Provincie Overijssel)

Dinghofweg 13

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0035.png"

Figuur 3.16 Laag van de beleving 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld' Dingshofweg 13 (Bron: Provincie Overijssel)

Dingshofweg 15

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0036.png"

Figuur 3.17 Laag van de beleving 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld' Dingshofweg 15 (Bron: Provincie Overijssel)

Velsdijk ongenummerd'

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0037.png"

Figuur 3.18 Laag van de beleving 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld' Velsdijk ongenummerd (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.5 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

Algemeen

Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Sallandse Platteland

Alle vier planlocaties liggen in het deelgebied 'Sallandse Platteland'. Het 'Sallandse Platteland' kenmerkt zich door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid. Het grootste deel van het landelijk gebied in de gemeente is nog altijd in gebruik voor de landbouw. Hierbinnen heeft de melkveehouderij met haar weidegronden en hooilanden het grootste aandeel. Naast de melkveehouderij komt er ook op kleinere schaal andersoortige veeteelt en akkerbouw voor. De fruitteeltbedrijven, die vanouds voorkwamen, zijn grotendeels verdwenen. Op 18e en 19e eeuwse kaarten is nog de dichte concentratie van boomgaarden zichtbaar. Waar in het verleden de grondsoort, hoogteligging en ontwateringsmogelijkheden doorslaggevend waren voor het gebruik van de grond, is dat in de huidige tijd steeds meer losgelaten. Dit kan erin resulteren dat karakteristieke kenmerken en de oorspronkelijke verkavelingsstructuur minder goed herkenbaar en beleefbaar zijn. Nog wel goed herkenbaar zijn de weteringen. Deze watergangen zijn gegraven voor de afvoer van overtollig water uit de marsen (laag gelegen vlakten).

Behalve door landbouwgronden wordt het Sallandse platteland ook sterk bepaald door de bewoning. Regelmatig verspreid over het platteland liggen de Sallandse boerderijen. Langs de IJsselvallei liggen boerderijen die tot de IJsselhoeven worden gerekend. Van oorsprong behoren deze boerderijen tot het hallenhuistype. Dit type bestaat uit langgerekte, driebeukige gebouwen, met de deel (ruimte in de stal of schuur) in het midden en stallen aan weerskanten. Deze boerderijen zijn vaak voorzien van een rieten dakbedekking. Bijzondere waarde heeft het complex van boerderij en erf, bestaande uit een tuin met solitaire bomen en leilinden, eventueel een moestuin en beschermd door houtwallen. De bewoning in combinatie met de agrarische werkzaamheden op het platteland was en is belangrijk voor de sociale structuur. De verspreiding van erven maakte een goede ontsluiting al vroeg noodzakelijk. Nog altijd is dit netwerk van kleinschalige infrastructuur van grote waarde als recreatieve verbinding en als ontsluiting voor onder andere het landbouwverkeer. Vanaf deze wegen is het kleinschalige landschap voor toeristen en bezoekers goed beleefbaar. Daarbij zijn de aangeboden streekproducten en de overnachtingsmogelijkheden op het platteland van groot belang voor de belevingswaarde.

In de structuurvisie is aangegeven dat door bedrijfsbeëindiging veel gebouwen op het platteland vrij komen. Boerderijen krijgen een nieuwe functie, zoals een woonfunctie al of niet gecombineerd met bedrijfsruimten, bed&breakfast, zorg en wellness. Het faciliteren van nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) is de opgave voor de komende jaren, waarbij functie en beleving belangrijke randvoorwaarden zijn.

De gemeente gebruikt de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Wanneer er negatieve effecten van een plan optreden voor de leefomgeving, kunnen er maatregelen noodzakelijk zijn om deze effecten te compenseren. Deze compensatie kan plaats vinden in natura (directe maatregelen) of door middel van een afdracht aan de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Olst-Wijhe'

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Het perceel naast Mengerweg 11 te Wesepe krijgt een nieuwe functie conform de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' en het plan leidt tot een kwaliteitsimpuls op vier planlocaties. Het plan leidt onder meer als gevolg van het slopen van bebouwing en het treffen van landschapsmaatregelen in zijn geheel tot een kwaliteitsimpuls ter plaatse van de plangebieden (zie ook paragraaf 2.2.2).

Ten aanzien van de zes doelen wordt bijgedragen aan de doelen nummer 1, 2 en 3. Er wordt immers bijgedragen aan het realiseren van een aantrekkelijk en veilige woonomgeving en het bereiken van een betere leefkwaliteit (door de bouw van een nieuwe, toekomstbestendige woning). Door sloop van de bebouwing op Dingshofweg 13 en 15, en op Velsdijk ongenummerd ontstaat bovendien een betere kavelstructuur, doordat courante percelen voor de landbouw ontstaan.

3.3.2 Nota Ruimtelijke kwaliteit

Algemeen

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit". Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 februari 2014.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Uitgangspunt van het beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past planologische medewerking kan worden verleend, bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst spelen het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol, evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden.

Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Toetsing van het initiatief aan de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'

Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, hetgeen zoals reeds vermeld overeenkomstig het provinciale beleid (artikel 2.1.6, zie ook paragraaf 3.2.3 en 3.2.4 van deze toelichting). In paragrafen 3.2.3 en 3.2.4 is uitvoerig getoetst aan het KGO-model, waarbij de voorgenoemde vragen zijn behandeld. Het voorliggende plan past dan ook binnen het KGO beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

Algemeen

In de gemeentelijke Woonvisie 2022-2025 is aangegeven dat de woningbehoefte in Olst-Wijhe groot is. Daarom heeft de gemeenteraad besloten (zomer 2021) dat de gemeente de focus richt op woningbouw. Dat doet de gemeente onder de noemer: Olst-Wijhe, toekomstbestendige, eigenzinnige regionale woongemeente aan de IJssel, met een groei van 1000-1200 woningen in de komende 10 jaar. Naast extra woningen zet de gemeente met de nieuwe Woonvisie in op:

  • een goede mix van verschillende soorten woningen, voor verschillende doelgroepen (zoals jong en oud, gezinnen en alleenstaanden);
  • duurzaam, klimaatadaptief en natuurinclusief:
  • sociaal en inclusief (bijvoorbeeld door het bevorderen van elkaar ontmoeten in je eigen buurt).

De gemeente blijft ruimte bieden om het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) door te zetten. Ter compensatie van de sloop van agrarische schuren, is onder voorwaarden de realisatie van een nieuwe woning met bijgebouw mogelijk. Hierbij is het wel van belang dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun ontwikkeling worden belemmerd.

Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

Het voorliggend plan past binnen de kaders van de Woonvisie. Er wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt op vier locaties en er wordt één woning op het erf naast Mengerweg 11 teruggeplaatst. Het betreft een kleinschalig wooninitiatief. Het beoogde woonerf zal landschappelijk worden ingepast, conform de gebiedskenmerken. Ook op de slooplocaties worden naast sloop van landschapontsierende bebouwing landschapsmaatregelen getroffen, zodat een sterke kwaliteitsimpuls plaatsvindt in alle plangebieden. Voorliggend initiatief draagt bij aan een aantrekkelijke woongemeente en de kwaliteit van de woonomgeving, en sluit dan ook goed aan bij de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Algemeen

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied naast Mengerweg 11 in het deelgebied 'Dekzandruggen' en liggen de plangebieden Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd in het deelgebied 'Dekzandvlaktes.

Dekzandruggen

De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.

De historische ensembles die in het gebied voorkomen zijn van grote waarde. Monumentale bomen en oude gebouwen hebben een grote museale kwaliteit. Plaatselijk is de aanwezigheid van landgoederen dominant in het landschap van de dekzandruggen, vooral ten noorden van Deventer en rondom Heino. De buitenplaatsen vormen karakteristieke elementen in het landschap van Salland. Op een aantal plaatsen is de link tussen de hogere ruggen en de lagere delen heel karakteristiek: bij de grotere essen bij Bathem, Averlo en het landgoederenlandschap bij Diepenveen en Heino.

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de doorgaande wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en zijn ter hoogte van de ruggen beplant.

Landschappelijke karakteristiek zijn:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/ kanaal) passen zich aan omgeving aan;
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Dekzandvlaktes

Dit gebied vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het is een oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen wat heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er wordt ingezet op het versterken van het lanenstelsel. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de (doorgaande) wegen passen zich aan deze karakteristiek aan: laanbeplanting past hierin. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansesssen) ontstaan. Ten oosten van Raalte en rondom Heeten komen deze escomplexen veelvuldig voor. Door het verdwijnen van randbeplanting rondom de essen zijn de complexen minder herkenbaar geworden. Een opmerkelijk gebied is de Luttenberg, dit is een uitloper van de stuwwal van de Sallandse heuvelrug met een uitgesproken reliëf. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Landschappelijke karakteristiek zijn:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/ kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/ gesloten
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten (bijvoorbeeld het Boetelerveld).

Incidenteel komen kampen en essen voor in deelgebied dekzandvlaktes:

  • De essen en kampen zijn open en kennen een bolle ligging;
  • Rondom de essen staan boerderijen in een losse setting met meerdere bijgebouwen;
  • Wegen rondom de essen hebben een slingerend verloop;
  • Houtwallen, singels, hagen en wegbeplantingen markeren de rand van de essen;
  • Lokaal is kavelgrensbeplanting aanwezig, dit resulteert in een plaatselijk kleinschalig landschap rondom de essen en kampen.

Toetsing van het initiatief aan Landschapsontwikkelingsplan Salland

Naast Mengerweg 11

Binnen dit plangebied is op deze karakteristieken voor dekzandruggen ingespeeld. Er worden verscheidene landschapsmaatregelen uitgevoerd die de rug verdicht met landschapselementen, terwijl doorkijken behouden blijven. Hiermee wordt de erfstructuur versterkt. In paragraaf 2.2 wordt hier verder op ingegaan. Het voorliggende initiatief sluit dan ook goed aan bij de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Dingshofweg 13

De karakteristieken van dekzandvlaktes in dit plangebied wordt voornamelijk bepaald door de lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Na de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, zal een deel van de grond bij het westelijk aangrenzende landbouwperceel getrokken worden, waardoor een courante kavel ontstaat en de open ruimte versterkt wordt. Het erf dat overblijft is al royaal landschappelijk ingepast en kent een heldere overgang van erf naar landschap. Ook voor deze planlocatie geldt dat het initiatief goed aansluit bij de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Dingshofweg 15

Ook dit plangebied is aangemerkt als dekzandvlaktes. Na de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, zal een deel van de grond bij het westelijk aangrenzende landbouwperceel getrokken worden, waardoor een courante kavel ontstaat en de open ruimte versterkt wordt. Het erf dat overblijft wordt landschappelijk ingepast met beukenhagen en eikenbomen. Hierdoor ontstaat een heldere overgang van erf naar landschap en sluit het plan aan bij de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

Velsdijk ongenummerd

Na de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, zal de grond deel uitmaken van het omliggende landbouwperceel, waardoor een courante kavel ontstaat en de open ruimte versterkt wordt. De inrichting van deze sluit daarmee aan bij de uitgangspunten voor dekzandvlaktes in het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieu hygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

Naast Mengerweg

Uit het vooronderzoek blijkt dat op de locatie een depot grond aanwezig is. Op 15 juli 2014 is bij het Meldpunt Bodemkwaliteit een melding werk schone grond ingediend. Uit de melding blijkt dat de grond uit het depot afkomstig is van een landbouwperceel langs de Groote Vloedgraven. De herkomstlocatie is niet verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. De aanwezigheid van het depot vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Wel wordt het depot in het kader van het besluit Bodemkwaliteit toegepast of afgevoerd, hiervoor wordt een melding Besluit Bodemkwaliteit gedaan.Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

Bodemonderzoek

Er is een bodemonderzoek opgesteld door het bedrijf Rouwmaat voor de locatie naast Mengerweg 11, zie Bijlage 3. Uit dit uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin/grijs, matig fijn zand;
  • Op het maaiveld ten noorden van de schuur zijn meerdere asbest verdachte plaatjes aangetroffen, daarom is hier een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.

Beoordeling Resultaten:

  • Aan de noordwestzijde van het perceel is een gronddepot aangetroffen. Zintuiglijk zijn in het gronddepot geen bijzonderheden aangetroffen. Het depot is niet analytisch onderzocht
  • Ten noordoosten van de opstallen is asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld. In de bodem is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Voor het overige zijn zintuiglijk geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging;

Analyseresultaten grond:

  • In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan Pcb's gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de voorgenomen locatieontwikkeling.
  • In de bovengrond van het asbestverdachte deel van de locatie is analytisch geen asbest aangetoond.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond aan de onderzochte componenten.
  • Analyseresultaten grondwater:
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper en lood. De licht verhoogde concentraties vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.

De onderzoekshypothese "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet verdacht worden beschouwd" wordt formeel verworpen. Het licht verhoogde gehalte aan PCB(7) in het mengmonster MM02 en de licht verhoogde gehalten aan barium, koper en lood in het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis 01 zijn niet eenduidig te verklaren. De gehalten zijn echter van dien aard dat deze geen nadere aandacht behoeven en geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.

De onderzoekshypothese voor het asbestonderzoek "De onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd" wordt formeel verworpen. Op het maaiveld zijn weliswaar asbestverdachte plaatmaterialen aangetroffen. In de bodem geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In zowel de grove (>20 mm) als in de fijne fractie (<20 mm) van de bodem is op de onderzochte deellocatie geen asbest aangetroffen.

De bodemkwaliteit van het grondmonsters MM02 (ter hoogte van de oprit) voldoet niet aan bodemkwaliteitsklasse Wonen, bij eventuele herinrichting/ gebruikswijziging dient hier rekening mee te worden gehouden. De laag van ± 20 cm dient bijvoorbeeld te worden afgegraven en gescheiden te worden afgevoerd of te worden afgedekt met een leeflaag of aaneengesloten duurzame verharding (zoals klinkers, tegels, kunstgras enz.).

De asbestverdachte materialen op het maaiveld, ten noordoosten van de opstallen, zijn van het perceel verwijderd. Hiermee is voorkomen dat, door (grond)werkzaamheden, de asbestverdachte materialen onderdeel gaan uitmaken van de bodem en er aldus wel sprake is van een asbestbodemverontreiniging.

De resultaten van het bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

Dingshofweg 13

Bij het voorliggende planlocatie wordt alleen landschapsontsierende bebouwing gesloopt en in gebruik genomen als landbouwgrond of in gebruik blijft al erf bij een burgerwoning. De bestemming wijzigt gedeeltelijk naar de bestemming 'Agrarisch', het overige blijft 'Wonen'. In het plangebied wordt al gewoond en dat verandert niet. Er wordt geen nieuwe woonbebouwing toegevoegd en ook geen nieuwe gronden geroerd. Er hebben in het verleden geen risicovolle activiteiten (risicovol op het gebied van bodemverontreiniging) plaatsgevonden binnen het plangebied, voor zover bekend. Er is dan ook geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Dingshofweg 15

Op deze planlocatie wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt en landschappelijke maatregelen uitgevoerd. Een deel van de slooplocatie wordt in gebruik genomen als landbouwgrond. En de te behouden bebouwing blijft in gebruik als erf dat al over de woonbestemming beschikt. In het plangebied wordt al gewoond en dat verandert niet. Er wordt geen nieuwe woonbebouwing toegevoegd en ook geen nieuwe gronden geroerd. Er hebben in het verleden geen risicovolle activiteiten (risicovol op het gebied van bodemverontreiniging) plaatsgevonden binnen het plangebied, voor zover bekend. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarom niet nodig.

Velsdijk ongenummerd

Op deze locatie wordt alle landschapsontsierende bebouwing gesloopt en het land wordt ingebruik genomen als landbouwgrond. De bestemming blijft 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Het plangebied niet 'verdacht' m.b.t. het aspect bodem. Er hebben in het verleden geen risicovolle activiteiten (risicovol op het gebied van bodemverontreiniging) plaatsgevonden binnen het plangebied, voor zover bekend. Er is dan ook geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem is een/geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.3 Archeologie

4.3.1 Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.3.2 Situatie plangebied

De gemeente Olst-Wijhe heeft een archeologische verwachtingskaart, waaraan de vier plangebieden zijn getoetst.

Naast Mengerweg 11

Ter plaatse van het plangebied naast Mengerweg 11 geldt een hoge archeologische verwachting, zoals weergegeven in figuur 4.1. Deze archeologische verwachting is door vertaald naar het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een grens gesteld waarbij bodemverstoringen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat er een onderzoek moet worden verricht. In voorliggend geval wordt deze grenswaarde niet overschreden. Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0038.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart naast Mengerweg 11 (plangebied rood omkaderd)

Dingshofweg 13

Voor de Dinghofweg 13 geldt een lage archeologische verwachting zoals weergegeven in figuur 4.2. Op gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0039.png"

Figuur 4.2 Uitsnede archeologische verwachtingskaart ter hoogte van Dingshofweg 13 (plangebied rood omkaderd)

Dingshofweg 15

Voor de Dinghofweg 15 geldt een lage en middelhoge archeologische verwachting zoals weergegeven in figuur 4.3. Deze archeologische verwachtingen zijn door vertaald naar het geldende bestemmingsplan. Voor de lage archeologische verwachtingswaarde geldt geen onderzoekplicht. Voor de middelhoge archeologische verwachtingswaarde is in het bestemmingsplan de grens gesteld waarbij bodemverstoringen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat er een onderzoek moet worden verricht. In voorliggend geval wordt deze grenswaarde niet overschreden. Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0040.png"

Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingskaart ter hoogte van Dingshofweg 15 (plangebied rood omkaderd)

Velsdijk ongenummerd

Voor de Velsdijk ongenummerd geldt een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde, zoals weergegeven in figuur 4.4. Voor de middelhoge archeologische verwachtingswaarde is in het bestemmingsplan de grens gesteld waarbij bodemverstoringen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat er een onderzoek moet worden verricht. In het bestemmingsplan is een grens gesteld voor de hoge verwachtingswaardebij bodemverstoringen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm, dan is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De gronden in het plangebied zijn reeds geroerd en met de sloop van de landschapsontsierende bebouwing wordt op deze planlocatie de grenswaarden niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0041.png"

Figuur 4.4 Uitsnede archeologische verwachtingskaart ter hoogte van Velsdijk ongenummerd (plangebied rood omkaderd)

4.3.3 Conclusie

Archeologie is geen belemmering voor de functiewijziging naar wonen. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4 Cultuurhistorie en monumenten

4.4.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. Vanaf 1 januari 2012 schrijft het Bro voor in artikel 3.1.6 lid 2 dat in bestemmingsplannen moet worden aangegeven hoe is omgegaan met cultuurhistorische waarden.

4.4.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in de plangebieden naast Mengerweg 11, Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorische geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.4.3 Conclusie

Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Situatie plangebied

Quickscan Flora en Fauna

De vier plangebieden zijn op 6 maart 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Zie hiervoor Bijlage 4.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

De deelgebieden behoren niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkel- en gebruiksfase voor het deelgebied Mengerweg 11. Voor de overige drie deelgebieden geldt:

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, de duur van de ontwikkelfase, het gelijk blijven van de gebruiksfase en de afstand tot Natura 2000-gebied kan een negatief effect op Natura-2000 gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, op voorhand uitgesloten worden. Nader onderzoek, zoals een stikstofberekening is niet nodig. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen voor alle deelgebieden worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. De deelgebieden Mengerweg 11, Dingshofweg 13 en Dingshofweg 15 worden door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of verblijfplaats maar benutten de deelgebieden wel als foerageergebied. Het deelgebied Velsdijk wordt uitsluitend door beschermde vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en vogelsoorten benut als foerageergebied. Dit deelgebied vormt geen functioneel leefgebied voor amfibieën.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de schuren (Mengerweg 11 en Dingshofweg 13) en de kapschuur (Dingshofweg 15) gesloopt worden en de loofboom (Velsdijk ong.) gekapt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein ongeschikt maken);
  • Stikstofberekening uitvoeren deelgebied Mengerweg 11 (gebruiks- en ontwikkelfase), zie rapport Bijlage 5;

Stikstofberekening Mengerweg 11

Resultaten ontwikkelfase

De activiteiten in de ontwikkelfase leiden gezamenlijk tot een NOx-emissie van 15,5 kg/jaar en een NH3-emissie van 0,1 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de ontwikkelfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden. Het resultaat van de AERIUS-berekening ontwikkelfase is als Bijlage 5 toegevoegd.

Resultaten gebruiksfase

De activiteit in de gebruiksfase leidt tot een NOx-emissie van 61,4 g/jaar en een NH3-emissie van 7,1 g/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de gebruiksfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden. Het resultaat van de AERIUS-berekening gebruiksfase is als Bijlage 5 toegevoegd.

Conclusie 

Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect natuur is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Situatie plangebied

Naast Mengerweg 11

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder aan gevoelige objecten, zoals een woning. In de nabijheid van het plangebied liggen geen geluidsbronnen afkomstig van industrie of railverkeer. De compensatiekavel ligt aan de Mengerweg, een weg met één rijstrook in het buitengebied met een zonebreedte van 250 meter. Het plangebied valt binnen de contouren van deze weg. Echter, op basis van de geluidskaart (Atlas van de leefomgeving) is aangegeven dat ter hoogte van de geplande vrijstaande woning de geluidswaarde 48dB bedraagt, zie figuur 4.5. Een nader akoestisch onderzoek is daarom niet nodig, omdat aangetoond is dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de te ontwikkelen woning de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0042.png"

Figuur 4.5 Geluid naast Mengerweg 11 Wesepe ter hoogte nieuwe compensatiewoning (bron: Atlas van de Leefomgeving)

Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd

Op deze planlocaties worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd. De woningen aan de Dingshofweg 13 en 15 beschikken al over de woonbestemming. In het gebruik van deze woningen vinden geen wijzigingen plaats. Akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de functiewijziging.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • Woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • Woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • Kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • Een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.7.2 Situatie plangebied

Gezien de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de hierboven beschreven ontwikkelingen uit de lijst NIBM, kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.7.3 Conclusie

Het plan draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het initiatief is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0043.png"

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (een extra woning) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen.

4.8.2 Situatie plangebied

Naast Mengerweg 11

Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn in een straal van 400 meter rondom het plangebied geen bedrijven aanwezig. Het meest dichtbij gelegen agrarische bedrijf is op 410 meter afstand ten noorden van het plangebied gelegen. Voor dit bedrijf wordt voldaan aan de grootste richtafstand van 100 meter. Hiermee kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Anderzijds worden er geen omliggende bedrijven beperkt door deze ontwikkeling.

Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd

Op deze planlocaties worden geen milieugevoelige bestemmingen toegevoegd. Het plan vormt geen belemmering voor bestaande functies.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen beperkende invloed heeft op het onderliggend plan.

4.9 Geur

4.9.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.9.2 Situatie plangebied

Naast Mengerweg 11

Het voorliggende plan betreft de realisatie van één woning. Deze ontwikkeling brengt geen geuroverlast met zich mee. Er liggen geen agrarische bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op meer dan 410 meter afstand. Dit betreft geen intensieve veehouderij. Overige bedrijven liggen op een veel grotere afstand. Van geuroverlast vanuit bedrijven op de nieuw te realiseren woning is geen sprake. Ook worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun ontwikkeling door de realisatie van de nieuwe woning. Het voorliggende plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij en aan het Activiteitenbesluit.

Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd

Op deze planlocaties worden geen milieugevoelige bestemmingen toegevoegd, er is al sprake van woonbestemmingen op de Dingshofweg 13 en 15. De grond aan de Velsdijk ongenummerd wordt agrarisch bouwland. Het plan vormt op deze planlocaties geen belemmering voor bestaande functies.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.10.2 Situatie plangebied

Naast Mengerweg 11

Om in beeld te brengen of er in of nabij dit plangebied, waar een nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd, risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuren 4.6 en 4.7.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0044.png"

Figuur 4.6 Uitsnede risicokaart (bron: atlasvandeleefomgeving)

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op circa 1600 meter afstand van een buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat. De buisleiding ligt op voldoende afstand van het plangebied om aan de letaliteitsgrenzen van 1 % en 100% te voldoen.

Tabel Leidinggegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0045.png"

Plaatsgebonden risico

Het plan is niet gelegen binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het plan is ook niet gelegen in invloedgebied van een BEVI-inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Overige risicobronnen

Het gebied wordt gekenmerkt als potentieel overstroombaar gebied. Er is slechts in een scenario van buitengewone gebeurtenissen kans op overstroming tot een halve meter hoog, zie figuur 4.7. Dit vormt echter geen bedreiging voor de veiligheid, aangezien de kans zeer klein is en de woning een verdieping krijgt, dus de bewoners de veilige verdieping kunnen bereiken.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0046.png"

Figuur 4.7 Uitsnede risicokaart ter hoogte van planlocatie (Bron: risicokaart.nl)

Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en Velsdijk ongenummerd

Op deze planlocaties worden geen milieugevoelige bestemmingen toegevoegd, er is al sprake van woonbestemmingen op de Dingshofweg 13 en 15 en het gebruik verandert hier niet. De grond aan de Velsdijk ongenummerd wordt agrarisch bouwland.

4.10.3 Conclusie

Het onderliggende initiatief is op basis van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.11.2 Situatie plangebieden

Gelet op de kenmerken van het project, de plaatsen van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

4.11.3 Conclusie

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu.

4.12 Conclusie

Op basis van uitgevoerde onderzoeken en een analyse van de beoogde situatie blijkt dat ruimtelijke en milieukundige aspecten geen belemmering vormen voor de herziening van het bestemmingsplan ter realisatie van onderliggend plan. Hieruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Waterhuishouding

5.1 Vigerend beleid

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

5.1.1 Europees beleid

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedsplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale omgevingsvisie (2020), het Bestuursakkoord Water (2022) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersprogramma 2022 - 2027 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta (DOD) van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

5.2 Watertoets

5.2.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

5.2.2 Situatie plangebied

Watertoets 

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. In januari 2023 zijn door BiedtRuimte watertoetsen uitgevoerd voor alle vier locaties in dit plan. Zie hiervoor Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het Waterschap DOD een uitgangspuntennotitie heeft opgesteld voor dit plan. Daaruit blijk dat met name voor de Mengerweg de uitgangspunten voor waterberging van belang zijn. Voor de overige locaties is water geen relevant onderwerp, omdat hier enkel sloop plaatsvindt en herinrichting van het terrein. Alle locaties van het plan liggen in het stroomgebied Sallandse Wetering.

Uitgangspuntennotitie

In de uitgangspuntennotitie worden de volgende thema's behandeld:

  • Watersysteem: aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water;
  • Waterveiligheid: beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting;
  • Wateroverlast: het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Watersysteem

Nabij het plangebieden Dingshofweg 15 ligt een beschermingszone van een secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) blijft te allen tijde gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van de watergangen zoals in de Keur beschreven. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).

Relatie met initiatief

Met de sloop van de bebouwing op alle vier planlocaties en de bouw van de woning met bijgebouw worden geen watergangen aangetast of beschermingszones gehinderd. Ook vinden geen wijzigingen aan het watersysteem plaats. Maatregelen voor wateropvang op de bouwlocatie naast Mengerweg 11 of voor aanleg van poelen in dierenweides zullen niet dieper dan 40 cm zijn.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt in een dijkringgebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

Overstromingsrisico

Bij het bouwen van de woningen en inrichten van het nieuwe perceel wordt rekening gehouden met waterveiligheid door middel van de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de aanleg van watergeleiding naar gebieden waar het minder schade toebrengt. Het plangebied is goed te bereiken voor hulpverleningsdiensten en de bewoners zijn in staat zichzelf in veiligheid te brengen.

Het plangebied ligt wel in 'Overstroombaar gebied'. Hoewel het plangebied is gelegen binnen dijkring 53, is er slechts in een scenario van buitengewone gebeurtenissen kans op overstroming tot een halve meter hoog, zie figuur 5.1. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Het voorliggende plangebied, waarin één extra woning wordt gerealiseerd voor zelfredzame mensen, ligt op relatief grote afstand van de IJssel waardoor er in geval van overstroming voldoende tijd zal zijn om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001091-0301_0047.png"

Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart ter hoogte van planlocatie (Bron: risicokaart.nl)

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Op planlocatie naast Mengerweg 11 zal de verharding zo'n 300 m2 toenemen (er wordt ook 32 m2 gesloopt). Er wordt een waterbergend oppervlak van circa 30 m2 aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.

Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) adviseert het Waterschap een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het Waterschap om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Waterkwaliteit en riolering

Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Het perceel naast Mengerweg wordt aangesloten op riolering. Bij de afvoer van overtollig hemelwater wordt het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem teruggebracht. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.

Drinkwatervoorziening

Het plangebied aan de Velsdijk ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Sloop van gebouwen aan de Velsdijk ongenummerd en het gebruik van het land als agrarisch gebied heeft geen negatieve effecten op de drinkwatervoorziening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade en kosten voor rekening van de initiatiefnemer komt. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.2.1 Vooroverleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Er is vooroverleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook is het voorliggende plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta.

6.2.2 Inspraak

In het kader van inspraak is het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is daardoor ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat algemene regels die gelden voor het gehele plangebied.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Enkelbestemming 'Wonen' (Artikel 3)

Het plangebied ter plaatse van de Dingshofweg 13, Dingshofweg 15 en de Mengerweg zijn bestemd voor 'Wonen'.

Voor de locaties Dingshofweg 13 en 15 is de woonbestemming overgenomen met dien verstande dat de aanduiding 'voormalige bedrijfsbebouwing' is verwijderd gezien de sloop van de stallen. Het maximaal aantal toegestane bijgebouwen voor beide perceel betreft in de nieuwe situatie 100 m2.

Voor de locatie Mengerweg is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' opgenomen om de realisatie en instandhouding van de landschapsmaatregelen te borgen ter plaatse van het nieuwe woonperceel. Aangezien de woonbestemming in de huidige situatie over meerdere percelen loopt met een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 3', is de gehele woonbestemming meegenomen als plangebied. In de nieuwe situatie is elk woonperceel voorzien van een eigen bouwvlak.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1' (Artikel 4)

Deze archeologische dubbelbestemming is conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2' (Artikel 5)

Deze archeologische dubbelbestemming is conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van arhceologische waarden.