direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welsum, noordwestelijke ontwikkeling
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Wat maakt dit plan mogelijk?

Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van de kern Welsum mogelijk, namelijk de bouw van 17 nieuwe woningen. Deze woningbouw vormt een belangrijke pijler voor de versterking van de leefbaarheid van Welsum. De bouw van nieuwe woningen leidt tot aanwas van jonge gezinnen, waarmee het voorzieningenniveau (school, sportvoorzieningen, etc) in stand kan worden gehouden.

De bouw van de woningen gaat gepaard met de realisatie van openbaar groen in de zuidrand van het gebied en een landschappelijk inpassing met lokaal groen (zoals fruitbomen en wilgen). Dit project wordt ook wel de afronding van het Middelstuk genoemd.

Op de luchtfoto in onderstaand figuur is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto van het plangebied

1.2 Aanleiding en proces

Dorpsontwikkelingsplan (DOP)

In het kader van burgerparticipatie hebben de inwoners van Welsum in 2009 een dorpsontwikkelingsplan (DOP) opgesteld. Bij de ontwikkeling van het plan zijn zoveel mogelijk inwoners uitgenodigd om mee te denken en te praten over de huidige en toekomstige leefbaarheid in het dorp. Het DOP geeft aan op welke wijze de inwoners de kern nu beoordelen en geeft de gewenste ontwikkelrichting aan.

In het DOP wordt aangegeven dat het gewenst is om een visie op te stellen waarin wordt aangegeven waar woningbouw kan plaatsvinden. Hiertoe is de visie 'DOP Bouwen' opgesteld door de werkgroep 'Bouwen'. Het doel van de visie is dat wordt aangegeven hoe deze woningbouwbehoefte voor Welsum kan worden ingevuld.

DOP Bouwen

Door de werkgroep Bouwen is een inventarisatie gemaakt van mogelijke bouwlocaties. Elke locatie is door de werkgroep besproken, waarbij de sterke en zwakke punten van de locaties benoemd zijn. Een aantal locaties is afgevallen, maar ook zijn locaties als 'sterk' (kansrijk) bestempeld.

Voor alle locaties heeft de werkgroep ook enkele algemene aandachtspunten geformuleerd:

  • 1. de landschappelijke waarden moeten worden versterkt;
  • 2. de landschappelijke inpassing moet worden gewaarborgd, vooral in het buitengebied.

Door de werkgroep is aan de hand van de sterke en zwakke punten, een discussie geweest over de prioritering. Dit betekent dat niet alle locaties ingevuld kunnen worden, ook omdat er geen onbeperkte vraag naar woningen is. De werkgroep heeft uiteindelijke de volgende prioritering gekozen:

  • 1. Locatie Brabantse Wagen.
  • 2. Pastorie en 'Coolsingel'.
  • 3. Afronden Middelstuk.

Vervolg

Nadat de gemeente het DOP grotendeels omarmd heeft, is getracht om grond te verwerven voor de voorliggende locatie (Middelstuk II). De gemeente is hier niet in geslaagd en heeft hier ook niet verder op ingezet, mede vanwege de economische omstandigheden en de daarbij horende veranderende rol van de overheid. Uiteindelijk is het een private partij gelukt de gronden te verwerven om alsnog uitvoering te kunnen geven aan het DOP.

Dit heeft geresulteerd in afspraken met de gemeente. In deze afspraken is onder andere bepaald dat in totaal ruimte wordt geboden voor 21 woningen. De bedoeling is dat dit gefaseerd aangeboden wordt, afhankelijk van de vraag en behoefte.

Uitspraak Raad van State

De afspraken uit het DOP zijn vervolgens vertaald in het bestemmingsplan 'Welsum, noordwestelijke ontwikkeling'. Dit plan is op 26 mei 2014 vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is door drie partijen beroep ingesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een aantal van de beroepsgronden gegrond verklaard en het bestemmingsplan op 4 februari 2015 vernietigd.

Omdat het nog steeds de wens van de gemeente is om de kern van Welsum uit te breiden, wordt met dit plan opnieuw een bestemmingsplan in procedure gebracht. Bij het bepalen van de gewijzigde uitgangspunten, zijn de bewoners van het Middelstuk en overige belanghebbenden betrokken.

Ten opzichte van het eerder vastgestelde plan, omvat dit plan de volgende gewijzigde uitgangspunten:

  • maximaal 17 woningen in plaats van 21;
  • aanpassing van het aantal woningen leidt tot een gewijzigde stedenbouwkundige opzet, waarin tevens voldoende ruimte voor parkeren wordt gereserveerd;
  • de landschappelijke inpassing wordt publiekrechtelijk geborgd.

Verder is de toelichting op onderdelen aangevuld, onder meer met het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking, een expliciete toets aan de bepalingen uit de provinciale omgevingsverordening en waar nodig is de tekst afgestemd op het nieuwe stedenbouwkundige ontwerp.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 mei 2012 en in werking getreden op 9 augustus 2012.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

2.1.1 Landschapskenmerken

Welsum ligt op de westelijke oever van de IJssel en maakt onderdeel uit van het oeverwallenlandschap. Welsum. De oeverwal is van oorsprong de plek die als eerste werd bewoond in de IJsseldelta, omdat deze gebieden iets hoger liggen dan het achterliggende land. Op de oeverwallen liggen de rivierdijken, de uiterwaarden en veelal oude dorpjes. Door hun lange bewoningsgeschiedenis, hun relatieve hoogte en de zandige samenstelling van de ondergrond zijn oeverwallen relatief afwisselende landschappen met onder meer akkers, boomgaarden, erven en beplantingen. Daarnaast kenmerkt het landschap zich door een onregelmatige verkaveling en een mix aan functies. Veel boomgaarden zijn inmiddels gerooid en veel kavelgrensbeplantingen zijn verdwenen.

In onderstaande kaartbeelden is weergegeven op welke wijze de kern Welsum en het omliggende landschap zich de afgelopen eeuw heeft ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0002.png"

Figuur 2.1 Topografische kaarten

Een vergelijking tussen de topografische kaarten laat een duidelijke toename van bebouwing zien. Ook de schaalvergroting van de landbouw, en daarmee onder andere het verdwijnen van beplanting op de perceelsgrenzen, is hieruit goed af te lezen. Goed waarneembaar is ook dat de afgelopen eeuw meer ruimte is vrijgemaakt voor het bergen van water.

2.1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van het dorp Welsum aan sluit aan op bestaande bebouwing en bestaande functies in het dorp. Ten oosten van het plangebied ligt het Middelstuk, een van de laatste grotere dorpsuitbreidingen. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de tennisbanen. Het westen en noorden van het plangebied grenzen aan het agrarische landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0003.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto van het plangebied

Het plangebied is onbebouwd en in gebruik als landbouwgrond. De locatie is onderdeel van het rivierenlandschap, nader gekenmerkt als overwalgebied. Bij ontwikkelingen in dit gebied is in het landschapsontwikkelingsplan het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied door middel van karakteristieke landschapselementen het uitgangspunt. Dit is vertaald in het voorliggende plan waar in paragraaf 2.2 verder op ingegaan wordt. Ter illustratie onderstaand enkele foto's van de locatie op dit moment.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0004.png"

Figuur 2.3 Fotoimpressie van de huidige locatie en de directe omgeving

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

Het plan voorziet in de bouw van zeventien levensloop bestendige woningen. Het gaat om 10 koopwoningen in de lage prijsklasse (starterswoningen), 4 woningen in de midden prijsklasse en 3 woningen in het hoge prijsklasse. Dit leidt tot een mix van vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen met een open ruimte in het midden. De schaal en typering van de kavels en (maatvoering van)woningen wordt afgestemd op het karakter en de reeds aanwezige woningen in het Middelstuk. De kavelgrootte varieert van circa 150 m² voor een rijwoning tot circa 500 m² voor een vrijstaande woning en is hiermee passend in de dorpse schaal van Welsum en sluit aan bij het karakter van het Middelstuk. Verder wordt tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen een groenstrook van 8 meter aangelegd (met vervolgens een strook van 2 meter waar geen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd), waardoor de bestaande woningen aan de rand van het Middelstuk enige 'ruimte' aan die zijde behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0005.png"

Figuur 2.4 Stedenbouwkundig ontwerp

De ontsluiting vanuit het Middelstuk wordt doorgetrokken de nieuwe wijk in. Uit de foto-impressie in paragraaf 2.1 kan worden opgemaakt dat bij de aanleg van de ontsluiting van het Middelstuk hiermee reeds rekening is gehouden. In een lus kan vervolgens rond de nieuwe woningen worden gereden, waarna via de Kerklaan de wijk uit wordt gereden. De entree van het gebied wordt groen aangekleed door een brede groene middenberm in te richten. De middenberm wordt voorts gebruikt voor parkeerplaatsen. Parkeerplaatsen worden verder op eigen terrein gerealiseerd en een aantal langs de aan de zuidzijde in te richten groenzone.

De groenzone aan de zuidzijde wordt tegelijkertijd benut voor de wateropgave in de vorm van een wadi of een vijver. Nadere uitwerking hiervan vindt in een volgend stadium plaats.

Landschappelijke inpassing

Het plan wordt aan de noordzijde begrensd door een aan te planten singel van knotwilgen, die wordt doorgezet uit Middelstuk I ten oosten van het plan. Op deze manier wordt de bestaande landschappelijke structuur ingepast in het plan. De gecontinueerde wilgensingel zorgt voor een eenduidige landschappelijke dorpsbegrenzing aan de noordzijde van Welsum. De westgrens van het plan wordt ingericht met strook gebiedseigen hoogstam fruitbomen. Deze vormen de begrenzing van de tuinen van de kavels die grenzen aan de westgrens van het plan. De tuinen sluiten aan op het landelijk gebied, waarbij de overgang openbaar / privé wordt gemarkeerd door de fruitbomen. Door het continueren en realiseren van de singels worden karakteristieke kleinschalige landschapselementen toegevoegd. Het plan verkrijgt op die manier een plek in het oeverwal landschap. Het perceel tussen het plan en de sportvelden ten zuiden van het plan blijft onbebouwd waardoor een open plek tussen de ontwikkeling en de sportvelden gehandhaafd blijft. Daarbij wordt de zichtlijn op de historische boerderij (Het Hemelrijk) ten zuidoosten van het plan in stand gehouden.

Voor een volledige beschrijving is in Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Middelstuk II opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

In de SVIR geeft het kabinet aan hoe het de bereikbaarheid in Nederland de komende jaren wil verbeteren. Uiterlijk in 2020 moeten op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur rijden. Reizigers kunnen zo de trein nemen zonder hun reis vooraf te plannen. Dit heet spoorboekloos reizen. Verder wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Ook worden bestaande wegen beter benut. Bijvoorbeeld door spitsstroken ruimer open te stellen en reizen buiten de spits te stimuleren.

Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over de voorliggende ontwikkeling. Het plangebied ligt wel in de nabijheid van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Er is een natuurtoets uitgevoerd waaruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten met zich mee brengt ten aanzien van het natuurgebied. Voor nadere informatie over de uitgevoerde natuurtoets wordt verwezen naar paragraaf 4.2.8. Het initiatief raakt voor het overige geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een strijdigheid met het rijksbeleid.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De bouw van 17 woningen kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat de treden van de ladder moeten worden doorlopen.

Ad 1.

De uitbreiding van het woningaantal in Welsum voorziet in een actuele regionale behoefte. In West Overijssel zijn er tussen de gemeenten nog geen harde afspraken gemaakt over de afstemming regionale woningbouwprogrammering.

Om die reden heeft de gemeente de Stec Groep gevraagd onderzoek uit te voeren naar de regionale behoefte aan woningen in Welsum, zie het onderzoek 'Marktvraag en laddertoets' in bijlage 2. Aan de hand van een kwantitatief behoefteonderzoek naar woningen in de gemeente Olst-Wijhe, afgezet tegen de omvang van de marktregio van Welsum, is de conclusie van het onderzoek dat er de komende jaren behoefte is aan 12 tot 17 woningen in Welsum. Hierbij is mede rekening gehouden met harde plancapaciteit voor nieuwbouw (Brabantsche Wagen). Alhoewel het onderzoek mede spreekt van woningen voor de groep ouderen, richt dit plan zich op woningbouw voor jonge gezinnen. De tendens is namelijk dat ouderen zo lang mogelijk in de huidige woning blijven en bij verhuizing vaak naar de grotere kernen trekken. Woningbouw voor ouderen in Welsum is om die reden niet aan de orde. Dit blijkt bovendien uit de huidige vraag. Nu al meerdere jaren geen nieuwbouw in Welsum is gerealiseerd, is er tekort aan betaalbare koopwoningen ontstaan. De praktijk toont aan dat de behoefte aan dergelijke woningen nu al prangend is (9 potentiële kopers). Met dit plan wordt dit tekort ingevuld.

Ad 2.

In bijlage B van het onderzoek 'Marktvraag en ladder' (zie bijlage 2) is het - met de bewoners van Welsum - uitgevoerde alternatieven onderzoek opgenomen. Hieruit is naar voren gekomen dat afronding van het 'Middelstuk' de voorkeur verdient. Deze locatie is niet binnen bestaand stedelijk gebied, maar wel direct grenzend aan bestaand stedelijk gebied gelegen.

Mede vanwege de omvang van Welsum, de grondposities, maar zeker ook vanwege het type woonmilieu dat de gemeente in Welsum wil bieden, is het niet mogelijk om via inbreiding of herstructurering de behoefte aan extra woningen te realiseren. Het realiseren van woningen in een andere kern dan Welsum is geen optie, omdat dit de woningbehoefte in Welsum niet oplost. Illustratief hierbij is dat de dichtsbijzijnde kern op 2 km ligt (Olst), maar dat hiervoor met een pont de Ijssel moet worden overgestoken. Verder ligt het dorp Oene op circa 6 km afstand van Welsum. In de directe omgeving is zodoende geen gelijkwaardig alternatief aanwezig.

Bovendien zorgt het toevoegen van woningen in Welsum voor versterking van de leefbaarheid van de kern: het aanwezige voorzieningenniveau wordt beter benut.

Ad 3.

De ontsluiting van de nieuwbouwlocatie op het wegennetwerk is gelijk aan de ontsluiting van de rest van Welsum. Door middel van een ontsluitingsweg door het Middelstuk takt het gebied aan op de Kerklaan, waarna richting de IJsseldijk kan worden gereden.

Per openbaar vervoer is het gebied niet goed bereikbaar. Het dichtstbijzijnde treinstation ligt aan de overzijde van de IJssel in Olst, de dichtstbijzijnde bushalte ligt in Oene. De bereikbaarheid per openbaar vervoer wordt echter in de regio niet als maatgevend gezien, zodat de wijze waarop het gebied per auto en fiets bereikbaar is, als voldoende wordt beschouwd.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Het plangebied is in de visie aangemerkt als 'mixlandschap' en grenst direct aan de gronden aangewezen als 'woonwijk'. In de visie worden deze gronden wel aangemerkt als 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte'. Voor bepaalde plekken biedt de structuurvisie ruimte voor diverse functies, waaronder woonmilieu's. Dit gaat dan met name om het ingebruiknemen van voormalige agrarische bebouwing en reststroken agrarische grond.

Alhoewel de ontwikkeling strikt genomen niet binnen het ontwikkelingsperspectief past van de provincie, sluit de wijze waarop de ontwikkeling is vormgegeven (direct grenzend aan en verbinding makend met bestaand stedelijk gebied, inrichting van het gebied, landschappelijke inpassing, etc, zie verder ook paragraaf 3.3.2) aan bij de gebiedskenmerken zoals Welsum deze kent. Daarbij draagt de toevoeging van woningen in Welsum bij aan de leefbaarheid van de kern en wordt voldaan aan de SER-ladder. Bovendien is de gemeente in contact met de provincie getreden en heeft de provincie te kennen gegeven akkoord te zijn met deze ontwikkeling.

Gelet op voorgaande is de gemeente van oordeel dat afwijking van het provinciale ontwikkelingsperspectief aanvaardbaar is om op haar grondgebied een goede ruimtelijke ordening te kunnen voeren.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Voor onderhavig plangebied zijn verschillende bepalingen uit de verordening van toepassing. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling aan de betreffende bepalingen getoetst.

2.1.2   Principe van concentratie
Woningbouw is uitsluitend toegestaan ten behoeve van (onder andere) lokale behoefte.

Uit het onderzoek opgenomen in bijlage 2 blijkt dat de mogelijkheden voor woningbouw in dit plan afgestemd zijn op de behoeft aan woningbouw voor Welsum, zodat aan dit vereiste wordt voldaan.  
2.1.3   SER-ladder voor de stedelijke omgeving
Stedelijke voorzieningen die tot extra ruimtebeslag leiden op de groene omgeving zijn alleen toegestaan indien:
1. er in redelijkheid geen ruimte binnen bestaand gebied beschikbaar is (al dan niet via herstructurering/transformatie);
2. de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand gebied optimaal zijn benut.

Ad.1 en 2
Uit de bespreking in paragraaf 3.2.2 blijkt dat er geen ruimte aanwezig is binnen bestaand gebied. Optimale benutting in de vorm van herstructurering/transformatie is niet aan de orde, zoals in paragraaf 3.2.2 besproken. Wel maken de nieuwe woningen gebruik van de bestaande wegenstructuur van het Middelstuk. Bij de verkaveling van het Middelstuk was met onderhavige uitbreiding reeds rekening gehouden met de ontsluiting van een nieuwe wijk. Als gevolg van de nieuwe woningen kunnen de aanwezige voorzieningen in Welsum bovendien beter worden benut, hetgeen tevens de leefbaarheid van het gebied versterkt. Andere mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik zijn in casu niet voorhanden.
 
2.1.5.   Ruimtelijke kwaliteit
In bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken wordt:
1. onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken;
2. toegelicht hoe toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering;
3. gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het Overijsselse ontwikkelingsperspectief.

Ad 1.
Het belangrijkste gebiedskenmerk in en om Welsum, zijn de 'oeverwallen'. Hierin past een mozaïek van bebouwing, erven, boomgaarden, akkers en singels. In de inpassing van het voorliggende plan is hierbij aansluiting gezocht. Met name door waarborg van groene randen als overgang naar het buitengebied. Ook wordt in de beplanting aansluiting gezocht bij gebiedseigen kenmerken, door het planten van knotwilgen en fruitbomen. Richting het buitengebied wordt gekozen voor een zachte overgang en zijn erfafscheidingen niet toegestaan.

De geschetste landschappelijke inpassing is ook in het kader van het Dorpsontwikkelingsplan als randvoorwaarden meegegeven, waarin de volgende voorwaarden geschetst waren:
- de landschappelijke waarden moeten worden versterkt;
- de landschappelijke inpassing moet worden gewaarborgd, vooral in het buitengebied.
De landschappelijke inpassing wordt in het bestemmingsplan geborgd door aan de randen een 'groen' bestemming op te nemen, waarmee ook vergunningsvrij bouwen is uitgesloten. Daarnaast wordt in de koopovereenkomst van iedere kavel aan de buitenrand een verplichting opgenomen een verplichting opgenomen voor het behoud en onderhoud van de streekeigen beplanting. Deze verplichting wordt ook publiekrechtelijk vastgelegd.

Ad 2.
Natuurlijke laag: oeverwallen: het plan draagt bij aan het herstel van de natuurlijke variatie. Maïsland wordt omgezet in kleinschalige woonkavels, groen en landschappelijke inpassing door middel van fruitbomen en wilgen.
Laag agrarisch cultuurlandschap: oeverwallen: het plan draag bij aan een onregelmatige blokverkaveling door de korrelgrootte van de verschillende kavels, de ontsluitingslus en de groenzone aan de zuidzijde van het plangebied. Er ontstaat zo een gevarieerd patroon, mede afgewisseld met fruitbomen
Stedelijke laag: geen aanwijzing in de verordening;
Lust- en leisurelaag: geen aanwijzing in de verordening.

Ad 3.
Het plangebied is aangewezen als 'mixlandschap' en grenst direct aan gronden aangewezen als "Stedelijke omgeving - woonwijk". Deze gebieden (mixlandschap) zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw- recreatie-zorg, landbouw- natuur en landbouw- water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' laat geen locatie voor de uitbreiding van woningbouw toe. Dit betekent dat de ontwikkeling niet binnen het ontwikkelingsperspectief past.

Artikel 2.1.5 lid 4 staat toe dat van het ontwikkelingsperspectief wordt afgeweken indien aan twee voorwaarden wordt voldaan:
a. er is sprake van sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen;
b. het is voldoende verzekerd dat sprake is van versterking van versterking van ruimtelijke kwaliteiten conform gebiedskenmerken.

Ad a.
De ontwikkeling voorziet in de woningbouwbehoefte van de kern Welsum en geniet draagvlak bij de bewoners van de kern, hetgeen mede blijkt uit het Dorpsontwikkelingsplan. Voor dit bestemmingsplan is een woningbehoefte onderzoek gedaan waaruit blijkt dat er behoefte is aan de woningen dit met dit plan worden mogelijk gemaakt. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2.

Ad b.
De oeverwallen worden van oudsher gekenmerkt door een kleinschalige opbouw die bestaat uit bebouwingskernen, enken, boomgaarden, erven met erfbeplanting en kavelgrensbeplantingen. Veel boomgaarden zijn gerooid en kavelgrensbeplantingen zijn verdwenen. Het onderhavige plangebied bestaat uit maïsland en de overgang van het Middelstuk I richting het maïsland is niet duidelijk begrensd.
Met dit plan wordt een deel maïsland omgezet in woonkavels en groen en wordt tegelijkertijd het gebied omgeven door fruitbomen en wilgen. Het landschapsbeeld bestaat daarmee uit een ruimtelijk verdicht 'mozaïek' met een relatief kleinschalige opbouw. Hierdoor zal het verschil in karakter tussen de meer verdichte oeverwallen en de open komgronden en uiterwaarden worden vergroot.
Bovendien zorgt de beperking van het aantal woningen ten opzichte van het vorige plan ervoor dat er ruimte ontstaat voor een kleine boomgaard. Dit komt de inpassing van de dorpsuitbreiding ten goede. De rij wilgen en fruitbomen aan de randen van het Middelstuk II passen eveneens in de kenmerkende structuren van een oeverwal in het rivierenlandschap. Op die wijze voldoet het plan aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de Catalogus gebiedskenmerken.
 
2.1.6.   Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO)
Aan grootschalige uitbreiding in de groene omgeving moeten sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen ten grondslag liggen en er moet worden aangetoond dat verlies van ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate worden gecompenseerd door investering van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het gaat in casu om woningbouw, waarbij uit nader onderzoek blijkt dat de komende jaren hieraan behoefte bestaat, zodat sprake is een maatschappelijke reden.
In het plangebied kan nauwelijks worden gesproken van ecologische waarden, de gronden worden gebruikt voor de teelt van maïs. De landschappelijke waarden worden gevormd door de afwisseling tussen open en bebouwde percelen.
Ruimtelijke kwaliteit in de omgeving wordt ingebracht door een deel van het plangebied in te richten als groenzone, waterbergingsgebied en tevens speelgelegenheid. Daarnaast wordt voorzien in landschappelijke inpassing aan de randen en wordt de zichtlijn op en vanaf de boerderij in stand gehouden.
Overigens kan worden opgemerkt dat door de provincie is verklaard dat de KGO nadrukkelijk niet van toepassing is op de uitleg van steden en dorpen.
 
2.2.2   Nieuwe woningbouwlocatie
Nieuwe woningbouwlocaties dienen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming te zijn met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met buurgemeenten en de provincie.

In 2011 is er een uitvoeringsplan Woningmarkt opgesteld dat tevens een actualisatie van de gemeentelijke woonvisie bevatte. Over dat uitvoeringsplan heeft met de Overijsselse buurgemeenten afstemming plaatsgevonden. Van die drie buurgemeenten is een positieve schriftelijke reactie ontvangen op dat plan.

Inmiddels is het uitvoeringsplan niet geheel actueel meer. De gemeente start in het najaar het traject op voor en nieuwe woonvisie. Gezien de urgentie van dit plan is ervoor gekozen om hiervoor afzonderlijk de afstemming en instemming met de omliggende buurgemeenten te regelen. Met de 6 buurgemeenten lopen hierover contacten. Naar verwachting zijn er tegen dit plan geen bezwaren vanuit de omliggende gemeenten. De schriftelijke reacties van deze gemeenten zijn echter nog niet allen binnen.
 
2.14.3   Gebieden met risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden)
Nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden zijn alleen toegestaan indien het plan voorwaarden stelt waardoor de veiligheid op de lange termijn ook is geborgd. Voorts dient de toelichting inzicht te geven in de risico's op overstroming en de maatregelen die worden getroffen om risico's te verkleinen, dan wel te beperken.

Het overstromingsrisico en de mogelijke maatregelen zijn beschreven in paragraaf 4.3.2.

De in ontwerp zijnde herziening van de provinciale verordening (aanpassing aan de Kaderrichtlijn Water en Richtlijn Overstromingsrisico's) leiden niet tot andere conclusies ten aanzien van dit aspect.
 

Overige aanwijzingen van het plangebied zijn in casu niet van toepassing, of leiden niet tot nadere motiveringsvereisten in de toelichting, of hebben geen consequenties voor de juridische vertaling van de ontwikkeling in regels en verbeelding.

3.3.3 Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe (2009)

De Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe (voorheen waterschap Veluwe) regelt de waterschapseigen onderwerpen op het gebied van water, zoals normen waterkwantiteit en grondwater.  Deze waterverordening is op 21 december 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en Overijssel.

De Waterverordening stelt dat in een beheersgericht bestemmingsplan ten minste de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen. Voor zover van deze onderzoeken sprake is, zijn deze in dit plan opgenomen (zie paragraaf 4.3).

3.3.4 Waterbeheersplan waterschap Vallei en Veluwe (2009)

Het Waterbeheersplan 2010-2015 van het Waterschap Vallei en Veluwe (voorheen waterschap Veluwe) is definitief vastgesteld door het algemeen bestuur op 25 november 2009. In de planperiode 2010 tot en met 2015 wil het waterschap doelgericht werken. Elk doel heeft één of meer opgaven die op enig moment in de planperiode, of gedurende de gehele planperiode, moet worden uitgevoerd. Het waterschap onderscheidt de volgende doelen.

  • veilige dijken;
  • gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden;
  • vermindering wateroverlast en water voor droge tijden;
  • goede onderhoudssituatie;
  • herstel en behoud van bijzondere natuur;
  • goede waterkwaliteit;
  • stedelijk waterbeheer;
  • transport en zuivering van afvalwater;
  • brede kijk.

Het waterschap kiest ervoor om te werken vanuit het ontwikkelingsmodel van robuuste watersystemen. Deze benaderingswijze is integraal. Dat wil zeggen dat de watergangen niet alleen ruimer zullen worden (her)ingericht (waardoor we meer water kunnen vasthouden), maar dat de wateren en flauwe oevers ook meer ruimte kunnen bieden aan planten en dieren (ecologisch doel) en het onderhoud minder intensief kan worden. Dit biedt tevens kansen om makkelijker aan verplichtingen uit de Flora- en faunawet te voldoen. Deze benaderingswijze betekent dat het waterschap bij het prioriteren van de uitvoering van maatregelen voorrang geeft aan maatregelen met een 'stapeling van doelen'. Meerdere doelstellingen kunnen namelijk tegelijk van toepassing zijn op hetzelfde water. Bijvoorbeeld een HEN-water dat tegelijk KRW-waterlichaam is en op het beekherstelprogramma staat. Door in een dergelijk water met voorrang de geformuleerde maatregelen uit te voeren, wordt bijgedragen aan verschillende afzonderlijke doelen. In dit kader zijn ook de zogeheten KRW-synergiemaatregelen van belang. Voor deze maatregelen heeft het waterschap subsidie van het rijk verkregen, met als doel de uitvoering van de KRW-maatregelen te versnellen. KRW staat voor Europese KaderRichtlijn Water. Dit is Europese wetgeving voor het bewerkstelligen van een goede chemische- en ecologische kwaliteit.

Het realiseren van een wadi, dan wel een vijver in het plangebied zorgt onder andere voor vermindering van wateroverlast. In de uitvoeringsfase zal worden bezien op welke wijze deze wadi natuurvriendelijk kan worden aangelegd en ingericht.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Algemeen

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe de structuurvisie "Versterken van een dijk van een gemeente" vastgesteld. In de structuurvisie wordt ingegaan op de verwachte maatschappelijke veranderingen en trends, maar zijn ook de wensen en ideeën vanuit de gemeente verwoord en verbeeld. De structuurvisie is kaderstellend voor nieuwe ontwikkelingen. Bij ontwikkelingen waarbij een nieuw bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan wordt opgesteld dient te worden getoetst of het passend is binnen de gestelde kaders.

Op 12 december 2011 heeft de raad van de gemeente Olst-Wijhe een actualisatie van de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld. In de actualisatie vindt bijstelling plaats van de prioriteiten ten aanzien van gewenste ontwikkelingen alsmede aangepaste fasering van de ambities tot 2020.

Wonen en voorzieningen

In het beleid van de provincie geldt Olst-Wijhe als een gemeente zonder bijzondere taakstelling. De gemeente Olst-Wijhe moet bouwen voor de 'eigen behoefte' en zich primair richten op de woonbehoefte van de eigen bevolking. Het doel is onder meer om de landelijke gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van woonruimte voor sociaaleconomisch gebonden doelgroepen, met name jongeren (starters op de woningmarkt) en ouderen. Het uitgangspunt is dat er vraaggericht wordt gebouwd.

Bij de locatiekeuze voor de woningbouw is een onderscheid gemaakt naar de achterliggende doelstelling:

  • wonen voor eigen behoefte;
  • wonen in het kader van de 'plus';
  • wonen als middel voor landschapsversterking.

Op basis van de beleidskaart behorende bij de structuurvisie valt de locatie in het gebied aangemerkt als 'Kleine kern met groei'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Bouwsteen wonen'

Welsum is op basis van de Toekomstvisie aangemerkt als 'Kleine kern met groei'. Het realisatiehoofdstuk, opgenomen in de Toekomstvisie, gaat uit van de toevoeging van maximaal 15 woningen in Welsum in de periode tot 2015. Voor de periode 2016-2020 wordt ingestoken op eenzelfde aantal, waarbij met name getoetst moet worden of de lokale behoefte voldoende is om dit aantal realiseren.

Naast wonen is één van de centrale doelstellingen van deze toekomstvisie het duurzaam ondersteunen, en waar mogelijk versterken, van het voorzieningenniveau en het in stand houden van een vitale lokale samenleving. De maatschappelijke trend van schaalvergroting heeft tot gevolg dat in het algemeen meer inwoners nodig zijn om hetzelfde voorzieningenniveau te kunnen handhaven. Voor het plan is nadrukkelijk afstemming gezocht met potentiële kopers. Hieruit blijkt dat met name bij starters behoefte is aan betaalbare woningen om te kunnen blijven wonen in Welsum. Het aanbod in het plan is hier dan ook nadrukkelijk op aangepast gezien het aantal geïnteresseerden dat zich met name voor de starterswoningen aangemeld heeft.

Conclusie

De ontwikkeling voorziet in de bouw van starterswoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. De eerste 15 woningen maken deel uit van de prestatieafspraken met de provincie. Voor na 2015 steekt de gemeente ook in op 15 woningen, met de uitdrukkelijke voorwaarde dat hier wel vraag naar moet zijn. Het bestemmingsplan maakt 17 woningen mogelijk. Dit aantal is gebaseerd op recent en concreet onderzoek naar de woningbehoefte in Welsum, zodat dit plan past binnen de ambities en randvoorwaarden van de Toekomstvisie.

3.4.2 Dorpsontwikkelingsplan Welsum

Algemeen

In het kader van burgerparticipatie hebben de inwoners van Welsum in 2009 een dorpsontwikkelingsplan (DOP) opgesteld. Bij de ontwikkeling van het plan zijn zoveel mogelijk inwoners uitgenodigd om mee te denken en te praten over de huidige en toekomstige leefbaarheid in de buurtschap. Het plan geeft aan op welke wijze de inwoners de kern nu beoordelen en alsmede de gewenste ontwikkelingsrichting.

In het plan wordt aangegeven dat het gewenst is om een visie op te stellen waarin wordt aangegeven waar woningbouw kan plaatsvinden en de nieuwe brandweerkazerne kan worden gerealiseerd. Hiertoe is de visie 'DOP Bouwen' opgesteld door de werkgroep 'Bouwen' opgesteld. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

DOP Bouwen

In de "Toekomstvisie Olst-Wijhe" is opgenomen dat tot 2020 in Welsum 30 woningen voor eigen behoefte gerealiseerd kunnen worden. De werkgroep Bouwen, onderdeel van het dorpsontwikkelingsplan (dop) Welsum, heeft een visie voor de woningbouwlocaties opgesteld. Het doel van de visie is dat wordt aangegeven hoe deze woningbouwbehoefte voor Welsum kan worden ingevuld.

Door de werkgroep Bouwen is een inventarisatie gemaakt van mogelijke bouwlocaties. Vervolgens is er een prioritering aangebracht op basis van wat het meest gewenst is. Door de werkgroep is voor de volgende prioritering bepaald:

  • 1. Woningbouw nabij Eijerkamp dijk en land, de Brabantse Wagen, De Mediaan en Bensink;
  • 2. Pastorie en 'Coolsingel';
  • 3. Afronden Middelstuk.

Nadat de gemeente het DOP grotendeels omarmd heeft, is getracht om grond te verwerven voor de voorliggende locatie (Middelstuk). De gemeente is hier niet in geslaagd en heeft hier ook niet verder op ingezet, mede vanwege de economische omstandigheden en de daarbij horende veranderende rol van de overheid. Uiteindelijk is het een private partij gelukt de gronden te verwerven om alsnog uitvoering te geven aan het DOP.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de visies vanuit het dorpsontwikkelingsplan. Het plangebied is aangewezen als potentiële woningbouwlocatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het dorpsontwikkelingsplan Welsum.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Onderzoeksresultaten archeologie

De gemeente Olst-Wijhe heeft de archeologische verwachting vertaald in de bestemmingsplannen middels dubbelbestemmingen. Op de planlocatie geldt op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'.

Op basis van de uiteindelijke plannen moet beoordeeld worden of een archeologisch onderzoek nodig is. Dit hangt onder andere af van de hoeveelheid vierkante meter bebouwing en de diepte van de graafwerkzaamheden. Om mogelijke archeologische waarden te beschermen dan wel veilig te stellen, is een dubbelbestemming overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen opgenomen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Vanwege de karakteristieke waarde van de bestaande woonboerderij (hemelrijk) is deze aangemerkt als gemeentelijk monument. In de planvorming is hier rekening mee gehouden door het achteraanzicht van de woning zo ver mogelijk aan te laten sluiten op de meer open gedeelten op de planlocatie. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de zichtlijnen ten aanzien van het monument. Het belangrijkste en meest kenmerkende aangezicht van het Hemelrijk is georiënteerd op de Kerklaan.

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • lichthinder
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.

In de omgeving van het plangebied liggen diverse agrarische bedrijven, een tennispark, sportvereniging (voetbal), dorpshuis De Bongerd. Op wat grotere afstand ligt een brandweerkazerne en een kerk. Voor zowel de voetbalvelden als de tennisbanen geldt een richtafstand van 50 meter tussen rand sportbestemming en gevels op te richten woningen. Aan deze richtafstand, wordt niet voldaan. Daarom is er specifiek onderzoek gedaan naar de lichthinder- en akoestische situatie. Hieruit komt naar voren dat een voldoende woon- en leefklimaat te bewerkstelligen is ter plaatse van de woningen. Zie ook verder onder de alinea's lichthinder en geluid. Voor het dorpshuis geldt een richtafstand van 30 m. Aan deze afstand wordt voldaan. Dat geldt ook voor het kerkgebouw (richtafstand 30 m) en de brandweerkazerne (richtafstand 50 m). Voor de agrarische bedrijven is specifiek geuronderzoek uitgevoerd en in de alinea geluid is eveneens aandacht voor de effecten van de agrarische bedrijven op de toekomstige woningen.

4.2.2 Geluid

De planlocatie is omgeven door een aantal wegen en er zijn bedrijven in de omgeving aanwezig. De akoestische effecten van deze bronnen zijn onderzocht door adviesbureau Tauw (kenmerk 3).

Wegverkeerslawaai

Op basis van de planologische schets is berekend dat de toekomstige geluidbelasting bij de geprojecteerde woningen lager zal zijn dan 48 dB. Dit betekent dat conform de Wet geluidhinder er geen belemmeringen zijn om deze geluidgevoelige bestemmingen op te nemen in het bestemmingsplan.

Geluid van bedrijven en sportfaciliteiten in de omgeving

Voor de omliggende bedrijven is een onderzoek ingesteld naar de externe werking van geluid op het plangebied. Dit levert het volgende beeld op:

Bedrijven

Bij planinvulling op basis van de stedenbouwkundige schets kan voldaan worden aan de milieuvoorschriften van de bedrijven.

Tennisbanen en voetbalvelden

Bij planinvulling op basis van de stedenbouwkundige schets kan voldaan worden aan de geldende milieuvoorschriften. Tijdens toernooidagen (maximaal 4 dagen per jaar) kan er in de avondperiode een overschrijding optreden van het toegestane geluidniveau op grond van het Activiteitenbesluit. Het bevoegd gezag kan overwegen hier maatwerkvoorschriften voor op te stellen dan wel het te beschouwen als incidentele activiteit. Hiermee kan het woon- en leefklimaat in voldoende mate beschermd worden.

Toetsing van het woon- en leefklimaat

Het gebied is getypeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer. De bedrijfsmatige activiteiten rond het plangebied zijn passend in deze omgeving. Gezien de onderzoeksresultaten is er spraken van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.2.3 Geur

Sinds 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De inhoud van de wet is mede ingegeven door de constatering dat geurhinder een lokaal probleem is waardoor er behoefte is aan een mogelijkheid tot afweging op een lokaal niveau. Gemeenten kunnen op grond van deze wet binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van gevoelige objecten.

Een gemeentelijke normering moet vastgelegd worden in een verordening. Een gebiedsvisie moet deze verordening onderbouwen. De gebiedsvisie dient aan te tonen dat een van de wet afwijkende gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren. En dat tevens de leefomgeving voor inwoners voor wat betreft de geurbelasting Welsum acceptabel is en blijft.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de nieuwbouwlocatie gedeeltelijk binnen de wettelijke normen (voorgrondbelasting) is gelegen van omliggende veehouderijen. Op basis van de wettelijk geldende normen is realisatie van de woningbouw niet mogelijk. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen (een deel) van het grondgebied van de gemeente een andere norm van toepassing is dan de wettelijk vastgestelde normen. Dit is voor het plangebied geschiedt door een de Verordening geurhinder en veehouderij noordwestzijde Welsum vast te stellen. Op grond van deze verordening is in het plangebied een geurbelasting op geurgevoelige objecten toegestaan tot 4,5 odour units per kubieke meter.

Uit de 'Geurgebiedsvisie uitbreiding kern Welsum' die ter onderbouwing van de geurverordening is opgesteld blijkt dat de omliggende veehouderijen niet in hun activiteiten worden beperkt als gevolg van de nieuwe woningen, van de norm van 4,5 ou per m3 uitgaande. Bovendien is de gemeente van oordeel dat met een maximale norm van 4,5 ou per m3 sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen.

4.2.4 Lichthinder

Gebruik van lichtinstallaties kunnen naar de omgeving lichthinder veroorzaken. Nabij het plangebied liggen verlichte tennisbanen en een verlicht voetbalveld. Om uit te sluiten dat er geen onacceptabele lichthinder ontstaat in het plangebied van de geplande woningen, is er een lichthinderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Dit onderzoek is uitgevoerd conform de eisen omtrent lichthinder op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder deel 1, algemeen en grenswaarden voor sportverlichting" is in 1999 uitgebracht door de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde NSVV.

Conclusie

In het rapport wordt geconcludeerd dat het niveau van zowel de verticale verlichtingssterkte (max. 1,65 lux) als de lichtsterkte 1.380 cd) ruim onder de daarvoor gestelde grenswaarden (resp. 5 lux en 7.500 cd) blijft.

4.2.5 Bodem

In het gebied zijn, voor zover bekend, geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. In juli 2013 is door Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie aan het Middelstuk te Welsum (zie bijlage 5). De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

  • uitvoering heeft plaatsgevonden volgens de kwaliteitsnormen van het Besluit bodemkwaliteit;
  • zintuiglijk zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging;
  • in de bovengrond is in een enkel mengmonster een licht verhoogd gehalte aan kwik aangetoond. In het grondwater zijn een licht tot matig verhoogd gehalte aan barium en/of een licht verhoogd gehalte aan naftaleen aangetoond. De aangetoonde gehalten aan barium zijn naar verwachting van nature aanwezig en vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek en/of maatregelen. De aangetoonde licht verhoogde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden/streefwaarden en blijft beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
  • in de ondergrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de toekomstige functie (wonen met tuin).

4.2.6 Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.

Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Gelet op het feit dat de ontwikkeling maximaal 136,6 verkeersbewegingen genereert, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de milieuatlas van de provincie. Op basis van de atlas van Overijssel blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra woningen geen overschrijding zullen veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Olst-Wijhe het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.

4.2.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Gezien de ligging van het plangebied Woningbouw Welsum, buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), is externe veiligheid voor dit plan verder geen aandachtspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015008001-0301_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

Conclusie

Op basis van bovenstaande blijkt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor de beoogde planontwikkeling.

4.2.8 Ecologie

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden met natuurwaarden wordt enerzijds geregeld door de Natuurbeschermingswet (vooral Natura 2000 gebieden langs de IJssel) en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (vooral Ecologische Hoofdstructuur, IJsselzone). Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Welsum. In 2013 is een Natuurtoets ten behoeve van de realisering van onderhavig plan uitgevoerd. Gezien de aard van de bebouwing, zijnde nieuwbouw op agrarisch gebied aan de rand van het dorp, en de afstand tot de beschermde gebieden zijn negatieve effecten op de beschermde gebieden ten gevolge van de beoogde bouwplannen uitgesloten. Dit wordt bevestigd door het onderzoek opgenomen in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat de woningbouw in de directe omgeving tot een lichte toename van stikstofdepositie leidt. Hierbij wordt opgemerkt dat het onderzoek nog uitgaat van 21 in plaats van 17 woningen én dat de gevolgen van het verdwijnen van agrarische grond (waarmee stikstof als gevolg van bemesting verdwijnt) niet zijn meegenomen. De berekende toename zal in werkelijkheid dus nog lager uitvallen.

Binnen de invloedsfeer van het plangebied is op één locatie een kwalificerend habitat gelegen: alluviale bossen. De kritische depositiewaarde van dit habitattype bedraagt 2490 mol/ha/jaar, de achtergronddepositie bedraagt 1900 mol/ha/jaar. De toename als gevolg van dit plan (0,2 mol/ha/jaar) leidt zodoende niet tot een overschrijding van de kritische depositiewaarden zodat significante effecten kunnen worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet verplicht om bij ruimtelijke ingrepen na te gaan of beschermde planten en/of dieren door een voorgenomen ingreep benadeeld worden. Aangezien deze soorten overal kunnen voorkomen, dus ook in de kern Welsum, is in 2013 een Natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage 6. In het plangebied dat nu gebruikt wordt als maïsland, zijn geen beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of te verwachten. Ook zijn in het plangebied geen mogelijke verblijfplaatsen (bomen/bebouwing) voor vleermuizen aanwezig. Bij de werkzaamheden voor realisatie moet wel rekening worden gehouden met broedvogels. Dit betekent dat geen werkzaamheden verrichten tijdens het broedseizoen, tenzij uit de feitelijke situatie blijkt dat de werkzaamheden niet leiden tot verstoring van eventuele broedvogels.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.3.2 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt binnen de dijkring 52: Oost-Veluwe. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.


De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

Het gebied heeft een maximale overstroming diepte van 2,0 meter. Voor de dijkring 'Oost-Veluwe' geldt dat er sprake is van minder snel en ondiep overstromingsrisico. Dat betekent dat er bij een eventuele overstroming in het gebied voldoende tijd aanwezig is voor de verschillende bevolkingsgroepen om zich op basis van zelfredzaamheid te redden. Indien noodzakelijk kan bij een maximale overstroming van 2 meter naar de tweede woonlaag worden gevlucht (de zogeheten verticale evacuatie).

Opgebouwd vanuit het principe van de meerlaagse veiligheid betekent dit:

Laag 1: Het beperken risico overstroming

Momenteel wordt gewerkt aan de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld en de te graven Nevengeul bij Welsum (NURG/Ruimte voor de Rivier). Er worden ook in de buurt van Welsum enkele KRW geulen gegraven, maar dat is vanuit optiek flora en fauna en niet tet voorkoming van overstromingen.

Laag 2: Inrichting van het gebied

Doel is juist om de woningbouw in Welsum zelf uit te breiden, ter behoud van de leefbaarheid van het dorp. Aan het bepalen van de locatie voor de woningbouw is een heel burgerparticipatietraject vooraf gegaan. De verschillende opties binnen Welsum zijn hierbij bezien. Om meerdere redenen is voor het Middelstuk II gekozen.

Om de veiligheid van de nieuwe bewoners te vergroten wordt op deze locaties de openbare ruimte wat hoger gelegd, zodat bewoners bij een overstroming langer de tijd hebben het gebied te verlaten. Verder is relevant dat de locatie twee ontsluitingsmogelijkheden kent die beiden een ruim profiel kennen. Voorts leidt de toevoeging van 17 woningen voor een eventuele evacuatie van het gebied niet tot problemen.

Laag 3: Betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming

De gemeente Olst-Wijhe heeft een rampenplan. Onderdeel daarvan is "Hoe te handelen bij een overstroming". Er wordt ook voorlichting gegeven zodat de bewustwording over de gevaren bij burgers groeit. Dan weten mensen wat ze kunnen doen in geval van nood. Alle inwoners zijn/worden daarover geïnformeerd.

4.3.3 Infiltratie, verontreiniging en waterkeringen

Infiltratie

In het gebied wordt gebruik gemaakt van infiltratie. Daartoe ligt de openbare ruimte wat hoger zodat water kan afvoeren naar een aan te leggen wadi. De wadi voert overtollig water af door middel van een overstort en een riool naar een afwateringssloot aan de noordzijde van het plangebied.

Verontreiniging

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen binnen (de beschermingszones van) een waterkering.

4.3.4 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Algemene uitgangspunten

Het beleid bij ontwikkelingen met een toename van verhard oppervlak is er op gericht dat problemen niet afgewenteld worden op lager gelegen gebieden. Daarvoor hanteert de nieuwe keur een bui T=100 87 mm (87 millimeter per m² per seconde). Vervolgens kan met aftrek van de landelijke afvoernorm en inachtneming van de infiltratiecapaciteit worden berekend of er nog een opgave voor waterberging is.

Bij een oppervlak van 5.500 m² komt dat neer op circa 480 m³ water. De landelijke afvoernorm bedraagt 1,5 liter/seconde/ha. De maximale afvoer van het plan is 0,825 l/s - 71,28 m3 per 24 uur. Deze hoeveelheid mag van de berekende hoeveelheid water worden afgetrokken. Er dient een bui van 100+10% te worden geborgen. Dit is 87 mm in 24 uur. De totale hoeveelheid is 478,5 m3, van deze hoeveelheid mag 71,28 m3 worden afgetrokken (landelijke afvoer).

De bodem bestaat uit klei, dat betekent dat de infiiltratiecapaciteit beperkt is.

Voor de situatie in Welsum betekent dat er bij een toename van 5.500 m² verhard oppervlak circa 407,2 m³ water in het plangebied vastgehouden moet kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld door infiltratie of berging. De terreininrichting wordt zodanig ingericht dat aan deze eis kan worden voldaan.

Locatie specifiek

De aanwezige sloot langs het perceel zou verbreed kunnen worden. Echter stroomt deze sloot bij hoog water in de winterperiode vol. Ook zit het kwelwater in het gebied dicht aan het oppervlak. Verbreding van de sloot is zodoende geen optie. Als alternatief adviseert het waterschap een wadi aan te leggen. Vanwege de hoge grondwaterstand heeft een wadi dieper dan 30 cm geen meerwaarde. Als het maaiveld niet genivelleerd wordt, moet gekeken worden naar compartimentering van de wadi om zoveel mogelijk water vast te kunnen houden.

Een wadi impliceert dat water geïnfiltreerd wordt. 's Zomers gebeurt dit waarschijnlijk ook, maar in de winter niet. De IJssel kan dan hoog staan en de grondwaterstand kan dan ook omhoog komen. De wadi's moeten zo min mogelijk kwel aantrekken. Hier moet rekening mee gehouden worden bij de bodemsamenstelling van de wadi. Om te voorkomen dat de wadi's vol blijven staan na een regenbui in de winter moeten ze kunnen afvoeren. Deze afvoer moet wel zo geremd worden dat in de zomer het water wel de kans krijgt om in de bodem te infiltreren.

Omdat het waterschap adviseert om wadi's niet dieper te maken dan 30 cm wordt het totale oppervlak van de wadi's ongeveer 600 m².

Omdat de grondwaterstand hoog kan zijn in de winter, is het beter om de watergangen aan de noord- en zuidzijde geen deel te laten uitmaken van de berging. Voor deze watergangen is het dan juist belangrijk dat ze kunnen afvoeren.

Conclusie

Bij de inrichting van het plangebied wordt er volgens het advies van het waterschap een wadi of een vijver aangelegd. Deze wordt in het zuidelijke deel van het plangebied ingepast.

4.4 Verkeer en parkeren

Ontsluiting Middelstuk II

Het Middelstuk II wordt ontsloten via het bestaande Middelstuk en via de Kerklaan in de vorm van een eenrichtingsverkeer; erin via het Middelstuk, eruit via de Kerklaan. Op die manier is het plangebied bovendien goed bereikbaar voor hulpdiensten.

De verkeerstoename die door het voorliggende plan veroorzaakt wordt, is een verkeerstoename gerekend naar de uiteindelijk 17 woningen die mogelijk zijn. Vanuit de kengetallen (CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012) betekent dit een toename van maximaal 8,6 mvt/etmaal voor vrijstaande woningen, 8,2 mvt/etmaal voor twee-onder-een-kap woningen en 7,8 mvt/etmaal voor tussen- en hoekwoningen.

Dit betekent een totale toename van maximaal 136,6 mvt/etmaal, verspreid over de dag. De pieken liggen in de ochtend en avondperiode (spits). Hoewel sprake is van een toename voor bestaande bewoners van het Middelstuk, is deze toename zeer beperkt en kan deze hoeveelheid gemakkelijk worden afgewikkeld via het Middelstuk en de Zijlweg.

Hierbij kan worden opgemerkt dat de ontsluiting van de woningen als een éénrichtingsverkeer wordt ingericht, waarbij het verkeer de wijk via de Kerklaan verlaat. Het aantal verkeersbewegingen over het Middelstuk wordt daarmee gehalveerd.

Parkeren

Voor de woningen het plangebied houdt de gemeente een gemiddelde parkeernorm aan van 2 parkeerplaatsen per woning (CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). In het plangebied worden 36 parkeerplaatsen gerealiseerd, deels op eigen terrein, deels in de vorm van openbare parkeerplaatsen. Omdat er sprake is van 17 nieuwe woningen wordt op deze wijze in ruim voldoende parkeerplaatsen voorzien.

Bouwverkeer

De ontwikkeling van Middelstuk II wordt gefaseerd. In eerste instantie worden de 10 starterswoningen gebouwd (fase 1). Tijdens de bouw van fase 1 blijft aan het eind van het Middelstuk de toekomstige verbinding naar Middelstuk II afgesloten. Het bestaande schrikhek blijft staan. Bouwverkeer gaat over het perceel waar de noodontsluiting gesitueerd is. Hier wordt een puinlaag gestort. Na realisatie van fase 1 wordt de verbinding tussen beide stukken Middelstuk opengesteld. Voor bouwverkeer blijft het verboden om gebruik te maken van ontsluiting via het bestaande Middelstuk.

Conclusie

Gezien de kleine schaal van de uitbreiding blijft de toename aan verkeersbewegingen voor het dorp en het Middelstuk beperkt. Voorts wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien.

4.5 Welstand

Het welstandsbeleid voor de planlocatie is op 26 mei 2014 aangepast en gelijk gesteld aan het geldende welstandsbeleid dat geldt in het dorp. De geldende regels zijn te raadplegen in bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 5.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 5.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een project bestaat uit twee componenten:

  • kostenverhaal;
  • financiële uitvoerbaarheid.

Kostenverhaal

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst is aangemerkt als een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro, waarmee het kostenverhaal is verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.4 Wro is dan ook niet nodig.

In de overeenkomst is de zekerheid van nakoming van de betalingsverplichting van de initiatiefnemer naar de gemeente vastgelegd. De financiële risico's van de gemeente zijn met het bovenstaande zekerheden grotendeels afgedekt.

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om het project (zowel de bouw van de woningen, als de aanleg van het openbaar gebied) ten uitvoer te brengen. Hij heeft zich geconformeerd aan het stedenbouwkundig plan. Bovendien maakt de animo voor het plan het zeer aannemelijk dat de woningen (ruim) binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan zijn betrokken.

5.3.1 Inspraak

In paragraaf 1.2 is het proces van totstandkoming van dit plan beschreven:

  • themagroep DOP Bouwen;
  • nieuwe planopzet na uitspraak Raad van State, waarbij alle partijen (omwonenden, kopers, bezwaarmakers) tevens zijn betrokken.

Het bestemmingsplan wordt opnieuw als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, zodat een ieder in de gelegenheid is een zienswijze in te dienen naar aanleiding van de nieuwe planopzet.

5.3.2 Vooroverleg

Rijk:

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport(ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen.

Provincie:

De stedenbouwkundige schets en het concept bestemmingsplan zijn besproken met de provincie. Met name de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw is een belangrijk aandachtspunt vanuit het provinciaal beleid. De streekeigen beplanting en de groenbestemming langs de randen van het plangebied geven voor de provincie voldoende waarborg van een goede landschappelijke inpassing. Vanuit de provincie zijn er dan ook geen bezwaren tegen het voorliggende plan.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan de provincie worden toegestuurd. De provincie heeft mede gedeeld dat vanuit provinciaal belang het plan voldoende is aangepast aan de uitspraak van de Raad van State.

Waterschap:

Het plan is afgestemd met het waterschap. In het plangebied wordt een wadi aangelegd volgens het advies van het waterschap. Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan het Waterschap toegestuurd. Het waterschap stemt in met het ontwerp. De resultaten van dit overleg zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

5.3.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De twee stroken met de bestemming Groen die grenzen aan woonpercelen aan de oostzijde van het plangebied, zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, zijn gewijzigd naar Wonen.

5.3.4 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan Welsum, noordwestelijke ontwikkeling is op 26 oktober 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Planopzet en juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 6.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 6.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

6.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

6.3 Planopzet

6.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelregel.

Ten slotte bevat Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

6.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.

6.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Artikel 3: Groen

Het doel van de bestemming Groen is het behoud, het herstel, de ontwikkeling en het beheer van de bestaande van belang zijnde groenstructuren.

Hierbij is expliciet bepaald dat de gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van landschappelijke inpassing en waterberging conform het beplantingsplan. Voor de landschappelijke inpassing staat hierin vast hoe de aanleg dient plaats te vinden. Voor de waterberging laat het landschappelijks inpassingsplan dit enigszins open. Alhoewel de berging aan de zuidzijde van het plan dient plaats te binden, is de exacte locatie en exacte omvang indicatief weergegeven. Bij de daadwerkelijke uitvoering zal hier verder vorm aan worden gegeven. Op voorhand is het niet wenselijk de exacte uitvoering vast te leggen.

Functionele mogelijkheden

Op deze gronden zijn hoofdzakelijk groenvoorzieningen beoogd. Het gaat daarbij om grotere groenstructuren die een ruimtelijk en/of functioneel belang hebben. Ook speelterreinen vallen hieronder. Deze functie is specifiek aangeduid, zodat er meer bouwmogelijkheden mogelijk zijn.

Andere, bij de hoofdfunctie horende voorzieningen, zijn ook mogelijk binnen de bestemming. Daarbij gaat het om gebouwen, andere bouwwerken, nutsvoorzieningen, water, wegen en paden, erven en terreinen. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de groenstructuren mogelijk.

Bouwmogelijkheden gebouwen en overkappingen

Op de verbeelding van het plan zijn geen bouwvlakken aangegeven. Bouwwerken zijn toegestaan, gebouwen niet.

Bouwmogelijkheden andere bouwwerken

Voor de andere bouwwerken is bij deze bestemming een algemene regeling opgenomen. Daarbij is aangesloten bij een algemene regeling voor bouwmogelijkheden van andere bouwwerken. Ook is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden met betrekking tot vergunningvrij bouwen, zoals dit opgenomen is in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht.

Het gaat bij andere bouwwerken in dit geval om erf- en terreinafscheidingen, speelvoorzieningen en overige andere bouwwerken.

De erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Dit heeft te maken met de beveiliging van betreffende gebieden en gebruikers van die gebieden. Speelvoorzieningen mogen maximaal 5 meter hoog zijn. Overige andere bouwwerken mogen ten hoogste 3 meter hoog zijn.

Artikel 4: Wonen 

De grondgebonden woningen in het plangebied behoren tot de bestemming. Voor het gehele plangebied zijn dezelfde bouwregels opgenomen, waarbij aansluiting is gezocht bij de bouwregels zoals deze van toepassing zijn voor het Middelstuk I.

De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

Overigens is dit artikel een belangrijke bepaling opgenomen om de landschappelijke inpassing van het plan te borgen. Er is namelijk bepaald dat de gronden en bouwwerken uitsluitend in gebruik mogen worden genomen indien de landschappelijke inpassing conform het beplantingsingsplan is gerealiseerd en als zodanig in stand wordt gehouden. Dit betekent dat de bewoners van de woningen aan de rand van het terrein verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van de landschappelijke inpassing op hun grond.

Artikel 5: Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op alle wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur en alle stegen en pleinen in het plangebied. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen langs deze straten vallen onder deze bestemming, evenals de bijbehorende bouwwerken. De bestemming is bedoeld voor een inrichting van de openbare ruimte die verblijf in het dorp aantrekkelijk maakt.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Artikel 6: Waarde - Archeologie 1

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² Wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe bebouwing dient te allen tijde onderzoek gedaan te worden.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

De onderbouwing voor de archeologische verwachtingsgebieden is terug te vinden in paragraaf 4.1.1 van de toelichting.

6.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gesteld omtrent afwijkende maatvoering, overschrijding bouwgrenzen, herbouw van woningen. Daarnaast is in dit artikel de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening geregeld.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten aanzien van mantelzorg, herbouw van woningen en kleinschalige windenergie.

6.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 12 Overgangsrecht:

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 13 Slotregel:

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.