direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Zonnekamp-Oost woonveld D
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het nieuwbouwplan Zonnekamp-Oost zijn verschillende woonvelden gelegen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op Woonveld D.

In dit woonveld worden in het oostelijk gelegen gedeelte 14 rijwoningen en/of 2-onder-1 kap woningen gerealiseerd. Voor het westelijk gedeelte van het plangebied is een wijzigigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van maximaal 6 woningen: voor het westelijke plangebied zijn 2 realisatie mogelijkheden. Enerzijds kan het gebied worden ontwikkeld zodat het aansluit bij de reeds ontwikkelde woonvelden van Zonnekamp-Oost. De andere mogelijkheid is dat het plangebied bij de toekomstige ontwikkeling wordt betrokken en daarin wordt meegenomen.

De hierboven genoemde ontwikkelingen zijn gedeeltelijk mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Zonnekamp-Oost (zie paragraaf 1.2). Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0001.png"

Afbeelding - ligging plangebied in omgeving (bron: https://pdokviewer.pdok.nl/) 

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het oostelijk gelegen gedeelte van het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Zonnekamp-Oost, welke is vastgesteld op 21 maart 2011. De huidige bestemming is 'Woongebied'. Ter plaatse van het bouwvlak moeten minimaal 6 en mogen maximaal 10 woningen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0002.png" Afbeelding - uitsnede vigerend bestemmingsplan Zonnekamp-Oost

Het westelijk gelegen gedeelte van het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Olst', vastgesteld op 30 oktober 1989. De bestemming ter plaatse is 'Agrarisch gebied met bijzondere landschappelijke kenmerken A1'. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0003.png"

Afbeelding - uitsnede westelijk gedeelte plangebied

Strijdigheid met de geldende planologische situatie
In het oostelijke gedeelte van het plangebied mogen binnen het vigerende bestemmingsplan Zonnekamp-Oost maximaal 10 woningen worden gebouwd. Gezien de gewijzigde vraag naar woningbouw (sociale woningbouw en meer 2-onder-1-kap) en de afspraken m.b.t. sociale woningbouw die gemaakt zijn met Salland wonen, wordt het nu mogelijk gemaakt om 14 woningen te bouwen.Hiervoor moet het bouwvlak worden verruimd.
Ter plaatse van het westelijk gedeelte van het plangebied mag ingevolge het huidige bestemmingsplan geen woningbouw plaatsvinden.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het Rijks, Provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en de ontwikkeling. Daarna wordt in hoofdstuk 4 in gegaan op de diverse omgevingsaspecten. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie en het voorgenomen initiatief. De huidige situatie is van belang, omdat dit het kader geeft waar binnen het initiatief ingepast moet worden. Het voorgenomen initiatief is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

De gronden binnen Woonveld D liggen momenteel braak. Gezien de gewijzigde vraag naar nieuwe woningen (sociale woningbouw en meer 2-onder-1-kap) in Olst is het van belang dat Woonveld D wordt ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0004.png"

Afbeelding - indruk plangebied (bron: Quickscan Flora en Fauna)

2.2 Toekomstige situatie

Door de toevoeging van 4 extra woningen, wordt in het oostelijke gedeelte van het plangebied maximaal 14 woningen mogelijk gemaakt. Het voornemen is om zowel rijtjes woningen als tweekappers worden gerealiseerd. De gronden krijgen de bestemming 'Woongebied' en voor de bouw van deze 14 woningen wordt een bouwvlak opgenomen. De maximale bouw- en goothoogte (11 meter respectievelijk 6,5 meter) uit het bestemmingsplan 'Zonnekamp-Oost wordt overgenomen.

Het westelijke gedeelte van het plangebied krijgt ook de bestemming 'Woongebied' waarbij er maximaal 6 woningen mogen worden gebouwd. Het gedeelte krijgt geen bouwvlak omdat er twee realisatiemogelijkheden zijn. Enerzijds kan het gebied worden ontwikkeld zodat het aansluit bij de reeds ontwikkelde woonvelden van Zonnekamp-Oost. De andere mogelijkheid is dat het plangebied bij de toekomstige ontwikkeling wordt betrokken en daarin wordt meegenomen.

Via een wijzigingsbevoegdheid in de regels kan een bouwvlak en daarmee een bouwtitel worden gerealiseerd. Ook hier geldt een maximale bouw- en goothoogte van 11 meter respectievelijk 6,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0005.png"

Afbeelding - verbeelding bestemmingsplan Zonnekamp-Oost woonveld D

2.3 Stedenbouwkundige inpassing

Voor het gebied Zonnekamp-Oost is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is vastgesteld in de raad van 27 juni 2011.

Het beeldkwaliteitsplan geeft de richtlijnen voor de bebouwing en geeft beeldkwaliteitseisen voor de straatprofielen in de wijk. In het beeldkwaliteitsplan worden de kwaliteitseisen niet per woonveld vastgelegd. Op basis van de hoofdopzet van de wijk is ervoor gekozen om sferen te ontwikkelen.

Deze sferen zijn voor een belangrijk deel gekoppeld aan de gewenste groenstructuur en straatprofielen. In het beeldkwaliteitsplan zijn daarom de volgende sferen onderscheiden:

  • wonen aan het lint
  • wonen rond centraal groengebied;
  • wonen aan groene hoofdstructuur;
  • wonen in woonstraten;
  • wonen aan de noordrand;
  • wonen in aardehuizen.


Woonveld D ligt binnen de sfeer 'Wonen aan de groene hoofdstructuur'. Dit is een van de belangrijkste entrees van de nieuwe woonwijk en vormt het visitekaartje van Zonnekamp-Oost. Het kwaliteitsniveau van het gebied is hoger dan in de rest van de Zonnekamp-Oost. Omdat de groenstructuren stedenbouwkundige grote ruimtes creëren is een hogere bebouwing ter begeleiding hiervan gewenst.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het rijksbeleid, provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid.

Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2 Bro).

Een plan om in totaal 10 woningen (maximaal 4 ten oosten en 6 ten westen van het plangebied) toe te voegen aan Woonveld D wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een plan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel, beken kleur (2017)

De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze is sinds 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: de Omgevingswet). In de omgevingsvisie worden onderwerpen beschreven als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel.

De focus in de omgevingsvisie ligt op de thema's 'klimaat', 'energie' en 'regionale economie.'

  • Klimaat

Opgaven en kansen:

  • 1. Overijssel met zijn rivierdelta en hoge gronden staat voor een grote opgave voor voldoende waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en, in tijden van droogte, een goede zoetwatervoorziening (kwantitatief en kwalitatief). In het landelijke Deltaprogramma zijn voorkeursstrategieën opgenomen die zorgen voor bescherming tegen overstromingen en voor voldoende zoetwater, nu en in de toekomst. Voor een goede ruimtelijke vertaling van de wateropgaven en 'verbinding' met andere regionale opgaven, ruimtelijke kwaliteit en het creëren van maatschappelijke meerwaarde is stevige provinciale regie nodig.
  • 2. Stedelijke herstructurering en transformatie bieden kansen om in de stad ruimte te maken voor wateropvang en groen, en zo wateroverlast, hittestress en de gevolgen van overstromingen te beperken. Dat geeft tegelijk kansen om de kwaliteit en veiligheid van de woonomgeving te verbeteren.
  • Energie en milieu

Opgaven en kansen:

  • 1. Er is een transitie noodzakelijk naar (vooral ook) decentrale opwekking van hernieuwbare energie, hergebruik van grondstoffen en energie-efficiëntie. De provincie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke keuzen die samenhangen met de opwekking van hernieuwbare energie en het bij elkaar brengen van partijen.
  • 2. Herstructurerings- en transformatieopgaven kunnen hand in hand gaan met energieopgaven en kansen bieden voor het zuinig(er) en zorgvuldiger gebruik van energie en grondstoffen.
  • 3. Transitie naar een duurzame agrarische bedrijfsvoering, met – in antwoord op de veranderde eisen van consumenten en direct omwonenden – bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu (onder andere door ketenoptimalisatie). Dit biedt kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector – en daarmee de toegevoegde waarde voor de regionale economie - te versterken.
  • 4. Energiebesparing en CO2-reductie in het openbaar vervoer, onder andere door zero emissie busvervoer.
  • Regionale economie

Opgaven en kansen:

  • 1. Stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is een belangrijke opgave. Overijssel heeft een goede uitgangspositie in de nationale topsectoren hightech, chemie, energie, agro&food en life sciences/health. En in de regionale sectoren: vrijetijdseconomie en de bouw. Verder liggen er kansen voor de logistieke sector: Overijssel heeft qua ligging, infrastructuur, ondernemerschap en kennis belangrijke troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in het (inter)nationale logistieke netwerk. Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe werkgelegenheid voor zowel laag, middelbaar als hoog opgeleiden.
  • 2. Herstel van de balans tussen vraag en aanbod van woon- en werklocaties (zowel kwantitatief als kwalitatief) is een belangrijke opgave. Daarnaast noodzaakt afname van de ruimtedruk tot het kwalitatief op peil houden en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Regionaal is een stimuleringsbeleid en een actieve (re)programmering op bovenlokale ontwikkelingen voor woningbouw en werklocaties (bedrijventerreinen, kantorenlocaties en detailhandel) noodzakelijk. Het feit dat in Overijssel krimp en groei naast elkaar bestaan, vraagt om specifiek maatwerk dat rekening houdt met deze verschillen.
  • 3. De verminderde financiële armslag betekent dat we steeds vaker een afweging moeten maken tussen het maatschappelijk belang van een bepaalde voorziening en financiële overwegingen (zoals rendabele voorzieningen op een bepaald schaalniveau). De instandhouding van een goed netwerk van (betaalbaar) openbaar vervoer is bijvoorbeeld een grote uitdaging.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0006.png"

Afbeelding - de roden draden uit de omgevingsvisie

  • Of – generieke beleidskeuzes
    Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
    Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
  • Hoe – gebiedskenmerken
    Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de structuurvisie vindt je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel en een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

Boringsvrijezones

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Salland Diep. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermde bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Beleid boringsvrije zone Salland Diep
Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat we onttrekkingen alleen toestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving
Voor Woonveld D geldt het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in kleinschalig mixlandschap, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0007.png"

Afbeelding - Uitsnede Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, dient nadrukkelijk verbonden te worden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. 

In onderhavige situatie gaat het om de realisatie van in totaal 10 extra woningen in een bestaande in aanbouw zijn woonwijk. Een groot gedeelte van het plangebied was al bestemd voor woningbouw. De woonlocatie is en blijft ingepast in het landschap.

Gebiedskenmerken - Hoe
Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:

  • de natuurlijke laag
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving

Gebiedskenmerken Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzes en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering
  • het voorkomen dat locatiekeuzes leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit)

In de natuurlijke laag worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het gebiedstype 'Oeverwallen' (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0008.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag en laag van het agrarisch cultuurlandschap' Oeverwallen.

Voor de oeverwallen (langs de IJssel) zijn de natuurlijke variatie van bos op de hogere delen en de open ruigte langs de voet van de oeverwal als kwaliteiten aangewezen. Het herontwikkelen van het woonveld binnen het bestaande landschappelijk kader doet geen afbreuk aan deze kwaliteiten.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Oeverwallen'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.

Het gebied maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Oeverwallen' , zie bovenstaande verbeelding. Het huidige rivierengebied is ontstaan na bedijking van de rivieren en bestaat uit het winterbed met uiterwaarden, de dijk en oeverwal en de komgronden. De oeverwallen kennen een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven zijn dragers van de kwaliteit.

Deze structuur wordt gerespecteerd. De ontwikkelingen zijn niet in strijd met het gebiedstype 'Oeverwallen'.

Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Het perceel ligt binnen de stedelijke laag in het gebiedskenmerken 'Informele trage netwerk'.Het 'Informele trage netwerk' is het 'langzame' netwerk van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Indien ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedsfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Informele trage netwerk', omdat de bestaande structuur wordt gerespecteerd.

Laag van de beleving
In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele een sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw en tussen nut en schoonheid.

Op de locatie is het gebiedskenmerk 'Donkerte' van toepassing. Over het gebiedskenmerk 'Donkerte' kan worden gezegd dat hier de sturingsfilosofie is dat in de donkere gebieden wordt ingezet op de minimaal noodzakelijk toepassingen van het kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Er is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Het plangebied is tevens aangeduid als onderdeel van de 'IJssellinie inundatieveld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in de 'Laag van de beleving' IJssellinie inundatieveld' en 'Donkerte'

In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de ligging van het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Tevens is de ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Donkerte'.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel, beken kleur (2017)

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

3.2.3 Conclusie

Het initiatief maakt de bouw van maximaal tien extra woningen mogelijk, waarbij een groot gedeelte van het plangebied al bestemd was voor woningbouw. Gezien de gewijzigde vraag naar woningen (sociale huur en meer 2-onder-1-kap woningen) worden de kavels verkleind en daarmee het plangebied verdicht. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst - Wijhe (2017)

Op 4 december 2017 is de structuurvisie voor Olst-Wijhe vastgesteld. Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

De gewenste ontwikkeling voldoet ook aan het toekomstige beleid van de nog vast te stellen structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen eenieder en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen. De visie luidt: 'Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen'. Dit vertaalt zich in onder meer de volgende uitgangspunten:

  • 1. De gemeente streeft naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.
  • 2. De gemeente heeft een rijke differentiatie aan woonmilieus en wat aansluit bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.
  • 3. De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.

De geplande ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de Woonvisie Olst-Wijhe 2016 - 2020. Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verschillende planologische en milieuaspecten beoordeeld. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de onderzoeken genoemd en is beschreven of het thema al dan niet gevolgen heeft voor het bestemmingsplan .

4.1 Archeologie

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die de archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Door de gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota voor archeologie opgesteld. Deze nota dient middels dit bestemmingsplan zijn doorvertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.


Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen.

De nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019003006-0301_0010.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische verwachtingskaart met rood omcirkelt de globale ligging van het plangebied.

Uit bovenstaande figuur volgt dat er een hoge verwachting is. Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Uit de archeologische verwachtingskaart volgt tevens dat er archeologisch onderzoek is verricht binnen het plangebied. Dit onderzoek is verricht in het kader van het vigerende bestemmingsplan Zonnekamp-Oost.

Onderhavig bestemmingsplan
Voor het onderhavige plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Er worden 10 woningen aan het plangebied toegevoegd, dit gebied is niet groter dan 2.500 m2. Op basis daarvan is geen nader onderzoek nodig. Er is daarentegen al onderzoek verricht voor het bestemmingsplan Zonnekamp-Oost. Hier kwam ook uit dat er geen vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van eventuele vindplaatsen noodzakelijk is. Het aspect Archeologie vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.2 Bodem

Door Klink-Nijland GWW Raalte B.V. is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Het onderzoek is opgenomen als bijlage1 bij de toelichting. Hieruit zijn de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen.

Onderhavig bestemmingsplan
Uit het aanvullend onderzoek komt naar voren dat de hypothese van onverdachte locatie moet worden verworpen. in de bovengrond is een licht gehalte aan koper aangetroffen. daarnaast is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetroffen. Het grondwater is niet onderzocht.

De verhoogde gehalten in de grond overschrijden niet de voormalige tussenwaarden, hierdoor wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er milieukundig geen belemmeringen voor de geplande ontwikkeling.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
De akoestische onderbouwing voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied is uitgevoerd door Lievense Milieu B.V. en dateert van 14 januari 2019. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2.

Onderhavig bestemmingsplan
Door de gemeente Olst-Wijhe zijn verkeersgegevens aangeleverd met betrekking tot de omliggende wegen. De nieuwe woonwijk Zonnekamp-Oost zal in totaal voorzien in circa 100 woningen, hiervoor is een etmaalintensiteit opgegeven van circa 600 motorvoertuigen per weekdag. De ontsluiting van het Woonveld D zal voornamelijk via de Kneu plaatsvinden, maar een gedeelte zal ook over de Rietgors richting de Jan Schamhartstraat rijden. Vanuit een worstcase benadering wordt ervan uitgegaan dat alle 600 mvt/weekdag over de Kneu rijden. Andere omliggende wegen (Rietgors, Jan Schamhartstraat en Roodborst) zijn 30 km/u wegen die voornamelijk gebruikt worden voor het lokaal verkeer van en naar de woonwijken.
De geluidbelasting als gevolg van de Kneu bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing dient ook rekening gehouden te worden met de niet-zoneplichtige wegen. Omwille van de zeer lage verkeersdrukte op de 30 km-weg Rietgors, die met name wordt gebruikt voor de ontsluiting van het Woonveld D, en de relatief grote afstand tot de gevels van de woningen door de voorziene berm, wordt het woon- en leefklimaat met betrekking tot geluid als goed bestempeld.

4.4 Luchtkwaliteit

Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijnstof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht.

Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie. De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Onderhavig bestemmingsplan
Voor ruimtelijke projecten geldt ook het principe van een goede ruimtelijke ordening.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Voorliggend plan is qua omvang en verkeersaantrekkende werking veel kleinschaliger dan de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

Onderhavig bestemmingsplan
Inrichtingen
In samenwerking met de provincie is door de gemeente een externe veiligheidsvisie opgesteld waarin de huidige situatie in kaart is gebracht. Daarnaast is de actuele situatie weergegeven op de risicokaart van de provincie Overijssel. Op het nabijgelegen bedrijventerrein 'De Industrieweg' zijn twee bedrijven met een risicocontour aangegeven, Grolleman en Hogeslag. Beide bezitten ammoniakkoelinstallaties. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) voor de installaties varieert van 0 m tot 34 m, 65 m en 75m. In alle gevallen blijven de contouren beperkt tot het industrieterrein. Ook leveren de installaties vanuit het oogpunt van groepsrisico geen problemen. Voor de woonwijk Zonnekamp-Oost Woonveld D vormen de inrichtingen daarom geen bezwaar.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. . De wegen, spoorlijnen en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en waarbij een plaatsgebonden risico en/of groepsrisico aanwezig is, zijn opgenomen in op de Risicokaart.
De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de woonbestemming aan de Jan Schamhartstraat. Ongeveer 520 meter westelijker loopt de provinciale weg N337. Deze weg is meegenomen in de Risicokaart, maar bij de tellingen in 2006-2007 buiten beschouwing gelaten. Uit de risicoatlas blijkt dat over de weg in 2002 maximaal 2.500 gevaarlijke transporten per jaar plaatsvinden. Op basis daarvan is het plaatsgebonden risico (PR10-8) gesteld op 200 m. Ook blijkt uit berekeningen dat er geen sprake is van groepsrisico. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze transportroute geen belemmeringen oplevert voor de nieuwe ontwikkelingen (met het oog op externe veiligheid).

Aan de oostzijde van het plan ligt de spoorlijn Zwolle-Deventer. Het baanvak Zwolle - Deventer wordt niet Risicokaart spoor getoond. Uit de realisatiecijfers 2009 van Prorail, de marktverwachting voor 2020 van Prorail en het ontwerp basisnet spoor van mei 2010 blijkt dat alleen vervoer van categorie C3 plaatsvindt of zal plaatsvinden op het traject Zwolle – Deventer, met een aantal transporten van 500 per jaar. In een quickscan is vervolgens aan de hand van berekeningen naar voren gekomen dat er geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig is en ook geen noemenswaardig groepsrisico. Dat betekent dat er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen groepsrisico op de grafieken zichtbaar is. In de bijlagen is de notitie van de quickscan opgenomen.

De dichtstbijzijnde afstand tot de IJssel is ongeveer 900 m. Deze vaarweg is onderzocht op de Risicokaart Vaarwegen. Het aantal gevaarlijke transporten is beperkt. Aan de vaarweg is geen plaatsgebonden risicocontour gekoppeld. Ook is er geen sprake van groepsrisico. Geconcludeerd mag worden dat deze vaarweg geen belemmeringen voor het plangebied oplevert.

Buisleidingen
Aardgastransportleidingen zijn voor het plangebied relevant vanwege de regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Deze regels zijn vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen. Uit onderzoek is gebleken dat de dichtstbijzijnde hogedruk aardgastransportleiding op ruim 1,5 km ligt. De ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied worden hierdoor niet belemmerd.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Uitgave Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Bedrijvigheid in de omgeving
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven te vinden:

  • Op circa 450 meter van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf (Jan Schamhartstraat 88, 8121PB, Olst). Dit voldoet ruim aan de richtafstanden.
  • Op circa 530 meter van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf (Diepenveenseweg 2, 8121DV, Olst). Dit voldoet ruim aan de richtafstanden.
  • Op circa 350 meter van het plangebied ligt het bedrijf Grolleman Vrieshuis Exploitatie Maatschappij (Industrieweg 23, 8121BZ, Olst). Dit voldoet ruim aan de richtafstanden
  • Op circa 350 meter van het plangebied ligt het bedrijf Hogeslag-Olst B.V. (vleeswerkend bedrijf) (Industrieweg 16, 8121 BZ, Olst). Dit voldoet ruim aan de richtafstanden.

Bovenstaande afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het bouwvlak tot aan de grens van het plangebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming ingetreden, die Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten beschermt. De wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Gebiedsbescherming 
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming 
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Door EcoTierra is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, welke dateert van 28 januari 2019 (zie bijlage 3). Het doel van de quickscan is inzicht geven of de voorgenomen activiteiten een overtreding van de vigerende natuurwetgeving tot gevolg hebben. Hieronder worden de belangrijkste conclusies en adviezen aangehaald.

Het onderhavig bestemmingsplan
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. Verdere toetsing aan het NNN wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Het plangebied ligt nabij een Natura 2000-gebied. De verwachting is dat er geen directe aantasting zal plaatsvinden op de soorten (met name vogels) die voor dit Natura2000-gebied zijn aangewezen.

Soortenbescherming
Er zijn tijdens de veldbezoeken geen beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels of beschermde verblijfplaatsen/ exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde soorten waargenomen, met uitzondering van de steenmarter. Het plangebied heeft echter geen significante betekenis voor de steenmarter.
Er is een steenuilenkast aanwezig bij een buurperceel. Tevens zijn er recente waarnemingen van een steenuil in de directe omgeving gevonden. Bij navraag bij de bewoners van het buurperceel en bewoners van een ander aangrenzend perceel is gebleken dat de steenuil niet broedt in de steenuilenkast, maar in een kapschuur op het perceel ten zuidwesten van de onderzochte strook. Er zal door de beoogde plannen geen directe aantasting van de broedlocatie plaatsvinden. Tevens betreft het plangebied geen significant foerageergbied voor deze soort.
Algemeen voorkomende vogel, zoogdieren, amfibieën en insecten kunnen gebruik maken van de houtopstand om erin te verblijven, broeden en voort te planten.

4.8 Water

Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Watertoets
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het wijzigingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Het onderhavige bestemmingsplan
De watertoets voor dit plan heeft in januari plaatsgevonden via de Digitale Watertoets. Op basis van de watertoets is gebleken dat de normale procedure moet worden doorlopen. Onderdeel van de normale procedure is het opstellen van een waterstructuurplan. Voor het bestemmingsplan Zonnekamp-Oost is een waterstructuurplan gemaakt, welke is vastgesteld op 21 maart 2011. De daargenoemde maatregelen zijn ten uitvoer gebracht. De herziening van het bestemmingsplan betreft alleen een herverkaveling, waarbij de bouwmogelijkheden worden aangepast. Hierdoor is er feitelijk gezien geen waterschapsbelang.

Het Waterschap heeft een Watertoets Uitgangspuntennotitie opgesteld. De belangrijkste uitgangspunten van het waterschap worden hieronder uitgewerkt.

Watersysteem
Ten noorden in het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire/A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Wateroverlast
Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies

Riolering
Het aanvoeren van afwater naar de rioolwaterzuivering moet worden geoptimaliseert. De hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering moet worden verminderd het de riooloverstorten op het oppervlaktewater moet worden beperkt.

In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. De afvoer van hemelwater vindt plaats via bovengrondse afvoer en infiltratie in de bodem via de berm en/of de reeds aangelegde wadi's.

Om de functie van de noordelijk gelegen watergang te waarborgen wordt de bestemming 'Water' opgenomen voor de watergang.

4.9 Overstromingsrisico's

Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. Dit traject loopt van ten zuiden van Olst tot aan Zwolle,

Dit dijktraject loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS).

In de kaart zijn de dijktrajecten weergegeven met de daaraan gekoppelde normen. De signaleringswaarde voor een dijktraject is, samen met de ondergrens, als norm in de wet opgenomen. De waarde betreft een overstromingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. Het dijktraject 53-2 heeft een signaleringswaarde van 1:10000.

De ondergrens geeft de maximaal toelaatbare faalkans voor een waterkering weer, die hoort bij de betreffende signaleringswaarde van de kering. Voor iedere kering is de kans van de ondergrens drie maal groter dan de kans van de signaleringswaarde. In dit geval gaat het om een ondergrens van 1:3000.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd, kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

4.10 M.E.R.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Onderhavig bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van woningen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage opgenomen onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet opgenomen op de C-lijst van het Besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een directe projectm.e.r.-plicht.

De activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' staat wel vermeld op de D-lijst van het Besluit m.e.r., om concreet te zijn in categorie D11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer, of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het voorliggende bestemmingsplan ligt ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. Het totale bedrijfsvloeroppervlak dat volgens het bestemmingsplan maximaal gerealiseerd kan worden bedraagt nooit meer dan 100 ha en maximaal 12 woningen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd. De aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is toegevoegd als bijlage 5.

Het besluit op deze aanmeldnotitie wordt gelijktijdig ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan.

4.11 Verkeer en Parkeren

Eind 2014 is de Woningwet gewijzigd waarbij is bepaald dat een groot deel van de bouwverordening uiterlijk op 1 juli 2018 van rechtswege komt te vervallen. Het gaat dan onder andere om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de parkeernormbepaling. Vóór 1 juli 2018 moeten alle bestemmingsplannen op dit onderdeel zijn aangepast. Er kan dan niet meer verwezen worden naar stedenbouwkundige bepalingen. Dit geldt met name voor de parkeernormen. Voor alle bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe dient hiervoor een bepaling worden opgenomen. Vanaf begin 2015 gebeurt dit al bij alle nieuwe bestemmingsplannen, maar omdat vóór 1 juli 2018 niet alle bestemmingsplannen zijn herzien moet dus in elk bestemmingsplan de verwijzing naar de Bouwverordening worden verwijderd en is via deze parapluregeling een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Om de parkeernormen ook van toepassing te laten zijn op dit bestemmingsplan zijn de bepalingen uit het Parapluplan Parkeren overgenomen. Hierdoor kunnen nieuwe aanvragen worden getoetst aan de vigerende parkeernormen van de gemeente Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uit makende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Zonnekamp-Oost, dat op 21 maart 2013 is vastgesteld.

Verbeelding 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels 
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijf en Woongebied toegelicht.

5.1 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor het gedeelte openbaar gebied wat in eigendom zal blijven van de gemeente. Op deze gronden is het niet toegestaan om gebouwen te realiseren. Wel is het toegestaan om deze gronden te gebruiken voor speel-, groen- en watervoorzieningen. Tevens is deze bestemming ook bestemd voor parkeervoorzieningen.

5.2 Verkeer - Verblijf

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijf vallen zowel de wegen met een doorgaande functie (voorbeeld: gebiedsontsluitingswegen) als de toekomstige ontsluiting van aanliggende gronden (voorbeeld: erftoegangswegen).

5.3 Water

Binnen de bestemming Water valt de noordelijk gelegen watergang. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven dat het hier gaat om een primaire watergang en dat de functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd.. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Binnen de bestemming Water mogen enkel bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd met een bouwhoogte van 1 meter.

5.4 Woongebied

Bij het vormgeven van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de gehanteerde systematiek van bestemmen in het bestemmingsplan Zonnekamp-Oost. Binnen Woonveld D is een bouwvlak opgenomen waarbinnen, middels de aanduiding, maximaal aantal woningen 14 woningen mogen worden gerealiseerd. Verder zijn binnen de bestemming Woongebied de maximale bouw- en goothoogte in de regels opgenomen en in de verbeelding aangeduid. Daarnaast is nog de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen om ter plaatse van de aanduiding de bouw van 6 woningen en een bouwvlak mogelijk te maken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

Overleg
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, met de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
De naaste buren en de omgeving zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen.

Zienswijzen
Het bestemmingsplan is gelijk als ontwerp gedurende de periode van 18 april 2019 tot en met 29 mei voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpplan kenbaar te maken. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2019 het bestemmingsplan vastgesteld. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Er is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Er is dan ook een exploitatieplan opgesteld. De gronden vallen binnen complex Zonnekamp-Oost waarvoor een grondexploitatie is opgesteld en die jaarlijks ook wordt aangepast door planeconoom en getoetst door accountant. Hieruit blijkt de financiële haalbaarheid.