direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welsumerwaarden
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die erop gericht is de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De KRW schrijft voor dat het oppervlakte- en grondwater van alle wateren in 2015 van goede chemische kwaliteit moet zijn en dat de ecologische kwaliteit van het water in orde moet zijn. Dit geldt ook voor de waterkwaliteit en het ecologisch potentieel van de IJssel. Om de gewenste situatie voor de IJssel te realiseren, is een aantal maatregelen vereist.

Rijkswaterstaat en Waterschap Vallei en Veluwe werken samen aan de opgave KRW IJssel. De inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de plannen ligt bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeheer en het ecologisch potentieel in het winterbed van de IJssel. Waterschap Vallei en Veluwe is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma KRW IJssel. Dit programma bestaat uit op zichzelf staande projecten. De projecten liggen langs de IJssel vanaf het Apeldoorns Kanaal bij Dieren tot en met de Koppelerwaard bij Wilsum.

De Welsumerwaarden maken onderdeel uit van de opgave KRW IJssel. Binnen deze opgave is er voor gekozen om in de Welsumerwaarden een nevengeul te realiseren. Besloten is de geul te combineren met de hoogwatergeul die gerealiseerd wordt in de Welsumerwaarden. Hierdoor ontstaat een meestromende nevengeul van circa 2,1 km. Dit sluit aan bij één van de meest belangrijke doelopgaven voor de IJssel: de realisatie van ondiep, stromend water. Dit levert de benodigde leefgebieden op.

Om het aanleggen van de nevengeul in de Welsumerwaarden mogelijk te maken is het noodzakelijk het vigerende bestemmingsplan te wijzigen. Met een bestemmingsplanwijziging kunnen de functies natuur en water mogelijk gemaakt worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het gebied waarbinnen de nevengeul aangelegd wordt. Het plangebied is gelegen buitendijks in de Welsumerwaarden ten westen van de IJssel. Het plangebied ligt ten noorden van de kern Welsum en ten noordwesten van de kern Olst. De begrenzing van het plangebied is in afbeelding 1.1 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

  • Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden (vastgesteld 21 januari 2013).

Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' past de nevengeul niet.

De partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden biedt echter wel de mogelijkheid de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' te wijzigen in de bestemming 'Natuur', waarbinnen de nevengeul wel past.

Aan de wijziging van de bestemming kan medewerking verleend worden indien de productiegerichte agrarische bedrijfsvoering ter plaatse beëindigd is. De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden mits:

  • het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag vooraf is gehoord;
  • een belangenafweging plaatsvindt van:
    • 1. de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden, welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
    • 2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven worden geschaad;
    • 3. de mogelijke gevolgen van deze wijziging voor de waarde van het gebied, indien van toepassing, als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Internationaal beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds december 2000 van kracht en verplicht lidstaten in zijn algemeenheid om alle wateren te beschermen, verbeteren en/of te herstellen teneinde in 2015 een goede toestand te hebben bereikt. De KRW gaat uit van een aanpak waarin internationale stroomgebieden centraal staan. Tot het internationale stroomgebied van een rivier behoort niet alleen het water van de rivier zelf maar al het water in de betreffende regio, dus ook vertakkingen, meertjes - zelfs zandafgravingen die niet in contact staan met andere oppervlaktewateren. Zo'n internationaal stroomgebied wordt een stroomgebieddistrict genoemd. Verschillende landen kunnen deel uitmaken van een stroomgebieddistrict. Door voor een dergelijke aanpak te kiezen voorkom je dat het ene land beslissingen neemt die negatief uitpakken voor het andere, meer stroomafwaarts gelegen land. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde. Nederland maakt voor elk van deze stroomgebieden aparte beheersplannen.

De rivieren zijn bij de implementatie van de KRW in Nederland gekarakteriseerd als 'sterk veranderd water'. Dit betekent dat er sprake is van zodanige hydromorfologische ingrepen (dijken, stuwen en dergelijke) dat het bereiken van de goede toestand die hoort bij een volledig natuurlijke situatie niet haalbaar is. Voor deze categorie wateren moesten in 2009 de te bereiken doelen zijn geformuleerd in termen van 'goed ecologisch potentieel'. Volgens de KRW dient te worden nagegaan of de hydromorfologische ingrepen volledig ongedaan gemaakt kunnen worden. Evident is dat de dijken en stuwen onmisbaar zijn voor onder meer de veiligheid, scheepvaart en het zoetwaterbeheer. Bij het opstellen van het stroomgebiedbeheerplan zal dit worden gemotiveerd. In dit conceptbeheerplan zal ook worden beschreven hoe het formele KRW-doel 'goed ecologisch potentieel' moet worden gedefinieerd en welke mitigerende maatregelen daarvoor nodig zijn. De KRW heeft als doel te komen tot een internationaal afgestemd stroomgebiedsbeheer. Nederland zal daarvan als benedenstrooms gelegen deltagebied profiteren. Bovenstroomse reductie van verontreiniging zal in zijn algemeenheid leiden tot schoner sediment en schoner water.

In het algemeen kan worden gesteld, dat het geven van meer ruimte aan de rivier in belangrijke mate bijdraagt aan het ecologische herstel van rivieren. Bij de uitwerking van de morfologische maatregelen in het stroomgebiedbeheerplan 2009-2015 is de besluitvorming in het kader van de PKB voor de Rijntakken het uitgangspunt. Binnen de randvoorwaarden van de PKB zal er bij de nadere uitwerking en de uitvoering van de verschillende projecten wel moeten worden gestreefd naar verdere optimalisatie van de bijdrage die aan de KRW-doelen kan worden geleverd.

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

Het IJsseldal is aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijngebied). Een groot deel van het plangebied is ook aangemeld als Habitatrichtlijngebied. De IJssel kwalificeert zich als wetland van internationale betekenis voor watervogels onder de Wetlands-Conventie (voor de Kleine zwaan, Wilde zwaan en Kolgans). Bij de Habitatrichtlijn gaat het om specifieke habitats, zoals stroomdalgraslanden en ooibossen en voor de Vogelrichtlijn om broedvogels zoals overwinterende zwanen, eenden en ganzen gebonden aan de graslanden, plassen en moerassen in de uiterwaarden. De aanwijzing van de Fortmonder- en Welsumerwaarden als Vogelrichtlijngebied heeft plaatsgevonden op basis van het voorkomen van 5 soorten broedvogels en 27 soorten niet-broedvogels. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is inmiddels vertaald in de Natuurbeschermingswet (Nbw).

Europese Richtlijn overstromingsrisico's

De in november 2007 van kracht geworden Europese 'Richtlijn overstromingsrisico's' (ROR) verplicht de Europese lidstaten tot het inrichten van een planstelsel voor het beheersen van overstromingsrisico's dat:

  • internationaal is afgestemd (solidariteit, niet-afwentelen);
  • de veiligheidsketen volgt;
  • afstemt met het planstelsel voor de KRW en
  • gebruik maakt van drie instrumenten: een voorlopige risicobeoordeling, kaarten en risicobeheersplannen.

De Richtlijn biedt het kader voor een betere bescherming tegen overstromingen, anticiperend op klimaatverandering. Bovendien biedt het de burgers, bedrijven en overheden duidelijkheid over mogelijke overstromingsrisico's (welke gebieden en hoe groot) en wat daaraan wordt gedaan (en door wie) om die te verminderen (doelstellingen en maatregelen). In 2009 is deze richtlijn in de nationale wetgeving overgenomen.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het kabinet kiest ervoor de normering uit het Barro zoveel mogelijk direct te laten doorwerken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Leefbare en veilige omgeving

De SVIR zet in op een leefbare en veilige omgeving. Nederland heeft een goede milieukwaliteit en diverse unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waardoor Nederland aantrekkelijk is om in te wonen en werken. De eeuwenlange strijd tegen het water maakt dat Nederland de best beveiligde delta ter wereld is. Daarnaast kent Nederland kenmerkende cultuurlandschappen en stads- en dorpsgezichten die over de hele wereld bekend staan als typisch Nederland.

Deze unieke waarden dienen beschermd en behouden te worden. De gevolgen van klimaatverandering zetten de bescherming tegen overstromingen en zoetwatervoorziening van Nederland onder druk. Hogere temperaturen leiden tot uitzetting van het zeewater en het smelten van gletsjers en ijskappen waardoor de zeespiegel stijgt. Ook ontstaan steeds vaker extremen: periodes met veel neerslag en piekafvoeren in de rivieren enerzijds en lange periodes van droogte, hitte en lage waterstanden anderzijds. Langere droogteperioden kunnen leiden tot watertekorten voor landbouw en natuur (zoetwatervoorziening, verzilting). Het klimaatbestendig maken van het watersysteem en de ruimtelijke inrichting vraagt om een integrale aanpak van de gezamenlijke overheden, waarbij de wateropgaven in samenhang worden bekeken met andere beleidsterreinen zoals natuur, landbouw, verstedelijking en economie.

Waterveiligheid en zoetwatervoorziening

Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het borgen van de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening vraagt ook in de komende decennia om ingrepen, teneinde het systeem op orde te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Preventie is de primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

De volgende punten uit het Barro zijn onder meer van belang voor het wijzigingsplan:

  • Om overstromingen te voorkomen moeten de grote rivieren voldoende afvoer- en bergingscapaciteit hebben. Ontwikkelingen die tot belemmering daarvan leiden moeten worden tegengegaan. Het rijk begrenst in het ontwerpbesluit het rivierbed van alle grote rivieren, verdeeld in een stroomvoerend en een bergend deel. In het gehele rivierbed zijn in beginsel geen nieuwe bestemmingen of gebruiksfuncties toegestaan die nadelige gevolgen hebben voor het veilig en doelmatig gebruik en de ecologische toestand van het rivierbed of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de vergroting van de afvoercapaciteit van het rivierbed.
  • De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de ecologische hoofdstructuur vormen. Voor de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe: nieuwe activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten zijn verboden, tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. De provinciale regels dienen te bewerkstelligen dat bestemmingsplannen in de Ecologische hoofdstructuur in beginsel geen bestemmingen mogelijk maken die per saldo de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische hoofdstructuur significant aantasten

2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving

van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit;

De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige

generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun

behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om transparante afweging van ecologische, economische

en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijke handelen en natuurlijke

processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is."

Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke

processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te

zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële

gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijf-slocaties noodzakelijk.
  • Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de

Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en

stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit

model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes
  • 2. ontwikkelingsperspectieven
  • 3. gebiedskenmerken

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel

mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en

stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie

beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust-en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk

is en of er behoefte aan is, waar dat past in de ontwikkelingsperspectieven en hoe het uitgevoerd kan

worden.

Toetsing van het intitiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Waterveiligheid (bescherming tegen overstroming)

De provincie maakt water sturend in de ruimtelijke ordening. Het hoofdsysteem en de kleinere watersystemen krijgen meer ruimte onder andere door uitvoering van projecten voor Ruimte voor de IJssel.

EHS

Realisatie van de EHS - inclusief ecologische en robuuste verbindingszones - wordt gezien als een

belangrijk instrument voor het behoud van de biodiversiteit omdat daarmee een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden tot stand kan worden gebracht. De ambitie is om de EHS in 2018 gerealiseerd te hebben.

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke

kenmerken en waarden' van de EHS waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen

die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke

kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen

binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang

waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan.

Het plangebied is gelegen binnen de EHS. In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) wordt nieuwe natuur gerealiseerd langs de Nederlandse rivieren. Nevendoel van dit project is, in het kader van de NURG, het ontwikkelen van 450 hectare nieuwe natuur ter versterking van de EHS en Natura 2000-doelen. De te realiseren natuurdoelen zijn vastgelegd in de natuurbeheerplannen van de provincies Overijssel en Gelderland.

Natura 2000

Voor alle Natura 2000-gebieden worden beheerplannen gemaakt. De plannen geven een uitwerking van

de doelstellingen en de maatregelen die nodig zijn om die doelen te halen.

Het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied “Rijntakken - deelgebied Uiterwaarden IJssel”, aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De instandhouding en uitbreiding van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied vormen een belangrijke doelstelling van het project. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Rijntakken - deelgebied Uiterwaarden IJssel" is in ontwikkeling.

Ontwikkelingsperspectief

Op de Overzichtskaart van de provincie wordt het volgende ontwikkelingsperspectief

geschetst voor het plangebied; Ontwikkelingsperspectief 1. Zone Ondernemen met natuur en water (natuur en nieuw te realiseren natuur, netto begrensd). Deze zone bestaat uit de EHS, de gebieden waar water de bepalende functie is en (landbouw)gebieden waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers. De toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving richt zich in de gebieden buiten de EHS op beheer en versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het rivierengebied - rivier en uiterwaarden.

Norm rivierengebied (provinciaal belang): De rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren dienen een beschermende bestemming te krijgen, gericht op het instandhouden van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Dit wijzigingsplan is gericht op het ontwikkelen van natuur ten behoeve van de EHS en het Natura2000 gebied. Het wijzigingsplan heeft tevens tot doel water de ruimte te geven en het watersysteem te ontwikkelen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied ligt in het Rivierenlandschap - rivier en uiterwaarden.

Norm (provinciaal belang) Rivierenlandschap: In het rivierenlandschap dient het winterbed een beschermende bestemming te krijgen, gericht op instandhouding van de doorstroming van de rivier en instandhouding en versterking van natuur- en cultuurwaarden. In het winterbed zijn geen dan wel plaatselijk zeer beperkte aangepaste bebouwingsmogelijkheden. Handhaven dijk als scherpe grens tussen het domein van de rivier en omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element.

Middels een bestemming voor natuur waarbinnenn ook water is toegestaan, worden de waarden van natuur en water veilig gesteld. Het winterbed krijgt een beschermende dubbelbestemming. Nieuwe bebouwing is niet toegestaan.

Stedelijke laag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing.

Lust- en leisure laag

Deze laag is in het plangebied niet van toepassing.

Omgevingsverordening Overijssel

In de verordening zijn die zaken uit de Omgevingsvisie opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid juridisch is geborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de

Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

Voor onderhavig initiatief zijn de volgende zaken uit de Verordening relevant.

EHS

In Overijssel geldt voor de EHS het principe van realisering op vrijwillige basis. Bestaande (agrarische) activiteiten worden door het beleid voor de EHS niet belemmerd. Het rijksbeleid zoals dat in de Nota Ruimte is neergelegd voor de EHS, is het vertrekpunt geweest voor de regeling van planologische bescherming in de verordening. In de verordening is gekozen voor een vrijwaringsregime voor de gehele EHS zoals deze op kaart EHS, overige natuur en Nationale Landschappen nr. 09295050 is aangegeven. Dit vrijwaringsregime houdt in dat nieuwe ontwikkelingen worden tegengegaan wanneer die significante negatieve gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken van deze gebieden. Binnen het gebied dat aangewezen is als EHS wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen gebieden waar de beoogde natuurwaarden zijn gerealiseerd die als zodanig worden kunnen worden bestemd (bestaande natuur) en de gebieden waar dit (nog) niet is gebeurd (nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur).

Gebieden met risico op overstroming

Gebieden met risico op overstroming zijn gebieden in lage delen van Overijssel die geheel of gedeeltelijk omgeven zijn door primaire waterkeringen en waar het risico bestaat dat bij een doorbraak het gebied snel en diep dan wel minder snel en ondiep onderloopt. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart) en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Olst-Wijhe

De Structuurvisie Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe (d.d. 7 april 2008) en het Realisatiehoofdstuk (d.d. 14 april 2009). De toekomstvisie en het realisatiehoofdstuk zijn geactualiseerd en op een aantal punten herzien (vaststelling d.d. 12 december 2011). De structuurvisie geeft een samenhangend ontwikkelingsbeeld voor de hele gemeente in 2025, waarbij voor de kwantitatieve aspecten de planhorizon ligt op 2020. De visie is integraal van aard, omvat de hele gemeente en alle beleidsthema's. De Toekomstvisie geeft de richting aan van de ontwikkeling die de gemeente door zal maken. Het Realisatiehoofdstuk geeft aan hoe de gemeente dit wil bereiken.

Met de toekomstvisie positioneert Olst-Wijhe zich als een dynamisch gebied in de luwte tussen de twee netwerksteden Zwolle en Deventer, waar het aangenaam wonen, werken en recreëren is. In de visie zijn bouwstenen beschreven die het fundament voor de toekomst van Olst-Wijhe vormen.

Dit zijn de volgende bouwstenen:

  • Water als drager van de structuur;
  • Kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur;
  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Goed bereikbaar in de regio;
  • Een brede en gezonde landbouw;
  • Wonen als krachtig middel voor een vitale gemeente;
  • Een brede economische structuur;
  • Recreatie en toerisme als kwalitatieve groeimarkt.

Per bouwsteen is aangegeven wat de belangrijkste (beleids)kaders zijn en welke keuzes gemaakt worden. De bouwstenen die betrekking hebben op het initiatief zijn; water als drager van de structuur en kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur.

De wateropgave zal constant aandacht blijven vragen en water zal een belangrijk ordenend principe worden. De IJssel speelt een belangrijke rol in het watersysteem. In toenemende mate zullen restricties opgelegd worden aan rode ontwikkelingen. De uitdaging voor de toekomst is om te zoeken naar combinaties die mogelijk zijn tussen waterberging en andere functies. De gemeente geeft ruimte voor water en werkt naar een robuust systeem.

Ten aanzien van de bouwsteen kwaliteit en diversiteit van ecologie en natuur wordt in de toekomstvisie voorgesteld om de ecologische kwaliteiten in de gemeente te versterken. Dit komt de ecologische diversiteit van de gemeente ten goede en kan tevens bijdragen aan de versterking van het recreatieve en toeristische profiel van de gemeente. Het gaat dan met name om de IJsselvallei, waar al jaren wordt gewerkt aan de realisatie van grootschalige natte natuurgebieden. Versterking van de verschilllende karakteristieken en het versterken van de landschappelijke contrasten staat centraal in de toekomstvisie.

De IJsselvallei is landschappelijk gezien het belangrijkste element en heeft een nationale betekenis. De IJssel is een parel voor de gemeente. De opgaven zijn helder: ruimte voor de rivier vraagt om het vergroten van de capaciteit van de rivier en heeft grote vergravingen tot gevolg, waarbij een nauwe relatie met natuurontwikkeling ligt.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

De Welsumerwaarden liggen ten noorden van de kern Welsum en ten noordwesten van de kern Olst. Het plangebied is in agrarisch gebruik (weiland en bouwland).

3.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bestaat uit de uiterwaarden aan de westzijde van de IJssel in de gemeente Olst-Wijhe. Het gebied kent nu een agrarisch (weiland en bouwland) gebruik.

3.2 Landschap

Het plangebied ligt in het rivierenlandschap van de IJssel. Tijdens de voorlaatste ijstijd; het Saalien, bereikte het landijs Nederland. Eén van deze ijslobben heeft toen een weg gebaand op de plek waar nu het IJsseldal ligt. In deze laagte is in het Holoceen (de afgelopen 10.000 jaar) het huidige rivierlandschap ontstaan, doordat klei en zand door de rivier zijn afgezet.

De rivierafzettingen zijn pas gestopt na de aanleg van de dijken in de Middeleeuwen. In de periode voorafgaand aan de bedijkingen was er een versterkte sedimentatie van zand en klei – in deze tijd heeft het rivierenlandschap grotendeels zijn huidige landschappelijke karakter gekregen. De uiterwaarden en oeverwallen die nu langs de IJssel liggen zijn dus relatief jong, hoofdzakelijk gevormd na circa 400 na Christus. De meeste rivierduinen die in het landschap voorkomen zijn al eerder tijdens het Holoceen ontstaan. De toppen van deze duinen steken door de rivierafzettingen heen.

Het rivierenlandschap bestaat uit enerzijds een gordel van uiterwaarden, oeverwallen en rivierduinen dicht langs de IJssel en anderzijds een komgebied verderaf gelegen van de rivier. Het plangebied bevindt zich geheel in de gordel van uiterwaarden, oeverwallen en rivierduinen. Bij Welsum bevinden zich oude of verlandde nevengeulen. Het patroon van oude geulen laat zien hoe de rivier haar loop in vroeger tijden steeds opnieuw heeft verlegd. Inmiddels is de loop van de rivier vastgelegd door kribben en oeververdediging. Het vroeger dynamisch-natuurlijke rivierenlandschap is statisch (en op veel plekken agrarisch) geworden.

De hoofdstructuur van het huidige landschap wordt vooral bepaald door de morfologie van de ondergrond. Waardevolle kwaliteiten in het huidige landschap zijn daarom het onverstoorde kleinschalige reliëf, de hogere gronden met oude dorpen, boerderijen en kleinschalige landschapselementen, en de dijkstructuur met de doorbraakkolken. Kenmerkend visueel ruimtelijk beeld van het plangebied en omgeving is een kleinschalig en gevarieerd landschap, met open, deels agrarische uiterwaarden. Vanaf de dijk is de IJssel op sommige plekken te zien. De afwisseling tussen steden, dorpen en buitengebied maken dit gebied aantrekkelijk voor recreanten. Kleinschalige recreatie maakt de IJssel beleefbaar en zorgt voor een levendig karakter dat past bij de IJssel.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 KRW-doelen

In de Welsumerwaarden wordt een tweezijdig aangetakte, meestromende nevengeul gerealiseerd. De geul wordt gecombineerd met de hoogwatergeul die gerealiseerd wordt in de Welsumerwaarden. Hierdoor ontstaat een meestromende nevengeul van circa 2,1 km. Dit sluit aan bij één van de meest

belangrijke doelopgaven voor de IJssel: de realisatie van ondiep, stromend water. Een combinatie van het realiseren van variatie in substraat, stroomsnelheid en waterdiepte levert de benodigde leefgebieden op voor, met name, stroomminnende vissen en stroomminnende macrofauna.

Het uitgangspunt bij het ontwerp van meestromende nevengeulen is dat het de voorkeur heeft om de

nevengeulen in het zandpakket te realiseren. Het starten vanuit relatief schrale zanden sluit aan bij de

uitgangssituaties langs natuurlijke riviersystemen. Dergelijke situaties leiden tot een veel gevarieerdere

ecologische ontwikkeling dan bij het starten vanuit kleiige situaties. Het realiseren van een

meestromende nevengeul op zand leidt dan ook tot een hogere toegevoegde waarde vanuit de KRW.

Het verbeteren van KRW-natuurwaarden mag niet leiden tot een aantasting van (essentiële) bestaande

natuurwaarden. Specifiek aandacht is besteed aan beschermde natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000). Het deel van de Welsumerwaarden waar de KRW-maatregel wordt uitgevoerd valt binnen het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Het gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.

4.2 Ontwerp

De ligging van de geul wordt hoofdzakelijk bepaald door de aanwezigheid van particuliere gronden. In verband met deze particuliere eigendommen is het niet mogelijk om de geul flauw meanderend richting de bestaande noordelijke geul te ontwerpen. Na de doorsteek vanaf de IJssel volgen twee scherpe bochten. Omdat deze bochten worden vastgelegd wordt erosie voorkomen. Hiervoor wordt in principe zoveel mogelijk houten beschoeiing en/of oeverbeschoeiing gebruikt.

Na de twee scherpe bochten kan de geul vervolgens in de volgende buitenbocht vrij eroderen in een

oeverwal. Deze bocht wordt hier niet vastgelegd. De erosie die hier op kan treden wordt beperkt geacht

gezien de stroomsnelheden.

Na de niet-vastgelegde bocht loopt de geul naar de bestaande geul. In de dimensionering van het ontwerp is rekening gehouden met het profiel van deze bestaande nevengeul. De diepte en breedte hiervan voldoet aan het minimale natte doorstroomprofiel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301_0002.png"

Afbeelding 4.1 Ontwerp nevengeul Welsumerwaarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301_0003.png"

Afbeelding 4.2 Schetsontwerp bochtige middenloop

Het traject bevat een aantal haakse bochten. Deze bochten bevatten een stijlrand in de buitenbocht welke vastgelegd wordt in stortsteen en/of houten oeververdediging. Dit is geschikt leefgebied voor soorten als rivierdonderpad. De binnenbochten bestaan uit flauwe oevers.Dit conform de principes van natuurlijke processen.

Diversiteit in habitat wordt gerealiseerd door diversiteit in zowel het lengteprofiel (sterk meanderend

deel) als dwarsprofiel. De variatie in habitats volgt door aan te sluiten bij natuurlijke processen: ondiepe en flauwe binnenbochten tegen steilere buitenbochten.

De inundatiefrequentie op particuliere percelen mag niet toenemen.

De bestaande toegangsweg wordt middels een dam met duiker passeerbaar gemaakt. De toegangsbrug bij de monding van de nevengeul kan eveneens gebruikt worden als toegang tot het middenterrein.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..

Toetsing

Het graven van een nevengeul in de Welsumerwaarden gaat gepaard met grondverzet. Echter benaderd dit lang niet de 25 hectare die in lijst C van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1) is genoemd. Een m.e.r.-procedure is derhalve op basis van het Besluit m.e.r. niet verplicht.

Voor de opgave KRW IJssel is een Natuurtoets (KRW IJssel geulen cluster 3 Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet, Tauw bv, 3 april 2014, Bijlage 1) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat significant negatieve effecten op beschermde habitats en soorten op voorhand zijn uit te sluiten (zie hiervoor ook paragraaf 5.3). Derhalve is een Passende Beoordeling tevens niet noodzakelijk.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van het wijzigingsplan moet worden nagegaan of de in het plangebied te realiseren functies een belemmering betekenen of van invloed zijn op het wonen binnen (of in de directe omgeving van) het plangebied, of dat er functies in de omgeving van invloed zijn op realisering van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Het wijzigingsplan gaat niet uit van de realisatie van nieuwe woningen, dan wel voor wonen belemmerende activiteiten. Hierdoor is (nader onderzoek naar) een specifieke milieuzoneringsregeling niet noodzakelijk.

5.3 Natuur

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Toetsing

Cluster 3 van de opgave KRW-IJssel is een natuurtoets uitgevoerd (KRW IJssel geulen cluster 3 Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet, Tauw bv, 3 april 2014, Bijlage 1). De maatregelen in cluster 3 betreffen het aanleggen van geulen in:

  • Gelderse Toren
  • Reuversweerd
  • Rammelwaard
  • Katerstede
  • Welsumerwaarden
  • Vorchterwaarden
  • Buitenwaarden

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt alleen in Vogelrichtlijngebied. Er hoeft daarom alleen getoetst te worden op habitattypen en habitatsoorten waarvoor een complementair doel geldt.

In het plangebied komen geen (potentiële) locaties, (potentieel) leefgebied voor habitatsoorten met een complementair doel of bestaand of potentieel broedgebied voor kwalificerende broedvogelsoorten voor. Effecten op habitattypen, habitatsoorten en broedvogels zijn dan ook op voorhand uitgesloten.

De Welsumerwaarden heeft geschikt leefgebied voor vogels van open water en is geschikt voor soorten van graslanden. De graslanden dienen als leefgebied voor steltlopers of als foerageergebied voor eenden en ganzen.

Conclusie Natuurbeschermingswet:

  • Voor grasetende soorten is er een afname in foerageergebied. In de cumulatietoets wordt bepaald of deze afname in combinatie met andere projecten een effect op de instandhoudingsdoelen veroorzaken
  • De verstoring tijdens de werkzaamheden is tijdelijk en plaatselijk. De instandhoudingsdoelen worden met zekerheid niet geschaad
  • De ontwikkeling zorgt voor een uitbreiding van leefgebied van de wintertaling. Voor deze soorten is er een positief effect op het instandhoudingsdoel.

Flora- en faunawet

Behalve algemene broedvogels en rivierdonderpad zijn er geen beschermde soorten aanwezig in de Welsumerwaarden.

Alle soorten vogels zijn tijdens het broede beschermd. De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid om het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt te maken voor broedvogels, zodat er gewerkt kan worden tijdens het broedseizoen. De Welsumerwaarden zijn echter gelegen in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. De locaties zijn hierdoor beschermd als leefgebied van verschillende diersoorten. Het is daarom niet mogelijk om terreinen ongeschikt te maken voor broedvogels. Dat is in strijd met de Natura 2000 doelen. In het gehele plangebied worden broedende vogels verwacht. Het is daarom niet mogelijk om delen van de locaties aan te wijzen waar wel tijdens het broedseizoen gewerkt kan worden. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Een andere mogelijkheid is om tijdens het broedseizoen een broedvogelcheck uit te voeren. Als hieruit blijkt dat binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden geen broedende vogels aanwezig zijn, kan tijdens het broedseizoen worden gewerkt.

Voor de rivierdonderpad blijft met zekerheid voldoende potentieel leefgebied aanwezig in de IJssel. Bovendien worden in de geulen houtstructuren aangelegd die als nieuw leefgebied dienen. Er is daardoor sprake van een verplaatsing aan geschikt leefgebied voor de rivierdonderpad. De effecten van het verwijderen van stortstenen zijn daarom tijdelijk, na afronding van de werkzaamheden is weer even veel leefgebied voor de rivierdonderpad aanwezig. De uitvoering van de werkzaamheden gebeurt conform de Gedragscode Flora- en faunawet van Rijkswaterstaat. Hierdoor worden negatieve effecten zo veel mogelijk voorkomen.

De volgende maatregelen dienen getroffen te worden:

  • Geen werkzaamheden tijdens de broedperiode, of nadat is vastgesteld dat geen broedende vogels aanwezig zijn. De Flora- en faunawet wordt dan niet overtreden, een ontheffing is niet nodig.
  • Werken conform de Gedragscode Flora- en faunawet Rijkswaterstaat.

Conclusie

Ten aanzien van natuur zijn geen negatieve effecten te verwachten indien geen werkaamheden worden uitgevoerd tijdens de broedperiode en er gewerkt wordt conform de Gedragscode Flora- en faunawet Rijkswaterstaat.

Ten aanzien van het aspect natuur is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

5.4 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Toetsing

Er worden geen geluidgevoelige of geluidproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Voor wat betreft geluid is het plan daarom niet van invloed op de omgeving. Verder zijn er geen bestaande activiteiten in de omgeving van het plangebied die voor wat betreft geluid van invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Conclusie

Omdat het plan voor wat betreft het aspect geluid niet van invloed is op de omgeving is dit wijzigingsplan met oog op het aspect geluid uitvoerbaar.

5.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Toetsing

Met het wijzigingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden.

Conclusie

Het wijzigingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Toetsing

In het plangebied worden maatregelen getroffen van rivierkundige aard en vindt natuuraanleg plaats. Dit zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteiten.

Conclusie

Vanuit het ascpect externe veiligheid is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

5.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Toetsing

In het kader van de KRW-maatregel IJseel is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied van de Welsumerwaarden (Verkennend waterbodemonderzoek Welsumerwaarden, CSO, 24 februari 2014, Bijlage 2).

Het doel van het waterbodemonderzoek is het verkrijgen en interpreteren van gegevens over de kwaliteit en hergebruiksmogelijkheden van de (water-)bodem in het plangebied.

De bodem in het onderzochte deel van de Welsumerwaarden is heterogeen qua opbouw; deze bestaat uit afwisselend zand- en kleilagen. De kwaliteit van deze lagen is eveneens heterogeen van aard.

 

In het plangebied ligt een puinpad. De grond onder en rond het pad is verontreinigd tot Klasse B. In een ondergrondmonster aan het einde van de geul (noordkant) is de ondergrond ingedeeld in Klasse B door de aanwezigheid van minerale olie in het monster. Dit betreft op basis van het chromatogram oude deels verweerde olie.

Overige grond is schoon en kan vrij worden toegepast.

Grond die vrijkomt bij de werkzaamheden, kan binnen het gebied worden hergebruikt voor zover dit onder dezelfde condities plaatsvindt. Hierbij moet rekening gehouden worden met herkomst (laag) en de wijze van toepassing (zelfde laag en zone).

Ook buiten het gebied kan de vrijkomende grond hergebruikt worden. Hier moet wel rekening worden gehouden met de kwaliteit van de ontvangende bodem en bij landbodem tevens met de functie waarvoor de bodem wordt gebruikt. Klasse B materiaal wordt bij voorkeur toegepast in een grootschalige bodemtoepassing. Klasse B materiaal kan de toepassingsnormen voor landbodem overschrijden. Toepassing op landbodem is dan ook niet altijd mogelijk.

Conclusie

Het realiseren van het project leidt niet tot een negatief effect op de bodemkwaliteit. Het wijzigingsplan is voor wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

5.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Toetsing

Bestaande situatie

De grondwaterhuishouding in het projectgebied wordt in belangrijke mate beïnvloed door de IJssel. Dit is het gevolg van een relatief goed hydraulisch contact tussen de IJssel en het watervoerende pakket, doordat de kleilagen worden doorsneden. Bij Olst bestaat het bovenste deel van de bodem uit een pakket van kleien en zanden die door de IJssel zijn afgezet.

De IJssel doorsnijdt dit pakket en snijdt op de meeste plaatsen in tot in het watervoerende pakket. Dit watervoerend pakket heeft hier een totale dikte van ca 25 m en wordt aan de onderzijde begrensd door de zeer slecht doorlatende en aaneengesloten voorkomende kleilaag van de Formatie van Drenthe. In het grootste deel van het gebied komt verder in het watervoerende pakket de zogenaamde Eem-klei voor. Onder een belangrijk deel van het gebied (onder zowel de IJssel, de uiterwaarden als de binnendijkse gronden) ontbreekt deze kleilaag echter.

Onder droge tot normale omstandigheden (rivierpeilen NAP +1 tot 2 meter) stroomt het grondwater uit de omgeving naar de IJssel toe, met andere woorden: de IJssel draineert. Bij hoog water (peilen boven NAP+2,5 meter) infiltreert de IJssel en worden de grondwaterstijghoogten in het watervoerende pakket verhoogd. De grondwaterstroming verandert dan van richting: van de IJssel af naar het achterland. Bij een verdere stijging van het IJsselpeil en zal ook in de uiterwaarden de infiltratie toenemen.

In het achterland (achter de winterdijk) is aan de westzijde van de IJssel een systeem van oppervlaktewater (weteringen) aanwezig met een gereguleerd waterpeil. Dit systeem dient met name voor de ont- en afwatering van de komgronden. Het water wordt nabij Zwolle uitgeslagen op de IJssel. In het gebied juist ten oosten van Oene tussen de Groote Wetering en de Terwoldse Wetering is een intensief systeem van ontwateringsmiddelen aanwezig (greppels en slootjes).

Plan en effectbeoordeling

Het aanleggen van de nevengeul omvat ingrepen die ook (geo)hydrologische effecten met zich meebrengen, te weten:

  • Verandering weerstand deklaag: Als gevolg van de vergravingen van de aanwezige deklaag neemt de hydraulische weerstand van de deklaag af waardoor de interactie tussen het oppervlaktewater- en grondwatersysteem wordt versterkt;
  • Veranderingen oppervlaktewaterhuishouding: De aanleg van een nevengeul die in verbinding staat met de IJssel heeft een directe invloed op het grondwatersysteem omdat de geul door ontgraving in contact komt met het watervoerend pakket.

De toename van het verharde oppervlak is zeer minimaal. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Watertoets

Initiatiefnemer van dit wijzigingsplan is het ter plaatse bevoegde Waterschap Vallei en Veluwe. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Door de betrokkenheid van het Waterschap Vallei en Veluwe is de watertoets met goed gevolg doorlopen.

Conclusie

Het wijzigingsplan kan doorgang vinden op basis van het wateraspect.

Geohydrologisch onderzoek

Binnendijks

Voor de geohydrologische effecten op het binnendijks gelegen gebied is voor elke geul de verandering van de kwelflux onder de dijk door, de maximale verandering van de stijghoogte in het binnendijkse gebied en de maximale verandering van de freatische grondwaterstand bepaald. Uit de berekeningen volgt dat zelfs voor een extreme waterstand op de IJssel (MHW) de kwelverandering onder de dijk door minimaal is en de verandering van de freatische grondwaterstand in het binnendijkse gebied is in alle gevallen kleiner is dan 5 cm. Deze verandering valt binnen de algemeen gehanteerde onnauwkeurigheidbandbreedte en wordt als niet significant beschouwd. Voor de Buitenwaarden is eveneens een berekening gemaakt voor een waterstand die 1 keer per jaar voorkomt op de IJssel, omdat de effecten voor de extreme situatie, na afronding, mogelijk wel significant genoemd kunnen worden. Bij waterstanden die 1 keer per jaar voorkomen is de verandering van de freatische grondwaterstand veel kleiner dan 5 cm.

Voor de nevengeulen Welsumerwaarden, Yperenberg, Wilp, de Weerd, Dorperwaarden Oost en West, Rammelwaard, Reuversweerd en Gelderse Toren Geul is in de zomer mogelijk sprake van extra wegzijging richting de IJssel. Hierdoor is mogelijk sprake van grondwaterstandverlagingen in de zomer. Uit de berekening volgt dat in alle gevallen de verlaging van de freatische grondwaterstand in het binnendijkse gebied kleiner is dan 5 cm. Deze verandering valt binnen de algemeen gehanteerde onnauwkeurigheidsbandbreedte en wordt als niet significant beschouwd.

Buitendijks

Voor de buitendijkse effecten is in alle gevallen een inschatting gemaakt van de huidige grondwaterstanden in de uiterwaarden. Er zijn namelijk geen gegevens beschikbaar. Deze inschatting is altijd worst-case gemaakt, waardoor het maximale effect in de winter en in de zomer is bepaald. Indien sprake is van een effect dan is de invloedsfeer bepaald. Ook deze invloedsfeer is worst case, omdat uit is gegaan van de spreidingslengte in het watervoerend pakket. Bij de doorvertaling naar de invloedsfeer in het freatische pakket is een correctie uitgevoerd naar aanwezige ontwateringsmiddelen.

In de volgende tabel is de conclusie per nevengeul opgenomen. Voor de buitendijkse geohydrologische effecten is eveneens het maximale effect weergegeven. In de factsheets (bijlage 2 van het geohydrologisch onderzoek, Bijlage 4) is de maximale invloedsfeer opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301_0004.png"

Grondwater

De geul heeft geen effect op de waterstanden van de IJssel. De omliggende landbouwgronden zullen niet vaker dan nu overstromen. Het ontwerp is daarop ontworpen.

De grondwaterstanden kunnen als gevolg van de geul, wel iets veranderen. Naar verwachting is deze verandering nauwelijks merkbaar, omdat het hele gebied volledig rechtstreeks onder invloed staat van de IJssel. Volgens het in opdracht van het waterschap uitgevoerde geohydrologische onderzoek kan er een effect zijn op de buitendijks gelegen opstallen binnen een straal van 300 meter van de geul. Dit betreft twee woningen.

Om het effect van de geul op de grondwaterstanden precies te kunnen monitoren, legt het waterschap peilbuizen aan in het gebied. Voor alle zekerheid wordt bij alle woningen binnen een straal van 300 meter, zowel buitendijks als binnendijks, een nulmeting uitgevoerd.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Archeologie

In het kader van de Kaderrichtlijn Water-maatregelen voor de Gelderse IJssel is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch Bureauonderzoek KRW IJssel, Transect, 20 september 2013, Bijlage 3).

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied van de Welsumerwaarden een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingswaardenkaart van de gemeente Olst-Wijhe heeft het gebied een overwegend verstoord en lage archeologische verwachtingswaarde.

Het tracé ligt in een kronkelwaard, dat uit kronkelwaardgeulen en kronkelwaardruggen bestond. Dit landschap is op basis van de beschikbare informatie, afgegraven. Daarom heeft het plangebied voor wat betreft de Middeleeuwen en Nieuwe tijd een lage archeologische verwachting. Omdat het plangebied in een kronkelwaard ligt en hierbinnen is gemigreerd, is het onderliggende pleistocene landschap naar alle waarschijnlijkheid grotendeels geërodeerd. De diepte en aard van de afgravingen is onbekend.

 

Gezien dat uit de beschikbare informatie blijkt dat het plangebied is afgegraven en in een kronkelwaardzone ligt, zodat ook eventuele resten van het pleistocene landschap naar alle waarschijnlijkheid zijn geërodeerd, wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Er wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit betekent niet dat voor 100% kan worden uitgesloten dat hier geen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien hier tijdens de aanleg van de geulen en oevers toch archeologische waarnemingen of vondsten worden gedaan, bestaat een wettelijke verplichting om deze te melden. In de praktijk kan dit het beste bij het betreffende bevoegd gezag, regioarcheoloog of stadsarcheoloog.

Cultuurhistorie

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap is nog steeds zichtbaar door nog aanwezige cultuurhistorische structuren en elementen. In de Cultuurhistorische Atlas Overijssel wordt aangegeven welke elementen binnen het plangebied cultuurhistorisch waardevol zijn. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. In de directe omgeving van het plangebied, langs de dijk, bevinden zich historische boerderijen, dijkwoningen en het veerhuis bij Welsum, die ook beschermd zijn als gemeentelijk of Rijksmonument.

Het aanleggen van de nevengeul is niet van invloed op deze cultuurhistorisch waardevolle elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014002005-0301_0005.jpg"

Figuur 5.2 Waardevolle cultuurhistorie volgens de Cultuurhistorische Atlas Overijssel

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn geen belemmeringen te verwachten.

Door het opnemen van een dubbelbestemming ten aanzien van archeologische waarden worden mogelijk toch aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd.

Hiermee is het wijzigingsplan met oog op archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

5.10 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Toetsing

De verkeerssituatie veranderd niet door de aanleg van de nevengeul. Het is niet nodig aanvullende infrastructuur aan te leggen ten behoeve van de nevengeul. Ook is parkeergelegenheid niet nodig voor een nevengeul.

Conclusie

Met betrekking tot het aspect verkeer is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Op het wijzigingsplan Welsumerwaarden zijn de regels behorende bij het moederplan Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

7.1.1 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De ingrepen waarin dit wijzigingsplan voorziet vallen niet onder een van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.

Voor de realisatie van de KRW-opgaven is een projectbudget beschikbaar gesteld door Rijkswaterstaat. Realiseringskosten, exploitatiekosten en planschade ten gevolge van het realiseren van de nevengeul komen voor rekening van dit projectbudget.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Informatieavond

Op 8 september 2014 heeft in Welsum een informatieavond plaatsgevonden over de plannen voor de Welsumerwaarden. Deze informatieavond is redelijk goed bezocht (21 mensen). De sfeer kan gemoedelijk worden genoemd, met enkele bezorgde mensen. Vragen werden voornamelijk gesteld over het transport over de openbare weg (in tegenstelling tot via de IJssel, zoals ook gedaan is bij de NURG-projecten), mogelijke schade aan opstallen en vernatting van aanliggende gronden. Aan alle geuite bezorgheden zijn door het waterschap acties gekoppeld welke moeten leiden tot het wegnemen c.q. verminderen van zorgen.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een wijzigingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het wijzigingsplan is tot stand gekomen in nauw overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe en Rijkswaterstaat. Het wijzigingsplan is voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 21 november 2014 tot en met 1 januari 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingebracht.