direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorder Koeslag, uitwerkingsplan 2018 fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten zuiden van het centrum van Wijhe bevindt zich de nieuwbouwwijk Noorder Koeslag. Deze woonwijk wordt gefaseerd ontwikkeld. Voor een gedeelte van de nieuwbouwwijk zijn de fases al doorlopen. Om in te kunnen blijven spelen op de woningbehoefte is de gemeente Olst-Wijhe voornemens om de laatste fase van de woonwijk tot ontwikkeling te brengen. Met de ontwikkeling van deze fase wordt voorzien in maximaal 94 grondgebonden woningen in verschillende woningtypen.

Ten zuidoosten van de nieuwbouwwijk bevindt zich een agrarisch bedrijf. Doordat het bouwvlak zeer ruim is vastgelegd ligt een geurcirkel over een deel van de nieuwbouwwijk. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf is niet volledig bebouwd. Voor de aanpassing van het bouwvlak is een partiële herziening opgestart. Na het onherroepelijk worden van de partiële herziening kom het plangebied van het uitwerkingsplan buiten de geurcirkel te liggen. Voor de gewijzigde positionering van het bouwvlak wordt een aparte planologische procedure opgestart daarom wordt dit uitwerkingsplan gefaseerd in procedure gebracht. Het bouwrijp maken van de gronden van het gehele gebied van het uitwerkingsplan wordt wel in fase 1 mogelijk gemaakt.

In het geldende bestemmingsplan 'Noorder Koeslag' uit 2007 is voor de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk met de bestemming 'Wonen - Uit te werken' een uitwerkingsplicht opgenomen. Met dit uitwerkingsplan wordt toepassing gegeven aan deze uitwerkingsplicht. Het uitwerkingsgebied zoals opgenomen in het moederplan uit 2007 wordt in twee fasen uitgewerkt. In onderhavige toelichting zal het totale gebied beschouwd worden.

1.2 Ligging plangebied

De nieuwbouwwijk Noorder koeslag is gelegen aan de zuidoostzijde van Wijhe, op ongeveer 10 kilometer ten zuiden van Zwolle en ten oosten van de IJssel. In de onderstaande is de ligging van de wijk Noorder Koeslag globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging nieuwbouwwijk Noorder Koeslag

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Noorder Koeslag', vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2007. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven ter hoogte van het plangebied van dit uitwerkingsplan.

In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Woondoeleinden uit te werken'. Op basis van de huidige bestemming is het niet direct mogelijk om woningbouw te realiseren. Deze bestemming moet uitgewerkt worden. Hiervoor gelden de volgende uitwerkingsregels:

  • tot de uitwerking wordt eerst overgegaan in 2011 of nadat 75% van het gezamenlijk minimum aantal binnen de bestemmingen woongebouwen en woongebied te bouwen woningen is gerealiseerd;
  • indien de gronden zijn aangeduid met groenvoorzieningen ten dienste van parkaanleg, dienen aldaar groenvoorzieningen ten dienste van parkaanleg te worden gerealiseerd;
  • indien de gronden zijn aangeduid met hoofdontsluiting dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 10 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een hoofdontsluiting te worden gerealiseerd;
  • indien de gronden zijn aangeduid met voet-/fietspad dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 10 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een voet-/fietspad te worden gerealiseerd;
  • indien de gronden zijn aangeduid met water dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 20 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een watergang te worden gerealiseerd met daarbij behorende bruggen,dammen en/of duikers;
  • bebouwing voor geluidgevoelige functies dient - in geval van een zonering als bedoeld in de Wet geluidhinder zodanig te worden geprojecteerd dat de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
  • voor maatschappelijke voorzieningen geldt een ruimtebeslag van niet meer dan 3.700 m2;
  • bij de uitwerking zijn - voor zo ver toepasbaar - de in dit plan opgenomen bestemmingsbepalingen van toepassing;
  • burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  • er dienen gemiddeld niet minder dan 15 en niet meer dan 25 woningen per hectare te worden gebouwd;
  • de bouwhoogte van woonhuizen en woongebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m.

Voor de gewenste planologische situatie stelt de huidige bestemming 'Woondoeleinden uit te werken' het verplicht om de bestemming uit te werken ten behoeve van woonhuizen en woongebouwen. Hiervoor dient een uitwerkingsplanprocedure te worden doorlopen. Dit plan geeft een invulling aan de uitwerkingsplicht. In hoofdstuk 2.3 wordt ingegaan op de daarvoor geldende voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Noorder Koeslag'

1.4 Juridisch kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, bepaalt in artikel 3.6, lid 1 onder b dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij het plan te geven regels (en binnen het plan te bepalen grenzen) het bestemmingsplan kunnen uitwerken. Deze mogelijkheid bestond ook reeds in de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (artikel 11 WRO).

Het bestemmingsplan Noorder Koeslag is vóór 1 juli 2008 in ontwerp ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan is (gewijzigd) vastgesteld op 2 juli 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 18 december 2007. Op 22 februari 2008 is het plan onherroepelijk geworden.

Procedure Uitwerkingsplan

Artikel 9.1.5 Invoeringswet Wro bepaalt dat voor een uitwerkingsplan op basis van een 'oud' moederplan de oude WRO van toepassing is, inclusief de procedurevoorschriften indien het ontwerp van dit uitwerkingsplan vóór 1 juli 2009 ter inzage heeft gelegen.

Wordt het uitwerkingsplan met ingang vanaf 1 juli 2009 als ontwerp ter inzage gelegd dan geldt de Wro met het daarbij behorende procedurevoorschrift. In artikel 3.9a Wro is aangegeven dat afdeling 3.4 Awb van toepassing is met aanvullende regels voor de kennisgeving en de beschikbaarstelling.

Burgemeester en wethouders besluiten over het uitwerkingsplan binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging, uiteraard ervan uitgaande dat zij in het bestemmingsplan zelf zijn aangewezen als bevoegd bestuursorgaan om het bestemmingsplan te mogen wijzigen op grond van artikel 3.6, lid 1 Wro.

Het nu voorliggende uitwerkingsplan dient derhalve de procedure uit de Wro te doorlopen.

Vorm Uitwerkingsplan

Artikel 8.1.2 Bro geeft voor wat betreft de vormgeving en opmaak van het uitwerkingsplan aanvullend overgangsrecht. Een uitwerkingsplan mag worden vormgegeven en ingericht in overeenstemming met het moederplan. Hierbij geldt als eis dat het ontwerp van het moederplan ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010. Dit geldt dus per definitie voor moederplannen die op basis van de oude WRO zijn vastgesteld, maar ook voor moederplannen op basis van de Wro die analoog ter inzage zijn gelegd tussen 1 juli 2008 en 1 januari 2010.

Het bestemmingsplan Noorder Koeslag is opgezet volgens de oude WRO en voldoet niet aan de huidige ruimtelijke standaard, de SVBP 2008. Dit uitwerkingsplan is wel op basis van SVBP 2012 opgesteld. Dit betekent dat het plan digitaal beschikbaar kan worden gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het juridische- en beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie en het voorgenomen initiatief centraal. De huidige situatie geeft het kader weer waarbinnen het voorgenomen initiatief ingepast moet worden.

2.1 Huidige situatie

De nieuwbouwwijk Noorder Koeslag, waar het plangebied deel van uitmaakt, is gelegen tussen de wijken Krijtenberg, de Zandhuisweg en de ontsluitingsweg De Omloop. Deze woonwijk wordt gefaseerd ontwikkeld. Voor een gedeelte van de nieuwbouwwijk zijn de fases al doorlopen. Het gaat hierbij om de gronden direct ten zuiden en ten westen van het plangebied. Het gebied is nog volop in ontwikkeling. Met de verkaveling van de woonpercelen is destijds rekening gehouden met de 'oorsprong' van het landschap waarvan het plangebied voorheen deel uitmaakte.

Het plangebied zelf bestaat op dit moment uit braakliggend terrein. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4 hectare.

In figuur 2.1 is de bestaande situatie weergegeven. Figuur 2.2. weergeeft een aanzicht van de Omloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht huidige situatie (vanaf de Omloop)

2.2 Het voorgenomen initiatief

In de toekomstige situatie wordt uitwerking gegeven aan de bestemming in het geldende bestemmingsplan. In het onderhavige plangebied worden in totaal 94 grondgebonden woningen in verschillende woningtypen gerealiseerd. Het betreffen woningen die gasloos zijn, ofwel geen gasaansluiting hebben en zijn daarmee duurzaam.

Dit zullen in beginsel vrijstaande woningen, rijwoningen en twee-onder-één-kap-woningen worden. Op deze manier wordt aansluiting gezocht bij de reeds gerealiseerde woningen in de wijk. Alle woningen worden in een vergelijkbare stijl en met vergelijkbare materialen gerealiseerd, om eenheid te creëren in het plangebied. Hoe de woningen zijn gesitueerd, is weergegeven in figuur 2.3. Met het stedenbouwkundig ontwerp wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten van de omgeving.

Een gedeelte van de kavels zijn in eigendom van de gemeente (in figuur 2.3 aangegeven met donkergroen). De gemeente gaat deze kavels als vrije kavels aan particulieren verkopen. De overige kavels worden verkocht door een ontwikkelaar. Ter hoogte van het paarse woonveld wordt voorzien in sociale woningbouw. Tussen de verschillende woonblokken in worden ontsluitingswegen gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0005.png"

Figuur 2.3 Toekomstige situatie

2.3 Voorwaarden uitwerkingsplan

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit uitwerkingsplan is het bieden van een planologische regeling waarbinnen de in paragraaf 2 beschreven ontwikkelingen mogelijk zijn. Aan de uitwerking van de bestemming is een aantal voorwaarden verbonden. In deze paragraaf vindt een toetsing van de voorwaarden, die voor de bestemming ''Woondoeleinden uit te werken' gelden, plaats.

  • 1. Tot de uitwerking wordt eerst overgegaan in 2011 of nadat 75% van het gezamenlijk minimum aantal binnen de bestemmingen woongebouwen en woongebied te bouwen woningen is gerealiseerd.

Tot op heden is 75% van het gezamenlijk minimum aantal binnen de bestemmingen woongebouwen en woongebied te bouwen woningen gerealiseerd. Daarom wordt aan de voorwaarde voldaan.

  • 2. Indien de gronden zijn aangeduid met groenvoorzieningen ten dienste van parkaanleg, dienen aldaar groenvoorzieningen ten dienste van parkaanleg te worden gerealiseerd.

In het plangebied zijn geen gronden aangeduid met groenvoorzieningen.

  • 3. indien de gronden zijn aangeduid met hoofdontsluiting dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 10 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een hoofdontsluiting te worden gerealiseerd.

In het plangebied zijn geen gronden aangeduid met hoofdontsluiting. Wel worden de nieuwe ontsluitingswegen in het plangebied bestemd met de bestemming Verkeers- en verblijfsdoeleinden.

  • 4. indien de gronden zijn aangeduid met voet-/fietspad dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 10 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een voet-/fietspad te worden gerealiseerd.

Aan de noordkant van het plangebied is een fietspad gelegen. Dit fietspad is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'voet-fietspad'. In het plangebied zelf zijn geen gronden aangeduid met voet-/fietspad.

  • 5. indien de gronden zijn aangeduid met water dient aldaar, dan wel op een afstand van ten hoogste 20 m gemeten ter weerszijden van deze aangeduide gronden, een watergang te worden gerealiseerd met daarbij behorende bruggen,dammen en/of duikers.

In het plangebied zijn geen gronden aangeduid met water.

  • 6. bebouwing voor geluidgevoelige functies dient - in geval van een zonering als bedoeld in de Wet geluidhinder zodanig te worden geprojecteerd dat de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen dan wel een verkregen hogere grenswaarde.

In het kader van dit uitwerkingsplan is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van een geluidgevoelige bestemming in het plangebied Noorder Koeslag wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt ten gevolge van De Omloop 45 dB inclusief aftrek annex artikel 110g Wgh.

Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting aan de gevels van de geluidgevoelige objecten terug te dringen kunnen achterwege blijven. Een verdere procedure in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk.

  • 7. voor maatschappelijke voorzieningen geldt een ruimtebeslag van niet meer dan 3.700 m2.

Dit uitwerkingsplan voorziet niet in een ontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen.

  • 8. bij de uitwerking zijn - voor zo ver toepasbaar - de in dit plan opgenomen bestemmingsbepalingen van toepassing.

Met toepassing van dit uitwerkingsplan wordt voor de bestemmingen 'Woongebied', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Groen' aangesloten bij het uitwerkingsplan 'Noorder Koeslag' dat is vastgesteld op 7 februari 2013.

  • 9. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

De regeling voor het stellen van nadere eisen door burgemeester en wethouder is een standaard regeling in de bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe. Deze regeling zal ook worden geborgd in dit uitwerkingsplan.

  • 10. er dienen gemiddeld niet minder dan 15 en niet meer dan 25 woningen per hectare te worden gebouwd.

In dit uitwerkingsplan worden 94 woningen binnen een gebied van 4 hectare mogelijk gemaakt.

  • 11. de bouwhoogte van woonhuizen en woongebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m.

Op de verbeelding van dit uitwerkingsplan zijn de goot- en bouwhoogte aangeduid. Hierin is een maximale hoogte van respectievelijk 7 en 10 meter van toepassing.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op dit uitwerkingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit uitwerkingsplan stelt een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied voor. Ook door de provincie Overijssel is de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In paragraaf 3.3 is verwoord dat er voldoende vraag naar woningen in Wijhe is. Ook in het woningbehoefteonderzoek voor nieuwbouwlocaties in de gemeente Olst-Wijhe (zie hiervoor bijlage 1) is aangegeven dat dit het geval is. Gezien op de druk op de mark wordt de realisatie van 90 tot 100 woningen zeker haalbaar geacht. De vraag naar woningen komt met name van gezinnen die doorstromen vanuit een bestaande woning in Wijhe en ook steeds meer vanuit Zwolle. Daarnaast is Noorder Koeslag aantrekkelijk voor jonge stellen en jonge - alleenstaande - starters. Voor senioren is de wijk niet aantrekkelijk

Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Met dit uitwerkingsplan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen, rijwoningen en sociale huurwoningen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende doelgroepen qua leeftijd, gezinssamenstelling en inkomen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.

In de Omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is. Eerst wordt gekeken of het past in de generieke beleidskeuzes, waar de ontwikkeling kan plaatsvinden en hoe.

Of - Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor stedelijke ontwikkeling hanteert de provincie de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Vanuit het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving. Het is overigens niet de bedoeling om door toepassing van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik alle open ruimten en het bestaand stedelijk groen op te vullen. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.

Met dit uitwerkingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt op een uitleglocatie waar op basis van het geldende bestemmingsplan al een stedelijk functie is toegestaan. Daarbij is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde eis dat de uit te werken bestemmingen pas uitgevoerd mogen worden wanneer is voorzien in de bij recht toegestane woningbouw (75% van het gezamenlijk minimum aantal binnen de bestemmingen 'woongebouwen' en 'woongebied'). In paragraaf 3.3 is verwoord dat er voldoende vraag naar woningen in Wijhe is. Met dit uitwerkingsplan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte. De realisatie van de bebouwing wordt niet beperkt door generieke beleidskeuzes.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werk locaties buiten de stedelijke netwerken'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied en in de kernen. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.

De ontwikkeling van woningen past binnen het ontwikkelingsperspectief. Zoals in paragraaf 3.3 wordt beschreven past de realisatie van de woningen binnen het gemeentelijke beleid. Met dit plan wordt voorzien in een lokale behoefte voor wonen.

Hoe -Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:

De natuurlijke laag: Oeverwallen

Het plangebied ligt in het oeverwalgebied van de IJssel. Het betreft daarmee de hogere gronden langs de rivier. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden.

Dit uitwerkingsplan voorziet in een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Met het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten van de omgeving.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oeverwallen

Het plangebied ligt op een oeverwal. Het kleinschalig mozaïek van de oeverwallen (boomgaarden, erven, akkers, singels) staat onder druk van toenemende bebouwing en perceelsvergroting ten behoeve van landbouwkundig gebruik. De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar een mix van functies (wonen, werken, landbouw). Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

Met het stedenbouwkundig ontwerp van dit uitwerkingsplan is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten van het agrarisch cultuurlandschap. De kleinschaligheid van het kleinschalig mozaïek van de oeverwallen.

De stedelijke laag en de lust- en leisurelaag: woonwijk 1955 - nu

De woonwijken van 1955 tot nu, zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken. De woonwijk waar het plangebied deel van uitmaakt, is ook planmatig ontworpen, de functies (wonen, werken en voorzieningen) zijn vaak niet gemengd binnen de woonwijken. De wijken hebben een homogeen bebouwingskarakter. Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving.

De lust- en leisurelaag is niet van toepassing

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Hoe aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven, is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waarop de provincie de mogelijkheid wil hebben voor de inzet van juridische instrumenten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.

In hoofdstuk 2 van de verordening worden de regels gegeven die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. In artikel 2.1.5 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen. Deze moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.1 is reeds beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken.

Uit de verordening blijkt dat een ruimtelijk plan dat voorziet in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties in overeenstemming moet zijn met de woonvisie van de gemeente. Over de aard, omvang en locatie van de woningbouwlocatie moet overeenstemming zijn bereikt met buur gemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De inpassing in de woonvisie is beschreven in de volgende paragraaf.

De ontwikkeling betreft een nieuwe ontwikkeling binnen het bestaand stedelijke gebied. Dit raakt verder geen provinciale belangen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2016-2020

De woonvisie is in 2016 vastgesteld, waarbij is gekozen voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Dit vraagt om variatie in aanbod, maar ook om flexibiliteit in bestemmingsplannen.

De gemeente heeft een netto woningvraag van 494 woningen in de periode van 2016-2026. Dit aantal is gebaseerd op de Primos prognose van 2013. De gemeente kiest hierbij in principe voor inbreiding. Daarnaast geeft de gemeente de prioriteit aan uitleglocaties. Half afgebouwde wijken bieden immers geen fraaie aanblik en zijn ook niet aantrekkelijk voor de mensen die er wel wonen.

Dit uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 94 grondgebonden woningen van een bestaande uitleglocatie in Wijhe. Het aantal woningen en de beoogde locatie sluit daarom goed aan bij de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3.2 Structuurvisie 2017

In 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van het grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op ontwikkelingen als vergrijzing en bevolkingsdaling, leegstand en veranderende behoeften van bijvoorbeeld inwoners en ondernemers.

Nieuwe woonvormen voor ouderen en kwetsbare groepen zoals de meer-generatie-woning, kangoeroewoning, meegroeiwoning, maar ook het Vriendenerf Olst, zijn in opkomst als antwoord op veranderende woonbehoeftes. Een logische ontwikkeling met een steeds ouder wordende bevolking die langer (zelfstandig) thuis wil of moet wonen. Ook duurzame woningen zijn een trend, zoals de nul-op-de-meterwoningen (zelfvoorzienend in energie). Daarnaast zijn de gasloze wijken (geen gasaansluiting) in opkomst.

De woningmarkt heeft lange tijd 'op slot' gezeten en komt nu weer op gang. Ook in Olst-Wijhe is er de komende tijd sprake van een lichte groei door de vraag naar specifieke woonvormen, bijvoorbeeld private woon-zorg combinaties of klein en betaalbaar wonen. Daarnaast bestaat de trend van minder mensen per woning en de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Op basis van de huishoudensprognose zal de behoefte aan extra woningen het grootst zijn in de dorpen Olst en Wijhe.

Dit uitwerkingsplan voorziet in de vraag naar duurzame woningen en kan vanwege zijn flexibele karakter voorzien in de huidige woningbouwbehoeftes. Er kunnen namelijk zowel vrijstaande woningen als twee-onder-een kapwoningen als rijwoningen worden gerealiseerd. Daarnaast kunnen deze levensloopbestendig gebouwd worden. Er zal daarom sprake zijn van een zeer kwalitatief hoogwaardig woningbouwaanbod dat kan voorzien in de hedendaagse woningbouwbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.3 Duurzaamheidsvisie

In januari 2010 is de duurzaamheidsvisie van de gemeente Olst-Wijhe vastgesteld. Algemeen wordt onder duurzaamheid verstaan: een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generaties, zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen ook in hun behoefte te kunnen voorzien. Doelen en handelingen zijn duurzaam als deze:

  • ecologisch houdbaar zijn en de natuurlijke bronnen niet uitputten (planet);
  • economisch een langetermijnperspectief bieden (profit);
  • rechtvaardige sociale verhoudingen opleveren (people).

De gemeente Olst-Wijhe heeft hoge ambities op het vlak van duurzaamheid. De gemeente wil aansluiten bij de doelstellingen van het Klimaatakkoord. Kern van het akkoord is dat gemeenten en het Rijk zich gaan inspannen voor een schoner, duurzamer en energiezuiniger Nederland. In het Klimaatakkoord staan afspraken over maatregelen op het vlak van onder andere een energiezuinige gebouwde omgeving en een klimaatbestendige leefomgeving.

In de duurzaamheidsvisie staan voor de verschillende beleidsvelden de ambities met betrekking tot duurzaamheid beschreven, waaronder woningbouw. De woningsector draagt binnen de gemeente bij aan 23% van de CO2-uitstoot. In de bestaande bouw kan nog veel energie worden bespaard, vooral bij woningen van voor 1970. In de gemeente Olst-Wijhe wordt er naar gestreefd om binnen die bestaande bouw een forse energiebesparing te realiseren. Bij nieuwbouw streeft de gemeente naar duurzame, energiezuinige woonwijken. In de ontwerpfase liggen daarbij kansen om verschillende duurzaamheidsmaatregelen door te voeren. Daarbij richt de gemeente zich op toekomstbestendige woningen, onafhankelijk van fossiele energie, klimaatbestendig et cetera.

3.3.4 Parkeernorm

Eind 2014 is de Woningwet gewijzigd waarbij is bepaald dat een groot deel van de bouwverordening uiterlijk op 1 juli 2018 van rechtswege komt te vervallen. Het gaat dan onder andere om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de parkeernormbepaling. Vóór 1 juli 2018 moeten alle bestemmingsplannen op dit onderdeel zijn aangepast. Er kan dan niet meer verwezen worden naar stedenbouwkundige bepalingen. Dit geldt met name voor de parkeernormen. Voor alle bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe dient hiervoor een bepaling worden opgenomen. Vanaf begin 2015 gebeurt dit al bij alle nieuwe bestemmingsplannen maar omdat vóór 1 juli 2018 niet alle bestemmingsplannen zijn herzien moet dus in elk bestemmingsplan de verwijzing naar de Bouwverordening worden verwijderd en is via deze parapluregeling een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Om de parkeernormen ook van toepassing te laten zijn op dit bestemmingsplan zijn de bepalingen uit het Parapluplan Parkeren overgenomen. Hierdoor kunnen nieuwe aanvragen worden getoetst aan de vigerende parkeernormen van de gemeente Olst-Wijhe.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit uitwerkingsplan. Het uitgangspunt voor het uitwerkingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de omgevingsaspecten.

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 94 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage PM. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt via de aan te leggen wijkontsluitingswegen aan de noordzijde ontsloten op de Kievit (voor langzaamverkeer en in geval calamiteiten ook voor gemotoriseerd verkeer) en aan de zuidkant op de Koestraat. De Koestraat loopt in zuidoostelijke richting op de hoofdontsluitingsweg De Omloop. De verkeersgeneratie die naar verwachting ontstaat als gevolg van het realiseren van de woningen, kan door de omliggende wegenstructuur worden opgevangen.

 

Voor de leefbaarheid in de wijk is het verder van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. In de praktijk is gebleken dat er vaak te weinig parkeerplaatsen in woonwijken zijn aangelegd. Voor vrijstaande en rijwoningen zijn respectievelijk 1,7 en 1,5 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen is uitgegaan van 1 parkeerplaats op eigen erf. Bij grote vrijstaande woningen is zelfs twee parkeerplaatsen op eigen erf denkbaar.

Als blijkt dat in sommige situaties tijdelijk een tekort aan parkeerplaatsen bestaat, dan kan op de rijbaan worden geparkeerd. Bij het bepalen van de profielen is hiermee rekening gehouden.

Uitgaande van maximaal 32 rijwoningen en 62 vrijstaande en/of halfvrijstaande woningen woningen zijn er in dit plangebied maximaal 183 parkeerplaatsen benodigd. Op welke wijze hiervoor ruimte is gemaakt, is weergegeven in figuur 2.3. Geconcludeerd kan worden dat voor de beoogde woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect Verkeer en Parkeren.

4.3 Ecologie

4.3.1 Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Overijssel

In de provincie Overijssel wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van een aantal soorten genoemd in bijlage 7.4.I bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Ten aanzien van bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker geldt dat tevens vrijstelling wordt verleend in het belang van de bescherming van wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 1,2 kilometer.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Rijntakken is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De realisatie van 94 woningen en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd (zie bijlage 3) om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. op Natura 2000-gebieden. Er is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 0,05 mol/ha/jaar geldt geen meldings- of vergunningsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart Natuurbeheerplan

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied geschikt is voor algemene broedvogels. Hierdoor is het van belang om bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).

Het voorkomen van- en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rust en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Overijssel. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Conclusie en aanbeveling

Op basis van het onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied geschikt is voor algemene broedvogels. Om die reden wordt aanbeveelt om bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken).

Op grond hiervan worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming, waardoor dit aspect geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Normstelling en beleid

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Het archeologiebeleid van de gemeente Olst-Wijhe is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe (vastgesteld op 4 oktober 2010). Door een archeologische verwachtingskaart wordt het duidelijk waar zich (mogelijk) archeologische resten bevinden. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld.

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

Cultuurhistorische waarden

Ter plaatse van de beoogde ontwikkellocatie gelden geen specifieke landschappelijke waarden. Het voorgenomen initiatief doet geen afbreuk aan de landschappelijk waarden. Het te ontwikkelen woongebied is afgestemd op de kenmerken van zijn omgeving. De ontwikkeling past, qua inpassing, binnen de bestaande landschappelijke structuur.

Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

De gemeente heeft ten behoeve van archeologiebeleid een Archeologische verwachtingskaart opgesteld. De gebieden met een bepaalde archeologische verwachtingswaarde worden in bestemmingsplannen beschermd middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gemeente heeft voor het aspect archeologie een apart paraplu bestemmingsplan in 2014 vastgesteld. Op basis van het bestemmingsplan is voor het grootste gedeelte van het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing. Voor ingrepen ter hoogte van deze gronden is een archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Enkel voor het noordelijk deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Hiervoor geldt dat bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 250 m2 archeologisch onderzoek vereist is. Voor ingrepen buiten de bebouwde kom geldt een drempelwaarde van 5.000 m2. De ingrepen in het plangebied ter hoogte van de archeologische dubbelbestemming overschrijden de drempelwaarde niet.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande worden geen negatieve gevolgen voor de archeologische waarden verwacht en is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart gemeente Olst-Wijhe

4.5 Water

4.5.1 Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is het aspect water. De 'watertoets' is dan ook wettelijk verplicht gesteld. De watertoets wordt vooral gezien als een procesinstrument. Dit procesinstrument moet waarborgen, dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is een vroegtijdige afstemming van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit uitwerkingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder is vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

In een reactie van het waterschap over dit uitwerkingsplan is aangegeven de aanleg van het waterbergingsgebied niet noodzakelijk is. Ervan uitgaande dat de voorgenomen ontwikkeling (verhard oppervlak, profiel watergangen, inhoud IT-riool, hoogtes) niet is gewijzigd wordt namelijk geconcludeerd dat er voldoende waterberging aanwezig is.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

Nationaal Waterplan (NW)

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.

Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

Huidige situatie

Bodemopbouw

De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat tot circa 1,0 m -mv1 voornamelijk uit matig siltige klei. De bovengrond is tot een diepte van 0,5 m -mv zwak humeus. Plaatselijk komen onder de kleilaag veenlagen voor met een dikte van circa 50 cm. Onder de klei of veenlaag komt matig fijn tot matig grof zand voor. Het zand is plaatselijk grindhoudend. Op enkele locaties is zand tot aan maaiveld waargenomen.

Oppervlaktewater en afwatering

Ten oosten van het plangebied ligt de Soestwetering. Ten westen van het plangebied ligt de Zandwetering, terwijl nog verder naar het westen de IJssel ligt. Midden in het plangebied ligt een watergang die in eigendom is van waterschap Groot Salland. Deze watergang zorgt voor 1 -mv = onder maaiveld 14 de aan- en afvoer van water onder andere voor de wijk Krijtenberg en het tuinbouwbedrijf ten noordoosten van het plangebied. Het noordelijk deel van de watergang, dat gelegen is in Krijtenberg (I t/m IV), heeft een waterbergende en waterafvoerende functie. Aan de zuidzijde van Krijtenberg IV is momenteel een debietbegrenzer aangebracht om berging in de wijk Krijtenberg te realiseren. De watergang door het plangebied zelf zorgt voor ontwatering en afwatering van het landbouwgebied. De watergang maakt onderdeel uit van het bemalingssysteem van het plangebied. De watergang loost via het gemaal Boerhaar in de Soestwetering.

Grondwater

De gemeten grondwaterstanden tijdens de veldwerkzaamheden (november 2004) variëren tussen 0,70 m -mv en 1,3 m -mv. De GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) is vastgesteld op 0,40 tot 0,70 m -mv. De GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand) varieert van 1,2 tot 2,0 m -mv. In de huidige situatie treedt er in het hele plangebied van Noorder Koeslag kwel op. De kwelflux bedraagt circa 1 á 2 mm/dag. Zowel bij hoge als lage waterstanden van de IJssel is de stijghoogte van het 1e watervoerend pakket hoger dan de grondwaterstand en de oppervlaktewaterstanden. Dit betekent dat er kwel aanwezig is die in de huidige situatie afgevoerd via de aanwezige watergangen.

Toekomstige situatie

Het uitwerkingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het uitwerkingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. In het moederplan is de watercompensatie voor het hele plangebied (waar dit uitwerkingsplan deel van uitmaakt) geregeld.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Normstelling en beleid

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt een woonbestemming een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige (milieubelastende) functies. Voor het bepalen in hoeverre de nieuwe woonbestemming vanuit milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is, is in het kader van dit uitwerkingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt ten behoeve van de woonfunctie. In eerste instantie is het toevoegen van woningen in deze omgeving dan ook inpasbaar. Echter bevindt zich aan de zuidoostkant van plangebied een agrarisch bedrijf. Op basis van het geldende bestemmingsplan is hier een melkveehouderij bedrijf uit milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven dient een afstand van 100 meter van de gevels van gevoelige objecten tot de grens, in dit geval het agrarisch bouwvlak, van de inrichting worden gehanteerd. Een gedeelte van de woningen aan de oostkant van het plangebied vallen binnen de milieuzone van het agrarisch bedrijf en vormen daardoor een belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Daarnaast is er geen sprake van een goed woon- en leefklimaat indien woningen binnen milieuzones van bedrijven vallen. Daarom is er voor gekozen om dit uitwerkingsplan gefaseerd in procedure te brengen. De geurcirkel moet eerst verkleind worden. De gemeente wil dit doen door in overleg met de bewoners een nieuw bestemmingsplan voor het betreffende agrarisch bedrijf vast te stellen, waarin het bouwvlak zodanig wordt aangepast dat aan de richtafstand van 100 meter kan worden voldaan.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft in het kader van het aspect Milieuzonering.

4.7 Bodem

4.7.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

Voor de beoogde ontwikkeling is in mei 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren

gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op

asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal

ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen dat in de bodem enkele zware metalen zijn getroffen waarbij de achtergrondwaarden worden overschreden. Ook is barium aangetroffen in het grondwater waarbij de streefwaarde wordt overschreden. De aangetoonde overschrijdingen geven geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek.

Conclusie

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde overschrijdingen in relatie tot het toekomstige gebruik wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het

milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De

resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen

milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.8 Geluid

4.8.1 Normstelling en beleid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging.

Omdat de nieuwe woningen in de geluidzone van De Omloop liggen, verplicht de Wgh om akoestisch onderzoek uit te voeren. Zodoende is in voorliggend rapport de geluidbelasting als gevolg van De Omloop getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

Voor het plangebied is als gevolg van het wegverkeer op De Omloop geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de uiterste bouwgrens van de nieuwe te realiseren woningen. De maximale geluidbelasting bedraagt ten gevolge van De Omloop 45 dB inclusief aftrek annex artikel 110g Wgh.

Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting aan de gevels van de geluidgevoelige objecten terug te dringen kunnen achterwege blijven. Een verdere procedure in het kader van de Wgh is niet benodigd. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting toegevoegd.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het uitwerkingsplan

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op 94 woningen en leidt tot een toename van verkeer van 645 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,58 µg/m³ en van fijn stof van 0,12 µg/m³ (zie figuur 4.3). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Het uitwerkingsplan maakt de realisatie van 94 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004021-0301_0009.png" Figuur 4.3 Berekening NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Raalterweg, ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 15,6 µg/m³ voor NO2, 16,6 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.10.2 Toetsing en uitgangspunten

Het plangebied en de omgeving zijn geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In en rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen, die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle inrichtingen en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Op verdere afstand is een ondergrondse buisleiding voor het transport van aardgas onder hoge druk (40 bar) aanwezig.

Conclusie

Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze leiding en de Gasunie heeft aangegeven aangaande het huidige bestemmingsplan geen opmerkingen te hebben. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het aspect Externe veiligheid

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Conclusie

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op de planvorming en dit uitwerkingsplan. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het aspect Kabels en leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit uitwerkingsplan . Daarbij wordt eerst een algemene toelichting gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.

5.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmings- en uitwerkingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan/uitwerkingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, waar mogelijk.


Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    • 1. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
    • 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    • 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    • 6. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    • 7. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels. Dit zijn de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het plan gehanteerde maten, gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen - en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij iedere bestemming is een bestemmingsomschrijving – en zijn bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.

5.3.1 Enkelbestemmingen

Groen

Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen, maar wel andere bouwwerken toegestaan voor zover deze ondergeschikt zijn aan de groenfunctie. Ook biedt de bestemming mogelijkheden voor het realiseren van nutsvoorzieningen. De bouwhoogte van lantaarnpalen of lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,5 meter en de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer dan 2,5 meter.

Tuin

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Tuin 'zijn bedoeld voor onbebouwde tuinen bij woningen. Het betreft (delen van) percelen behorende bij een woning, maar waarop bebouwing niet gewenst is, meestal de voortuinen. Er zijn een aantal bouwpercelen, waarbij de oppervlakte van het erf dusdanig groot is, dat bijgebouwen binnen deze bestemming ook zijn toegestaan. Dit geldt alleen wanneer sprake is van de aanduiding 'bijgebouwen'. Voor de afmetingen van de bijgebouwen is aangesloten bij de regeling binnen de bestemming 'Woongebied'.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming regelt de in het gebied gelegen wegen en voetgangersgebieden. Binnen de bestemming zijn straten, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen, maar wel andere bouwwerken toegestaan. Dit is alleen aan de orde voor zover deze ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer. Daarop aanvullend biedt de bestemming ook mogelijkheden voor het realiseren van nutsvoorzieningen. De bouwhoogte van deze andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 8 meter.

Woongebied

Voor de woningen in het plangebied en de daarbij behorende erven is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Er zijn bouwmogelijkheden voor vrijstaande, halfvrijstaande of anderszins aaneen te bouwen woonhuizen. Woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is aangegeven hoe veel woningen er minimaal en maximaal gerealiseerd mogen worden. Verder zijn de toegestane goot- en/of bouwhoogte op de verbeelding aangeduid en mogen respectievelijk maximaal 7 en 10 meter bedragen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft.

Dit plan geeft toepassing aan een uitwerkingsplicht die in het geldende bestemmingsplan opgenomen is. De planologische mogelijkheid is in het bestemmingsplan dus al vastgelegd. Met deze uitwerking zijn geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

Onderhavig uitwerkingsplan valt binnen de provinciale vooroverleglijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven. De ontwikkeling valt binnen de categorie A sub 1, woningbouw. Dit betreft plannen voor woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende plan voorziet in het oprichten van woningen binnen bestaand stedelijk gebied. In het moederplan is het gebied al bestemd als uit te werken woongebied. Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.

Vooroverleg

Het Waterschap Groot Salland is betrokken geweest bij het opstellen van het moederplan. Bij deze uitwerking zijn de uitgangspunten voor de hoeveelheid verharding niet gewijzigd.

Op 28 maart 2018 is over het uitwerkingsplan een informatieavond georganiseerd voor belanghebbenden. Tijdens de informatieavond hebben omwonenden en geïnteresseerden hun mening kunnen geven over het voornemen. Daar waar nodig is actie ondernemen en is het plan daarop aangepast.

Zienswijze

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft in de periode van 7 juni 2018 tot en met 18 juli ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Ambtshalve wijzigingen

Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpuitwerkingsplan is geconstateerd dat in de regels van het ontwerpplan een onbedoelde onvolkomenheid stond.

Op grond van de in de Nota ambtshalve wijzigingen uitwerkingsplan Noorder Koeslag, uitwerkingsplan 2018 fase 1 (zie Bijlage 7) genoemde wijzigingen, is het uitwerkingsplan op onderdelen aangepast, te weten:

  • de regels zijn aangevuld met Artikel 9 Algemene bouwregels voor parkeren zoals in het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren;
  • in de toelichting is paragraaf 3.3.4 toevoegd, waarin een toelichting wordt gegeven op de beleidsregels met betrekking tot parkeren.

Vaststelling

De college van burgermeester en wethouders heeft het uitwerkingsplan vervolgens op 28 augustus 2018 gewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan is het van belang te weten of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente en een tweetal woningbouwcorporaties. De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. Gemeente en de woningbouwcorporaties hebben een bouwclaim-overeenkomst gesloten, waarbij de gronden op uiterlijke vastgestelde momenten tegen afgesproken prijs en condities worden afgenomen van de gemeente. De gronden worden bouw- en woonrijp opgeleverd.

Grondexploitatie

De grond is momenteel in eigendom van de gemeente. Een deel van de grond wordt ontwikkeld door de gemeente zelf (grond waarvoor geen bouwclaim-overeenkomst is opgesteld). De gemaakt kosten worden doorberekend bij de uitgifte van de grond aan de ontwikkelaar.

Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De college besluit daarom bij de vaststelling van het uitwerkingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.