direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Anem 2f
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De voormalige boerderij op het perceel Anem 2f te Wijhe is door initiatiefnemers gekocht met het doel om deze om te vormen tot een activiteitenboerderij binnen de bestaande bebouwing.

Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel deze activiteitenboerderij planologisch en juridisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe en even ten noorden van de kern Wijhe. Het plangebied ligt in een relatief open landschap met voornamelijk agrarische doeleinden. Direct ten westen van het plangebied loopt de rivier De IJssel met bijbehorende uiterwaarden en dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0002.png"

Afbeelding - Luchtfoto plangebied (bron: Ondernemingsplan Activiteitenboerderij Het Anem)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende plan voor het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Olst-Wijhe op 21 mei 2012. De volgende bestemmingen en aanduidingen zijn van toepassing op het plangebied:

  • Agrarisch (enkelbestemming);
  • Wonen (enkelbestemming);
  • Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming);
  • Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming);
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied (gebiedsaanduiding);
  • Karakteristiek (bouwaanduiding);
  • Maximum aantal wooneenheden: 2 (maatvoering).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0004.png"

Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied"

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • 3. een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Het bouwplan

2.1 Huidige situatie

Op het perceel is een voormalige boerderij aanwezig. In het verleden was hier een agrarisch bedrijf actief. De bijbehorende stallen zijn inmiddels echter gesloopt. De voormalige bedrijfswoning (boerderij) is nog aanwezig met daarbij een tweetal bijgebouwen. De boerderij fungeert als burgerwoning. Er is ruimte geboden voor een tweede woning, ter compensatie van de gesloopte stallen (middels de Rood voor rood-regeling). De omliggende gronden zijn hoofdzakelijk in gebruik als grasland ten behoeve van agrarische doeleinden.

De locatie ligt aan de voet van de dijk van de rivier De IJssel. Het Anem vormt een parallelweg voor de provinciale weg N337 (Rijksstraatweg), die over de dijk heen loopt. Deze parallelweg staat in het zuiden in directe verbinding met de kern Wijhe en biedt ten noorden van het plangebied diverse malen een aansluiting op de N337.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0005.png"

Afbeelding - Huidige situatie (bron: Ondernemingsplan Activiteitenboerderij Het Anem)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ontwikkeling

In de toekomstige situatie wordt de boerderij met bijbehorende gronden omgevormd tot een zogenoemde "Activiteitenboerderij". Hier worden binnen- en buitenactiviteiten geboden, workshops, themafeesten en speelvoorzieningen. Tevens komt er een buffetrestaurant met een terras, waar onder andere gebruik wordt gemaakt van biologische en duurzame streekproducten. Er wordt vooral gericht op themafeesten en workshops voor groepen en op teambuilding activiteiten. Enkele voorbeelden van de activiteiten en accommodaties zijn:

  • Boerenschuur klimmen;
  • Tokkelbaan
  • Boerderij survival games;
  • Boerengolf;
  • Touwtrekken;
  • GPS/Solex tochten;
  • Sumoworstelen;
  • Springkussen & speeltuin;
  • Evenwichtparcours;
  • Klimtoren;
  • Handboogschieten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0006.png" Afbeelding - Toekomstige situatie (bron: Ondernemingsplan Activiteitenboerderij Het Anem, bewerkte versie)

Klimtoren
De klimtoren (noordoosthoek, grijs met blauw omkaderd op bovenstaande afbeelding) is geschikt voor kinder klimmen, klimmen en abseilen, krat klimmen en survival parcours. De toren krijgt een hoogte van 7,5 m en een breedte van 2,5 m. De afmeting van de grondruimte is 6 m breed en 5 m diep.

Speeltoestel
Het speeltoestel krijgt een afmeting van 10 m lang, 6 m breed en 5 m hoog.

Springkussen
Het springkussen (noordoosthoek, regenboogkleurig op bovenstaande afbeelding) krijgt een afmeting van 8 m lang, 5 m breed en 0,5 m hoog (geen wanden).

Zwemvijver
De zwemvijver is bedoeld voor onder andere aquaballen, aquaroller, aqau volleybal, pontje, watertrampoline, watertotter en watersteps. De vijver krijgt een afmeting van 30 m lang, 25 m breed en 1 m diep (crica 589 m2).

Parkeren
Er wordt een eigen parkeervoorziening gerealiseerd in de zuidelijke punt van het plangebied met ruimte voor 45 auto's.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Het Oversticht heeft een landschappelijke inpassing van het erf verzorgd. Rond het jaar 1900 is een water zichtbaar ten zuiden van het perceel, omzoomd met een singel. In de weiden kwam veel hoogstamfuit voor. Met het de inrichting van het erf is aansluiting gezocht bij deze kenmerken. Verdichten van het landschap blijkt op basis hiervan dus passend. Daarbij kan gedacht worden aan singels, struweel, losse bomen en fruit. Dit geeft ook een ecologische meerwaarde aan het plangebied.

Op basis van het vorenstaande is de volgende schets gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0007.png"

Afbeelding - Landschappelijke erfinrichting (bron: Het Oversticht)

Deze landschappelijke inrichting is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de inrichting conform de inrichtingsschets wordt aangelegd en onderhouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Het vastgelegde beleid vormt het kader voor dit bestemmingsplan.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
    Het rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Roterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie
Het enige ruimtelijke belang dat voorkomt in het plangebied is het belang "primaire waterkeringen buiten het kustfundament". Hiervoor is aangegeven op welke wijze moet worden omgegaan met het bestemmen van de primaire waterkeringen en de bijbehorende beschermingszone. In paragraaf 4.8 is aangegeven op welke wijze hiermee is omgegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)
3.3.1.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Op 3 juli 2013 heeft Provinciale Staten de actualisatie van Omgevingsvisie vastgesteld. Deze actualisatie heeft voornamelijk betrekking op de herbegrenzing van de EHS.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

De Omgevingsvisie geeft aan dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied zijn niet gebonden aan strikte regels ten aanzien van welke functie op welke plek moet plaatsvinden. Er wordt ruimte geboden aan economische dynamiek en de ruimtelijke kwaliteit. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gelden.

3.3.1.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht, alsmede wordt aangeven hoe de voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot het uitvoeringsmodel. De hierna opgenomen afbeelding geeft het uitvoeringsmodel schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0008.png"

Afbeelding - Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.3.1.2.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De Of-vraag: Toetsing van het initiatief aan het 'Generieke beleidskeuzes'
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat in onderhavig bestemmingsplan om de volgende relevante aspecten:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.

Het plangebied is niet gelegen in een van de voornoemde zones op grond waarvan de Of-vraag positief kan worden beoordeeld. Het plan doorkruist geen generieke provinciale beleidskeuzes, op grond waarvan gesteld kan worden dat de ontwikkeling op dat niveau aanvaardbaar is.

3.3.1.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven.

De waar-vraag: Toetsing van het initiatief aan het 'ontwikkelingsperspectief'
Voor het plangebied en de directe omgeving geldt het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte" (zie figuur hieronder). Het gaat niet om een EHS-gebied. Voor ontwikkelingen geldt dat er ruimte is voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het betreft een mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren, met ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid

De gebruiksfuncties die met het bestemmingsplan mogelijk zullen worden gemaakt, passen in het ontwikkelingsperspectief, als bedoeld in de omgevingsvisie. Er wordt een combinatie gezocht tussen vrije tijd / recreatie en haar omgeving. De provincie biedt daarnaast ruimte voor het vestigen van nieuwe functies in voormalige agrarische bebouwing. Dit past in het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, en draagt tevens bij aan het behoud en instandhouding van de karakteristieke bebouwing in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0009.png"
Afbeelding - Fragment Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel

Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken als genoemd in de Omgevingsvisie zijn te onderscheiden in vier lagen: een natuurlijke laag (in en op de bodem); een laag van het agrarisch-cultuur landschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en een lust & leisure laag (toerisme, recreatie en landgoederen).

Op basis van gebiedskenmerken in de voornoemde vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van deze gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke inpassing, infrastructuur, milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

De Hoe-vraag: Toetsing van het initiatief aan de 'gebiedskenmerken'

  • 1. De Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied ligt als gevolg van haar ligging nabij de IJssel in de Natuurlijke laag 'rivierengebied-rivier en uitwaarden' en een deel in het gebied 'oeverwallen'

Kenmerken
De IJssel is een grote beeldbepalende regionale structuur die een eigen landschap heeft gevormd. Het landschap kent diverse samenhangende onderdelen, ieder met eigen kwaliteiten:

  • De oeverwallen: de natuurlijke variatie van bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal;
  • De uiterwaarden of rivierdalen: afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos met een belangrijke functie voor de waterafvoer;
  • De komgronden liggen verder van de rivier af, het zijn gebieden met zware klei en lokaal moerasbos.

Het plangebied ligt buitendijks, maar in de laagte direct naast de winterdijk. Het plangebied kenmerkt zich door besloten openheid; op perceelsniveau is er openheid, maar het gebied wordt omsloten door hoogopgaand groen / bosjes, de dijk en verderop de bebouwing van Stegeman. Omdat de ontwikkeling binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt, en er voor de buitenactiviteiten geen nieuwe gebouwen worden gerealiseerd, wordt er geen inbreuk gedaan op de kenmerken in de natuurlijke laag.

  • 2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied ligt in de agrarische cultuurlaag in het gebied 'rivierengebied-rivier en uiterwaarden' en een deel in het gebied 'oeverwallen'

Kenmerken
Het rivierengebied is ontstaan na bedijking van de rivieren en bestaat uit het winterbed met uiterwaarden, de dijk en oeverwal en de komgronden. In het winterbed staat de dynamiek en doorstroming van de rivier centraal. De dijk vormt de scherpe grens tussen het domein van de rivier en de omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element. De oeverwallen kennen een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven zijn dragers van de kwaliteit. De kommen hebben een open karakter en een lage ligging

Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is in deze laag leidraad voor de ruimtelijke kwaliteit. De verschillende onderdelen van het agrarisch cultuurlandschap worden tot grotere ensembles verenigd en bijeen gehouden door een aantal karakteristieke structuren: de wegenstructuur, de structuur van waterlopen, de bebouwingslinten en de nederzettingsvormen, het web van verspreide hoeven met onderlinge verbindingslijnen en de landschappelijke met landschapselementen.

Door het voortborduren op die dragende structuren wordt samenhang en karakter versterkt. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan.

De voorgenomen ontwikkeling gaat plaatsvinden in een bestaande voormalige boerderij, juist met gebruikmaking van de kwaliteiten van het gebied. Het landschap en de landschapskwaliteiten zullen niet gewijzigd worden als gevolg van het voornemen.

  • 3. De stedelijke laag

De stedelijke laag is niet direct van toepassing, maar het plangebied grenst wel direct aan de laag "bedrijventerreinen" en is gelegen nabij de dorpsrand van Wijhe. Het betreft een overgangsgebied tussen bebouwd gebied en groene omgeving, zowel als entree van het dorp als verbinding met het buitengebied. Er zijn in gebieden als deze kansen voor recreatiemogelijkheden en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijv.woon- werklandschappen.

De voorgenomen ontwikkeling gaat plaatsvinden in een bestaande voormalige boerderij, aan de dorpsrand en in aansluiting op een gebied die valt onder de stedelijke laag. De beleidsuitgangspunten die gesteld zijn aan de stedelijke laag zijn gezien de ligging niet direct van toepassing, maar er kan wel gesteld worden dat, ondanks de indirect relatie, er sprake is van een goede aansluiting op en versterking van de functies in de stedelijke laag.

  • 4. Lust & Leisurelaag

De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten. Van de specifieke kenmerken die horen bij de lust- en leisurelaag is het kenmerk recreatieve route van toepassing op het plangebied.

Het plangebied is gelegen een aangewezen recreatieve route als benoemd in de lust- en leisurelaag. De ligging aan een recreatieve route maakt de voorgenomen ontwikkeling een logisch gevolg: de functies zullen gebruik van elkaar maken en elkaar waar mogelijk versterken. Door de ligging aan de recreatieve route, zal gebruik gemaakt kunnen worden van de ontwikkeling en door de ontwikkeling wordt tevens de recreatieve route benut en beleefd.

Conclusie op basis van de gebiedskenmerken
Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsmatige uitgangspunten hierbij, kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling zeer passend is op de gekozen locatie. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de basiskenmerken van het gebied voor wat betreft de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied maakt gebruik van haar ligging aan de dorpsrand en aan een recreatieve route. De recreatieve functie sluit aan bij de beleidsmatige uitgangspunten en kansen van het gebied. Er vindt hergebruik van bestaande gebouwen plaats, waarbij de uitstraling ongewijzigd blijft.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:
Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in het gebied dat aangeduid is met "Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte", waar een mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren reeds bestaat en er ruimte is voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd, wonen en overige bedrijvigheid.

In beginsel wordt voor iedere ruimtelijke ingreep om een kwaliteitsimpuls gevraagd. Dit is echter minder noodzakelijk bij kleinschalige ontwikkelingen danwel ontwikkelingen waarvoor geen nieuwbouw wordt gepleegd, zoals het onderhavige initiatief. Het betreft de hergebruik van bestaande bebouwing in combinatie met het gebruik van de omliggende gronden voor dagrecreatieve voorzieningen en parkeren. Desondanks is voor het perceel een erfinirichtingsschets opgesteld, waarin de diverse functies landschappelijk worden ingepast om toch bij te dragen aan de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving. Deze landschappelijke inpassing wordt middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan vastgelegd.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De beleidsdoelstellingen uit de omgevingsvisie zijn in de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (september 2009) vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het plangebied is de ligging nabij de dorpskern Wijhe en de ligging naast een recreatieve route van belang. Voor wat betreft het hergebruik van de bestaande bebouwing wordt het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Dat houdt in dat er voor de voorgenomen ontwikkeling enkel de huidige bebouwing zullen worden benut en er geen grote uitbreidingsruimte wordt toegestaan. In lijn met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zal in generieke zin wel ruimte zijn voor kleinschalige uitbreiding. Deze generieke beperkte uitbreidingsruimte geldt voor alle niet-agrarische functies in het buitengebied en wordt in het kader van rechtsgelijkheid ook toepast op het onderhavige plangebied.

3.3.3 Eindconclusie toetsing aan het provinciale beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Regionaal/Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe (2008)

De Structuurvisie Olst-Wijhe is door de raad op 22 juni 2009 ongewijzigd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe 'Versterken van een dijk van een gemeente' d.d. 7 april 2008 (inclusief de bijbehorende Nota inspraak en overleg toekomstvisie Olst-Wijhe) en het Realisatiehoofdstuk toekomstvisie Olst-Wijhe 'Marsroute naar het wenkend perspectief' d.d. 14 april 2009 (inclusief de bijbehorende beleidskaart structuurvisie Olst-Wijhe) en de Nota inspraak structuurvisie Olst-Wijhe. In de Structuurvisie Olst-Wijhe wordt een integraal ontwikkelingbeeld voor de gemeente in 2025 gegeven. Hierna wordt ingegaan op het onderdeel Toekomstvisie.

Recreatie en toerisme als kwalitatieve groeimarkt
De kernen bieden veel voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca en cultuur. Deze voorzieningen hebben de recreatieve bestedingen nodig. Daarom wordt rond de kernen en aansluitend op de belangrijkste toeristische route-infrastructuur ruimte geboden aan aanvullende toeristische voorzieningen zoals kamperen bij de boer, bed & breakfast, agro-toerisme etc.

In de toekomstvisie wordt gekozen voor een breed pakket van toeristische voorzieningen: bezienswaardigheden, leisure-attracties, horeca, etc.. Een fijnmazig netwerk van routes verbindt deze locaties, routes om te wandelen, te fietsen, te skaten, kano te varen, paard te rijden en voor de motor en auto. De overzijde van de IJssel maakt uiteraard onderdeel uit van de routestructuur.

Het Kernenlandschap
Het plangebied valt binnen de zone Kernenlandschap, parallel aan de IJsselzone. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB’s) kunnen hier worden gebruikt voor woningbouw en, passend binnen het betreffende beleid, gebruikt worden voor toeristische, horeca en andere economische functies. De kaders die de natuur stelt (externe werking Natura 2000; weidevogelgebieden) en de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (primaire watergebieden) zijn bepalend voor de mogelijkheden voor verstedelijking, recreatie en toerisme.

De zone parallel aan de IJsselvallei biedt belangrijke kansen voor recreatie en toerisme door de goede bereikbaarheid, de IJssel en weteringen en de nabijheid tot de kernen zelf. Aan de dijk, langs de linten, in de dorpen of elders in de zone wordt ruimte geboden aan horeca en toeristische elementen (zowel dag- als verblijfsrecreatie). Routegebonden recreatie, in aansluiting op de routes in de Landgoederenzone en IJsselvallei, kan zorgen voor aantrekkelijke uitlooproutes vanuit de steden Zwolle en Deventer en de kernen Olst en Wijhe.

Conclusie
Onderhavig plan sluit goed aan bij de visie van de gemeente op recreatie en toerisme. De ligging van het plangebied direct buiten de kern Wijhe sluit aan op de ruimte die de gemeente hier biedt aan toeristische voorzieningen en horeca. Tevens is de ligging aan de dijk langs de IJssel belangrijk, omdat deze deel uitmaakt van het bestaande netwerk van recreatieve routes. Voor de kaders vanuit natuur en water wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Tenslotte is de boerderij een voormalige boerderij geweest, waarvoor de gemeente ruimte biedt om hier toeristische en horecafuncties toestaat.

3.4.2 Ontwikkelingsplan Recreatie en Toerisme (2008)

In 2008 heeft de gemeente Olst-Wijhe het Ontwikkelingsplan Recreatie en Toerisme opgesteld. Hierin is met diverse organisaties samengewerkt, om te komen tot een uitwerking van de Toekomstvisie en een vertaalslag te maken van visie naar op uitvoering gerichte projecten op de korte en middellange termijn.

De gemeente heeft ervoor gekozen in haar toeristisch-recreatieve profilering aan te sluiten bij de regio Salland. Het Sallands Bureau voor Toerisme heeft de kernkwaliteiten van Salland als volgt verwoord:

"Salland is een streek van mooie dorpjes, de oude Hanzestad Deventer, de IJssel en Sallandse Heuvelurg, monumentale boerderijen, molens en statige herenhuizen. Een prachtige combinatie van cultuur en natuur. Een stukje Nederland dat juist door het behoud van de eigen authenticiteit een eigen specifieke charme uitstraalt. Grootschalig (massa) toerisme kent Salland niet, maar wel een rijk geschakeerd kleinschalig aanbod van recreatieactiviteiten."

Deze kenmerken zijn ook van toepassing op Olst-Wijhe en vormen het vertrekpunt voor de toeristisch-recreatieve profilering van de gemeente. De gemeente kiest ervoor om daarbij nadrukkelijk de combinatie met de IJssel, met haar hoge belevings- en natuurwaarden, op de kaart te zetten. Binnen het profiel wordt een drietal thema's onderscheiden:

  • Beleef de IJssel
  • Kunst en cultuur op niveau
  • Actief genieten op het Sallandse Platteland

De gemeente wil het aanbod van activiteiten voor kinderen uitbreiden. Van belang is daarbij dat aansluiting wordt gezocht met de natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten in de gemeenten. Voorbeelden voor dergelijke activiteiten zijn een speelbos, natuurbelevingspad, kinderwandelroute en klimbos, het aanbieden van arrangementen gericht op kinderen, maar ook het op een speelse manier verstrekken van informatie door middel van interactieve educatiemiddelen.

Ook wil de gemeente meer inspelen op de gunstige ligging tussen de Hanzesteden. Zo wordt er onder andere ingezet op arrangementen waarbij de combinatie van het bezoek aan één van de historische Hanzesteden gecombineerd wordt met een bezoek aan de natuur en kunst in Olst-Wijhe.

Conclusie
Met onderhavige ontwikkeling wordt ingespeeld op diverse wensen van de gemeente zoals verwoord in het Ontwikkelingsplan Recreatie en Toerisme. Het plangebied ligt vrijwel direct aan de IJssel en speelt in op de wens de combinatie met de IJssel op de kaart te zetten. Er worden in de activiteitenboerderij diverse activiteiten voor kinderen aangeboden. Tevens vindt de ontwikkeling plaats in een karakteristieke boerderij en is de locatie goed bereikbaar vanaf bijvoorbeeld de Hanzestad Zwolle.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (2008)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is opgesteld door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe en dient een ruimtelijk kader te bieden om ideeën te laten leven. De visie gaat uit van de kracht van de streek. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de versterking van het landschap. De landbouw is hierbij een belangrijke functie in het buitengebied. Daarnaast worden natuur en water als belangrijke ruimtelijke opgaven gezien.

Het plangebied valt binnen een gebied dat op de visiekaart is aangewezen als "Oeverwallen". De oeverwallen worden van oudsher gekenmerkt door een kleinschalige opbouw die bestaat uit bebouwingskernen, enken (Herxen, Marle), boomgaarden, erven met erfbeplanting en kavelgrensbeplantingen. Veel boomgaarden zijn gerooid en kavelgrensbeplantingen zijn verdwenen. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de ruimtelijke structuur en de eigen identiteit van de oeverwallen. Het gewenste landschapsbeeld bestaat uit een ruimtelijk verdicht ‘mozaïek’ met een relatief kleinschalige opbouw. Hierdoor zal het verschil in karakter tussen de meer verdichte oeverwallen en de open komgronden en uiterwaarden vergroot worden.

De structuurdragers zijn hoogstamboomgaarden, weg-, erf- en kavelgrensbeplanting en zichtrelaties (oost-west). Ten aanzien van recreatie is aangegeven dat het ontwikkelen van kleinschalige recreatieve voorzieningen (horeca, camping, B&B) in combinatie met aanleg van routes en karakteristieke landschapselementen bijdraagt aan dit landschapstype. Recreatieve ontwikkelingen die plaatsvinden op en rond de bestaande erven leveren een bijdrage aan de leefbaarheid van het platteland. Initiatieven worden gestimuleerd, maar wel onder de voorwaarde dat de ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast.

Conclusie
Uit het LOP blijkt dat de ontwikkeling van een recreatieve voorziening op een bestaand erf tot de mogelijkheden behoort in het oeverwallenlandschap. Een goede landschappelijke inpassing is daarbij een vereiste. Het Oversticht heeft daarvoor een inrichtingsplan gemaakt (zie 2.2.2). Het plan voldoet daarmee aan de eisen uit het LOP. 

3.4.4 Beleidsnota archeologie (2010)

Op 4 oktober 2010 is de beleidsnota van de gemeente Olst-Wijhe vastgesteld. Olst-Wijhe wil met deze beleidsnota voldoen aan de verplichten vanuit de wetgeving. De gemeente wil hiermee extra toezicht uitoefenen op nieuwe (bouw)activiteiten.

De Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe bepaalt het volgende:

  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.

Conclusie
In paragraaf 4.1 is aangegeven op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met de archeologische (verwachtings)waarden zoals in de beleidsnota archeologie van de gemeente zijn vastgelegd. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de beleidsnota archeologie.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

Daarnaast heeft de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie
De gemeente Olst-Wijhe heeft haar archeologiebeleid op 4 oktober 2010 vastgesteld. Er zijn drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. Voor elke zone geldt een eigen beleid. Dit vastgestelde archeologiebeleid is met dubbelbestemmingen vertaald in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde en de bijbehorende bestemming "Waarde - Archeologie - 1". Hiervoor geldt dat een vergunningplicht (inclusief het uitvoeren van een archeologisch onderzoek) noodzakelijk is, wanneer sprake is van verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en het plangebied (omvang van het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden) groter is dan 2.500 m².

In onderhavig plan worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Wel wordt een parkeervoorziening aangebracht van in totaal circa 750 m². Ook wordt een zwemvijver gerealiseerd, met een oppervlakte van circa 589 m² en een diepte van 1 m. Aangezien de grens van 2.500 m² niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en geldt er geen vergunningplicht. Wel dient de betreffende dubbelbestemming opnieuw te worden opgenomen, zodat bij eventuele toekomstige werken of werkzaamheden die de gestelde grenzen wel overschrijden, de vergunningplicht nog steeds van toepassing is. Ook de meldingsplicht blijft onverminderd van toepassing.

Cultuurhistorie
Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, erven en ensembles. Het betreft zowel monumenten als karakteristieke panden. De gemeente Olst-Wijhe heeft Het Oversticht gevraagd een overzicht te maken van de karakteristieke panden en erven in het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied. Dit heeft geresulteerd in het document 'Gemeente Olst-Wijhe, karakteristieke panden en erven in het buitengebied' (2009).

De woonboerderij is in dit document positief gewaardeerd vanwege de relatie met het landschap, de erfstructuur en inrichting, streekeigenheid en de herkenbaarheid/gaafheid. Aangezien het pand op minimaal 4 punten positief scoort, is het in het document voorgedragen als karakteristiek pand. In onderhavig bestemmingsplan dient deze karakteristieke waarde opnieuw te worden gewaarborgd.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2 Bodem en asbest

4.2.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In februari 2010 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor een deel van de locatie. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat in de bovengrond ter plaatse van de (inmiddels gesloopte) kapschuur licht verhoogde gehalten aan lood, nikkel, zink, Pak (10 totaal), som PCB's en minerale olie gemeten en in het grondwater licht verhoogde concentraties aan xylenen (0,7 factor) en naftaleen zijn aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten/concentraties zijn dusdanig gering verhoogd gemeten, dat risico's voor de volksgezondheid en het milieu als verwaarloosbaar klein mogen worden beschouwd. Aanvullend onderzoek naar de chemische kwaliteit van de bodem wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Echter in de bovengrond ter plaatse van de kapschuur zijn stukjes asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de kapschuur dient een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Dit nader asbestonderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de concentraties, de globale omvang van de verontreinigign en de wijze van voorkomen en de concentraties.

Bij eventueel hergebruik van grond dient rekening te worden gehouden met het beleid uit het Besluit Bodemkwaliteit dat per 1 juli 2008 van kracht is geworden.

4.2.2 Asbest

Onderzoek
In maart 2010 is een nader asbestonderzoek uitgevoerd. Het asbestonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de (inmiddels gesloopte) kapschuur. Ten behoeve van het onderzoek is uitgegeaan van één ruimtelijke eenheid (RE) welke een oppervlakte heeft van circa 220 m².

In het mengmonster van de puinhoudende bovengrond van 0,0 tot 0,2 m-mv is een asbestconcentratie boven de interventiewaarde en de hergebruiknorm van 100 mg/kg d.s. gewogen gemeten. Zintuiglijk is in het onderliggende bodemtraject van 0,2 tot circa 0,6 m-mv geen asbestverdacht materiaal en/of bodemvreemd materiaal waargenomen. De (sterke) asbestverontreiniging bevindt zich vermoedelijk alleen in de puinhoudende bovengrond.

Uit de risico beoordeling blijkt dat geen sprake is van onaanvaarbare risico's. Er kan worden volstaan met kadastrale registratie van de bodemverontreiniging. Hierbij dient de plaats, mate en omvang van de bodemverontreiniging nauwkeurig te worden geregistreerd in het gemeentelijk kadaster. Ook kan het bevoeghd gezag voorschrijven om beheermaatregelen te treffen om blootstelling aan de verontreiniging te voorkomen. Als de inrichting van de locatie wijzigt, dienen de locatie specifieke risico's opnieuw te worden bekeken.

Bij werkzaamheden in de grond dient een sanering te worden uitgevoerd. Hiervoor dient een BUS-melding te worden verricht.

Opgemerkt wordt dat gezien de heterogeniteit van het voorkomen van asbest er niet valt uit te sluiten dat op meer plaatsen asbest in de grond/puin aanwezig is, die tijdens het verkennend en nader onderzoek niet zijn aangetroffen.

Evaluatierapport saneringslocatie
In de periode van 14 tot en met 28 februari 2011 is een bodemsanering uitgevoerd. In maart 2011 is het saneringsresultaat bekeken. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusie is hierna weergegeven.

Uit de analyseresultaten van de controlemonsters van de putbodem van de ontgraving van de verontreiniging met asbest blijkt dat de achtergrondwaarde voor deze stof is bereikt. Er zijn geen gebruiksbeperkingen. De met asbest verontreinigde deellocatie is voldoende gesaneerd en derhalve voor elk gebruik geschikt.

De aspecten bodem en asbest vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3 Externe veiligheid

In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen;
  • transportroutes;
  • buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0011.png"

Afbeelding - Uitsnede risicoatlas (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen
Ten zuiden van het plangebied is een inrichting gevestigd die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het betreft de locatie Jan Meesterweg 2. De hoofdactiviteit bestaat uit de vervaardiging van vleeswaren en overige vleesverwerking (SBI-code 15132). Daarvoor zijn ammoniakinstallaties benodigd, die gevolgen hebben voor de externe veiligheid. Volgens de risicoatlas bedraagt de plaatsgebonden risicocontour echter 0 m en bedraagt de afstand tot de grens van het invloedsgebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico benodigd is eveneens 0 meter. Deze inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Ten aanzien van de effectcontouren wordt het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening alsnog voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

Transportroutes
Ten westen van het plangebied ligt de rivier De IJssel. Over de IJssel vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De IJssel maakt onderdeel uit van het Basisnet Water. Het Basisnet Water kent een onderverdeling in 'rode' en 'zwarte' vaarwegen. Op zowel rode als zwarte vaarwegen worden veel brandbare vloeistoffen getransporteerd. Op zwarte vaarwegen wordt alleen gebruik gemaakt van binnenvaartschepen en op de rode vaarwegen bovendien van zeeschepen. De IJssel is een 'zwarte' vaarweg.

Op basis van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen hoeven geen Plaatsgebonden risico berekeningen plaats te vinden voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water. De Plaatsgebonden risico contouren zijn voor deze vaarwegen vastgesteld als lijnen die vrijwel overeen komen met de rand van de vaarweg. Dat zijn bij vrijstromende rivieren de oeverlijnen. De rand van de vaarweg ligt buiten het plangebied.

Bij groepsrisicoberekeningen voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water moet op basis van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gebruik worden gemaakt van de gegevens in een tabel in de bijlage van de circulaire. In deze tabel is voor de IJssel (Geldersche IJssel in de tabel) het vervoer van vloeibare, brandbare stoffen opgenomen (LF1 en LF2) die in een Groepsrisicoberekening moeten worden meegenomen. De circulaire geeft echter aan dat de PR-contour binnen de vaarweg ligt. De locatie ligt op meer dan 200 m van de vaarweg namelijk 460 m zodat op basis van de afstand geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.

De Veiligheidsregio IJsselland stelt echter dat rekening moet worden gehouden met calamiteiten bij hoog water waarbij een binnenvaart schip tegen de winterdijk vaart. Bij een dergelijk scenario is de afstand wel minder dan 200 m en zou op basis van de inhoud van de circulaire wel een groeprisicoberekening nodig zijn. Er vindt hierover afstemming met de Veiligheidsregio plaats. In het ontwerp Basisnet Water is tevens het volgende aangegeven: "Groepsrisicoverantwoording, berekening is alleen nodig indien bevolkingsdichtheid > 1.500 pers/ha dubbelzijdig of 2.250 pers/ha enkelzijdig". Op basis van deze informatie is bij ongewijzigde vaststelling in de toekomst ook bij het scenario van een binnenvaartschip dat tegen de winterdijk vaart geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Naast het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico kent het Basisnet Water nog het plasbrandaandachtsgebied. Buiten de oeverlijnen geldt 25 m plasbrandaandachtsgebied. Het gebied tussen de winterdijken is bij vrijstromende rivieren eveneens plasbrandaandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0012.png"

Afbeelding - Doorsnede waterloop met aangegeven plasbrandaandachtsgebieden

Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op een terrein gelegen in het plasbrandaandachtsgebied.

Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle - Deventer. Uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen waarin het ontwerp Basisnet Spoor van mei 2010 is verwerkt blijkt dat alleen vervoer van zeer brandbare vloeistoffen, categorie C3, zal plaatsvinden op het traject Zwolle-Deventer, de hoeveelheid bedraagt 500 ketelwagenequivalenten. De spoorlijn ligt op een afstand van circa 350 m van het plangebied.

De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan dat in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 m van een route of tracé ligt. Tevens wordt aangegeven dat dit onverlet laat dat bestuursorganen in verband met de mogelijke effecten van een ongeval met gevaarlijke stoffen, die soms verder reiken dan de genoemde 200 meter, wel andere maatregelen kunnen overwegen.

Gezien de afstand, de ligging van de locatie en de aard van de getransporteerde stoffen is er geen aanleiding om maatregelen te overwegen. Geconcludeerd mag worden dat deze spoorlijn bij ontwikkelingen in het gebied geen belemmeringen voor het plangebied oplevert.

Buisleidingen
In en nabij het plangebied komen geen buisleidingen voor die bedoeld zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.4 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Het plangebied ligt op een afstand van circa 35 meter van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Daarbij wordt opgemerkt dat de aanwijzing als Natura 2000-gebied nog in ontwerp is en niet definitief. Natura 2000-gebieden kennen een zogenoemde "externe werking". Dat betekent dat ontwikkelingen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied nog steeds van invloed kunnen zijn op dat Natura 2000-gebied. De locatie valt binnen het invloedsgebied van de Uiterwaarden IJssel. Het Natura 2000-gebied is zowel een Habitatrichtlijn- als Vogelrichtlijngebied. Dit betekent dat Uiterwaarden IJssel zowel belangrijk is als habitat voor diverse soorten flora (en de daarmee gepaard gaande fauna) als voor weidevogels.

In de toekomstige situatie is sprake van een activiteitenboerderij waar recreanten op af komen. Uit het ondernemingsplan is gebleken dat wordt uitgegaan van circa 10.690 gasten per jaar. Gemiddeld betreft dit 41 gasten per dag (met het oog op de dagen dat de activiteitenboerderij is geopend). De activiteiten die worden geboden, vinden echter plaats op het eigen erf. Daardoor is er geen sprake van een toename van recreanten in het Natura 2000-gebied. Tevens wordt de locatie van het Natura 2000-gebied gescheiden door een dijk, waar een (60 km/u) weg overheen loopt. Door deze combinatie van factoren, kan geconcludeerd worden dat er geen effecten op het Natura 2000-gebied te verwachten zijn.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn. Het plangebied ligt niet binnen de EHS.

Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

In de toekomstige situatie situatie is geen sprake van het bouwen van nieuwe gebouwen. Het aanleggen van een parkeervoorziening, klimtoestellen en een zwemvijver leidt naar verwachting niet tot een verstoring van eventueel aanwezige beschermde soorten. Geadviseerd wordt ten aanzien van het eventuele gebruik van verlichting bij de inrichting van het terrein wel rekening te houden met eventueel aanwezige fauna.

Voor de volledigheid wordt vermeldt dat de zorgplicht uit de Flora- en faunawet onverminderd van toepassing blijft.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Geluid

In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  • a. woningen;
  • b. onderwijsgebouwen;
  • c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder b; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn twee geluidsaspecten van belang: het verkeerslawaai afkomstig van de provinciale weg (Zwolle-Deventer) en het stemgeluid als gevolg van de activiteiten van de activiteitenboerderij.

Stemgeluid
Een voor deze ontwikkeling relevant geluidsaspect is stemgeluid. Het gaat om stemgeluid van deelnemers aan de recreatieactiviteiten welke een behoorlijke geluidsproductie met zich mee zouden kunnen brengen. Stemgeluid en het ten gehore brengen van onversterkte muziek is echter uitgezonderd van de normen in het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat het planologische traject het enige moment is om dit goed te regelen.

De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening stelt:

"Het is niet belangrijk of een geluid wordt veroorzaakt door een machine of een stem. Bij menselijk stemgeluid echter speelt de handhaving van gedragsregels een belangrijke rol. Juist dit handhavingsprobleem is de reden dat de wetgever geen gedragsregels heeft vastgesteld.
Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State het menselijk stemgeluid met name in de beoordeling heeft betrokken bij recreatieparken, omdat de in recreatieparken opgestelde attracties tot doel hebben om de gebruikers daarvan uit hun evenwicht te brengen waardoor geschreeuw en gegil bewust wordt uitgelokt.
Anderzijds heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij horeca-inrichtingen altijd als beleid uitgedragen om niet versterkt gezang van bezoekers niet in de beoordeling van de horeca-inrichting te betrekken; de versterkte zang en het geluid van toestellen of apparaten behoort wel bij de beoordeling te worden betrokken. Ook bij sportinrichtingen wordt het menselijk stemgeluid buiten beschouwing gelaten.
Al met al zal, daar waar stemgeluid regelmatig op kan treden en een beperking van deze geluidsbelasting gewenst is, in eerste instantie in de ruimtelijke ordeningssfeer een oplossing moeten worden gezocht. In dat kader kunnen geluidberekeningen naar het stemgeluid worden uitgevoerd. Indien de planologische mogelijkheden niet effectief genoeg zijn, moet worden gezocht naar middelvoorschriften of een separate benoeming van de geluidsbelasting door het stemgeluid. Indirect kan de hinder door stemgeluid worden beperkt door zo concreet mogelijke gedragsvoorschriften in de vergunning op te nemen (bijvoorbeeld: de muziek dient één uur voor sluitingstijd te worden uitgezet, er dienen op het parkeerterrein toezichthouders aanwezig te zijn) of door beperkingen in de tijd (bijvoorbeeld: betreffende activiteit uitsluitend toegestaan in de dagperiode of tot 23.00 uur) op te nemen."

Stemgeluid wordt ingevolge de hiervoor relevante jurisprudentie als leidend principe via het spoor van de ruimtelijke ordening geregeld. De wetgever heeft stemgeluid expliciet niet mee laat tellen in de sectorale wetgeving ten aanzien van geluidhinder. Ruimtelijke ordening op haar beurt is geen strikt normatieve discipline, maar een afweging van belangen en functies, waarbij een goede ruimtelijke ordening het uitgangspunt is.

In het geval van de activiteiten van het Anem 2f is er ten aanzien van het stemgeluid en andere milieu-ruimte aspecten maar één direct belanghebbende en dat is de toekomstige bewoner van het direct naastgelegen perceel Anem 4. Deze woning is in aanbouw en beide percelen zijn in het vigerende bestemmingsplan in 1 bestemmingsvlak (Wonen) geplaatst. De toekomstige bewoners van Anem 4 zijn tevens verkopers van Anem 2f en hebben schriftelijk verklaard akkoord te gaan met de voorgenomen activiteiten. Andere geluidsgevoelige functies, zoals de woning op Anem 6, liggen op grotere afstand. De woning op het perceel Anem 8 ligt op circa 130 m afstand en de woning op het perceel Anem 6, alsmede de woonwagenstandplaatsen, staan op een afstand van tenminste 200 m van de activiteitenboerderij en vallen daarmee buiten de invloedsfeer voor wat betreft de geluidsaspecten.

Aangezien stemgeluid geen vaste afstandsnormen kent waarop kan worden teruggevallen en een goede ruimtelijke ordening het leidend principe is, kan een afgewogen en onderbouwde vrijheid genomen worden voor een maatwerkoplossing. Er is uiteraard wel gekeken naar referenties in de bedrijvenlijst van de VNG en vergelijkbare situaties in de gemeente Olst-Wijhe. Referentiefuncties hierbij zijn: speeltuin, kinderboerderij voor het achterterrein, restaurant/café voor de gebouwen, en openlucht zwembad voor de zwemvijver. Daarnaast is in de overweging meegenomen dat de voorgenomen ontwikkeling nabij de provinciale weg ligt, hetgeen betekent dat er al een zekere achtergrondgeluidsbelasting als gevolg van het verkeer bestaat, en dat de ontwikkeling is gelegen in het buitengebied en grenst aan het toekomstige bedrijventerrein Noordmanshoek en het bedrijventerrein van vleesverwerkingsbedrijf Stegeman.

De inrichting van het terrein kan, voor wat betreft de voorgenomen activiteitein, in drie delen worden ingedeeld: de gebouwen worden benut voor de themafeesten, restaurant en workshops, het voorterrein voor de zwemvijver met de daaraan verbonden activiteiten alsmede parkeren en tenslotte het achterterrein voor de meer op kinderen gerichte activiteiten zoals de klimtoren, trampoline en klauterbouwwerk. Er wordt in de Richtlijnen Bedrijven en milieuzonering voor geluid een afstand van 30 meter aangegeven voor kinderboerderijen en speeltuinen. Het achterterrein van de activiteitenboerderij, welke het dichtst grenst aan de toekomstige woning op het perceel Anem 4, is redelijkerwijs te vergelijken met deze functies. Voor muziekcafés en restaurants wordt respectievelijk 30 en 10 m als normafstand gehanteerd. De activiteiten in de bebouwing zijn als hiermee vergelijkbaar te beschouwen. Aan deze afstandnorm wordt voldaan.

Het criterium van de Raad van State dat "het menselijk stemgeluid met name in de beoordeling is betrokken bij recreatieparken, omdat de in recreatieparken opgestelde attracties tot doel hebben om de gebruikers daarvan uit hun evenwicht te brengen waardoor geschreeuw en gegil bewust wordt uitgelokt" is in onderhavige ontwikkeling niet of minder van toepassing. Afgezien van de schaal van de voorgenomen ontwikkeling, een activiteitenboerderij is niet te vergelijken met een recreatie-/ attractiepark, is het niet de doel van een klimtoren of trampoline om kinderen bewust uit evenwicht te brengen waardoor stemgeluid bewust wordt uitgelokt. Activiteiten die dit doel wellicht kunnen hebben, worden beoogd op en om de zwemvijver. De zwemvijver is echter op circa 125 m afstand van het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige object gelegen, waarbij de bebouwing van de activiteitenboerderij zelf, door haar ligging, als geluidsbuffer fungeert.

Om te komen tot een goede ruimtelijke ordening zijn de volgende inrichtingsmaatregelen genomen:

  • Er is een afstand van 50 m in acht genomen tussen de woning (het geluidgevoelige object en de "vaste" activiteiten op het achterterrein (trampoline en klauterbouwwerk).
  • De klimtoren zal naar het voorterrein worden verplaatst.
  • Een bufferstrook (Groen) wordt ingericht tussen Anem 4 en Anem 2f.
  • Het terras wordt grotendeels naar de lange gevel verplaatst aan de zuidzijde van het hoofdgebouw. In het oorspronkelijke plan was de bestaande erfverharding aan de achtergevel hiervoor bedoeld.
  • Het parkeerterrein is naar het uiterste zuidelijke deel van het terrein verplaatst vanwege geluid van (vertrekkende) bezoekers. Aanvankelijk was het parkeren voorzien nabij de erftoegangsweg.
  • De zwemvijver wordt, mede in overleg met het waterschap, op circa 125 m van Anem 4 vastgelegd, waarbij de woning op Anem 2f als geluidsdemper dient.


Door een zorgvuldige afweging van belangen en met voornoemde te nemen maatregelen ten aanzien van de positionering van de activiteiten wordt op een verantwoorde afgewogen wijze rekening gehouden met de aan te houden afstanden voor wat betreft het stemgeluid van zowel de activiteiten als de aan- en afvoer van bezoekers. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter alsnog besloten een akoestisch onderzoek uit te laten voeren, om er zeker van te zijn dat het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan vormt.

Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is in maart 2014 uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 4. De conclusie is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0013.jpg"

Afbeelding - Beoordeling buitenactiviteiten (bron: Buijvoets Bouw- en Geluidadvisering)

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT feitelijke situatie
Bij alle woningen, uitgezonderd het Anem 4, kan onder de genoemde uitgangspunten in een worst case ruim aan de gestelde grenswaarden worden voldaan. De geplande woning nr 4 is veruit maatgevend voor de beoordeling van de geluidbelasting. Bij deze woning wordt de streefwaarde met maximaal 5 dBA overschreden, de bovengrens van 50 dBA (etmaal) wordt niet overschreden. Overschrijdingen van de richtwaarden is alleen mogelijk met een uitgebreide motivatie. Bronmaatregelen, door het beperken van stemgeluid, zijn niet mogelijk.
De overschrijding is te voorkomen met een lang en hoog geluidscherm, dat is landschappelijk niet gewenst en de kosten zijn hoog (>€ 20.000,-). Het beperken van de bedrijfsduur door bijv. 1 groep op de weide en het grasveld i.p.v. 3 groepen is in principe mogelijk maar bedrijfsmatig niet gewenst.
De toekomstige bewoners van nr 4 zijn de voormalige eigenaren van de boerderij en zijn akkoord gegaan met de gewenste ontwikkeling. Een geluidniveau van 50 dBA (etmaal) bij deze woning is milieuhygiënisch aanvaardbaar. Door voldoende geluidisolatie van de boerderij is het muziekgeluidniveau op de gevels maximaal 30 dBA en zo goed als niet herkenbaar. In de woning zal het muziekgeluid niet herkenbaar zijn (LAeq < 10 dBA).
Op de achtergevel van de berging (bouwblok) in punt 8 is de overschrijding van de streefwaarde max. 7 dBA (etmaalwaarde). Punt 8 wordt als berging niet in beschouwing genomen.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT planologische situatie
Bij alle woningen, uitgezonderd het Anem 4, kan onder de genoemde uitgangspunten in een worst case ruim aan de gestelde streefwaarden worden voldaan. In de alle perioden wordt de streefwaarde (45 dBA etmaal) op de woning Anem 4 overschreden, de bovengrens (50 dBA etmaal) wordt niet overschreden. Met een dichte schutting (h=2.35 m) over een afstand van 12 m is deze overschrijding overdag te voorkomen . Voor een geluidreductie op de verdieping moet het scherm veel langer en hoger zijn, dat is landschappelijk niet gewenst.

Maximale geluidniveaus LAmax
Bij alle woningen, uitgezonderd het Anem 4, kan onder de genoemde uitgangspunten in een worst case ruim aan de gestelde streefwaarden worden voldaan. De geplande woning nr 4 is ook veruit maatgevend voor de beoordeling van de maximale geluidbelasting. In de dagperiode bestaat een kans op de overschrijding bij deze woning van de streefwaarde van 65 dBA voor piekgeluiden t.g.v. het rijden van de vuilniswagen en stemgeluid. Indien niet aan de streefwaarden kan worden voldaan kunnen de normen met 5 dBA worden verhoogd mits voldoende gemotiveerd (stap 3 VNG).
De overschrijding vindt plaats wanneer op het grasveld ten noorden van de boerderij tijdens activiteiten luid wordt geschreeuwd (LWAmax = 110 dBA), dit is niet te voorkomen en inherent aan de activiteiten. Om piekgeluiden LAmax van 65 dBA en hoger te voorkomen zou de afstand van de rekenpunten 1 en 3 (dagperiode) tot aan de bron (stem) minimaal ±50 moeten bedragen. Wanneer van deze zone wordt uitgegaan is vrijwel geen ruimte meer voor activiteiten op het grasveld te noorden van de boerderij. Voor de beoordeling van piekgeluiden wordt aangesloten op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (HRIV). Hierin wordt op basis van de beschikbare kennis omtrent hinder door maximale geluidsniveaus een niveau van 70 dB(A) etmaalwaarde acceptabel geacht.
De maximale grenswaarde van 70 dBA wordt in punt 1 met 1 dBA licht overschreden. Met een dichte schutting (h=2.35 m) over een afstand van 12 m is deze overschrijding te voorkomen. Omdat de piekgeluiden niet boven het maximum van 70 dBA uitkomen wordt dit conform de HRIV acceptabel geacht voor een goed woon- en leefklimaat.
Op de achtergevel van de berging (bouwblok) in punt 8 is de overschrijding van de maximale grenswaarde (70 dBA) max. 5 dBA in de dag. Punt 8 wordt als berging niet in beschouwing genomen.
De andere activiteiten en toestellen waarbij veel piekgeluiden voorkomen liggen op voldoende afstand uit de woning het Anem 4. Door de grote afstand en afscherming door gebouwen liggen de piekgeluiden bij de overige woningen in alle perioden ruim onder de gestelde grenswaarden.

Indirect lawaai
De 50 dBA geluidcontour t.g.v. het indirecte lawaai op de Het Anem ligt op 16 m uit de wegas. Omdat de woningen langs de route tot de aansluiting met de N-337 op grotere afstand zijn gelegen wordt de voorkeursgrenswaarde onderschreden.

Maatregelen en het BBT-principe
Conform de Wet milieubeheer mag van een bedrijf worden verwacht dat de geluidemissie van akoestisch relevante geluidbronnen binnen redelijke grenzen en de stand der techniek zo veel mogelijk moet worden geminimaliseerd (het BBT-principe). Bij de het activiteitencentrum wordt door een gunstige positie van toestellen (klimtoren, trampoline, speeltoestellen), parkeerterrein, het terras en de zwemvijver bereikt dat stemgeluid op ruime afstand van woningen plaats vindt. De gevel van de deel wordt voldoende geïsoleerd zodat bij de maatgevende geplande woning geen muziekgeluid waarneembaar is.

Verkeersgeluid
Onderstaand is een uitsnede met daarop de geluidsgegevens van de geluidscontour 2020 uit het milieumodel (verkeersmilieukaart) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0014.jpg"

Afbeelding - Geluidscontour als gevolg van de provinciale weg


Alleen voor het witte hoekje rechtsonderaan de kaart zou bij woningbouw geen akoestisch onderzoek worden gevraagd. De activiteitenboerderij is echter geen geluidsgevoelig gebouw en het recreatieterrein is geen geluidsgevoelig terrein, dus akoestische onderzoeken vanwege wegverkeers-, spoorweg- of industrielawaai zijn niet noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In het ondernemingsplan is aangegeven dat er naar verwachting circa 10.690 gasten per jaar op de activiteitenboerderij af zullen komen. Gemiddeld betreft dit 41 gasten per dag (met het oog op de dagen dat de activiteitenboerderij is geopend). Gezien de ligging van de locatie in het buitengebied, kan ervan uit worden gegaan dat het gros van deze bezoekers met de auto zal komen. Veel daarvan zullen echter gezamenlijk van een auto gebruik maken.

Op basis van de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil is bekeken of de er sprake is van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit.
De NIBM-tool gaat uit van een Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. In de berekening is een ruimere toename van verkeersbewegingen aangehouden dan dat daadwerkelijk het geval zal zijn. Als wordt gerekend met een toename van 40 verkeersbewegingen per dag (weekdaggemiddelde), waarvan 5% zou bestaan uit vrachtverkeer voor catering, is er geen sprake van "in betekenende mate".

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013001042-0201_0015.png"

Afbeelding - Berekening NIBM-tool (bron: Infomil)

Aangezien de daadwerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen minder zal zijn dan waarmee is gerekend, kan worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

In het plangebied gelden de woning en horecagelegenheid als geurgevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 650 meter ten noorden van het plangebied. Deze afstand is dermate groot, dat er geen sprake is van belemmering in de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf. Daarbij wordt opgemerkt dat de woning in het plangebied in de huidige situatie reeds aanwezig is en al een potentiële belemmering zou kunnen vormen. Het omvormen tot een activiteitenboerderij vormt daarom geen nadere belemmering ten opzichte van de huidige situatie.

Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

Direct ten noorden van het plangebied is een agrarisch loonbedrijf gevestigd. Dit geldt als een inrichting met een milieucategorie 3.1. De grootste afstand waarmee rekening moet worden gehouden is 50 m ten aanzien van het aspect geluid. Binnen deze afstand worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het agrarisch loonbedrijf wordt dan ook niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Waterparagraaf

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

De waterbeheerder in het plangebied is het Waterschap Groot Salland. In de nieuwe situatie wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Wel is er sprake van de aanleg van een parkeervoorziening (verharding) en de aanleg van een vijver. Aangezien het plangebied naast de primaire waterkering van de rivier De IJssel ligt en de voorgenoemde veranderingen in het plangebied worden doorgevoerd, is in een vroegtijdig stadium reeds advies gevraagd aan het Waterschap Groot Salland.

Uit dit advies is gebleken dat als gevolg van het aanleggen van de vijver mogelijk 'piping' kan optreden. Dit kan ontstaan wanneer de kleilaag wordt doorbroken bij het afgraven van de grond en houdt in dat er water door een (in dit geval) dijk stroomt als gevolg van een groot waterstandsverschil. Het Waterschap heeft aangegeven dat hier onderzoek naar uitgevoerd dient te worden. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd in het kader van de benodigde watervergunning.
Op advies van het Waterschap heeft de vijver een eigen bestemming gekregen. Dit om te voorkomen dat de vijver alsnog op een andere locatie (bijvoorbeeld dichter bij de dijk) kan worden gerealiseerd binnen de hoofdbestemming. Dit advies is overgenomen in onderhavig plan.

Ten behoeve van de toegangsweg tot het perceel, wordt een reeds aanwezige dam verbreed tot een totale breedte van circa 5 meter. Het Waterschap heeft aangegeven hier geen problemen mee te hebben. Ook hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Tenslotte heeft het Waterschap aangegeven dat bij een toename van 1.500 m² of meer aan verharding, er compensatie moet plaats vinden in de vorm van waterberging. In onderhavig plan omvat alleen de nieuwe parkeervoorziening een toename van verharding. Deze parkeervoorziening blijft echter ruim onder de 1.500 m², waardoor er geen sprake is van een compensatieplicht.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer
De activiteitenboerderij zal naar verwachting circa 10.690 bezoekers per jaar aantrekken. Gemiddeld betreft dit 41 gasten per dag (met het oog op de dagen dat de activiteitenboerderij is geopend).

Het plangebied wordt ontsloten via Het Anem, een parallelweg van de N337. Deze weg komt in het zuiden uit in de kern Wijhe. Tevens sluit de weg op diverse plaatsen aan op de N337. Daarmee is de locatie goed bereikbaar voor verkeer.

Fiets- en wandelstructuren
Zowel de N337 als Het Anem zijn aangewezen als landelijke fietsroute (LF-route). De locatie sluit hier direct op aan, wat voor zowel de locatie zelf als voor de LF-route een verrijking vormt. Recreatieve gebruikers van de activiteitenboerderij kunnen zo gebruik maken van de bestaande fietsroutestructuur. Omgekeerd kunnen recreatieve gebruikers van de bestaande routestructuur gebruik maken van de nieuwe accommodatie.

Parkeren
Op de locatie zal een parkeervoorziening worden aangelegd op eigen terrein. De parkeervoorziening biedt ruimte aan 45 auto's. Voor het gemiddelde aantal gasten per geopende dag biedt dit ruim voldoende parkeergelegenheid om de parkeerdruk op te vangen. In het hoogseizoen is gemiddeld sprake van 62 gasten per geopende dag. Ervan uitgaande dat niet alle gasten met de auto naar het plangebied toekomen en veel mensen gezamenlijk met de auto zullen gaan, is er zelfs in het hoogseizoen sprake van voldoende parkeergelegenheid.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

Het bestemmingsplan is opgezet als een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de toegestane functies en maten zijn op de verbeelding en in de regels geregeld.

5.2 Bestemmingen

Gemengd (enkelbestemming)
Deze bestemming is bedoeld voor horecabedrijven en dagrecreatieve voorzieningen op te richten. Er is één bedrijfswoning toegestaan, waarvan de inhoudsmaat in de regels is opgenomen. In de regels zijn ook de goot- en bouwhoogten opgenomen voor alle bouwwerken. De aanwezige bebouwing is aangemerkt als "karakteristiek". Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen deze aanduiding nadere eisen te stellen aan nieuw te bouwen bebouwing. Het oprichten van speeltoestellen en klimwanden is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - speeltoestellen en klimwanden'. Hierdoor wordt het niet alleen mogelijk om speeltoestellen en klimwanden buiten het bouwvlak op te richten, maar wordt tevens gezorgd dat deze niet binnen een afstand van 50 m van Anem 4 kunnen worden opgericht.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden kan worden afgeweken van het maximaal toegestane oppervlak aan bedrijfsgebouwen.

Voor het aantal evenementen dat gehouden mag worden is een specifieke gebruiksregel opgenomen.

Van het gebruik van de gronden kan onder voorwaarden worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning, om kleinschalig kamperen toe te staan als nevenfunctie.

Groen (enkelbestemming)
Deze bestemming regelt de aanleg van een zogenoemde 'groene buffer'. Binnen deze bestemming kunen groenvoorzieningen gerealiseerd worden, die bijdragen aan een goede landschappelijke inpassing van het terrein en die tevens fungeren als buffer tussen de activiteitenboerderij en het perceel Anem 4. Binnen deze bestemming zijn voor het overige watergangen toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

Water (enkelbestemming)
Deze bestemming is onder andere bedoeld voor water en dagrecreatie. Voor het bouwen geld dat er alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Tevens is de maximale hoogte van deze bouwwerken bepaald.

Waarde - Archeologie - 1 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor die gronden die mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, geldt een omgevingsvergunningplicht, wanneer deze meer dan 2.500 m² beslaan en dieper dan 50 cm onder het maaiveld.

Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die mede bestemd zijn voor de bescherming van de aanwezige waterkering (dijk) waar de N337 overheen loopt. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. De hoogte daarvan is in de regels bepaald. Ten behoeve van de andere op deze gronden aanwezige bestemmingen mag alleen worden gebouwd als het gaat om vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Hiervan kan door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken. Voorafgaand aan een eventuele afwijking moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering of de uit te voeren bouwactiviteiten.

5.3 Algemene en Overgangsregels

5.3.1 Anti-dubbeltelbepaling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.

5.3.2 Algemene bouwregels

Deze regels dienen om te voorkomen dat bouwwerken die qua plaats en afmetingen afwijken van de bestemmings- en andere regels, maar wel legaal tot stand zijn gekomen, ten onrechte onder het overgangsrecht komen te vallen.

5.3.3 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik van gronden en bouwwerken in strijd is met de betreffende bestemming. Het gaat onder andere om het gebruik van gronden en bouwerken als of ten behoeve van een seksinrichting.

5.3.4 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van de algemene gebruiksregels, ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw of bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte voor mantelzorg.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van de bestemmingsregels voor het vergroten van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijen.

Tenslotte kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van de algemene bouwregels om de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen te herbouwen.

5.3.5 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk wijzigen als uit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

5.3.6 Algemene procedureregels

Ten aanzien van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is in artikel 3.6, lid 4 Wro bepaald dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze waarop dat gebeurt is aangegeven in deze Algemene procedureregels. Betreffende alle andere besluiten die in het kader van het plan kunnen worden genomen, bevat de Wabo in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht de nodige procedureregels.

5.3.7 Aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. brandweeringang;
  • c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. de ruimte tussen bouwwerken;
  • e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
5.3.8 Overgangs- en slotregels

Ingevolge het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dienen de overgangsregels met deze formulering in de regels van een bestemmingsplan te worden opgenomen.

De slotregel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

PM

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Er is geen sprake van een bouwplan, zoals opgenomen in artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Hoewel horeca hierin wordt genoemd, wordt niet voldaan aan de ondergrens van een cumulatieve oppervlakte van 1.500 m² ten behoeve van deze horeca. De economische uitvoerbaarheid van het plan hoeft derhalve niet te worden aangetoond middels een exploitatieplan.

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De gemeente Olst-Wijhe en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten. De onderhavige ontwikkeling heeft dan ook geen financiële gevolgen voor de gemeente.