direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Middelerstraat 11 / Middelerpad ongenummerd in Olst
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van een akker, gelegen tussen het Middelerpad nummer 6 en nummer 10 te Olst, een woning te bouwen. Om dit mogelijk te maken wordt niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bedrijfsbebouwing aan de Middelerstraat 11 te Olst gesloopt.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het Middelerpad tussen 6 en 10 niet mogelijk is en een deel van de woonbestemming en het bouwvlak ter plaatse van de locatie Middelerstraat 11 komen te vervallen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Beschrijving van het plangebied

De te herontwikkelen percelen zijn op enige afstand van elkaar gelegen. Het plangebied bestaat dan ook uit een tweetal deelgebieden. Deelgebied 1 betreft de nieuwbouwlocatie aan het Middelerpad tussen 6 en 10. Deelgebied 2 betreft de slooplocatie aan de Middelerstraat 11. Het plangebied ligt in het buitengebied van Olst ten oosten van de bebouwde kom. Op de navolgende figuur is de globale ligging van deelgebieden en daarmee het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (rechts deelgebied 1 en links deelgebied 2)

Deelgebied 1 Middelerpad tussen nummers 6 en 10

Het deelgebied betreft een deel van een akkerland dat aan de noord- en zuidzijde grenst aan een woonperceel, aan de oostzijde grenst aan weiland en aan de westzijde aan het Middelerpad met aan de overzijde akkerland. De globale begrenzing van deelgebied 1 is op navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing deelgebied 1 (binnen rood gestippelde kader)

Deelgebied 2 Middelerstraat 11

Dit deelgebied maakt deel uit van een erf behorende bij een voormalige varkenshouderij. Ten zuiden van dit deelgebied bevindt zich het overige deel van het erf met daarop een woning. De omliggende percelen zijn in agrarisch gebruik. De globale begrenzing van deelgebied 2 is op navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0003.jpg"

Figuur 1.3 Begrenzing deelgebied 2 (binnen rood gestippelde kader)

1.3 Geldende planologische situatie

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Olst-Wijhe bij besluit van 21 mei 2012. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood gestippeld kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0004.jpg"

Figuur 1.4 Fragment verbeelding geldende bestemmingsplan

Deelgebied 1 Middelerpad tussen nummers 6 en 10

Het perceel aan de Middelerpad tussen nummers 6 en 10 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'. Verder heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waterstraat - Intrekgebied' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. De globale begrenzing van deelgebied 1 is aangeduid met een rood gestippeld kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0005.jpg"

Figuur 1.5 Fragment verbeelding geldende bestemmingsplan deelgebied 1

De realisatie van een woning is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De globale begrenzing van deelgebied 2 is aangeduid met een rood gestippeld kader.

Deelgebied 2 Middelerstraat 11

Het perceel Middelerstraat 11 heeft de enkelbestemming 'Wonen' met een bouwvlak. Het perceel is tevens aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing'. Het perceel heeft daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Landschap - 1', de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0006.jpg"

Figuur 1.6 Fragment verbeelding geldende bestemmingsplan deelgebied 2

Vanwege de sloop van landschapontsierende voormalige bedrijfsbebouwing wordt de bestemming 'Wonen' ter plaatse van deze bebouwing omgezet in een bestemming 'Agrarisch'. Om dit juridisch-planologisch vast te leggen, is de herziening van het bestemmingsplan tevens noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het plan. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en de ontwikkeling. Daarna wordt in Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 in gegaan op de diverse omgevingsaspecten. Hoofdstuk 8 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 9 een juridische beschrijving van het plan gegeven. Dit hoofdstuk gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Locatiekeuze compensatiewoning

Deelgebied 2 Middelerstraat 11 heeft naast de bestemming 'Wonen' een dubbelbestemming 'Waarde – Landschap – 1'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn aangewezen voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten openheid en reliëf. Het slopen van alle landschapontsierende bedrijfsbebouwing en het niet laten terugbouwen van een compensatiewoning op deze locatie draagt bij aan een versterking van deze waarde. Verder is extra bebouwing in een grootschalig buitengebied/gebied, dat is aangemerkt als Landbouwontwikkelingsgebied niet wenselijk.

Deelgebied 1 Middelerpad tussen nummers 6 en 10 heeft deze dubbelbestemming niet. De locatie bevindt zich in het buurtschap Middel en is gesitueerd tussen bestaande woningen. Een belangrijke voorwaarde van de gemeente voor het realiseren van een woning, anders dan op de slooplocatie, is dat de alternatieve nieuwbouwlocatie, gelet op landschappelijke kwaliteiten, een betere optie is. In dit geval is daar sprake van. Op het perceel heeft tot eind jaren '50, begin jaren '60 een woning gestaan. Met de nieuwe woning wordt het gat in het lint weer opgevuld en is daarmee passend in de bebouwingsstructuur en kleinschalige kavelstructuur. Het Middelerpad is daarnaast een zijweg van de doorgaande weg Middelerstraat die op circa 160 meter afstand is gelegen. Door deze afstand zal een woning op dit perceel weinig zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Een bouwkavel aan het Middelerpad sluit ook aan bij de structuurvisie van de gemeente om de leefkwaliteit in dorpen en buurtschappen te versterken door extra ontwikkelruimte voor woningbouw en het realiseren van een woning voor de lokale behoefte. Het perceel aan de Middelerpad tussen nummers 6 en 10 is in deze zin dan ook een betere locatie voor de compensatiewoning dan het perceel aan de Middelerstraat 11.

2.2 Historische en huidige situatie

2.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt per deelgebied de historische groei en de huidige situatie beschreven.

2.2.2 Deelgebied 1 Middelerpad tussen nummers 6 en 10

Op historische kaarten is te zien dat het perceel aan het Middelerpad al vroeg is ontgonnen. Rond 1850 bestond de omgeving voor het grootste deel uit bos en heide, met her en der ontgonnen percelen. In de omgeving van het perceel was al verspreide bebouwing zichtbaar. Rond 1900 nam het aantal ontgonnen percelen toe. Omstreeks 1950 was bijna alle heidegrond ontgonnen en is een deel van het bos verdwenen en in gebruik genomen als landbouwgrond. In de periode 1900 tot 1950 is het aantal erven in buurtschap Middel toegenomen. Destijds was binnen het deelgebied een woning aanwezig. Deze woning is in de jaren '60 gesloopt en daarna is het perceel in zijn geheel in gebruik genomen als landbouwgrond. Na 1950 heeft de schaalvergroting doorgezet en zijn veel kleine kavels in de omgeving samengevoegd tot grotere percelen. In de huidige situatie is alle bos- en heidegrond in de directe omgeving verdwenen. Tussen enkele percelen en rondom erven zijn nog houtwallen/bomenrijen aanwezig. Aan de noordkant van het perceel bevinden zich het erf met de woningen Middelerpad 8 en 10 en aan de zuidkant grenst het perceel aan de achtererven van de woningen Middelerpad 4 en 6. Aan de oostzijde grenst het perceel aan een ander agrarisch perceel en aan de westzijde grenst het perceel aan het Middelerpad. Aan de overzijde van het Middelerpad liggen zeer grootschalig verkavelde percelen. De percelen tussen de woningen in buurtschap Middel zijn meer kleinschalig verkaveld. Gezien de voorgaande ontwikkelingen op het perceel past een nieuwe ontwikkeling tot bouwkavel bij het perceel en bij de ligging van het perceel in buurtschap Middel. Het Middelerpad is een zijweg van de doorgaande weg (Middelerstraat). De kavel ligt op circa 160 meter afstand van de Middelerstraat, waardoor het perceel weinig zichtbaar is vanaf de doorgaande weg. Op navolgende afbeelding is de huidige situatie ter plaatse van het deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0007.png"

Figuur 2.1 huidige situatie op het perceel Middelerpad tussen nummers 6 en 10

2.2.3 Deelgebied 2 Middelerstraat 11

Op historische kaarten is te zien dat de locatie aan de Middelerstraat 11 ook al vroeg is ontgonnen. Rond 1850 bestond de omgeving voor het grootste deel uit bos, heide en een aantal ontgonnen percelen. Destijds was al wat verspreide bebouwing aanwezig en is het erf aan de Middelerstraat 11 zichtbaar. Rond 1900 is een groot deel van de heide reeds ontgonnen en omstreeks 1950 is ook een groot deel van het bos verdwenen en in gebruik genomen als landbouwgrond. In de huidige situatie zijn veel kleinere kavels samengevoegd tot grotere percelen. De percelen aan de rechterzijde van de toegangsweg tot het erf zijn in gebruik bij een coniferenkweker. In de directe omgeving van het erf zijn alle bospercelen en bijna alle houtwallen en erfsingels verdwenen. Aan de zuid- en oostzijde van het erf is nog een erfsingel aanwezig en aan de westzijde staan een aantal solitaire bomen. De laatste grote verandering op het erf vond plaats aan het eind van de jaren ’60, begin jaren ’70 van de vorige eeuw door de bouw van varkensstallen. Vanaf 1999 zijn de voormalige varkensschuren in gebruik genomen als caravanstalling. De overige bedrijfsgebouwen zijn in gebruik als werktuigenberging en opslaglocatie. De voormalige bedrijfsgebouwen dateren van eind jaren ’60, beging jaren ’70. De staat van de gebouwen is in de loop der jaren verslechterd, bovendien zijn de schuren voorzien van asbestdaken. Nu de varkensstallen hun functie hebben verloren vindt opnieuw erfontwikkeling plaats door sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen en herbouw van een werktuigenberging. Op navolgende afbeelding zijn enkele afbeeldingen van de te slopen landschapsontsierende bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0008.jpg"

Figuur 2.2 te slopen bebouwing

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Algemeen

De initiatiefnemers zijn voornemens op de locatie Middelerstraat 11 de ruimtelijke kwaliteit verbeteren, door het slopen van alle voormalige landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, herbouw van een werktuigenberging in passende stijl en herinrichting en landschappelijke inpassing van het erf. Om het slopen van alle voormalige bedrijfsgebouwen en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen, is men voornemens het agrarisch perceel aan het Middelerpad in buurtschap Middel om te vormen tot bouwkavel voor een woning. In het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is voor beide deelgebieden een erfinrichtings- en beplantingsplan opgesteld. Het plan voor deelgebied 1 is opgenomen als Bijlage 1 en het plan voor deelgebied 2 is opgenomen als Bijlage 2 bij dit plan.

2.3.2 Deelgebied 1 Middelerpad tussen nummers 6 en 10

Bebouwing

Op het perceel wordt een woning gesitueerd met een volume van maximaal 750 m3 en bijgebouw(en) van maximaal 100 m2. De voorgevel van de woning is gelijk aan de voorgevelrooilijn van de woning Middelerpad 6, waarmee de nieuwe woning aansluit op het bebouwingslint aan het Middelerpad. De woning heeft een maximum goot- en bouwhoogte van 10 m en 4,5 m en een dakhelling van minimaal 20o en maximaal 55o. De bouwkavel wordt midden op het perceel gesitueerd, zodat er voldoende afstand blijft tussen de te bouwen woning en de woningen Middelerpad 8 en 10.

Erfstructuur

Het perceel aan het Middelerpad heeft een oppervlakte van 4.760 m2. Een deel van het perceel (1.000 m2) wordt bestemd voor een bouwkavel voor een woning met bijgebouw(en). Op het bouwkavel wordt de bebouwing en erfverharding gesitueerd.

Erfbeplanting

Bij de inrichting van het erf wordt gebruik gemaakt van bestaande groenstructuren en passende beplantingsvormen en sortimentskeuze. Aan de noord- en zuidzijde van het erf wordt een erfsingel aangeplant. De erfsingel met bosplantsoen wordt ongeveer 4 meter breed en bestaat uit inheemse, streekeigen soorten. Aan de oostzijde wordt geen erfsingel aangeplant om het uitzicht voor de erfeigenaren van de Oude Deventer weg ‘open’ te houden. In de directe omgeving zijn veel erven voorzien van een haag rondom het erf/tuin. Om hier op aan te sluiten wordt aan de noord-, zuid-, en westzijde van de woning een groenbladige beukenhaag aangeplant van circa 1 meter hoog, om het zicht vanuit de woning te behouden. In het verleden waren veel erven voorzien van een boomgaard. Daarom is men voornemens om achter de woning een boomgaard aan te planten met streekeigen hoogstamfruitbomen. Door de boomgaard achter de woning te situeren, blijft aan de noordzijde van de woning en boomgaard, een zichtlijn ‘over de weilanden’ in stand voor de erfeigenaren van de Oude Deventerweg.

Navolgende afbeelding geeft een indruk van de toekomstige situatie binnen dit deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0009.jpg"

Figuur 2.3 Situatieschets nieuwe situatie

2.3.3 Deelgebied 2 Middelerstraat 11

Bebouwing

Door de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen en beperkt terugbouwen in deelgebied 1 zal de bebouwing afnemen van 1.370 m2 naar 400 m2. In de toekomstige situatie bestaat de bebouwing uit de huidige woning (150 m2) en een nieuw te bouwen werktuigenberging met een oppervlakte van maximaal 250 m2. De nieuw te bouwen werktuigenberging komt achter de woning te staan in lijn met de zijgevel van de woning. Het zicht vanuit de woning blijft hierdoor zoveel mogelijk behouden. Dit sluit aan bij de bebouwingskenmerken van andere erven in de omgeving, waarbij bedrijfsgebouwen in de meeste gevallen achter de (bedrijfs)woning staan. Verder wordt de werktuigenberging gebouwd in passende stijl en passend materiaalgebruik.

Erfstructuur

Door het slopen van alle voormalige bedrijfsgebouwen en herbouw van een werktuigenberging achter de woning ontstaat een compact erf. Een groot deel van het huidige erf, waar de voormalige bedrijfsgebouwen staat, wordt bij het achterliggend agrarisch perceel aangetrokken. De oppervlakte van het erf neemt hierdoor af van circa 5.750 m2 naar circa 3.150 m2. Ook wordt de erfverharding voor en tussen de voormalige bedrijfsgebouwen verwijderd. In de gewenste situatie loopt de erfverharding door tot achter de nieuw te bouwen werktuigenberging. Hierdoor is de werktuigenberging zowel vanaf de achterkant als zijkant bereikbaar en ontstaat de mogelijkheid om met tractoren en ander materieel te draaien op het erf. De aanwezige beplanting is passend voor de streek en wordt versterkt.

Erfbeplanting

Bij de herinrichting van het erf wordt gebruik gemaakt van bestaande groenstructuren en bijpassende beplantingsvormen en sortimentskeuze. De bestaande erfsingel aan de zuidkant van het erf wordt opgenomen in een aan te planten erfsingel aan de zuid-, oost- en noordkant van het erf. De beplanting direct rondom de te slopen voormalige varkensschuren wordt verwijderd. Het deel van de erfsingel naast en voor de woning bestaat uit solitaire bomen zonder ondergroei. Dit blijft zo om het zicht vanuit de woning en doorkijkjes vanaf de Middelerstraat naar het erf te behouden. De woning en tuin wordt omsloten door een groenbladige beukenhaag aangeplant van circa 1 meter hoog, om het zicht vanuit de woning te behouden. Deze soort is passend in het landschap.

De navolgende afbeeldingen geven een indruk van de toekomstige situatie binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0010.jpg"

Figuur 2.4 Situatieschets nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Conclusie

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. De ladder bewerkstelligt de wens om bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien in het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Hiermee wordt de nadruk gelegd op dat in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen wat de ontwikkelingsbehoefte van een gebied is met oog op de ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als de ontwikkeling van een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie1 blijkt dat het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning in een reguliere woning en de realisatie van één nieuwe woning, niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid.

Conclusie

Verdere toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is voor dit plan niet aan de orde.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel en Uitvoeringsmodel

Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De provinciale Omgevingsvisie wordt elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

Omgevingsverordening Overijssel (2017)

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling en dergelijke kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Navolgend is een schematische afbeelding weergegeven van het uitvoeringsmodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0011.png"

Figuur 3.1 Schematische weergave uitvoeringsmodel

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan: de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Er worden vier lagen onderscheiden:

1 Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. In de natuurlijke laag onderscheiden we gebiedstypen.

2 Laag van het agrarische cultuurlandschap

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. In de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden een aantal gebiedstypen onderscheiden.

3 Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. In de stedelijke laag onderscheiden we gebiedstypen. Het plangebied is niet opgenomen in de stedelijke laag.

4 Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving In de laag van de beleving onderscheiden we gebiedstypen.

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of - Generieke beleidskeuzes

Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name het artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing is. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling tevens getoetst aan artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5, lid 1: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. De ontwikkeling voorziet in een verbetering van de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde voor de omgeving. De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Olst wordt met het initiatief verbeterd. De aansluiting van het voornemen bij de geldende gebiedskenmerken komt in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde. Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Met onderhavig initiatief vindt per saldo een afname plaats in het ruimtebeslag van de groene omgeving. Uit paragraaf 2.1, blijkt dat het perceel gelegen tussen het Middelerpad nummer 6 en 10 de meest geschikte locatie is voor de realisatie van de compensatiewoning.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Wonen en werken in een kleinschalig mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil men in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem. Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief. Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Een woonperceel is passend binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast is zorgt het initiatief voor een kwaliteitsimpuls van het landschap en brengt het geen extra belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven (zie Hoofdstuk 5). Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

Hoe -gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

1 Natuurlijke laag – Dekzandvlakte en -ruggen

Het plangebied ligt op de dekzandvlakte en -ruggen van Overijssel. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend is dat het reliëf op veel plaatsen is vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de aanwezige hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de kaart natuurlijke laag weergegeven met daarop de deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0012.jpg"

Figuur 3.2 kaart natuurlijke laag: Dekzandvlakte en -ruggen (deelgebied 1 links, deelgebied 2 rechts binnen rode kader)

De natuurlijke laag kent voor het plangebied het volgende uitgangspunt:

  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van natuur in het gebied voorkomen.

2 Laag van het agrarisch cultuurlandschap – Oude Hoevenlandschap

Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het oude hoevenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Het zijn contrastrijke landschappen met veel variatie op korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en –ontginningen en daartussen kleinere (boven)lopen van beken. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de kaart laag van het agrarisch cultuurlandschap weergegeven met daarop de deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0013.jpg"

Figuur 3.3 kaart Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Oude Hoevenlandschap (deelgebied 1 links, deelgebied 2 rechts binnen rode kader)

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent voor de projectlocatie het volgende uitgangspunt:

  • Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang tussen de landschapselementen (eiken, houtwallen);

3 Stedelijke laag – Informele trage netwerk/Verspreide bebouwing

Het plangebied behoord bij het informele trage netwerk en verspreide bebouwing. Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en aanvaardbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. De maaswijdte van dit netwerk is sterk afhankelijk van het type landschap. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen is er sprake van discontinuïteit. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de kaart stedelijke laag weergegeven met daarop aangeduid de globale ligging van de deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0014.jpg"

Figuur 3.4 kaart stedelijke laag: Informele trage netwerk/Verspreide bebouwing (deelgebied 1 links, deelgebied 2 rechts binnen rode kader)

De stedelijke laag kent voor het plangebied het volgende uitgangspunt :

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit, versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, behoud van onderscheid tussen de voor- en achterzijde van het erf en er vindt koppeling van het erf aan het landschap plaats;
  • Bij erfontwikkelingen als sloop van stallen een robuust erfensemble behouden.

4 Laag van de beleving – Donkerte/IJssellinie inundatieveld

De projectlocatie bevindt zich in een donkerte gebied. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is. Het zijn de relatief ‘luwe’ dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de kaart stedelijke laag weergegeven met daarop de deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0015.jpg"

Figuur 3.4 kaart laag van beleving: Donkerte/IJssellinie inundatieveld (deelgebied 1 links, deelgebied 2 rechts binnen rode kader)

De laag van de beleving kent voor het plangebied het volgende uitgangspunt:

  • Bij ontwikkelingen het gebied minstens zo donker houden en liever nog wat donkerder maken door minimale toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht.

De voorgevel van de te nieuw bouwen woning komt op de rooilijn van de woning Middelerpad 6 te staan. Bij de landschappelijke inpassing is gebruik gemaakt van erfbeplanting die qua beplantingsvormen en sortiment aansluit op de bestaande landschapselementen. De woning wordt hierdoor ingepast tussen de andere woningen en de inrichting van het perceel sluit aan op het meer kleinschalige kavelpatroon in buurtschap Middel. Op het erf aan de Middelerstraat wordt landschapontsierende bebouwing gesloopt en een werktuigenberging in passende stijl gebouwd, wat een bijdrage levert aan ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en behoud van een robuust erfensemble. De oppervlakte van het erf wordt fors kleiner en bij de landschappelijke inpassing wordt gebruik gemaakt van erfbeplanting die qua beplantingsvormen en sortiment aansluit op bestaande landschapselementen. De bebouwing wordt hierdoor grotendeels aan het zicht vanaf de openbare weg (Middelerstraat) onttrokken, vanaf het erf blijven richting de Middelerstraat en andersom doorkijkjes bestaan. Het initiatief voldoet daarmee aan de randvoorwaarden uit het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie zijn eerdere detailkaders, zoals onder andere 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' komen te vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn hierin leidend;

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functie in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. De nieuwe woonfunctie past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend en ligt in een gebied dat is aangewezen als ‘mixlandschap’. Daarnaast bepaald uiteraard het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. Met het opstellen van de in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen erfinrichting- en beplantingsplannen is rekening gehouden met de gebiedseigenschappen. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. Dit is op te delen in een functioneel, sociaal en esthetisch perspectief. Functioneel is het gebied rustig. Wonen en aan landbouw gelieerde functies vormen de hoofdmoot. Andere functies zijn in beperkte mate aanwezig. Sociaal gezien was er de afgelopen decennia weinig dynamiek in de omgeving. Een nieuwe ontwikkeling kan een impuls zijn voor het gebied. De maat en schaal van het landschap is redelijk groot. Een kleinschalige ontwikkeling past daarmee esthetisch gezien niet in de omgeving. De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact klein, ook vergeleken met de huidige situatie. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving, zodat de landschapsstructuur die de laatste decennia minder zichtbaar is geworden wordt versterkt.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen

De initiatiefnemers zijn op zoek naar een goede invulling voor het erf aan het Middelerpad, ter compensatie van de sloop van de agrarische schuren aan de Middelerstraat. Met dit 'Rood voor Rood' plan wordt de ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Beide erven worden landschappelijk ingepast waarbij niet meer in gebruik zijnde leegstaande bebouwing wordt gesloopt om zo verpaupering tegen te gaan. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het plan dient daarmee een eigen belang, maar past binnen het overheidsbeleid.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' (2017)

Op 4 december 2017 heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe de Structuurvisie Olst-Wijhe vastgesteld. In de Structuurvisie Olst-Wijhe wordt ingezet op sterke dorpen, waar leefbaarheid en veiligheid grote prioriteit hebben. In de Structuurvisie staat op hoofdlijnen beschreven hoe de ruimtelijke ontwikkeling er voor de lange termijn uit ziet. De visie heeft een tijdshorizon van circa tien jaar en wordt de onderlegger van nieuwe bestemmings- en omgevingsplannen en uitvoeringsprogramma's. In lijn met de gekozen aanpak bij de totstandkoming van de visie is het belangrijk dat de gemeente ruimte blijft bieden aan nieuwe ideeën en ontwikkelingen vanuit de samenleving. De hoofdpunten uit de visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Conclusie

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Met het initiatief wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Olst aanzienlijk verbeterd. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de structuurvisie van de gemeente Olst-Wijhe.

3.3.2 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld, inclusief het bijbehorende Realisatiehoofdstuk als zijnde de Structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. En op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad de actualisatie Toekomstvisie Olst-Wijhe, inclusief het Realisatiehoofdstuk in combinatie met de bijstelling van de Nota Bovenwijkse voorzieningen vastgesteld. In de toekomstvisie van de gemeente is opgenomen dat het wonen (dit kan gedifferentieerd zijn (starters, gezinnen en ouderen)) als middel wordt ingezet om het landschap te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door Rood voor Rood (de Rood voor Rood-regeling is naderhand opgegaan in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit) toe te passen en door de ontwikkeling van woonlandschappen. De ontwikkeling van woonlandschappen blijft voorlopig beperkt tot de ontwikkelingen rondom Wesepe. Woningen conform Rood voor Rood en VAB Wonen (omzetting van karakteristieke boerderijen in woningen) worden in het hele gebied toegepast, waarbij in de LOG-gebieden dat slechts bij uitzondering wordt toegestaan.

Conclusie

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Wonen wordt daarmee gebruikt als middel om het landschap daadwerkelijk te versterken. Met het initiatief wordt een woning gerealiseerd die passend is op de locatie binnen het verwevingsgebied en wordt (overbodige) bebouwing verwijderd uit het LOG gebied. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Olst aanzienlijk verbeterd. Het plan is in overeenstemming met de Toekomstvisie Olst-Wijhe.

3.3.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit 'De kunst van het verleiden' (2014)

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit', welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving (in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing is nader onderbouwd dat geen waarden worden aangetast)?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Elk ruimtelijke plan dat binnen het geldende bestemmingsplan past, moet voldoen aan dit beleid. Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, wat overeenkomstig het provinciale beleid is.

Conclusie

De toets aan het 'KGO-beleid' is opgenomen in paragraaf 3.2.1 van dit bestemmingsplan. De conclusie is dat met de gehele ontwikkeling daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP 2008)

Op 24 november 2008 is door de gemeenteraad van Olst-Wijhe het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. De kern van het LOP is versterking van al bestaand landschap, behoud van streekeigen kenmerken en het tegengaan van verloedering. Het plan gaat uit van bestaande kwaliteiten en potenties van het landschap en beschrijft de gewenste ontwikkelingen. Het bied een kader om ruimtelijke ingrepen in het landschap te toetsen en is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap.

Het plangebied ligt in het dekzandlandschap, op een dekzandrug. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. Landschappelijke karakteristiek van toepassing op de projectlocatie:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan het open karakter;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling, deels omzoomd met houtwallen.

In het LOP worden verschillende ‘motoren’ voor landschapsontwikkeling in een landschap van dekzandruggen genoemd. De ‘motoren’ met bijbehorende omschrijving zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Motor   Omschrijving  
Natuurontwikkeling   Verdichten ruggen door realisatie droge verbindingen  
Landelijk wonen en werken   Ruimtelijk verdichten door toepassen rood voor rood en nieuwe landgoederen in combinatie met aanleg landschapselementen.  

Tabel 3.1 'Motoren' voor landschapsontwikkeling in landschap van dekzandruggen

Natuurontwikkeling – Droge natuurverbindingen

Op de hogere zandruggen worden loofbossen, houtwallen, struwelen, singels, akkers en bloemrijke graslanden nagestreefd. In ecologische zin vervullen de beplante dekzandruggen een belangrijke functie voor de flora en fauna van het droge bostype en het halfopen kleinschalige landschap. De aaneengeslotenheid voorkomt isolatie en schept mogelijkheden voor migratie. Landschapselementen als lanen en houtwallen hebben ook een belangrijke betekenis als verbindende elementen in deze structuur en zullen versterkt en hersteld worden.

Landelijk wonen en werken – Rood voor Rood – Ruimtelijke kwaliteit erven - Transformatie van agrarisch bedrijf naar burgererf

Nieuwe vormen van particulier gebruik hebben gevolgen voor de omgeving. Daarbij is aandacht voor de volgende aspecten:

  • Herstel van de relatie tussen erf en landschap door middel van passende beplantingsvormen, erfindeling en begrenzing en sortimentskeuze;
  • Optimaal gebruik van de bekende oude indeling en inrichting. Handhaven, herstellen en benutten van oude elementen: zowel de gebouwde elementen als de waardevolle bomen, struiken en tuinplanten;
  • Handhaving of herstel van het onderscheid tussen voor- en achterzijde van de boerderij;
  • Onderscheid oude en jonge erven. In het kampen- en essenlandschap samenspel met het landschap: losse opbouw met open begrenzing. In veldontginningen strakke ordening van de bebouwing en beplanting, gesloten beplantingen op de erfgrenzen. Deelgebied 1 ligt in het kampen en essenlandschap/oude hoevenlandschap.

Conclusie

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Met het opstellen van de in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen erfinrichting- en beplantingsplannen is rekening gehouden met de uitgangspunten uit het LOP. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het LOP.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie beleid

Het voornemen voldoet aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

4.1 Landschappelijke inpassing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Voor beide deelgebieden is een erfinrichtings- en beplantingsplan opgesteld. Het plan voor deelgebied 1 is opgenomen als Bijlage 1 en het plan voor deelgebied 2 is opgenomen als Bijlage 2 dit plan. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat het gebruik van de gronden ter plaatse van deelgebied 1 alleen is toegestaan, indien voor beide locaties de maatregelen zijn uitgevoerd die staan beschreven in de plannen zoals is opgenomen in de hiervoor genoemde bijlagen en ook zo in stand wordt gehouden. De huidige landschapskenmerken (zie ook Provinciaal beleid) worden hierdoor gehandhaafd en versterkt waardoor de realisatie van de nieuwe woning geen afbreuk doet aan deze kenmerken en waarden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

4.2.2 Toetsing

Archeologie

Deelgebied 1 ligt volgens de Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Olst-Wijhe in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Deelgebied 2 ligt volgens de Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Olst-Wijhe in een gebied een lage archeologische verwachting. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0016.jpg"

Figuur 4.1 Archeologische verwachtingskaart (deelgebied 1 links en deelgebied 2 rechts, beide ter plaatse van blauwe ster)

In de beleidsnota is het volgende bepaald voor de verschillende verwachtingen:

  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.

Het archeologische beleid vindt zijn doorwerking door middel van de in het bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen dubbelbestemmingen voor archeologie.

Voor het plangebied geldt dat de gronden in deelgebied 1 een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. In deze gebieden geldt alleen een onderzoeksplicht als het plangebied groter is dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Voor de gronden in deelgebied 2 geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden geldt alleen een onderzoeksplicht als het plangebied groter is dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Voor beide deelgebieden is het verstoringsgebied kleiner. Derhalve is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorie

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Rijks- en Gemeentelijke monumenten

Ter plaatse van en in de omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig.

4.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.3.2 Toetsing

Verkeer

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast.

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de woning aan het Middelerpad in deelgebied 1 is uitgegaan van de kengetallen van het CROW2. Uitgaande van 'koop, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'buitengebied' en het gebiedstype 'niet stedelijk' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,6. Deelgebied 1 word via het Middelerpad ontsloten op de Middelerstraat en de Oude Deventerweg. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen. De voorgenomen activiteiten ter plaatse van deelgebied 2 aan de Middelerstraat heeft geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen van de nieuwe woning in deelgebied 1, is gebruik gemaakt van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeren Olst-Wijhe. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van een woning in de categorie 'woning duur (vrijstaand)' in 'rest bebouwde kom'. De parkeerbehoefte bedraagt maximaal 2,0 parkeerplaatsen. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. De voorgenomen activiteiten ter plaatse van deelgebied 2 aan de Middelerstraat voorziet niet in een toename van de parkeerbehoefte.

4.3.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Conclusie

Conclusie

De voorgaande ruimtelijke aspecten vormen geen belemmering voor de aanleg van de voetgangers- en fietstunnel.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt voornamelijk de ontwikkelingen in deelgebied 1 aan het Middelerpad tussen nummer 6 en 10 getoetst. In deelgebied 2 aan de Middelerstraat 11 zijn binnen de grenzen van het plangebied geen ontwikkelingen voorzien anders dan sloop en landschappelijke inpassing. In een aantal paragrafen wordt voor de duidelijkheid echter een onderscheid gemaakt. Dit is aangegeven in de betreffende paragrafen.

5.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.


Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast.

Aangezien ter plaatse van de locatie Middelerpad in de toekomstige situatie sprake is van een meer gevoeligere functie, is daar door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd3. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Zintuiglijk zijn in de bodem geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. In de bovengrond is ten hoogste een lichte verontreiniging met koper aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met koper. Voor het overige zijn zowel in de grond als in het grondwater geen verontreinigingen aangetoond.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Het plan omvat de realisatie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming namelijk een woning. In de omgeving van het plangebied is geen sprake van gezoneerde industrieterreinen of spoorwegen. De woning ligt conform artikel 74 van de Wet geluidhinder wel in de onderzoekszones van de Middelerstraat en Oude Deventerweg. Gezien de relatief beperkte verkeersintensiteit op deze wegen en de afstand tot deze wegen (> 190 m) is het aannemelijk dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verdere toetsing aan het aspect is derhalve achterwege gelaten.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool4 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.


In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Daarmee wordt één nieuw kwetsbaar object gerealiseerd in het plangebied in de vorm van een woning. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001056-0201_0017.jpg"

Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire bronnen

Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het deelgebied geen stationaire bronnen aanwezig.

Mobiele bronnen

De meest nabij gelegen aardgasleiding ligt op een afstand van 195 m ten zuidwesten van de nieuwe woning. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding. De leiding heeft heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Maximale werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico  
N-557-30   8,35 inch   40 bar   99 m  

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leiding. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6 Natuur en ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van niet meer in gebruik zijnde landschapsontsierende bebouwing aan de Middelerstraat 11 en de realisatie van een woning aan het Middelerpad, waarbij beide percelen landschappelijk worden ingepast. Gelet op de voorgenomen ingrepen ter plaatse van beide deellocaties is voor beide locaties door Buro Ontwerp en Omgeving in juni 2020 een quickscan natuurtoets5 en een onderzoek stikstofdepositie6 uitgevoerd. De onderzoeken zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De kernkwaliteiten en realisatie van de ontwikkelopgaven hiervan komt niet in het geding door onderhavig initiatief. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op circa 3,15 km ten westen van de Middelerstraat 11 is Natura 2000 gebied 'Rijntakken' gelegen. Het Middelerpad is verder weg gelegen. Verder zijn er geen Natura 2000 gebieden in de nabijheid gelegen. Vanwege de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 2000 gebieden zijn significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' op voorhand uit te sluiten, inclusief negatieve effecten door stikstofdepositie.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren.

Vaatplanten

Beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De Wet natuurbescherming wordt voor deze soortgroep niet overtreden.

Grondgebonden zoogdieren

Uit het onderzoek blijkt dat nader onderzoek benodigd is naar of vaste- rust en verblijfplaatsen van de egel, of de steenmarter aanwezig zijn en welke functie de bebouwing hiervoor heeft. De initiatiefnemer heeft er echter voor gekozen om geen nader onderzoek uit te voeren. In plaats daarvan zorgt de initiatiefnemer ervoor dat op voorhand al ruime mitigerende maatregelen worden getrofen, waarmee de gunstige staat van instandhouding van de egel en de steenmarter wordt gewaarborgd. De sloop vindt plaats conform een ecologisch werkprotocol waarmee wordt voorkomen dat individuen risico lopen.

Vleermuizen

Uit het onderzoek blijkt dat nader onderzoek benodigd is naar verblijfplaatsen voor vleermuizen. Met de voorgenomen ingrepen treden er geen negatieve effecten op aan vliegroutes en foerageergebieden.

Vogels

Uit het onderzoek blijkt dat nader onderzoek benodigd is naar de kerkuil en de boerenzwaluw. De initiatiefnemer heeft er echter voor gekozen om geen nader onderzoek uit te voeren. In plaats daarvan zorgt de initiatiefnemer ervoor dat op voorhand al ruime mitigerende maatregelen worden getroffen waarmee de gunstige staat van instandhouding van de kerkuil en de boerenzwaluw wordt gewaarborgd. De sloop vindt plaats conform een ecologisch werkprotocol waarmee wordt voorkomen dat individuen risico lopen.

Het is op voorhand verder niet uit te sluiten dat ook algemene vogelsoorten tot broeden komen in de te slopen gebouwen, de aanwezige bomen, spechtenholen, klimophagen of bosschages. De sloop van de gebouwen en het verwijderen van bomen en bosschages moet daarom buiten het broedseizoen (maart tot en met juli ) plaatsvinden.

Amfibieën en reptielen

Beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De Wet natuurbescherming wordt voor deze soortgroepen niet overtreden. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht voor algemene amfibieënsoorten (artikel 1.11 Wnb).

Overige beschermde soorten

Beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De Wet natuurbescherming wordt voor deze soortgroep niet overtreden.

Conclusie

P.M. Nader onderzoek vleermuizen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig buitengebied'.

Bedrijvigheid in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuw te realiseren woning kan worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Ten oosten van deelgebied 1 bevindt zich een bedrijfsperceel aan de Oude Deventerweg 11. Dat perceel heeft volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied' een functieaanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf – groothandel in veevoer'. Deze bedrijfsactiviteiten zijn volgens de de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als 'groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een capaciteit van minder dan 500 ton/uur'. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, waarvoor een maximale richtafstand is vastgesteld van 50 meter. De afstand van de bedrijfsbestemming tot het plangebied bedraagt 95 meter. Daarmee wordt ruim aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 6 Waterhuishouding

6.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de waterhuishouding ter plaatse niet negatief wordt beïnvloed door de boogde ruimtelijke ontwikkelingen.

6.2 Beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit was 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid  

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

In de Omgevingsvisie Overijssel is aangegeven dat deelgebied 1 aan het Middelerpad in 'Overstroombaar gebied' ligt. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In het voorliggende plan neemt het totaal aan verharding per saldo af. Verder is het plangebied goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 - 2021 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

6.3 Situatie plangebied

Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd. Ter plaatse van deelgebied 2 wordt alle landschapsontsierende bebouwing gesloopt (circa 1.330 m²) en wordt op het bestaande erf, buiten het plangebied, een nieuwe werktuigenberging terug gebouwd (circa 250 m²). Als gevolg van het initiatief is ter plaatse van deelgebied 2 daarmee per saldo sprake van een afname van circa 1.080 m² aan verhard oppervlak. De ontwikkelingen in deelgebied 1 voorzien in circa 425 m² aan nieuwe verharding en bebouwing. Afstromend hemelwater ter plaatse zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Tijdens de verdere planontwikkeling zal worden bepaald welke vorm van infiltratie het beste past bij de situatie.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt door het waterschap geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

6.4 Watertoets

De watertoets is in feite geen 'toets', maar een proces waarbij de waterbeheerder samenwerkt met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.

Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt WDODelta de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap beoordeeld, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding en geeft vervolgens een wateradvies. Naar aanleiding van de doorlopen digitale watertoets is door het waterschap geconcludeerd dat de 'korte procedure' gevolgd kan worden. Dit betekent dat volstaan kan worden met voorliggende waterparagraaf. Een afschrift van de digitale watertoets is opgenomen als Bijlage 6.

6.5 Overleg

Voor de verdere uitwerking van de ontwikkeling zal overleg plaatsvinden met WDODelta.

6.6 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 7 Kabels en leidingen

7.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

7.2 Toetsing

In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding. Wel bevindt zich binnen het plangebied het persriool dat in beheer is van het waterschap. Over deze persriool wordt nader overleg gevoerd.

Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC-melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

7.3 Conclusie

De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in §8.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in §8.3 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven. De economische uitvoerbaarheid wordt daarom geacht te zijn aangetoond.

8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.3.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De initiatiefnemer heeft zijn plannen met direct omwonenden uit het buurtschap Middel gedeeld. Uit de gesprekken met deze omwonenden blijkt dat de bewoners van het Middelerpad overwegend positief tegenover het plan staan. Tevens is het Plaatselijk Belang Middel benaderd, zij hebben zich positief uitgelaten over de bouw van een woning op het perceel, mits een zorgvuldig proces wordt gevolgd.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van het overleg in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

8.3.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt, kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de eventuele zienswijzen verwerkt.

Hoofdstuk 9 Planopzet en juridische aspecten

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Eerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht, waarna in §9.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan.

9.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

9.3 Planopzet

9.3.1 Algemeen

De systematiek voor voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. In aanvulling op dat bestemmingsplan is onder de algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierdoor is het gebruik van de nieuwe woning aan het Middelerpad niet toegestaan indien de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de regels opgenomen erfinrichting- en beplantingsplannen niet ten uitvoer zijn gebracht en vervolgens aldus in stand worden gehouden.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
  • Ten slotte bevat Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
9.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1 Begrippen). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2 Wijze van meten).

9.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Enkelbestemmingen

In het plangebied zijn de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' opgenomen.

Bestemming ' Agrarisch'

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en daaraan enkele ondergeschikt zaken zoals evenementen, extensieve dagrecreatie en onder voorwaarden kleinschalig kamperen.

Binnen de bestemming mogen enkel onder voorwaarden bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Bestemming 'Wonen'

De locatie van de nieuw te bouwen woning is bestemd als 'Wonen' waar ter plaatse een bouwvlak is opgenomen. Ter plaatsen zijn naast wonen enkele kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken. Ook zijn onder voorwaarden een aantal nevenfuncties en een bed & breakfast toegestaan.

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. In de regels is de toegestane goot-, bouwhoogteen dakhelling vastgelegd.

Dubbelbestemmingen

In het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Landschap - 1' en 'Waterstaat - Intrekgebied' opgenomen.

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden

De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen.

De voor 'Waterstaat - Intrekgebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

9.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

  • Anti-dubbeltelregel:
    Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
  • Algemene gebruiksregels:
    Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Hier is een een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het gebruik van de nieuwe woning verbied indien de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de regels opgenomen erfinrichting- en beplantingsplannen niet binnen een bepaalde tijd ten uitvoer zijn gebracht en vervolgens in stand worden gehouden.
  • Algemene afwijkingsregels:
    Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van een aantal in het plan genoemde maten en grenzen.
9.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

  • Overgangsrecht:
    Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
  • Slotregel:
    Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.