direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Zandweteringpad 2 en 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan het Zandweteringpad 6 in Olst is in 2011 een rood-voor-rood-procedure doorlopen waarbij, in ruil voor de sloop van de huidige bedrijfsbebouwing en de bijbehorende bedrijfswoning, twee nieuwe woningen mochten worden gerealiseerd. Mede door de crisis bleek dit plan te ambitieus. Er is een nieuw plan gemaakt dat beter aansluit op de huidige marktsituatie. Het gewijzigde plan betreft het in zijn geheel slopen van de bestaande boerderij aan de Zandweteringpad 6, met toepassing van de regeling Kwaliteitsimplus Groene Omgeving (KGO). De bestaande woning wordt gesloopt en nieuwbouw vindt plaats op het compensatie-erf. Eveneens worden alle schuren bij een boerderij aan de Molenweg 10 te Olst gesloopt. De sloop wordt, in het kader van de regeling, gecompenseerd door de bouw van twee woningen op een te realiseren samenhangend compact erf in de directe omgeving van Zandweteringpad 6 te Olst. Totaal komen er op het nieuwe erf dan drie woningen.

Onderdeel van het plan is tevens de aanpassing van de toegangsweg. De huidige toegangsweg naar het Zandweteringpad 6 wordt vervangen door een nieuw aan te leggen weg langs het spoor. Hierbij is de locatie Zandweteringpad 2 tevens betrokken. Op deze locatie zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds twee woningen mogelijk binnen het bouwvlak. Feitelijk staat er één woning. Het bestaande bouwvlak is te krap om de ontwikkeling van een tweede woning mogelijk te maken. Het plan is om het bouwvlak aan het Zandweteringpad 2 zodanig aan te passen dat de bouw van een extra woning beter mogelijk wordt.

De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Beschrijving van het projectgebied

De locatie Zandweteringpad 2 en 6 (kadastraal bekend als gemeente Olst, sectie F, nummers 3783, 4221 en 4222) is gelegen ten noordwesten van de bebouwde kom van Diepenveen en ligt pal naast de spoorlijn Zwolle-Deventer. De totale omvang van het perceel Zandweteringpad 6 bedraagt ruim 4,75 hectare en het perceel Zandweteringpad 2 is ruim 2 hectare groot.

Op onderstaande plattegrond is de ligging van het gebied, in relatie tot de genoemde makkelijk herkenbare spoorlijn en de bebouwde kommen van Olst en Diepenveen, met een rode stip aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied

Omdat de herziening betrekking heeft op zowel de locatie Zandweteringpad 2 als 6 bestaat het projectgebied uit de drie kadastrale percelen gezamenlijk.

1.3 Geldende planologische situatie

In verband met de eerdere rood-voor-rood procedure is in het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe (vastgesteld mei 2012) de locatie van de nieuwe woningen aan het Zandweteringpad 6 al opgenomen. Op basis van dit bestemmingsplan zijn twee woningen toegestaan. Wel is de bestemming nog “Agrarisch met waarden – Landschapswaarden”. Het betreffende perceel is tevens integraal betrokken bij de planvorming van Waterschap Groot Salland, waar in het kader van de herinrichting van de Zandwetering reeds een retentiegebied is aangelegd. Deze gronden hebben de bestemming “Water”.

De voorgenomen ontwikkeling aan het Zandweteringpad 6 past niet binnen dit geldende bestemmingsplan, omdat er een nieuwe (extra) woningbouwkavel wordt gerealiseerd naast de twee die al mogelijk zijn, ter compensatie van de sloop van alle landschapsontsierende bebouwing aan de Molenweg 10.

Op de locatie Zandweteringpad 2 is de bestemming “Wonen” waarbij twee woningen zijn toegestaan. Het vlak met de bestemming “Wonen” is vrij klein om de tweede woning daarbinnen te realiseren. Om het nieuwe plan met de twee woningen passend te maken dient het bestemmingsvlak inclusief het bouwvlak daarom vergroot te worden op deze locatie.

Het erf heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2'. Dit betekent dat de gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de grens bij het oprichten van nieuwe bebouwing (wel of geen archeologisch onderzoek) op 5.000 m2 ligt. Aangezien de locatie waar gebouwd wordt aan het Zandweteringpad 6 buiten de grenzen van 'Waarde – Archeologie – 2' ligt en voor de locatie Zandweteringpad 2 het oppervlak ruim beneden deze grens ligt, hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel is deze bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie aan de Molenweg 10 heeft binnen het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe al een woonbestemming. Door de sloop van de schuren op deze locatie moet de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – vrijkomende bedrijfsbebouwing' nog wel van deze locatie afgehaald worden. Doordat op deze locatie de woning ook is gesloopt geldt de aanduiding 'karakteristiek' ook niet meer. Beide wijzigingen zullen bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe meegenomen worden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan het Zandweteringpad 6 te Olst is een voormalig agrarisch erf gelegen, bestaande uit een woonhuis met daaromheen verspreid een vijftal bijbehorende bedrijfsgebouwen. Het woonhuis met de schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 873 m2. Het boerenerf aan het Zandweteringpad 6 ligt op korte afstand van de spoorbaan Deventer - Zwolle. Door de geluidscontour van het spoor, alsmede de zeer slechte staat van de gebouwen, is het niet wenselijk om op het bestaande erf nieuwe woningen te bouwen. Het nieuwe erf wordt dan ook op een grotere afstand van het spoor gerealiseerd.

Op de locatie Zandweteringpad 2 bevindt zich één woning in de vorm van een kleine hallenboerderij met daarbij een eenvoudige houten bijgebouw / kapschuur op een open erf. Een hallenboerderij is typerend voor Salland. Planologisch is er een tweede woning toegestaan. Het bestemmingsvlak c.q. bouwvlak is ruimtelijk gezien te klein om daar nog een tweede woning (met een inhoud van 750 m3) en een bijgebouw (met een oppervlakte van100 m2) te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0003.png"

Afbeelding - Huidige situatie Zandweteringpad 2 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie Molenweg 10 is/was een kleinschalig erf met een traditionele Sallandse hallenhuisboerderij. Om deze boerderij stond een bakhuis, een kapschuur en twee ligboxstallen. Het is een open en transparant erf. Door de beëindiging van het agrarisch bedrijf staan de schuren al lange tijd leeg, waardoor ze in een zeer slechte staat verkeren. Inmiddels zijn/worden de schuren en de boerderij gesloopt.

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief heeft betrekking op een drietal locaties; Zandweteringpad 6, Molenweg 10, Zandweteringpad 2. Hieronder zal de ontwikkeling per locatie aangegeven worden.

Zandweteringpad 6
De ontwikkeling die in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving plaats vindt op de locatie Zandweteringpad 6 bevat de volgende onderdelen:

1. Sloop van landschapsontsierende schuren en woonhuis

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0004.png"

Afbeelding - Overzicht te slopen gebouwen aan Zandweteringpad 6

De totale oppervlakte te slopen gebouwen is 873 m².

2. Ontwikkeling van nieuwe natuur
Tussen het nieuwe erf en de Zandwetering wordt nieuwe natuur aangelegd ter grootte van ongeveer 3.000 m2. Het bestaande retentiegebied van de Zandwetering wordt uitgebreid met plas-dras-open water en extensief te beheren gras.

3. Erfstructuur, bomen en hagen
De contouren van het nieuwe erf worden voorzien van inheemse bomen. Totaal worden 7 bomen aangeplant. Eveneens worden aan de zuid- westzijde 9 stuks hoogstam fruitbomen geplant.
De overgangen van erf naar de weilanden wordt voorzien van beukenhagen. Samen met de erfbomen begrenzen zij het nieuwe erf. Er wordt ongeveer 150 meter beukenhagen aangeplant.

4. Robuust landschapselement; landschappelijke beplanting
Het nieuwe erf krijgt een nieuwe ontsluiting. Langs het nieuwe weggetje worden gestrooid 8 inheemse eiken geplant. De bestaande groentetuin, paardenbak worden landschappelijk aangekleed met nieuw te planten bos. Door deze aanplant krijgt het bestaande een landschappelijke samenhang met het nieuwe.

5. Duurzaamheid: zonnepanelen
Voor de drie nieuwe woningen is ruimte voor zonnepanelen. Deze zijn meegenomen in het landschapsplan om beeldkwaliteit van het nieuwe erf niet aan te tasten. Er is ruimte voor minimaal 72 panelen. Door deze mogelijkheid is het ook mogelijk om “gasloze' woningen te bouwen.

6. Architectuur: aangepast ontwerp
De voetprint van de woningen en de erfstructuur is een belangrijk ontwerpaspect om de samenhang te borgen. Het erf is ruim van opzet waardoor er veel ruimte is voor ongedwongen parkeren. De ruimte voor de tuinen is relatief klein om 'vertuining' van het landschap te voorkomen.

De bijgebouwen vormen (bij voorkeur geschakeld) een geheel met de woningen waardoor drie grote gebouwen ontstaan. De woningen hebben eenvoudige daken en de materialisering is landelijk. Voor het overige wordt aangesloten bij de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Olst-Wijhe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0005.png"

Afbeelding - Referentie foto woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0006.png"

Afbeelding - Voetprint van het nieuwe erf

In Bijlage 1 wordt een nadere toelichting gegeven van de nieuwe inrichting aan de Zandweteringpad 6.

Molenweg 10
Aan de molenweg wordt/is de gehele boerderij met de schuren gesloopt. Op deze kavel wordt een nieuwe woning gebouwd. De compensatie voor de sloop van schuren wordt gebouwd aan de Zandweteringspad 6 te Olst. De volgende kwaliteitsimpulsen vinden plaats aan de Molenweg 10:

1. Sloop van landschap ontsierende schuren

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0007.png"

Afbeelding - Overzicht te slopen gebouwen aan de Molenweg 10

De totale oppervlakte van de te slopen schuren (exclusief te slopen boerderij) is 912 m2. Omdat de karakteristieke boerderij in een zeer slechte staat verkeerd wordt deze ook gesloopt.

2. Lanen, herstel laanbomen langs Molenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0008.png"

Afbeelding - Te planten inlandse eiken langs de Molenweg

Ter versterking/herstel van de laanstructuur worden twee inlandse eiken geplant in de gemeentelijke berm.

3. Erfstructuur, bomen, hagen en erfbosje

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0009.png"

Afbeelding - Landschappelijke elementen toekomstige situatie

Op het huidige erf zijn geen landschappelijke elementen. In de nieuwe situatie worden een erfbosje, beukenhagen, 4 stuks erfbomen en 4 stuks hoogstam fruitbomen aangeplant.

In Bijlage 1 wordt een nadere toelichting gegeven van de geplande ontwikkelingen aan de Molenweg 10.

Zandweteringpad 2
Het nieuwe erf wordt omzoomd door een beukenhaag. Op de hoekpunten van het erf worden inheemse eiken bomen geplant en er worden twee eiken geplant langs de toegangsweg. Beide erven worden verbonden middels een kleine boomgaard. De bouwrichting van de gebouwen is gelijk aan nokrichting van bestaande boerderij. De woonzijde, de woonkamer, is aan de westelijke zijde en de oostzijde is het erf. Het erf heeft een 'open' verbinding met de Zandwetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0010.png"

Afbeelding - Toekomstige situatie Zandweteringpad 2

De bestaande boerderij is redelijk gave kleine hallenboerderij, deze zijn typerend voor Salland. Bij de boerderij staat een eenvoudige houten schuur. Een belangrijk kwaliteitsaspect is om voor de nieuwbouw een samenhang en harmonie te vinden. Hierbij is belangrijk om qua architectuur bijpassende gebouwen te ontwerpen. Eenvoud, ingetogen en schuurvorm zijn belangrijke sleutelbegrippen in de ontwikkeling. De nieuwe ontwikkeling moet ondergeschikt zijn aan de bestaande boerderij.

In Bijlage 2 wordt een nadere toelichting gegeven van de nieuwe inrichting aan de Zandweteringpad 2.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden aan het Zandweteringpad 6 en Molenweg 10 de voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt aan het Zandweteringpad 6 de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming, waarmee de realisatie van drie wooneenheden mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt aan het Zandweteringpad 2 het bestemmings- c.q. bouwvlak vergroot. Blijkens jurisprudentie worden dergelijke kleinschalige ontwikkelingen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkelingen in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.3 Waterbeleid van de 21ste eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen word en in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het voorliggende plan is gekeken hoe op verstandige wijze omgegaan kan worden met het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. Voor het bergen van (regen)water wordt bijvoorbeeld het bestaande retentiegebied van de Zandwetering uitgebreid met plas-dras-open water.

3.1.4 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het Bevt is, net als in het Bevi en Bevb, een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de relevantie van het aspect externe veiligheid en transportroutes ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0011.png"

Afbeelding - Weergave EHS en zone ONW (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Bovenstaande figuur bevat een uitsnede van de kaart waarop de begrenzing van de EHS en de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)) is aangegeven. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied niet binnen de ontwikkelgebieden van de EHS of de PAS valt. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de ontwikkelopgaven van de Natura 2000 of de PAS. Wel ligt het gebied Zandweteringpad 2 en 6 binnen de zone ONW. Hier is ruimte voor een economische ontwikkeling in combinatie met versterking van natuur, landschap en water.

De Zone ONW geldt voor gebieden die in het verleden tot de voormalige EHS behoren en die na de herijking als gevolg van bezuinigingen bij de overheid is verkleind en waarbij deze percelen uit de EHS zijn gehaald. Desondanks hebben ze nog steeds potentie voor nieuwe natuur en wordt dit in de zone ONW ook gestimuleerd door de provincie Overijssel. De natuurontwikkeling past daarmee prima binnen het natuurbeleid.

De locatie van de nieuwe natuur binnen de locatie Zandweteringpad 6 is gebaseerd op een logische ligging voor natuur: gekoppeld aan de wetering en waterberging en als verbinding tussen water en andere natuurelementen in de omgeving. Daarnaast is gekeken naar een praktische invulling van de resterende landbouwgronden (bereikbaarheid en bewerkbaarheid). Het natuurtype dat op de percelen ontwikkeld zal worden is gebaseerd op de SNL-systematiek. Er zal Kruiden- en Faunarijk Grasland worden ontwikkeld.

Daarnaast is er al een grote waterpartij in het gebied gerealiseerd en is er ook al bebouwing verwijderd. De geplande ingreep op zich zelf heeft geen effect op het EHS-gebied. De verstoring door de werkzaamheden is zeer gering en heeft op deze afstand geen effect op de kernkwaliteiten van de EHS-gebieden. De realisatie van de nieuwe natuur en water in combinatie met wonen geeft een invulling aan deze bestemming. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen dit beleid.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, mits hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend;

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0012.png"

Afbeelding - KGO, verbeelding van de balans

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen


Gebiedseigenheid van de ontwikkeling
De voorgestane ontwikkeling betreft de transformatie van een agrarisch bedrijf naar een woonerf aan het Zandweteringpad 6 te Olst en het vergroten van het bouwvlak aan het Zandweteringpad 2 te Olst. De nieuwe woonfunctie past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend in het gebied tussen Diepenveen en de Hengforden en het erf ligt in een gebied dat grotendeels is aangewezen als 'mixlandschap'.

Daarnaast bepaalt uiteraard het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het inrichtingsplan zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving
De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. De schaal van de ontwikkeling aan het Zandweteringpad is klein. Door de rood-voor-rood procedure die in het verleden al is doorlopen zijn er al twee woningen mogelijk. Met deze ontwikkeling worden de landschapsontsierende schuren aan de Molenweg 10 (912 m2) gesloopt om een derde woning mogelijk te maken aan het Zandweteringpad 6. De drie woningen worden geclusterd op een compact erf met een beperkt oppervlak aan verharding en bijgebouwen. Het bouwvolume op de twee erven neemt daarmee aanmerkelijk af. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk goed ingepast. Al met al wordt daarmee een forse winst in ruimtelijke kwaliteit geboekt. De impact op de omgeving is dan ook klein. Aan het Zandweteringpad 2 wordt het totaal toegestane bouwvolume niet vergroot. Er zijn op deze locatie al twee woningen toegestaan. De afstand tussen de twee bouwpercelen wordt wel groter. Ter compensatie vindt er hier ook een landschappelijke inpassing plaats en zal de nieuwe woning ondergeschikt zijn aan de bestaande woning.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen
Door de transformatie naar een woonerf met drie woningen wordt de ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het plan dient daarmee een eigen belang, maar past binnen het overheidsbeleid. Het plan voorziet in een nieuwe functie voor een voormalig agrarisch erf, waarmee leegstaande landschapsontsierende schuren gesloopt kunnen worden. Dit levert een forse winst in ruimtelijke kwaliteit op. Daarnaast is er in dit plan ook zeker sprake van een maatschappelijk belang. Er wordt ruim 1,4 hectare natuur aangelegd.

Conclusie
Op basis van het KGO-beleid is alleen het goed ruimtelijk inpassen van de ontwikkeling voldoende om de derde woning mogelijk te maken. Er wordt een forse winst in ruimtelijke kwaliteit geboekt door de sloop van circa 912 m2 aan landschapsontsierende, leegstaande bebouwing en alle verhardingen aan de Molenweg 10.

  • de nieuwe woonfunctie is gebiedseigen;
  • het totale bouwvolume op de twee erven (Zandweteringpad 6 en Molenweg 10) neemt af;
  • bestaande functies in de omgeving worden niet beperkt;
  • het nieuwe woonerven aan het Zandweteringpad 2 en 6 worden landschappelijk zorgvuldig ingepast
  • de realisatie van de nieuwe natuur draagt bij aan een maatschappelijk belang.

Op basis van het beleid is dan ook geen extra investering in ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk.

Op basis van de afspraken die in 2010 zijn gemaakt in het kader van de rood-voor-rood procedure dient de initiatiefnemer 1,36 hectare nieuwe natuur te realiseren op de locatie Zandweteringpad 6 te Olst. Hieronder volgt een afbeelding waar deze natuur gerealiseerd gaat worden. Deze gronden zullen in het bestemmingsplan ook als Natuur bestemd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0013.png"

Afbeelding - Locatie nieuwe natuur op locatie Zandweteringpad 6

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het pas in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0014.png"

Afbeelding - Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Catalogus gebiedskenmerken)

1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Uit de voorgaande beleidsanalyses kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de generieke beleidskeuzes.

2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven. Het voorliggende plangebied ligt grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0015.png"

Afbeelding - Ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' (Bron: GIS)

In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen centraal. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap.

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij onder andere op twee locaties landschapsontsierende agrarische bebouwing en verhardingen worden gesloopt/ verwijderd en een drietal woningen worden gerealiseerd past binnen dit ontwikkelingsperspectief. De functie beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven.

Ook valt de voorgenomen ontwikkeling binnen de 'zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS'. In deze gebieden is ruimte voor een economische ontwikkeling in combinatie met versterking van natuur, landschap en water. In het voorliggende plan worden binnen dit gebied gebouwen gesloopt en erfverhardingen verwijderd. Daarnaast wordt er nieuwe natuur aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen dit beleid.

3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan /ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings-)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de 'natuurlijke laag', de 'agrarische cultuur laag', de 'stedelijke laag' en de 'lust- en leisurelaag'. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied bevindt zich grotendeels op één van de dekzandvlaktes van Overijssel, zie onderstaande afbeelding. De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. De meeste dekzandvlaktes zijn in de loop der tijd in cultuur gebracht en nu te onderscheiden als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is om de hoogteverschillen te versterken en de landschappelijke verschillen met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0016.png"

Afbeelding - Weergave natuurlijke laag (Bron: GIS)

Normerende uitgangspunten

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.


Richtinggevende uitgangspunten

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings-)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen met betrekking tot de instandhouding van het huidige reliëf. Door de inrichting van de nieuwe natuur wordt het water beter zichtbaar en beleefbaar. Door de compactheid van het nieuwe erf aan het Zandweteringpad 6 blijft het hoogteverschil zichtbaar. Bovendien ligt de gronden aan de Molenweg 10 ook binnen het gebied dat is aangeduid als dekzandvlakte en dekzandrug. Op die plaats wordt door de sloop van de schuren het landschap met de hoogteverschillen en het watersysteem ook beter zichtbaar.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen. Het plangebied ligt in het oude Hoevenlandschap (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0017.png"

Afbeelding - Weergave agrarisch landschap (Bron: GIS)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerende uitgangspunten:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

In het voorgenomen plan wordt het bestaande erf geherstructureerd. Het bebouwingsvolume neemt af. Door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing wordt er openheid gecreëerd op het erf. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast, waardoor de openheid van het erf wordt geborgd. Ook wordt het aanwezige reliëf in het plangebied niet aangetast met de voorgnomen ontwikkeling.

Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble
  • Koppelen erf aan landschap

Binnen het plangebied en op de locatie Molenweg 10 wordt de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van de landschapsontsierende opstallen en het verwijderen van de verharding aanzienlijk verbeterd. Daarnaast wordt door de nieuwe erfindeling het erf beter gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust - en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijkere pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

Het plangebied is gelegen in het gebied stads- en dorpsranden. Dit is een overgangsgebied welke gekenmerkt wordt door het beste van twee werelden: stedelijke voorzieningen, verspreid liggende woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Binnen deze gebieden wordt ruimte geboden voor ontwikkelingen die de stad-land relatie versterken. Het is een gebied met een mix van woon-, werk- en recreatiemilieus. In dit plan wordt door de realisatie van de nieuwe woningen aan het Zandweteringpad 6 en het vergroten van het bouwvlak aan het Zandweteringpad 2 het woonmilieu versterkt en wordt, door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing, dit woonmilieu gekoppeld aan het landschap.

Reconstructieplan Salland - Twente
Op regionaal niveau is het Reconstructieplan Salland-Twente van belang. In het Reconstructieplan zijn binnen het landelijk gebied verschillende doelen gesteld. Deze doelen zijn door het rijk en de provincie benoemd. Binnen het Reconstructieplan zijn deze doelen in vijf programmalijnen verwerkt, te weten:

  • perspectiefvolle landbouw;
  • behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en (cultuur)landschap;
  • economische vitaliteit;
  • sociale vitaliteit en leefbaarheid;
  • veerkracht watersysteem.

Het Reconstructieplan kent verder een onderverdeling van het gebied in drie zones, die leidend zijn voor de uit te voeren activiteiten. De zones zijn:

  • extensiveringsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied.

Het plangebied aan het Zandweteringpad valt binnen de zone “verwevingsgebied”. Deze gebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Het reconstructieplan ziet toe op het weren van intensieve veehouderijen op bepaalde locaties in verwevingsgebied. In de voorgenomen ontwikkeling wordt het agrarische erf omgevormd tot woonerf en wordt een vlak van woonbestemming vergroot. Dit past binnen het Reconstructieplan Salland - Twente.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. De ontwikkeling past binnen de kaders van het KGO-beleid en binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven. Daarnaast is het plan uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld, inclusief het bijbehorende Realisatiehoofdstuk, als zijnde de Structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. En op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad de actualisatie Toekomstvisie Olst Wijhe, inclusief het Realisatiehoofdstuk in combinatie met de bijstelling van de Nota Bovenwijkse Voorzieningen vastgesteld.

In de toekomstvisie van de gemeente is opgenomen dat het wonen (dit kan gedifferentieerd zijn (starters, gezinnen en ouderen)) als middel wordt ingezet om het landschap te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door 'Rood voor Rood' (de Rood voor Rood-regeling is naderhand opgegaan in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit) toe te passen en door de ontwikkeling van woonlandschappen. De ontwikkeling van woonlandschappen blijft voorlopig beperkt tot de ontwikkelingen direct rondom de kernen. Woningen conform 'KGO' en 'VAB-Wonen' (omzetting van karakteristieke boerderijen in woningen) worden in het hele gebied toegepast, waarbij in de LOG- gebieden dat slechts bij uitzondering wordt toegestaan.

Het voorliggende plan richt zich op de sloop van landschapsontsierende opstallen op twee locaties en het bouwen van een drietal woningen. Deze woningen dienen als middel om het landschap te versterken. Deze ontwikkeling is daarom niet in strijd met deze toekomstvisie. Ook het vergroten van het bestemmings- c.q. bouwvlak aan het Zandweteringpad 2 is niet in strijd met de toekomstvisie; er worden namelijk planologisch geen nieuwe woningen toegevoegd op deze locatie.

Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe structuurvisie voor de gemeente Olst-Wijhe. Deze wordt begin 2017 vastgesteld.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het plangebied ligt in de overgang van het rivierenlandschap naar het landgoederenlandschap.

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied op dekzandruggen. Voor dit gebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan
  • open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande
  • historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Randvoorwaarden vanuit het Landschapsontwikkelingsplan is Ruimtelijk verdichten door de toepassing van Rood voor Rood of de nieuwe landgoederen regeling, in combinatie met de aanleg van landschapselementen.

Het gebied is een laag gelegen landbouwgebied en te kleinschalig voor grote landbouw. Door de spoorbaan en de Zandwetering is de toegankelijkheid voor landbouw slecht. Recentelijk zijn door het waterschap, in het plangebied, waterretenties en waterbergingen aangelegd.

In het voorliggende plan is waar mogelijk rekening gehouden met de bovengenoemde uitgangspunten. Aan het Zandweteringpad 6 wordt een knooperf gerealiseerd, waarbij de bebouwing samenhangend in carrévorm wordt gesitueerd. Zowel de locatie Zandweteringpad 2 als Zandweteringpad 6 wordt landschappelijk ingepast verdicht met landschapselementen solitaire bomen en hagen.

Verspreid staande eikenbomen op de kavelgrenzen. De kavelgrenzen staan haaks op de Zandwetering. Bijna alle perceelsgrenzen hebben waterafvoerende sloten.
De spoorbaan ligt verhoogd in het landschap, de baan heeft aan beide zijden een sloot begroeit met struweel (elzen en wilgen). Direct buiten het plangebied, ten westen en oosten, gaat het landschap over in bospercelen, natte natuurlijke weilanden en plas/dras gebieden. Bovenstaande eigenschappen zijn de uitgangspunten voor het landschapsplan in de nieuwe situatie.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

4.1 Landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing

Voor het plan Zandweteringpad 2 en 6 is een Landschapsplan opgesteld door GroenAdviesbureau H.A. ten Have. Dit plan (inclusief de toelichtingen bij het landschapsplan) dient als basis voor de inrichting van het gebied. Het plan is opgenomen in Bijlage 3.

Om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 11.2) welke eist dat voor het in gebruik nemen van de nieuwe woningen tevens zorg gedragen wordt voor een landschappelijke inpassing conform dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0018.png"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeente Olst- Wijhe heeft op 4 oktober 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de beleidsnota is bepaald welke gebieden lage en welke gebieden hoge archeologische waarden hebben. Dit is weergegeven op kaart. Op basis van regels kan vervolgens worden afgeleid of voor ruimtelijke ontwikkelingen wel of geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De beleidsnota bepaalt het volgende voor buitengebieden:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • Bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.

Voor het plangebied geldt dat de gronden een lage en middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben (zie onderstaande afbeelding). In deze gebieden geldt alleen een onderzoeksplicht als het plangebied groter is dan 10 ha, respectievelijk 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm. In het voorliggende plan is het plangebied kleiner. Er is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0019.png" Afbeelding - Uitsnede archeologische verwachtingenkaart Olst-Wijhe

5.1.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen.

Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied en aan de Molenweg 10 geen rijks- of gemeentelijke of andere monumenten met cultuurhistorische waarde die worden gesloopt.

Ter plaatse van de beoogde ontwikkellocatie gelden landschappelijke waarden. De gronden die daarvoor zijn aangewezen zijn bestemd voor het behoud, versterking en de ontwikkeling van de waarden die samenhangen met essen. Te weten openheid en reliëf. Door de bouw van de woningen op het reeds aangegeven locatie worden de lokale landschapswaarden niet onevenredig aangetast.

Het voorgenomen initiatief doet geen afbreuk aan de landschappelijk waarden. Het te ontwikkelen woonerf is afgestemd op de kenmerken van zijn omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande landschappelijk structuur qua inpassing. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

5.2 Bodem

Bodemkwaliteit
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik.

Bodemonderzoek Zandweteringpad 6
In januari 2011 is door Hunneman Milieu Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan het Zandweteringpad 6 te Olst (rapport d.d. februari 2011, nummer 2011028/dh/sh). Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.

Zintuigelijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. En is er geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen. In de vaste bodem zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. Het verhoogd aangetoonde gehalte overschrijdt de streefwaarde, maar vormt geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bewaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

Bodemonderzoek Zandweteringpad 2
In september 2016 heeft K.N. Milieutechniek Raalte B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een nieuw te bouwen woning ten noorden van Zandweteringpad 2 te Olst. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit (grond en grondwater) ter plaatse van het perceel. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.

Resultaten
Uit de resultaten van het vooronderzoek, veldwerk en laboratorium blijkt het volgende:

  • Uit de historische informatie van de gemeente Olst-Wijhe blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen gegevens aanwezig zijn. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend.
  • De onderzoekslocatie wordt als onverdacht beschouwd. De onderzoekslocatie is in gebruik als maisland. De locatie is onverhard.
  • Tijdens de veldwerkzaamheden is zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • In zowel de bovengrond als de ondergrond zijn voor de onderzochte parameters geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • Bij indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit betreft de grond kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond.
  • De hypothese dat sprake is van een onverdachte locatie blijft gehandhaafd.
  • De verhoogde concentratie aan barium in het grondwater geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.

Conclusie bodemonderzoek Zandweteringpad 2
Op basis van de huidige milieukundige bodemkwaliteit zijn er milieukundig geen belemmeringen voor de geplande nieuwbouw.

Conclusie aspect bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

5.3 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

In de voorgenomen ontwikkeling wordt het erf aan het Zandweteringpad omgevormd van agrarisch erf naar een (iets verderop gelegen) woonerf, waarbij een drietal woningen worden gerealiseerd. Wonen betreft een geluidsgevoelige functie. Dit plangebied ondervindt geen hinder van industrie of wegverkeer lawaai. Daarentegen ligt het plangebied wel nabij de spoorlijn Deventer-Zwolle en is lawaai vanuit railverkeer wel een aandachtspunt. Hiertoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Door Munsterhuis Geluidsadvies is in juli 2016 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeerslawaai ter plaatse van gevels van een drietal toekomstige woningen gelegen aan de Zandweteringpad 6 en één woning gelegen aan de Zandweteringpad 2 te Olst. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting, als gevolg van het railverkeer ter plaatse van de nieuwbouwlocaties.

De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.

Het blijkt uit de berekeningen dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten gevolge van het railverkeer traject Deventer – Zwolle ter plaatse van de toekomstige woningen niet wordt overschreden. Hiervoor dient derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische erf en het vergroten van het bouwvlak is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1.500 woningen. In het voorliggende plan gaat het om de nieuwbouw van drie extra woningen. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

5.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

Onderzoek
Het Kennispunt externe veiligheid heeft op 15 september 2016 geadviseerd over de externe veiligheidsaspecten die naar voren komen bij twee ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Olst aan het Zandweteringpad 2 en 6.

Op een afstand van circa 155 meter van het plangebied Zandweteringpad 2 ligt het spoortraject Deventer – Zwolle. Voor het nieuwe plangebied Zandweteringpad 6 is de afstand tot de spoorlijn ongeveer 120 meter. De te slopen woning ligt momenteel op ongeveer 45 meter van de spoorlijn.

Zandweteringpad 2
Het realiseren van een tweede woning binnen het bouwplan was reeds toegestaan, maar het bouwvlak wordt verruimd waardoor de afstand van de nieuw te realiseren woning ongeveer 15 meter dichter bij de spoorlijn kan worden dan de reeds op ongeveer 155 meter afstand aanwezige woning. Mede gelet op het feit dat het invloedsgebied volgens de HART) 35 meter is zal het groepsrisico niet toenemen. Het gevolg van is, dat het, op grond van artikel 8, lid 2 onder a voor deze situatie, niet nodig is om in te gaan op artikel 8 lid 1 van het Bevi.

Zandweteringpad 6
De huidige woning ligt op circa 45 meter van de spoorlijn. Deze zal verdwijnen en daarvoor in de plaats kunnen drie woningen op circa 120 meter van de spoorlijn worden gerealiseerd. Er komen dus twee woningen bij terwijl de afstand aanmerkelijk toeneemt. Mede gelet op het feit dat het invloedsgebied volgens de HART) 35 meter is zal het groepsrisico niet toenemen. Het gevolg van is, dat het, op grond van artikel 8, lid 2 onder a voor deze situatie, niet nodig is om in te gaan op artikel 8 lid 1 van het Bevi.

Getoetst is aan de Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014, doc. nr.: 11.044838, van de gemeente Olst-Wijhe (vastgesteld op 10 oktober 2011). Relevant hierbij is Paragraaf 3.4.4 Externe Veiligheid van de Beleidsnota. Aan hetgeen daarin gesteld is (woonbebouwing buiten de 10-6 veiligheidscontour) wordt voldaan.

Er is geen toename van het groepsrisico, zodat een verdere verantwoording daarvan niet noodzakelijk is. De beoogde wijziging van het bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de gemeentelijke Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging.

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

Het realiseren van drie nieuwe woningen is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het dichtsbijzijnde omliggende agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij) ligt op ruim meer dan 50 meter van het plangebied. Het voorgenomen plan is daarmee niet beperkend voor omliggende agrarische bedrijven en het plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt een woonbestemming een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige (milieubelastende) functies. Voor het bepalen in hoeverre de nieuwe woonbestemming vanuit milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Binnen het plangebied kan daarom een goed woon en leefklimaat worden gegarandeerd. Tegelijkertijd zal de ontwikkeling geen belemmering opleveren voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit de milieuzonering.

5.8 Trillingen

Momenteel bestaan er geen wettelijke normen ten aanzien van trillingen. In veel gevallen wordt wel uitgegaan van de SBR (Stichting Bouw Research) Richtlijn “Trillingen: meet- en beoordelingsrichtlijnen – Deel B Hinder voor personen in gebouwen” (herdruk juli 2006). Indien er sprake is van een Tracébesluit, geldt de Beleidsregel Trillinghinder Spoor van 27 april 2014 (hier niet van toepassing).

De SBR Richtlijn “Hinder voor personen in gebouwen” kan in dit geval worden toegepast als toetsingskader. Omdat er sprake is van nieuwe woningen gelden de streefwaarden van tabel 10.5.2 van de richtlijn met een onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax A1 = 0,1 voor de dag-, avond- en nachtperiode, een bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax A2 = 0,4 voor de dag- en avondperiode en A2 =0,2 in de nachtperiode. De streefwaarde voor de trillingssterkte Vper is A3 =0,05 in de dag- en avond- en nachtperiode.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van drie nieuwe woningen aan het Zandweteringspad 6 te Olst. De afstand van de woningen tot het enkelspoor Zwolle-Deventer bedraagt ten minste 100 meter.

Vanwege demping in de bodem, dempen trillingen snel uit (exponentieel) en is in het kader van trillingen 100 meter een relatief grote afstand. In het algemeen worden trillingen vanwege spoor met name veroorzaakt door goederentreinen. Op het spoor Zwolle-Deventer rijden relatief weinig goederentreinen en in hoofdzaak reizigerstreinen. Aan de noordzijde van Olst ligt een woonwijk, met woningen op een kortste afstand van ca. 35 m tot de spoorlijn Zwolle-Deventer. Ons zijn geen klachten bekend t.a.v. trillingen vanwege railverkeer vanuit deze omgeving.

Om bovenstaande acht de Regionale Uitvoeringsdienst IJsselland het uitgesloten dat de streefwaarden uit de SBR Richtlijn voor nieuwe situaties worden overschreden en zal trillingshinder naar verwachting niet optreden. Een indicatief trillingsonderzoek en het voorschrijven van eventuele trillingsbeperkende maatregelen wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.9 Natuur en ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Ten behoeve van het voorgenomen plan is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 6. Uit de quisckan blijkt het volgende.

Flora- en faunawet
Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen en de aanbevelingen uit de tabel worden uitgevoerd, dan kunnen effecten op vogels en vleermuizen voorkomen worden en is er voor vogels geen ontheffing art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Ook voor de overige natuurwaarden is geen ontheffing art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk.

Amfibieën en vissen
Er wordt een klein gedeelte van de vijver gedempt aan de noordzijde. Aan de andere zijde wordt de vijver verder vergroot en verdiept. Voor vissen en amfibieën zal dit een positief effect hebben. Het dempen zal vanaf het land moet plaatsvinden, zodat de vissen en amfibieën kunnen vluchten naar de diepere delen. Ook hiervoor geldt het voorzorgbeginsel.

Vogels
Er zijn geen effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten te verwachten. Derhalve hoeft alleen nog maar gekeken te worden naar effecten op broedvogels.

Op de voormalige akker broeden mogelijk de Gele kwikstaart en de Kneu. Effecten kunnen alleen voorkomen worden door het terrein voor het broedseizoen bouwrijp te maken. De oeverzwaluwwand die door afgraving is ontstaan zal vervangen moeten worden door een nieuwe wand. De nieuwe wand moet gereed zijn, voordat de huidige wand verder wordt afgegraven. Dit moet sowieso buiten het broedseizoen gebeuren. Voor de Oeverzwaluw moet men voor het begrip broedseizoen uitgaan van 1 april tot 1 september.

Omdat geen ontheffingen worden verleend voor het verstoren van vogels en/of het vernielen van nesten wordt geadviseerd om de sloopwerkzaamheden voor het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te starten of te beginnen na 15 juli. Voor de Oeverzwaluwwand moet men 1 september in plaats van 15 juli aanhouden.

Overige soorten
Voor de overige soorten flora en fauna geldt ook dat er geen ontheffing noodzakelijk is. Tijdens de bouw moet rekening gehouden worden met deze soorten, zodat deze zo min mogelijk verstoord worden (voorzorgsbeginsel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0020.jpg"

Tabel - Overzicht conclusies aangaande verstoring en de eventueel te nemen vervolgstappen

EHS en Natura 2000
Het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) thans het Ministerie van Economische Zaken (EZ) heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een grote aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.

Zoals eerder aangegeven ligt het plangebied in de 'zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS'. Om het plan mogelijk te maken is er al een grote waterpartij in het gebied gerealiseerd en is er ook al bebouwing verwijderd. De geplande ingreep op zich zelf heeft een geen effect op het EHS-gebied. De verstoring door de werkzaamheden is zeer gering en heeft op deze afstand geen effect op de kernkwaliteiten van de EHS-gebieden. De realisatie van de nieuwe natuur en water in combinatie met woning geeft een invulling aan deze bestemming.

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Een voorbeeld is de Noordse woelmuis, die alleen nog maar in Nederland voorkomt.

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid de Natura 2000 gebieden. Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op ca. 1.150 meter vanaf de spoorlijn. Effecten op Natura 2000 gebieden zijn derhalve uitgesloten.

Kortom: er zijn geen effecten op de EHS- en Natura2000 gebieden te verwachten.

Wet natuurbescherming (vanaf 1-1-2017 waarschijnlijk)
In de quickscan is getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Beide wetten zullen naar verwachting op 1 januari 2017 opgaan in de Wet Natuurbescherming. Met name voor de Flora- en faunawet zijn er wijzigingen in de soorten die nu en straks beschermd zijn.

Een overzicht van de beschermde soorten onder de Wet Natuurbescherming staat op de website: http://www.regelink.net/kenniscentrum/beschermde-soorten-wet-natuurbescherming/. Wanneer we deze lijst raadplegen, dan zien we dat er geen nieuwe beschermde soorten bij zijn gekomen, die ook in het plangebied voorkomen. De wet kent ook de zorgplicht die ook al in de Flora- en faunawet stond.

De conclusie ten aanzien van de vigerende wetten, blijft daarmee overeind en nader onderzoek is onder de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk.

Uitvoerbaarheid
Mits rekening gehouden wordt met de genoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het voorgenomen plan derhalve uitvoerbaar.

5.10 Waterhuishouding

5.10.1 Watertoets

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap Groot Salland is onlangs samengegaan met het waterschap Reest en Wieden. Op het plangebied is vooralsnog het Waterbeheerplan van waterschap Groot Salland van toepassing, welke op 29 oktober 2015 is vastgesteld. Het waterbeleid geldt van 2016 tot en met 2021. Daarnaast is de Keur van het waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt door het waterschap geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets op 12 december 2016. Op basis van de watertoets is gebleken dat voor onderhavig bestemmingsplan de normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies uitgebracht. Voor dit plan kan gebruik worden gemaakt van een standaard-waterparagraaf. Deze paragraaf is opgenomen in Bijlage 8.

5.10.2 Overstromingsrisico

Op de Risicokaart van de provincie Overijssel is aangegeven dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen. Voor een groot deel is het plangebied aangeduid als 'potentieel overstroombaar gebied' (kleine kans).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001025-0301_0021.png"

Afbeelding - Overstromingsrisico's (bron: www.risicokaart)

Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Voor het plangebied is de maximale waterdiepte tijdens een overstroming in de huidige situatie ingeschat op 0,8 à 2 m (overstromingsdiepte; water boven maaiveld).

De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:

  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

Uitwerking en toepasbaarheid van deze mogelijkheden dienen nader te worden uitgewerkt bij bijvoorbeeld het waterhuishoudkundig ontwerp.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

6.1.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Er wordt vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie heeft in het vooroverleg op 18 juli 2016 akkoord gegeven op het plan.

6.1.2 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 5 januari 2017 tot en met 15 februari 2017. Binnen deze termijn is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en van een beantwoording voorzien in een Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. Daarnaast zijn ambtelijke wijzigingen opgenomen in deze nota. De zienswijze en de ambtelijke wijzigingen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan. Voor de wijzigingen wordt verwezen naar de nota.

De Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is opgenomen in Bijlage 9.

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe heeft op 8 mei 2017 besloten om de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen van het onderhavige bestemmingsplan vast te stellen en om het bestemmingsplan Buitengebied, Zandweteringpad 2 en 6 gewijzigd vast te stellen. Het Vaststellingsbesluit is opgenomen in het bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd.

Het plan betreft een initiatief van een particulier waarmee geen gemeentelijke investeringen zijn gemoeid. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Alle kosten voor de te voeren planologische procedure, de realisatie van de ontwikkeling en eventuele toegekende planschadecompensatie als gevolg van de ontwikkeling, komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 De bestemmingen

7.1 Algemene juridische opzet

Het bestemmingsplan is opgezet als een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de toegestane functies en maten zijn op de plankaart en in de regels vrij gedetailleerd geregeld. Het is wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om ontheffing te verlenen (ex artikel 3.6 lid 1 c Wro) en het plan te wijzigen (ex artikel 3.6 lid 1 a Wro). De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende "objectief" begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende regels zelf bepaald.

7.2 Bestemmingen

7.2.1 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Dit bestemmingsplan kent één agrarische bestemming. De bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden is gebaseerd op een zonering met betrekking tot waardevolle landschapswaarden. Aangezien op het perceel geen sprake meer is van een agrarisch bedrijf, zijn in deze bestemming alleen bepalingen opgenomen ten aanzien van het gebruik van de gronden. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

7.2.2 Natuur

Gronden met de bestemming Natuur zijn bestemd voor o.a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. De nieuwe natuur die de initiatiefnemer dient te realiseren op de locatie Zandweteringpad 6 te Olst, krijgen deze bestemming in het onderhavige bestemmingsplan. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming uitsluitend via afwijking toegestaan.

7.2.3 Water

De bestemming Water is toegekend aan de waterberging/het retentiegebied.

7.2.4 Wonen

Gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor gebouwen waar wordt gewoond, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van het bestemmingsvlak op perceel Zandweteringpad 6 is middels een maatvoeringaanduiding aangegeven dat drie woningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Ter plaatse van het bestemmingsvlak Zandweteringpad 2, dat in onderhavig bestemmingsplan is vergroot, is middels een maatvoeringaanduiding aangegeven dat twee woningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Daarnaast is per woning 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan (indien er middels een maatvoeringaanduiding een aantal woningen is aangegeven, dan geldt dat voor elke woning 100 m² aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden).

Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven, is een landschapsplan opgesteld met kwaliteitsimpulsmaatregelen. De initiatiefnemer dient binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan volledig uitvoering te hebben gegeven aan de kwaliteitsimpulsmaatregelen zoals vastgelegd in dit landschapsplan. Daarnaast geldt dat de nieuw te realiseren woningen aan de Zandweteringpad 6 en 2 pas nadat deze kwaliteitsimpulsmaatregelen gerealiseerd zijn in gebruik genomen mogen worden. Deze voorwaarde is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen in artikel 11.2.

7.2.5 Waarde - Archeologie - 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 5.000 m² (Waarde - Archeologie - 2).

7.3 Algemene overgangsregels

7.3.1 Anti-dubbeltelbepaling

Ingevolge het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient deze bepaling met deze formulering in de regels van een bestemmingsplan te worden opgenomen.

7.3.2 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel is opgenomen voor de reconstructiegebieden In dit artikel is uitsluitend een verwijzing opgenomen naar deze betreffende artikelen van het bestemmingsplan Buitengebied.

7.3.3 Algemene bouwregels

Deze regel dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegestaan, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid.

7.3.4 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregel is het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen expliciet als strijdig gebruik aangemerkt. In het kader van het gemeentelijk beleid betreffende dergelijke inrichtingen wordt vestiging daarvan in het onderhavige gebied niet wenselijk geacht en daarom ook niet toegestaan.

Verder is in de gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde te waarborgen dat de voorgestelde (landschappelijke) inrichtingsmaatregelen in het Landschapsplan Zandweteringpad 2 en 6, en de daarbij behorende toelichtingen worden uitgevoerd.

7.3.5 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten ontheffing verlenen van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in het plan getrokken grenzen, het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages en het -onder voor-waarden- bouwen van antenne- en telecommasten.

7.3.6 Overgangsregels

Ingevolge het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dienen de overgangsregels met deze formulering in de regels van een bestemmingsplan te worden opgenomen.