direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Boskamp, Dahliastraat 25
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel van de voormalige basisschool De Klimboom in Boskamp (hierna: plangebied). De basisschool staat sinds enkele jaren leeg en de wens is om dit terrein te herontwikkelen tot woningen. Op het terrein worden maximaal 19 woningen ontwikkeld. De nieuwe woningen zijn in het bijzonder ontworpen voor starters/jongeren uit de kern Boskamp. Aan de noordzijde van de ontwikkellocatie liggen agrarische percelen. Vanwege mogelijke negatieve effecten op de gezondheid is het wenselijk het gebruik van bestrijdingsmiddelen tot een afstand van 50 meter van de woningen uit te sluiten. Een zone tot 50 meter van de ontwikkellocatie maakt daarom deel uit van het plangebied.

De voorgenomen ontwikkeling is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet toegestaan, vanwege het ontbreken van bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De voormalige basisschool De Klimboom ligt in het dorp Boskamp. Het plangebied bestaat uit de percelen die kadastraal bekend staan als Gemeente Olst, sectie E, nummers 3940, 4099 en een gedeelte van perceel 4100. Daarnaast beslaat het plangebied een zone in sectie H, nummers 2155, 2288 en 3751. Onderstaande afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Globale ligging en begrenzing plangebied (Bron: OpenStreetMap)  

1.3 Huidig planologisch regime

1.3.1 Algemeen

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

Locatie De Klimboom   Locatie buitengebied  
Bestemmingsplan "Boskamp" (vastgesteld op 27 februari 2017)   Bestemmingsplan "Buitengebied tweede herziening" (vastgesteld op 16 oktober 2017)  
"Parapluplan Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018)   "Parapluplan Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018)  
  "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" (vastgesteld op 12 april 2021)  

In voorliggend geval zijn met name de regels en verbeelding relevant van bestemmingsplan "Boskamp" en "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe". In het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren" is een aanvullende regeling ten aanzien van parkeren neergelegd. Deze regeling is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Hier wordt in paragraaf 4.9 verder op ingegaan. Hieronder wordt nader ingegaan op de geldende planologische situatie.

1.3.2 Geldende bestemmingen

Op grond van het bestemmingsplan "Boskamp" is het plangebied voorzien van de bestemming 'Groen' en 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van het aanwezige bouwvlak gelden verschillende bouw- en goothoogtes, die met aanduidingen zijn aangegeven. In het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen op (delen van) het plangebied van toepassing: 'Waarde - Landschap - 2' en 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'.

Op de onderstaande afbeelding zijn de geldende bestemmingen in het plangebied weergeven van zowel bestemmingsplan "Boskamp" als "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe".

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Geldende planologische situatie (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen, met daaraan onder meer ondergeschikt wegen en paden.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en wonen, met de daarbijbehorende gebouwen en andere bouwwerken, tuinen, erven en terreinen. Een gebouw mag niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd en een maximale goot- en bouwhoogte hebben die niet groter is dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte. In dit geval bedraagt de maximale bouwhoogte 5 meter en de maximale goothoogte 3,5 meter. Op een gedeelte binnen het bouwvlak is alleen de aanduiding 'maximum bouwhoogte' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt alleen een beperking voor de bouwhoogte, deze mag in dit geval maximaal 7 meter bedragen.

Waarde - Landschap - 2

De voor 'Waarde - Landschap - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de kommen, te weten: openheid.

Waterstaat - Waterbergingsgebied

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de instandhouding van primaire watergebieden.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt. Voor de bouwregels gelden aanvullende beperkingen voor bouwen buiten het bouwvlak.

1.3.3 Strijdigheid

Zoals in de aanleiding genoemd is het voornemen om in het plangebied maximaal 19 woningen te bouwen. Hoewel wonen is toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk' worden de woningen deels buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Om het voornemen te kunnen realiseren is daarom een herziening nodig van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plan beschreven. In Hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In Hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterparagraaf en Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten en planverantwoording. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en bevat Hoofdstuk 8 de resultaten van het vooroverleg en de participatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het dorp Boskamp. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied staan woningen. Het plangebied wordt aan het noorden begrenst door agrarische cultuurgrond. Aan de westzijde van het plangebied is een bosje aanwezig met daarachter enkele sportvoorzieningen.

In het plangebied zelf ligt het terrein van de voormalige basisschool De Klimboom. Dit terrein bevat het schoolgebouw, een berging en speelvoorzieningen. Op het terrein staan enkele bomen en hagen. Buiten het schoolterrein om staat er in het plangebied aan de westzijde een luchtalarmmast. Direct aan de noordzijde van het schoolterrein ligt een fietspad. Het fietspad is een doorgaande fietsroute naar Olst. Ten noorden van dit fietspad liggen agrarische cultuurgronden. Voor het resterende deel bestaat het plangebied uit grasland.

Op afbeelding 2.1 is het plangebied vanuit de lucht weergegeven. Hierbij is het plangebied indicatief met rode lijn aangegeven. Afbeelding 2.2 toont het straatbeeld van het schoolgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Dahliastraat (Bron: Google Maps, oktober 2016)  

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in het vorige hoofdstuk is benoemd is het voornemen om het terrein van De Klimboom te herontwikkelen. Deze ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar komt uit de Gebiedsagenda Boskamp. De ontwikkeling is een onderdeel van de 'gebiedsaanpak Boskamp'. De gewenste doelgroep van woningen op deze locatie zijn starters/jongeren uit het dorp Boskamp. De herontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande bebouwing en het bouwen van 16 woningen. Het woningbouwprogramma bestaat uit zes twee-onder-één-kapwoningen en tien rijwoningen.

Vier woningen zijn sociale huurwoningen en drie woningen zijn 'vrije' sector woningen. De andere negen woningen zijn zogenoemde CPO-woningen. Het CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) bestaat uit inwoners van het dorp Boskamp. Het CPO is opgericht zodat de woningen voor starters/jongeren uit het dorp Boskamp worden gebouwd.

Het moet worden voorkomen dat de hierboven beschreven toekomstige situatie niet meer gerealiseerd kan worden door stijgende rentekosten en oplopende bouwkosten. Om deze kosten te dekken wordt rekening gehouden met het eventueel toevoegen van woningen. Het kan zijn dat beneden-bovenwoningen gewenst zijn. Daarom moet ook een variant mogelijk zijn met dit type woningen. Vanwege deze redenen maakt dit bestemmingsplan maximaal 19 woningen mogelijk.

Daarnaast wordt een 'parkeerkoffer' met 16 parkeerplaatsen aangelegd, de overige ingetekende parkeerplekken zijn al aanwezig. Het plangebied wordt groen ingericht waarin onder andere een speelterreintje wordt aangelegd, zie afbeelding 2.3 en het stedenbouwkundig plan in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Beoogde situatie stedenbouwkundige opzet (Bron: Gemeente Olst-Wijhe)  

Naast de ontwikkeling van het schoolterrein wordt het bestaande fietspad verbreed. Het fietspad is een belangrijke fietsroute van Boskamp naar Olst. De bestaande alarminstallatie (WAS mast) blijft behouden. In de toekomst kan het echter zijn dat het huidige alarmsysteem verdwijnt, waardoor flexibiliteit in de planregels gewenst is. Tot slot zijn er mogelijke gezondheidsrisico's verbonden aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor de landbouw. Het is daarom gewenst om, vanaf de woningen gemeten, in een zone van 50 meter het gebruik van bestijdingsmiddelen uit te sluiten. Voor de verantwoording van de planregels van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toets aan initiatief

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zorgt voor de juridische borging van de nationale belangen, zoals omschreven in de SVIR. De Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel goede ruimtelijke ordening te bevorderen vanuit een concreet nationaal plan. De algemene regels uit de Barro zorgen ervoor dat de nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Toets aan initiatief

Het onderliggende initiatief maakt geen deel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Hierdoor is de Barro niet van toepassing op het initiatief.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Algemeen

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.3.2 Toets aan initiatief

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van maximaal 19 woningen. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt nader op de Ladder ingegaan.

Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan "Boskamp" (vastgesteld 27 februari 2017). Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt en neemt het aantal woningen toe. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

De woningen zijn met name bedoeld voor de lokale behoefte: de doelgroep bestaat uit starters/jongeren uit Boskamp. Gezien de grote woningbehoefte, ook buiten de kern Boskamp, is het ruimtelijk verzorgingsgebied de gemeente Olst-Wijhe.

Beschrijving behoefte aan voorgenomen ontwikkeling

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 16 woningen mogelijk in de kern Boskamp. Uit de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 blijkt dat de gemeente de ambitie heeft om de komende tien jaar 1000 tot 1200 woningen te bouwen (zie paragraaf 3.3.2 voor een nadere toelichting op de Woonvisie). Bij het woonprogramma richt de gemeente zich in de eerste plaats op haar eigen inwoners. De gemeente wil betaalbare woningen realiseren (sociale huur of goedkope koopwoningen).

De gewenste bouw van maximaal 19 woningen in het plangebied past binnen de ambitie om de komende tien jaar fors meer woningen bij te bouwen (kwantitatief). Zoals eerder genoemd is bestaat de doelgroep voor dit plan uit starters/jongeren uit Boskamp. Bovendien zijn 4 woningen sociale huurwoningen. Het voornemen past dus binnen de ambitie van de gemeente qua doelgroep en betaalbaarheid (kwalitatief).

Uit deze toetsing blijkt dat het voornemen in overeenstemming is met het genoemde beleid. Het voornemen voorziet in een actuele behoefte aan woningen.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt in de kern Boskamp en is dus onderdeel van 'bestaand stedelijk gebied'. De herontwikkeling van het leegstaande schoolterrein is gewenst om verloedering te voorkomen.

3.1.3.3 Conclusie ladderonderbouwing

Uit de toetsing aan de Ladder blijkt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Overijssel (Actualisatie Omgevingsvisie 2022) en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel (Actualisatie Omgevingsverordening 2022).

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • 1. Duurzaamheid;
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Algemeen

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hieronder worden de generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.2.3.2 Toets aan initiatief

Het toetsen van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel levert globaal het onderstaande beeld op.

1. Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn in dit geval met name de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang:

  • artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), lid 1, 2, 3 en 5;
  • artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen), lid 1;
  • artikel 2.14.1 (Primaire watergebieden);
  • artikel 2.17.1 (Bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren).

Hierna wordt nader op bovenstaande artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toets aan initiatief

Voorliggend plan ziet toe op de herontwikkeling van een leegstaand schoolgebouw. De herontwikkeling is gewenst om verloedering tegen te gaan. Door middel van de bouw van woningen wordt bovendien een bijdrage geleverd aan de lokale woningbehoefte. Verder wordt er op meerdere plaatsen groen aangelegd evenals een speelplaats. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.

Uit het vervolg van dit hoofdstuk zal blijken dat de bijdrage aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in voorliggend initiatief conform de geldende gebiedskenmerken gebeurd. Daarnaast blijkt hoe toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel en de Catalogus Gebiedskenmerken en dat het initiatief past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toets aan initiatief

Zoals eerder vermeld maakt voorliggend plan de bouw van maximaal 19 woningen mogelijk. De bouw van nieuwe woningen op deze locatie komt voort uit de Gebiedsagenda Boskamp. De woningen zijn met name bedoeld voor starters/jongeren uit het dorp Boskamp. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 2.2.2.

Artikel 2.14.1 (Primaire watergebieden)

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op primaire watergebieden zoals op kaart Watergebiedsreserveringen aangegeven, voorzien niet in ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe kapitaalintensieve functies die de rol van deze gebieden voor wateropvang belemmeren.

Toets aan initiatief

Een deel van het plangebied ligt in een zone aangewezen als 'primair watergebied'. Het gaat om de agrarische cultuurgronden. Op deze gronden vinden geen ontwikkelingen plaats, maar wordt het gebruiken van bestrijdingsmiddelen uitgesloten. De rol van dit gebied voor wateropvang wordt niet belemmerd. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan artikel 2.14.1.

Artikel 2.17.1 (Bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren)

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren zoals aangegeven op kaart Recreatie.

Toets aan initiatief

Het fietspad door het plangebied is aangewezen als 'kernnet fiets'. In de gewenste situatie wordt het fietspad verbreed. Hiermee wordt de fietsroute verbeterd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 2.17.1.

2. Ontwikkelperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied kent twee perspectieven: 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Ontwikkelperspectievenkaart (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken

Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toets aan initiatief

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, transformatie en inbreiding. In het voorgenomen initiatief wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt en het schoolterrein herontwikkeld tot maximaal 19 woningen met bijbehorende voorzieningen. De openbare ruimte wordt groen ingericht. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie Overijssel in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toets aan initiatief

Een deel van de gronden met dit ontwikkelingsperspectief worden met voorgenomen ontwikkeling bebouwd. In het stedenbouwkundig plan is echter een groene openbare ruimte ontworpen met een speelterrein. De gronden in het noorden van het plangebied zien geen (fysieke) ontwikkeling, waardoor het landschap behouden blijft. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken

Met behulp van de gebiedskenmerken, de 'Natuurlijke laag', de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap', de 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving', wordt de doorwerking van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau geborgd. Bij ieder nieuw ruimtelijk initiatief moet getoetst worden aan deze gebiedskenmerken.

Doordat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt, heeft het voornemen geen negatieve invloed op de kenmerken afkomstig van de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Deze lagen worden daarom buiten beschouwing gelaten.

1. Stedelijke laag

Het plangebied behoort tot de bestaande woonmilieus binnen de stedelijke laag. De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0008.png"  
Afbeelding 3.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'stedelijke laag' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Woonwijken 1955 - nu

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toets aan het initiatief

Bij het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met het bebouwingskarakter en de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de compacte bebouwingsstructuur en wordt de openbare ruimte groen ingericht (zie Bijlage 1). De invulling van het plangebied is in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'.

2. Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'laag van de beleving' gelegen in de 'IJssellinie inundatieveld' en binnen de zone 'Donkerte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0009.png"  
Afbeelding 3.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'laag van de beleving' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

IJssellinie inundatieveld

In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Donkerte

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toets aan initiatief

Gesteld wordt dat binnen het plangebied geen resten zichtbaar zijn van de IJssellinie. Het voornemen heeft dus geen invloed op de bijbehorende cultuurhistorische waarden. Wat betreft het thema 'donkerte' wordt bij de inrichting en verdere ontwerp van het plangebied rekening gehouden met het beperken van lichtuitstraling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gebiedskenmerken van de 'Laag van de beleving'.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Ruimte voor initiatief en innovatie' (2017)

De raad heeft op 4 december 2017 de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025.

Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente Olst-Wijhe strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

Toets aan initiatief

Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities. In het ontwerp wordt de openbare ruimte groen ingericht en komt er een speelplaats. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd. Daarnaast sluit het plan aan bij de woningbouwbehoefte in de gemeente. Het plan voorziet in betaalbare woningen, die geschikt zijn voor starters op de woningmarkt. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

De hoofddoelstelling van de Woonvisie 2022-2025 luidt: Ontwikkelen van een toekomstbestendige eigenzinnige woongemeente waar we onze inwoners in staat stellen om goed te kunnen wonen.

Deze hoofddoelstelling sluit aan op de gekozen bestuurlijke focus, waarbij voor de komende 10 jaar een ambitie is uitgesproken om te groeien met 1000-1200 woningen. Daarbij wil de gemeente een aantrekkelijke woongemeente zijn die wordt gekenmerkt door groen, rust en sociale cohesie. En waar ruimte is voor innovatieve duurzame ontwikkelingen wat betreft wonen, de agrarische sector, economisch, recreatief en sociaal.

De belangrijkste pijlers voor deze Woonvisie zijn:

  • A. Forse uitbreiding van het woningaanbod. De gemeente zet in op extra woningbouw de komende jaren, vooral rond de kernen Olst en Wijhe. Voor het dorp Wesepe liggen er ook kansen op extra nieuwbouw. Daarnaast passen we in de andere kernen maatwerk toe in afstemming met de betreffende kernen.
  • B. Goede mix van doelgroepen en woningtypen. Differentiatie in de wijken, buurten en kernen is van groot belang voor de leefbaarheid. Dit wil de gemeente bevorderen door gerichte nieuwbouw en vernieuwing om daarmee de sociale samenhang te vergroten.
  • C. Duurzaam, klimaat adaptief en natuur inclusief. De gemeente wil de woningen en woonomgeving inrichten die past bij de uitdagingen van deze tijd. Daarbij maakt de gemeente onder andere gebruik van de ervaringen die ze in de wijk Olstergaard opdoet.
  • D. Sociaal en inclusief. Meedoen aan de samenleving, een samen redzame gemeenschap en aanvullende ondersteuning aan iedereen die dat nodig heeft staan centraal. Door aandacht voor leefbaarheid in de kernen en wijken en het bevorderen van ontmoeting in de directe woonomgeving kan inclusie worden versterkt.

Bij het woonprogramma richt de gemeente zicht in de eerste plaats op haar eigen inwoners. Bijzondere aandacht heeft de gemeente daarvoor ook voor de starters en voor de senioren. Starters komen moeilijk aan een passende betaalbare woning en voor de groeiende groep senioren zijn er ook te weinig geschikte woningen beschikbaar. Naast de primaire woningbouwopgave voor de eigen inwoners voegt de gemeente ook woningen toe voor mensen die zich van elders in de gemeente willen vestigen, in het bijzonder voor jonge gezinnen. Dat is immers de huidige praktijk op de woningmarkt en sluit aan op de ambitie om meer woningbouw te realiseren.

Om te borgen dat er voldoende betaalbare woningen worden gebouwd gaat de gemeente in Olst en Wijhe uit van de regionale afspraak om 30% te realiseren in de sfeer van sociale huur of betaalbare koop. Voor de andere kernen gaat de gemeente uit van maatwerk in de verhouding huur en koop.

Bij aantrekkelijk wonen hoort ook een prettige, leefbare woonomgeving. Door voort te borduren op de aanwezige waarden en kwaliteiten van onze wijken en kernen borgt de gemeente dat het DNA van de kernen behouden blijft. Zodoende bevordert de gemeente ook dat extra woningbouw niet leidt tot vermindering van de eigenheid van de kernen, maar er juist een bijdrage aan kan leveren. Ook is de groene omgeving een belangrijke kwaliteit voor Olst-Wijhe als woongemeente.

Toets aan initiatief

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 19 woningen. De woningen worden gerealiseerd in het betaalbare segment, waarvan vier sociale huurwoningen. De doelgroep bestaat uit starters/jongeren uit het dorp Boskamp. Bij het ontwerp (zie Bijlage 1) wordt de openbare ruimte groen ingericht en wordt een speelplaats aangelegd. Verder worden de woningen ontworpen conform de stedenbouwkundige kenmerken van de omliggende buurt. De woningen worden gasloos gebouwd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie 2022-2025.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Toets aan ruimtelijke en milieukundige aspecten

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In dit hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Olst-Wijhe heeft haar archeologiebeleid op 4 oktober 2010 vastgesteld, met een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart. Er zijn drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. In samenhang met de gemeentelijke kaart is beleid ontwikkeld over de wijze waarop de gemeente met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening omgaat. Dit heeft geresulteerd in een paraplubestemmingsplan archeologie, vastgesteld op 28 april 2014.

4.1.1.2 Situatie plangebied

Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied op de archeologische beleidskaart (blauwe omlijning):

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0010.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Olst-Wijhe (Bron: Gemeente Olst Wijhe)  

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied de zone voor 'lage verwachting'. De gemeentelijke archeologische beleidskaart is doorvertaald naar het "bestemmingsplan archeologie" (zie ook paragraaf 1.3). Op basis van dit geldende bestemmingsplan zijn er geen aanvullende regels met betrekking tot archeologie ter plaatse van het plangebied. Zodoende is er geen noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat er in (de omgeving van) het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten zijn. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van de IJssellinie inundatievelden (zeer hoge waarde). Dit aspect is eerder omschreven in paragraaf 3.2.3.2. In de bebouwde kom van Boskamp zijn de oorspronkelijke waarden niet langer aanwezig. Buiten de bebouwde kom vinden er bij voorliggend plan geen ontwikkelingen plaats, waardoor de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.

4.1.3 Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich op circa 1,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Rijntakken'. Van direct negatieve effecten (geluid- en lichthinder) op het Natura 2000-gebied is geen sprake gezien de omvang van het project en de afstand tot het Natura-2000 gebied. Door GRAS Advies is een stikstofberekening opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 2. De realisatie- en gebruiksfase resulteren niet in een toename groter dan 0,00 mol N/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom m.b.t. stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.

Het plangebied bevindt zich op circa 540 meter ten noorden van het dichtstbijzijnde NNN gebied. Het NNN kent geen externe werking. Geconcludeerd wordt dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op het NNN.

4.2.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Situatie plangebied

Door GRAS Advies is een Quickscan Flora en Fauna opgesteld en, naar aanleiding van dit onderzoek, een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 3 (quickscan) en Bijlage 4 (onderzoek vleermuizen). De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:

  • 1. De aanwezigheid van beschermde soorten kan niet worden uitgesloten. Dit betreft de aanwezigheid van vleermuizen. Vervolgonderzoek wordt geadviseerd om de aanwezigheid van vleermuizen binnen het plangebied uit te sluiten.
  • 2. Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied als broedlocatie gebruiken. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk, onder voorwaarde dat er buiten het broedseizoen om wordt gewerkt. Of onder voorwaarde dat eventuele nesten in de bosschages tijdens het broedseizoen niet worden verstoord. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming. Mocht er binnen het broedseizoen werkzaamheden gepland staan dan moet het gebied maximaal drie dagen vóór aanvang van de werkzaamheden door een ecoloog worden vrijgegeven middels een broedvogelinspectie. Tijdens de werkzaamheden wordt aangeraden mitigerende maatregelen te treffen om het gebied broedvrij te houden.
  • 3. De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: "De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.

Uit de resultaten van het nader onderzoek naar vleermuizen blijkt het volgende:

  • 1. De aanwezigheid van vleermuizen kan redelijkerwijs worden uitgesloten.
  • 2. Negatieve effecten op beschermde soorten als gevolg van de werkzaamheden kunnen worden uitgesloten. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Bodem

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Verkennend bodemonderzoek en doorlatendheidsonderzoek

Door Greenhouse Advies is er een verkennend bodemonderzoek en doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5. De conclusies staan hieronder puntsgewijs opgesomd:

  • In zowel de bovengrond als het ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde of detectiegrens.
  • Indicatief valt de bodem in de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
  • Het grondwatermonster uit peilbuis 10 is licht verontreinigd met barium.
  • Het onderzochte zand tot 1,25 m-mv biedt slechte tot redelijke mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater.

Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. De analyseresultaten vormen milieuhygiënisch geen belemmering voor huidig en toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Asbestinventarisatie

Door Greenhouse Advies is ook een asbestinventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 6. Tijdens het onderzoek zijn asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Tijdens de inventarisatie waren geen situaties aanwezig welke beperkingen oplegden aan het uitgevoerde onderzoek. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Voorafgaande aan de asbestsanering/ sloopwerkzaamheden dient een sloopmelding te worden gedaan.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect bodem uitvoerbaar.

4.4 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Situatie plangebied

De ontwikkeling bestaat uit het bouwen van maximaal 19 woningen. Een woning is volgens de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   450 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied ligt op circa 175 meter afstand van de dichtstbijzijnde geluidsgezoneerde weg (Koekoeksweg). Het deel van de Koekoeksweg wat het dichtst bij het plangebied ligt is ingesteld als schoolzone waardoor de snelheid van het verkeer lager zal liggen. Daarnaast is er sprake van tussenliggende bebouwing met het plangebied. Op basis van onderzoeksresultaten van eerdere plannen in de omgeving is op voorhand duidelijk dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Gesteld wordt dat ten aanzien van wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op circa 870 meter afstand van de dichtstbijzijnde spoorweg (Deventer-Zwolle). Hierdoor is geen sprake van railverkeerslawaai en is nader onderzoek niet nodig.

Industrielawaai

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van en ligt niet in de directe nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 4.5 'milieuzonering'. Nadere toetsing aan industrielawaai is niet nodig.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect geluid uitvoerbaar.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied bevindt zich in een woonwijk in het dorp Boskamp. Hierdoor kan het omgevingstype het beste gekaraktiseerd worden als 'rustige woonwijk'.

4.5.2 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in de omgeving voorkomende milieubelastende activiteiten, inclusief de bijbehorende richtafstand. Gemeten wordt tot de beoogde locatie van de woningen in het plangebied.

Adres   Milieubelastende functie   Grootste afstand (aspect)   Werkelijke afstand  
Koekoeksweg 11   Veldsportcomplex (met verlichting)   50 m (geluid)   55 m  
Koekoeksweg 19   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   30 m (geluid)   125 m  
Boskamp 21   Verpleeghuizen   30 m (geluid)   105 m  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan de richtafstanden wordt voldaan. Het veldsportcomplex ligt het dichtst bij het plangebied. Echter zijn er al woningen op kortere afstand tot het sportcomplex gelegen (namelijk aan de Hyacintstraat en Begoniastraat). Uitvoering van het voornemen levert dus geen extra belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van het sportcomplex.

4.5.3 Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • de Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.6.2 Situatie plangebied

Risicokaart

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Afbeelding 4.2 geeft de situatie weer bij het plangebied. Het plangebied staat met een blauwe ster indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0011.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede digitale risicokaart (Bron: Atlas van de Leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt het volgende:

  • Basisnet-spoortraject zonder PAG-indicatie: het plangebied ligt op circa 870 meter afstand van de spoorweg Deventer-Zwolle. Hiermee bevindt het plangebied zich buiten het invloedsgebied en is nadere verantwoording van groeps- of personenrisico niet nodig.
  • Basisnet-binnenvaartroutes/Basisnet Water: het plangebied ligt op circa 1,8 kilometer van de binnenvaartroute over de IJssel. De uiterste grens van het bijbehorende explosieaandachtsgebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand. Een nadere verantwoording van groeps- of personenrisico is niet nodig.
  • Transport Buisleiding: het plangebied ligt op circa 750 meter van een gasbuisleiding (Gasunie). Uit nadere analyse blijkt dat de buisleiding een diameter heeft van 168 mm met een maximale werkdruk van 40 bar. Op basis van deze gegevens blijkt een 1% lethaliteitsgrens van 70 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Een nadere verantwoording van groeps- of personenrisico is niet nodig.
  • Ammoniak koelinstallatie: het plangebied ligt op circa 700 meter van de terreingrens van een ammoniak koelinstallatie. De dichtstbijzijnde grens van de bijbehorende PR 10-6 contour ligt op circa 680 meter. Gesteld wordt dat hiermee een nadere verantwoording van groeps- of personenrisico niet nodig is.
  • Opslagtank gas: het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer van de terreingrens van een opslagtank (propaan). Gelet op de afstand tot de terreingrens en bijbehorende PR 10-6 contour is een nadere verantwoording van groeps- of personenrisico niet nodig.

Niet gesprongen explosieven

Door de gemeente Olst-Wijhe is opdracht gegeven tot het uitvoeren van onderzoek naar niet gesprongen explosieven. Xplosure BV heeft een Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten WOII uitgevoerd. De resultaten staan opgenomen in Bijlage 7. Hieronder wordt op de conclusie ingegaan.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat in het plangebied en de directe omgeving hiervan na WOII ontplofbare oorlogsresten in de bodem achtergebleven kunnen zijn. Daarom is het plangebied en de directe omgeving hiervan aangemerkt als onverdacht.

4.6.3 Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen 

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie plangebied

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Het doel van deze tool is: Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate. De onderstaande afbeelding geeft de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit weer. Hierbij is uitgegaan van een toename van 112 vervoersbewegingen als gevolg van de gewenste ontwikkeling. Deze verkeersgeneratie is gebaseerd op de berekening zoals opgenomen in paragraaf 4.9. Verder is rekening gehouden met een toename van vrachtverkeer (5% van het aantal vervoersbewegingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023006007-0301_0012.png"  
Afbeelding 4.3: Berekening bijdrage luchtkwaliteit (Bron: NIBM-tool)  

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit (verslechtering).

Daarnaast wordt geconcludeerd dat het voornemen geen realisatie van gevoelige bestemmingen mogelijk maakt in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.8 Geur

Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Op basis van de wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor geurgevoelige objecten gelegen in bebouwde kom geldt een minimaal aan te houden afstand van 100 meter tot veehouderijbedrijven Voor geurgevoelige objecten gelegen buiten bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter. Met gemeentelijk geurbeleid vastgesteld op basis van artikel 6 van de Wgv kunnen andere afstanden van toepassing zijn. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Situatie plangebied

De te realiseren woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Het plangebied is binnen de bebouwde kom gelegen, waardoor een minimaal aan te houden afstand van 100 meter geldt. Binnen een straal van 100 meter vanaf het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van 405 meter. Tussen het bedrijf en het plangebied zijn meerdere woningen gelegen. Hierdoor wordt het bedrijf door voorliggend plan niet extra in zijn bedrijfsvoering belemmerd. Daarnaast kan gelet op de afstand gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect geur uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Parkeren

Algemeen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018) van het CROW kan de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis op onder andere het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren” van de gemeente Olst-Wijhe. Dit plan bevat regels omtrent parkeren. Bij, onder andere, een functiewijziging van een gebouw dient er geheel op eigen terrein voorzien te worden in de parkeerbehoefte. Het “Parapluplan parkeren” maakt daarbij gebruik van de CROW kengetallen uit 2012. In voorliggende toelichting wordt gebruik gemaakt van de geactualiseerde kengetallen uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

Parkeerbehoefte

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

  • Gebiedstype: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
  • Functie: Koop, huis, twee-onder-een-kap; koop, huis, tussen/hoek en huur, huis, sociale huur

De gemeente Olst-Wijhe stelt in het parkeerbeleid dat voor de stedelijke zone 'rest bebouwde kom' uit wordt gegaan van de minimumcijfers. Decimalen moeten altijd naar boven worden afgerond. Onderstaande tabel geeft de berekening weer van de parkeerbehoefte op basis van bovenstaande uitgangspunten.

Functie   Parkeerkencijfer per woning   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   1,8   6   10,8  
Koop, huis, tussen/hoek   1,6   5   8  
Huur, huis, sociale huur   1,2   5   6  
Totale parkeerbehoefte (afgerond)   25  

Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt de parkeerbehoefte vastgesteld op afgerond 25 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied wordt een parkeerkoffer aangelegd van 16 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn al 14 parkeerplaatsen aanwezig. De twee-onder-één-kapwoningen krijgen een oprit waar (afgerond naar beneden) één parkeerplaats per woning mee wordt gerealiseerd. In totaal zijn er zo dus 36 parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee wordt ruim voldoende voorzien in de parkeerbehoefte.

De eventuele toevoeging van 3 woningen heeft geen gevolgen voor de parkeerdruk. De toe te voegen woningen vallen onder het type 'koop, huis, tussen/hoek' met een parkeerkencijfer van 1,6. Hiermee ontstaat een extra parkeerbehoefte van (afgerond) 5 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte van 30 plaatsen kan nog steeds (ruim) worden opgevangen door de aanwezige 36 parkeerplaatsen.

4.9.2 Verkeersgeneratie

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het “Parapluplan parkeren” gaat niet in op de concrete verkeersgeneratie die ontstaat in verband met ruimtelijke ontwikkelingen. Hierom wordt gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt wederom uitgegaan van de gegevens zoals deze staan opgesomd in de voorgaande paragraaf. Afwijkend wordt hier het gemiddelde aangehouden in plaats van het minimum.

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Verkeersbewegingen  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8   6   46,8  
Koop, huis, tussen/hoek   7,4   5   37  
Huur, huis, sociale huur   5,6   5   28  
Totaal aantal verkeersbewegingen (afgerond)   112  

Op basis van de kengetallen van het CROW wordt de verkeersgeneratie vastgesteld op afgerond 112 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De ontsluiting gebeurt vanaf de parkeerplaatsen op de Dahliastraat en Hyacintstraat. Gesteld wordt dat beide straten deze verkeersgeneratie voldoende en veilig kunnen afwikkelen.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is op basis van het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.10 Mer-beoordeling

4.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Situatie plangebied

Passende beoordeling

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 1,5 kilometer van het plangebied. Zoals in paragraaf 4.2.1 van deze toelichting is beschreven is er voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden (zie ook Bijlage 2). De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldend bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

    • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
    • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
    • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Uit de toetsing aan de ruimtelijke en milieukundige aspecten in dit Hoofdstuk blijkt dat het plan geen aanzienlijke gevolgen heeft voor het milieu. Een vormvrij m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

4.10.3 Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de gewenste ontwikkeling niet m.e.r.-plichtig is.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kunstwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich onder andere op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het programma een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale Omgevingsvisie (2020), het Bestuursakkoord Water (2011, aangevuld in 2018) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in november 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het programma bevat de uitwerking van de ambities in onze Watervisie “Meer dan water” en geeft voor de periode 2022 tot en met 2027 aan wat de maatregelen zijn om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen en de maatschappelijke doelen van het waterschap te realiseren. Een waardevolle aanvulling op de Watervisie is de doorvertaling van de doelen en maatregelen van het waterschap in gebiedsuitwerkingen.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Salland'. Door structurele verdroging op en rond de Sallandse Heuvelrug, de hoger gelegen zandgronden, staan de drinkwatervoorziening en de mogelijkheden voor voldoende wateraanvoer de komende jaren onder druk. Droge zomers, in combinatie met een toenemende watervraag, maken het noodzakelijk oplossingen te vinden voor de korte, middellange en lange termijn. Daarnaast blijft waterveiligheid in Salland nadrukkelijk een thema. Uitdaging is om in het benedenstroomse gebied van Salland (regio Zwolle en omliggend beekdal- en weteringengebied) aan de veiligheidsnormen te blijven voldoen, terwijl het klimaat verandert en de druk op de ruimtelijke inrichting toeneemt.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Olst-Wijhe 2022-2028'. In het rioleringsplan zijn de doelen, ontwikkelingen en speerpunten voor de zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater nader uitgewerkt voor een vijftal thema's:

  • Volksgezondheid
  • Milieu: water-, bodem- en grondwaterkwaliteit
  • Klimaatadaptatie (wateroverlast, hitte, droogte)
  • Energietransitie en circulariteit
  • Doelmatigheid en kosten

In het rioleringsplan wordt met name extra ingezet op klimaatadaptatie, het voorkomen van wateroverlast door afkoppelen, ontharden en vergroening.

5.2 Waterparagraaf

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat er sprake is van de 'normale procedure'. Voor het volledige resultaat wordt verwezen naar Bijlage 8 in deze toelichting. Het waterschap heeft een uitgangspuntennotitie opgesteld, die als Bijlage 9 is toegevoegd aan dit plan. Hieronder wordt nader ingegaan op de diverse aspecten, voortvloeiend uit de uitgangspuntennotitie.

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zijn er geen primaire of secundaire watergangen aanwezig. Binnen het plangebied liggen ook geen beschermingszones van (hoofd) watergangen van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Wel loopt er door het plangebied een sloot en is er aan de westzijde van het plangebied een greppel aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op deze watergangen.

Grondwater

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Daar waar nodig zijn lager gelegen delen binnen het plangebied opgehoogd om voor voldoende ontwateringsdiepte te zorgen. Zodoende ligt de grondwaterstand diep genoeg voor de bebouwing.

Riolering

Vuilwater wordt apart ingezameld en afgevoerd met een openbaar vuilwaterriool. De ontwikkeling gaat uit van 16 huishoudens. Op basis van 3 vervuilingseenheden (vve) per huishouden is de afvalwaterproductie circa 48 vve. De hoeveelheid afvalwater is relatief gering en heeft geen noemenswaardige effecten op het bestaande rioolstelsel en de zuiveringstechnische werken van het waterschap.

Hemelwater

Hemelwater wordt zoveel mogelijk in het plangebied vastgehouden door het hemelwater in de bodem te infiltreren. Op eigen terrein (particulieren) worden nader uit te werken infiltratievoorzieningen aangelegd. Bij extreme neerslagsituaties wordt overtollig hemelwater afgevoerd naar de watergangen in en ten westen van het plangebied. Hier wordt in de volgende subparagraaf nader op ingegaan.

Extreme neerslagsituaties

Als gevolg van de klimaatverandering nemen extreme neerslagsituaties toe. Om schade aan gebouwen door overvloedige neerslag te voorkomen wordt uitgegaan van een robuuste inrichting. Dit wordt gedaan door de vloerpeilen van kwetsbare gebouwen minimaal 20 cm hoger te houden dan het openbare gebied. Het openbaar gebied wordt zodanig ingericht dat bij extreme neerslag overtollig hemelwater afstroomt naar niet kwetsbare functies, zoals openbaar groen. Zoals eerder vermeld wordt overtollig hemelwater afgevoerd naar watergangen in en ten westen van het plangebied.

Overstromingsrisico's

Algemeen

Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico’s vanuit de grote rivieren toe. Een verplicht onderdeel in de waterparagraaf is toetsing van het plangebied aan dit risico.

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaat het waterschap gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan. In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

Planspecifiek

Bij een overstroming in het geval van een dijkdoorbraak is de maximale waterdiepte in het plangebied tussen de 1,5 en 2 meter (Bron: Atlas van de Leefomgeving). De gronden ten zuiden en zuidoosten van het plangebied zijn hoger gelegen. Bij een eventuele evacuatie kan het plangebied verlaten worden via de Dahliastraat en de Hyacintstraat om op de doorgaande weg te komen (Koekoekstraat) die naar hoger gelegen gebieden gaat.

Compensatie verharding

Als gevolg van het plan neemt de verharding in het plangebied toe met circa 1.900 m2. Het waterschap hanteert een compensatieopgave van 80 mm/m2 verharding. Zodoende moet 152 m3 aan water geborgen kunnen worden. Indien later blijkt dat de hoeveelheid verharding afwijkt (minder of meer dan 1.900 m2) dan zal de compensatieopgave herberekend worden volgens het uitgangspunt van 80 mm/m2 verharding. De waterbergende capaciteit zal gerealiseerd worden bij de sloten aan de west- en noordzijde van het plangebied.

De gemeente heeft het waterschap nader betrokken bij de uitwerking van de plannen en na ter inzagelegging van het ontwerp verder besproken. In het ontwerp bestemmingsplan is uitgegaan van de standaardeisen ten aanzien van de aanleg van waterberging als compensatie voor het toegenomen versneld afwaterend verhard oppervlak. In de uitwerking bleek dat dit gebied een zeer hoge grondwaterstand kent waardoor deze eis onhaalbaar is. Dit onderkent het Waterschap Drents Overijsselse Delta ook.

In het plangebied wordt een Wadi gerealiseerd waarin het extra water als gevolg van de toename van het verhard oppervlakte wordt opgevangen. De Waterstand is relatief hoog, waardoor infiltratie van lastig is. Er zijn daarnaast veel bestaande bomen die de gemeente wil behouden. Het volledig opnieuw inrichten/verlagen van het plangebied om water op te vangen is daardoor niet mogelijk. Tegelijkertijd is de woningbouw ontwikkeling gericht op een lokale ontwikkeling waarbij samengewerkt wordt met een georganiseerde groep jongeren en starters, verenigd in een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) met sociale woningbouw. Dat betekent dat ook zeer kostbare voorzieningen om alsnog aan de eisen te voldoen, niet financierbaar zijn. Daarnaast is een belangrijke randvoorwaarde dat de nieuwe ontwikkeling ook aansluit bij het huidige stedenbouwkundige beeld van de bestaande wijk. Bij het doorrekenen van de maatregelen en de voorzieningen is in ieder geval vastgesteld dat, mocht er een uitzonderlijke bui met 80 mm regen vallen, de nieuwe woningen vrij blijven van water.

Na overleg met het Waterschap is aangegeven dat zij begrip hebben voor de situatie gegeven de ligging en de beperkte omvang van het plangebied in stedelijk gebied. Graag hadden zij nog eerder overleg gevoerd, zodat er meer ruimte was voor mogelijke denkrichtingen. De waterstand is inderdaad heel hoog. Infiltreren is daardoor moeilijk. Het verhogen van de berging op de particuliere kavels, hoger dan de nu opgenomen 20 mm, is daardoor niet zinvol. Er is afgesproken dat het regenwater van de woningen voor de CPO in plaats van naar het gemengde rioolstelsel, via de nieuwe wadi wordt afgevoerd naar de naastgelegen gemeentelijke watergang. Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen wordt de bestaande situatie en de toename van het verhard oppervlakte opgenomen en wordt het watersysteem nader toegelicht. De gemeentelijke watergang wordt bij de nadere uitwerking meegenomen op tekening, waarbij de diepte wordt ingemeten. Bij de realisatie wordt de watergang ook opgeschoond, om te voorkomen dat het bestaande gebied steeds natter wordt.

Met deze nadere afspraken is er een op de locatie gerichte maatwerkoplossing geboden die zoveel mogelijk recht doet aan de gewenste wateropvang en die wateroverlast voorkomt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Nadere eisen; nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de situering en maatvoering van nieuw op te richten bouwwerken;d
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hieronder valt met name de regels ter plaatse van de aanduiding 'antennemast'.

Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

In dit artikel wordt parkeerregels weergegeven en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 12)

In dit artikel staan regels zodat het mogelijk is om de aanduiding 'antennemast' te wijzigen of te verwijderen uit het plan.

Overige regels (Artikel 13)

In dit artikel worden de overige regels, waaronder de regels ten aanzien van werking wettelijke regels omschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In voorliggend plan is met name aangesloten op bestemmingsplan "Boskamp" (vastgesteld op 27 februari 2017). Een deel van het plangebied ligt echter in het buitengebied. Voor dat deel is aangesloten op het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" (vastgesteld 12 april 2021). Op sommige punten is ervoor gekozen om af te wijken van bovenstaande plannen. In de rest van deze paragraaf worden deze keuzes nader toegelicht.

Bestemmingen

Agrarisch (Artikel 3)

Op de gronden binnen het plangebied is geen bouwvlak aanwezig. Daarom zijn diverse regels weggelaten. De mogelijkheid om een bouwvlak binnen het plangebied op te richten, dan wel van elders binnen het plangebied te verplaatsen, is ook weggelaten. Het is niet wenselijk dat op zo'n korte afstand van het plangebied (50 meter of minder) een agrarisch bedrijf wordt opgericht.

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven is het gebruik van bestrijdingsmiddelen mogelijk schadelijk voor de gezondheid. De gemeente Olst-Wijhe heeft aangegeven in een zone van 50 meter van de woningen in het plangebied het gebruik van bestrijdingsmiddelen te willen verbieden. Dit is opgenomen in de gebruiksregels. Hiervoor is de definitie van gewasbeschermingsmiddelen gebruikt zoals gehanteerd in de 'Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden'.

In de overige regels van het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" zijn regels opgenomen over onder andere het planten en kappen van bomen. Omdat deze regels alleen in het buitengebied gelden en niet zijn opgenomen in bestemmingsplan "Boskamp" is gekozen om deze regels onder te brengen bij de bestemming 'Agrarisch'.

Verkeer - Verblijf (Artikel 4)

Het fietspad door het plangebied is bestemd met 'Verkeer - Verblijf'. Het is niet gewenst dat deze gronden worden gebruikt voor wegen/straten of parkeervoorzieningen. Daarom zijn deze doeleinden niet opgenomen in de regels van voorliggend plan.

Woongebied (Artikel 5)

Voor deze bestemming is gekozen om de flexibiliteit te vergroten voor het bouwplan. Bij de verdere ontwikkeling van het plangebied moet wel worden voldaan aan de uitgangspunten zoals beschreven in het Stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage toegevoegd aan de regels. Voor het aantal woningen is gekozen om niet alleen te werken met een maximumaantal, maar om ook een minimumaantal te bepalen. Het minimumaantal woningen is 15 en het maximumaantal woningen is 19.

Waarde - Landschap - 2 (Artikel 6)

In de regels van "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" zijn voor deze bestemming enkele bouwregels opgenomen. Concreet zijn deze van toepassing op teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak. Volgens de regels van de in dit plan opgenomen bestemming 'Agrarisch' mogen echter geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Er is geen bouwvlak aanwezig op de met 'Agrarisch' bestemde gronden. Daarom is gekozen om de bouwregels voor de bestemming 'Waarde - Landschap - 2' niet op te nemen in voorliggend plan.

Waterstaat - Waterbergingsgebied (Artikel 7)

In de regels van "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" is het voor deze bestemming mogelijk om af te wijken van de bouwregels. Concreet gaat het om de mogelijkheid om te bouwen buiten bestaande funderingen. Volgens de regels van de in dit plan opgenomen bestemming 'Agrarisch' mogen echter geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Daarom is gekozen om de bouwregels voor het bouwen en de afwijkingsmogelijkheid om buiten bestaande funderingen te bouwen niet op te nemen in voorliggend plan.

Aanduiding 'antennemast'

Op de locatie van de bestaande WAS-mast is in dit plan een aanduiding opgenomen ('antennemast'). Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven is het gewenst om te zorgen voor flexibiliteit in de regels opdat het mogelijk is de WAS-mast te verplaatsen of, na verwijdering, de bouw van een dergelijke mast uit te sluiten. Daarom is in artikel 12.1 de mogelijkheid opgenomen om de aanduiding te verplaatsen of geheel uit het plan te verwijderen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. Voorgenomen ontwikkeling is bekend gemaakt via de dorpskrant Boskamp (zie ook paragraaf 8.4).

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De kosten voortvloeiende uit de ontwikkeling komen voor rekening van initiatiefnemer. De gemeente is eigenaar van de gronden en geeft deze kavels uit. Bij die uitgifte van gronden wordt gestreefd naar een dekkende exploitatie. Er wordt daarom ook rekening gehouden met het toevoegen van maximaal 3 woningen, mocht dit noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat deze herziening geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Deze paragraaf wordt later ingevuld naar aanleiding van de uitkomst uit het vooroverleg.

8.3 Waterschap Drents Overijselse Delta

Het waterschap is geïnformeerd middels de digitale watertoets. Vervolgens heeft het waterschap een Uitgangspuntennotitie opgesteld. Aan de hand daarvan is de Waterparagraaf opgesteld. De gemeente is met het waterschap in overleg gegaan aangaande de waterberging in het plangebied, zie daarvoor paragraaf 5.2.

8.4 Inspraak

Zoals eerder vermeld is de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied onderdeel van de gebiedsaanpak Boskamp (Gebiedsagenda Boskamp). De werkgroep Hart van de Boskamp brengt regelmatig (maandelijks) de dorpskrant Boskamp uit. Recent is hierin de CPO-groep aan de orde gekomen. Omwonenden (en andere bewoners uit Boskamp) zijn dus geïnformeerd over voorgenomen ontwikkeling.

8.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Als uitkomst van het overleg tussen de gemeente en het waterschap is een ambtshalve wijziging doorgevoerd in paragraaf 5.2.