direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Middelerstraat 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2010001015-0301

4.1 Milieuaspecten

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang te onderzoeken in hoeverre milieuhygiënische aspecten belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op (in willekeurige volgorde): geur, ammoniak, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

De toets aan het merendeel van deze milieuaspecten vindt ook plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu en de benodigde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet. Bij een aantal milieuaspecten wordt daarom in onderstaande verwezen naar onderzoeken, die in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu of in het kader van de aanvraag voor de Nbwet-vergunning zijn uitgevoerd.

Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven beoordeeld moet worden indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Beoordeeld moet worden of voor de nabijgelegen woningen van derden een voldoende woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Op basis van de Wgv geldt voor de nabijgelegen woningen een geurnorm van 14,0 Oue/m³ (binnen concentratiegebied, buiten de bebouwde kom).

In de nabijheid van de varkenshouderij aan de Middelerstraat 4 zijn de volgende geurgevoelige objecten aanwezig:

  • Middelerstraat 2: woning behorende bij een veehouderij;
  • Middelerstraat 1: burgerwoning, buiten de bebouwde kom;
  • Middelerstraat 4a: woning behorende bij een veehouderij;
  • Middelerstraat 3: woning behorende bij een veehouderij;
  • Middelerstraat 5: woning behorende bij een veehouderij;
  • Middelerstraat 7: burgerwoning, buiten de bebouwde kom;
  • Bruinsweg 6: woning behorende bij een veehouderij.

Met behulp van het programma V-stacks vergunning (versie 2010) is de geurbelasting als gevolg van het uitbreidingsplan van het varkenshouderijbedrijf aan de Middelerstraat 4, berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de geurnorm van 14,0 Oue/m³ op geen enkele woning in de buurt wordt overschreden. Ten aanzien van de bedrijfswoningen van de veehouderijen wordt voldaan aan de geldende afstand van 50 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de normen die gelden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. De berekening is opgenomen in de aanvulling van de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu (in Bijlage 5 Cumulatieve geurberekening ), opgenomen als Bijlage 4 Aanvulling aanvraag Nbwetvergunning bij deze toelichting.

Ook is voor de uitbreiding van het varkenshouderijbedrijf een cumulatieve geurberekening uitgevoerd. De cumulatieve geurberekening, uitgevoerd door ARCADIS, is neergelegd in een memo met onderwerp "Cumulatieve geurberekening Middelerstraat 4 te Olst" en datum 16 juni 2011. De volledige memo is opgenomen in Bijlage 5 Cumulatieve geurberekening. Hierna wordt volstaan met de conclusies.

In de visie voor het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Middel, waar het plangebied deel van uitmaakt, is de achtergrondbelasting van het LOG in kaart gebracht. Het niveau van de achtergrondbelasting in en om het LOG is in de huidige situatie ter plaatse van geurgevoelige objecten (woningen van derden) goed tot redelijk goed. ARCADIS heeft vervolgens opnieuw de achtergrondbelasting in de omgeving van de Middelerstraat 4 berekend, inclusief de beoogde uitbreiding van het varkenshouderijbedrijf aan de Middelerstraat 4. In de omgeving van de Middelerstraat 4 blijft dan een redelijk goed tot goed leefklimaat heersen.

Enkel voor de meest nabijgelegen woning ontstaat een beperkte verslechtering van het leefklimaat in de nabije omgeving. Deze woning heeft dan een cumulatieve geurbelasting van 21,8 Oue/m³. Zonder de uitbreiding van de varkenshouderij, dus op basis van de bestaande situatie heeft deze woning een leefklimaat matig. Er was dus reeds sprake van een overbelaste situatie.

De uitbreidingsplannen voor de Middelerstraat 4 dragen over het algemeen niet bij aan een verslechtering van het leefklimaat in de nabije omgeving. Slechts één woning wordt in beperkte mate negatief beperkt. Deze woning (aan de Middelerstraat 1) heeft te maken met de geurbelasting van drie nabijgelegen veehouderijen.

De uitbreiding van de varkenshouderij aan de Middelerstraat 4 vindt plaats door toepassing van stalsystemen met maximale geurreductie en een uitvoering van de stallen die leidt tot een zo laag mogelijke belasting voor de omgeving. De veehouderij voldoet aan de individuele geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

ARCADIS conludeert daarom dat de beoogde uitbreiding mogelijk is aangezien:

  • bij de uitbreidingsplannen maximaal rekening is gehouden met zo min mogelijk belasting voor de omgeving;
  • er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geurhinder en veehouderij;
  • er reeds sprake was van een overbelaste situatie bij de woning aan de Middelerstraat 1.

Ammoniak

Ammoniakemissie en -depositie

Op het bedrijf vindt uitstoot van ammoniak plaats. De ammoniak die vrijkomt uit de stallen slaat elders neer. Deze zogenaamde depositie kan een negatief effect hebben op de kwaliteit van natuur die gevoelig is voor verzuring en vermesting.

De Crisis- en herstelwet, die op 31 maart 2010 van kracht is geworden, omvat regels met betrekking tot een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Eén van de maatregelen waarin deze wet voorziet zijn de rek- en ruimtemaatregelen in het beschermingsregime voor natuurgebieden. Daartoe wijzigt de Crisis- en herstelwet de Natuurbeschermingswet 1998. Artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 houdt in dat de gevolgen voor de stikstofdepositie van bestaande, niet in betekenende mate gewijzigde activiteiten (peildatum 7 december 2004), niet wordt getoetst bij de beoordeling van een aanvraag van een Nbwet-vergunning (artikel 19kd, eerste lid, onderdeel a, Nbwet). Dat geldt ook voor uitbreidingen van bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten, onder de voorwaarden dat er per saldo nergens sprake is van een toename van stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied (artikel 19kd, eerste lid, onder b, Nbwet).

In deze situatie worden de stallen emissiearm uitgevoerd, zodat het bedrijf als geheel voldoet aan het Besluit huisvesting. Een stal wordt uitgerust met een luchtwasser. Daarnaast wordt er ammoniak'recht' overgenomen van een veehouder, die zijn bedrijf heeft beëindigd. Door de overname en het nemen van maatregelen aan de stallen wordt de emissie en depositie verminderd ten opzichte van de bestaande situatie.

Uit de berekeningen uit de vergunningaanvraag uit 2011 bleek dat de emissie zou toenemen maar door aankoop en compensatie van rechten van derden en het treffen van maatregelen aan de stallen binnen de normen voor een Nbwetvergunning zou blijven. De volledige aanvraag is opgenomen in Bijlage 3 Aanvraag vergunning Nbwet.

Uit een uitspraak van de Raad van State bleek dat bij de berekening anders mocht worden omgegaan met de vergunde aantallen dieren (rekenen met de aantallen van 1999 in plaats van 2004). Door de overname en het nemen van maatregelen aan de stallen wordt de emissie en depositie verminderdof blijkt gelijk ten opzichte van de bestaande situatie. Eén en ander blijkt uit de berekeningen, die zijn uitgevoerd in het kader van de aanvraag voor een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze aanvulling op de aanvraag is opgenomen als Bijlage 4 Aanvulling aanvraag Nbwetvergunning.

Wet ammoniak en veehouderij

Ter voorkoming van schade aan zeer kwetsbare gebieden is de uitbreiding getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de bijbehorende Regeling ammoniak en veehouderij. Op grond van artikel 6 van de Wav moet een vergunning voor het veranderen van een veehouderij worden geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en als een tot die veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk gelegen is in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rondom een zodanig gebied.

De varkenshouderij aan de Middelerstraat 4 is niet gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rondom een dergelijk gebied.

Bodem

In het kader van de bestemmingsplanwijziging en de bouw van de nieuwe stal, is door Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek Middelerstraat 4 te Olst" (datum 18 januari 2011) en opgenomen als Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek. Hierna wordt volstaan met de onderzoeksresultaten.

Zowel in het mengmonster van de bovengrond als in het mengmonster van de ondergrond, zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens.

In het grondwater van peilbuis 1 overschrijdt de concentratie van barium de streefwaarde in lichte mate. De overige geanalyseerde parameters zijn gemeten in concentraties beneden de streefwaarde en/of rapportagegrens. De verhoogde concentratie van barium is naar alle waarschijnlijkheid van nature aanwezig. Dit metaal komt als complexgebonden metaal voor in de bodem en is niet te relateren aan bedrijfsmatige activiteiten op het terrein.

Geconcludeerd wordt dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouwactiviteiten.

Geluid

Geluid vanwege de inrichting

Voor de nieuwe, aangevraagde bedrijfssituatie is door Sain milieuadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd, neergelegd in het rapport "Akoestisch Onderzoek. Agrarisch bedrijf H.T. Logtenberg, Middelerstraat 4, Olst" (kenmerk 2010-2046-0 en datum 3 juni 2011). Het akoestisch onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek. Hierna wordt volstaan met de conclusies uit het onderzoek.

In het onderzoek zijn het gemiddelde geluidsniveau (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT) en het piekgeluidsniveau berekend (maximaal geluidsniveau LAmax). Het gemiddelde en het piekgeluidsniveau is berekend op de woningen, die rondom het bedrijf liggen. Ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT luiden de conclusies:

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet aan de richtwaarde voor landelijke omgeving.
  • Tijdens de afvoer van vleesvarkens in de vroege ochtend (nachtperiode) wordt de richtwaarde op de Middelerstraat 1 en 4a met 4 dB overschreden. Organisatorisch is het niet te voorkomen dat de activiteit in de nachtperiode plaatsvindt. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk of zullen op financiële en landschappelijke bezwaren stuiten. Omdat deze activiteit minder dan een etmaalperiode per week plaatsvindt, kan het gezien worden als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie. Hiervoor kan een aangepaste normstelling worden vastgesteld.
  • Tijdens het mixen van mest aan de zuidzijde van stal 6 is de geluidsbelasting hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. De richtwaarde wordt in deze situatie op de Middelerstraat 4a met 6 dB overschreden. Deze activiteit vindt echter slechts eenmaal per jaar plaats en kan daarom beschouwd worden als incident, zoals bedoeld in de 12-dagen regeling.

Ten aanzien van het maximaal geluidsniveau LAmax luidt de conclusie:

  • Het maximale geluidsniveau voldoet in alle drie de onderzochte situaties aan de grenswaarde. Het is praktisch niet mogelijk om aan de richtwaarde te voldoen.

Voor wat betreft de indirecte hinder wordt het volgende geconcludeerd:

  • De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder voldoet in alle onderzochte situaties aan de voorkeursgrenswaarde volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer", Minister van VROM, 29 februari 1996.

Geluid vanwege het wegverkeer

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld worden naar geluidbelastingen op de gevels van woningen, afkomstig van het wegverkeerslawaai. Omdat in dit geval geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk, gelet op artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder.

Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

In de onderhavige situatie is sprake van de onder a vermelde grond, gelet op het volgende.

Door Nutreco is onderzocht welke gevolgen de aangevraagde bedrijfssituatie heeft voor de lokale luchtkwaliteit. Met de daartoe bestemde programma's ISL3a en CAR II is een model opgezet voor de verspreiding van fijn stof. Hierbij is de aangevraagde situatie onderzocht voor het jaar 2010. De resultaten zijn vervolgens per rekenpunt getoetst aan de grenswaarden. Het onderzoek is neergelegd in de "Rapportage Luchtkwaliteit" en maakt onderdeel uit (bijlage 11) van de aanvulling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, zie Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna wordt volstaan met de conclusie.

In de landbouwsector is voornamelijk de emissie van fijn stof bepalend voor de lokale luchtkwaliteit. Emissie van overige stoffen zijn voor onderhavig bedrijf verwaarloosbaar. De stallen zijn de belangrijkste bron van fijn stof emissie.

Voor de aangevraagde situatie is de emissie van fijn stof berekend. Hieruit blijkt dat er geen overschrijdingen plaatsvinden aangaande de jaargemiddelde concentratie, alsmede met het aantal overschrijdingsdagen van het etmaalgemiddelde. Verder blijkt dat de bijdrage van de verkeersaantrekkende werking op de emissie van fijn stof verwaarloosbaar klein is. Het initiatief leidt dus niet tot overschrijding van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden.

Externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid rekening te worden gehouden met buisleidingen. In de nabijheid van de Soestwetering is sprake van een aardgastransportleiding met nummer N-551-20-KR-021-3. Voor deze leiding geldt een onderzoeksgebied van 95 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 180 meter van deze leiding en ligt daarmee buiten het onderzoeksgebied. Nader onderzoek is daarmee niet nodig.

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitbreiding van het varkenshouderijbedrijf aan de Middelerstraat 4.

M.e.r.-beoordeling

De Wet milieubeheer schrijft voor dat bepaalde ontwikkelingen in een milieueffectrapportage moeten worden beoordeeld. In welke situaties dit het geval is uitgewerkt in het Besluit milieueffectrapportage. Het Besluit milieueffectrapportage is op 1 april 2011 gewijzigd. In dit nieuwe besluit is inderdaad een drempelwaarde van 2.000 mestvarkens opgenomen. Maar omdat de vergunningaanvraag voor de inrichting op 28 juli 2010 is ingediend én ontvankelijk is verklaard is vóór 1 april 2011 valt de aanvraag onder het overgangsrecht (artikel 4 van het wijzigingsbesluit Besluit milieueffectrapportage). De aanvraag is dus getoetst aan het voor 1 april 2011 geldende recht. Toen lag de drempelwaarde (die destijds ook nog niet indicatief was) op 2.200 mestvarkens. De vergunningaanvraag geldt voor 2.199 mestvarkens en is daarmee onder het oude recht niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Daarnaast heeft voor het bestemmingsplan een aantal milieuonderzoeken plaatsgevonden. Uit al deze onderzoeken blijkt dat wordt voldaan aan de geldende milieuwet- en regelgeving.