direct naar inhoud van 4.2 Landbouw
Plan: Buitengebied Olst-Wijhe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2009001001-0301

4.2 Landbouw

De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:

  • 1. agrarische bedrijven die zich volledig richten op hun agrarische productietak, waarbij schaalvergroting, intensivering, modernisering en specialisatie belangrijke mogelijkheden bieden het bedrijf duurzaam voort te zetten;
  • 2. andere agrarische bedrijven richten zich naast hun agrarische bedrijfstak op verbreding; de motieven hiervoor zijn divers; aanvulling op het inkomen, burgers kennis laten maken met het agrarische bedrijf, uitvoering geven aan persoonlijke hobby's/liefhebberijen en anderen daarvan mee te laten genieten, mensen de mogelijkheid bieden om het platteland te ervaren etc.;
  • 3. tot slot zijn er agrariërs die om verschillende redenen hun bedrijf beëindigen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontbreken van een opvolger, het onvoldoende perspectief zien in de voortzetting van het bedrijf en dergelijke.

In deze paragraaf wordt op alle drie ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • productietakken;
  • nieuwvestiging en omschakeling;
  • bouwvlakken;
  • bouwmogelijkheden algemeen;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
  • vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.

4.2.1 Productietakken

De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Omgevingsvisie en verordening Overijssel, Reconstructieplan Salland en Twente, LOG-visies, LOP Salland) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.

In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.

Grondgebonden landbouw

Grondgebonden landbouw betreft de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. De fruit- en sierteelt en de boomkwekerij kunnen deels ook worden aangeduid als grondgebonden landbouw. Echter, vanwege de specifieke wijze van teelt en impact op de omgeving, wordt deze productietak apart onderscheiden en behandeld.

Grondgebonden veehouderij

De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel vanuit. De grondgebonden veehouderij is een belangrijke drager van het landschap.

Akkerbouw en vollegrondstuinbouw

De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap.

Voor de uitvoering van het gewenste beleid is een nader onderscheid tussen de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw niet noodzakelijk. Deze productietakken worden samen aangeduid als grondgebonden landbouw.

Fruit- en sierteelt en boomkwekerij

Fruit- en sierteelt en boomkwekerij komen in het plangebied in beperkte mate voor. Sierteelt is de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen of containervelden en gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten. Bij de sierteelt en boomkwekerij wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden etc. De fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruit- en sierteelt en de boomkwekerij is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in de waardevolle, kwetsbare landschappen, zoals op de essen. Dit geldt niet alleen voor de hoogopgaande beplanting behorende bij de fruit-, sier- en boomteelt, maar ook de met de omgeving dissonerende, lagere teelten. De impact van deze productietak beperkt zich, in tegenstelling tot andere productietakken, dus niet alleen tot het bouwvlak. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.

Niet-grondgebonden landbouw

Niet-grondgebonden landbouw betreft de intensieve veehouderij, glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Daarnaast draagt deze productietak eveneens bij aan een vitale plattelandseconomie. In het bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging gemaakt waar bepaalde ontwikkelingen wel en niet passend zijn in de omgeving en op welke wijze.

Intensieve kwekerij

Intensieve kwekerij is de niet-grondgebonden teelt van gewassen (bijvoorbeeld champignons) of dieren (bijvoorbeeld wormen, vissen), nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht. Intensieve kwekerijen dragen door hun niet-grondgebondenheid bij aan de verstening van het landschap, zonder dat zij een bijdrage leveren aan het beheer van het landschap. Vanuit landschappelijk oogpunt is deze productietak ongewenst. In tegenstelling tot de fruit- en sierteelt en boomkwekerij, beperkt de impact van deze productietak zich echter wel tot slechts het bouwvlak.

Intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet Milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Glastuinbouw

In het buitengebied wordt onderscheidt gemaakt tussen glastuinbouw en teelt ondersteunend glas. De glastuinbouw gaat gepaard met grote oppervlakten bebouwing. Door deze oppervlakten en zijn verschijningsvorm hebben dergelijke bedrijven een zeer grote impact op het landschap. Onder glastuinbouw vallen die bedrijven waarbij het kweken van gewassen in kassen niet ondersteunend is aan de bedrijfsvoering, zoals het geval bij bijvoorbeeld sierteelt, waar teeltondersteunend glas bijvoorbeeld wordt gebruikt voor de opkweek. Het gaat hier om beperkte oppervlaktes.

Paardenhouderij

Het fokken van paarden valt onder de bestemming 'Agrarisch' en kent geen specifieke aanduiding. Alle overige vormen van bedrijfsmatige paardenhouderijen (africhtingsbedrijven, opfok, paardenstalling en paardenpensions), behoudens maneges krijgen de aanduiding 'Paardenhouderij'. De maximale omvang van het bouwvlak bedraagt 1 ha.

Bosbouw

In het plangebied ligt een aantal grote bosgebieden, met name in de zone 'Natuur'. In deze bosgebieden vindt in beperkte mate bosbouw als economische activiteit plaats. Bosbouw (dat wil zeggen houtoogst) maakt hier onderdeel uit van het natuur- en bosbeheer en wordt als zodanig ook toelaatbaar gesteld. Buiten de zone 'Natuur' heeft bosbouw als nieuwe productietak vergaande consequenties voor de landschappelijke karakteristiek.

4.2.2 Nieuwvestiging en omschakeling

Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing

Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd. Alleen in de zones 'Agrarisch gebied (A)' en 'Agrarisch gebied met landschapswaarden (AW-L)' wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Een van de voorwaarden is de salderingsregeling van de provincie.

De vestiging van een nieuw agrarische bouwperceel is conform de Omgevingsverordening Overijssel wel mogelijk in de volgende gevallen:

  • 1. als een ondernemer een landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;
  • 2. als een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft, bijvoorbeeld door het ontbreken van verdere milieugebruiksruimte, en zijn bedrijf verplaatst naar een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden.

In beide gevallen is de opheffing van de bestemming Agrarisch bouwperceel op de uitplaatsingslocatie in Overijssel een voorwaarde voor de vestiging van het nieuwe bouwvlak (dit principe wordt 'saldering' genoemd). Dit kan ook de resultante zijn van een 'meerhoeksruil'. Deze voorwaarde is eveneens van toepassing bij de vestiging van nieuwe bouwpercelen voor intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied, behalve bij de verplaatsing van een intensieve tak van een gemengd bedrijf. In het laatste geval kan op de uitplaatsingslocatie een agrarisch bedrijf zonder intensieve tak worden voortgezet.

Daarnaast wordt een inrichtingsplan vereist, waaruit blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit wordt gegarandeerd en hoe aan de landschappelijke inpassing vorm wordt gegeven (conform Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). Gezien de landschappelijke en natuurkwaliteiten binnen de zone 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden (AW-NL)', wordt nieuwvestiging daar niet toegestaan.

Voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt aangesloten bij het Reconstructieplan, de partiële herziening Intensieve veehouderij en de visie LOG Elshof en de visie LOG Middel. In de LOG-visies is onderzoek gedaan naar concrete vestigingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij. Daarbij zijn alle relevante belangen (landschap, milieugebruiksruimte, infrastructuur) afgewogen en gecombineerd met overig beleid, specifieke wensen van belanghebbenden en bestuurlijke uitgangspunten.

Dit heeft geleid tot een driedeling binnen beide LOG's:

  • gebieden waar geen omschakeling of nieuwvestiging wenselijk is (vergelijkbaar met de verwevingsgebieden);
  • gebieden waar omschakeling naar intensieve veehouderij is toegestaan;
  • gebieden waar zowel omschakeling naar als nieuwvestiging van intensieve veehouderij is toegestaan.

Binnen beide LOG's gelden de volgende voorwaarden:

  • her- en nieuwvestiging is alleen mogelijk op minimaal 500 m van woonkernen en aaneengesloten lintbebouwing en via een aparte planologische procedure (apart bestemmingsplan);
  • de omvang van het bouwblok is 1 ha, met een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid om te groeien tot een maximale omvang van 2 ha;
  • bestaande bedrijven (peildatum 'bestaand': vigerende vergunning op het moment van vaststelling van de LOG-visie door de gemeenteraad) mogen onder strikte voorwaarden groeien tot een omvang van maximaal 2,5 ha;
  • het bouwblok dient (indien nog niet het geval) te worden voorzien van een bedrijfswoning;
  • binnen beide LOG's wordt een zonering toegepast (waar nieuw- en hervestiging mogelijk is).

Omschakeling naar nieuwe hoofdtak

Uitgangspunt in de gebiedsvisie is het behoud van de kenmerkende ruimtelijke kwaliteiten van het landschap. De grondgebonden landbouw is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook in alle agrarische zones mogelijk.

Omwille van de impact op de waardevolle, kwetsbare landschappen is omschakeling naar fruitteelt, sierteelt en boomkwekerijen niet toelaatbaar in de zone Anl en op de essen en kommen.

Omschakeling naar een intensieve kwekerij is overal toegestaan. De impact die deze agrarische productievorm heeft op kwetsbare landschappen is minimaal, omdat de productie zich volledig op het bouwvlak afspeelt.

Ten aanzien van de omschakeling naar intensieve veehouderij wordt het beleid uit het Reconstructieplan en de LOG-visies overgenomen. Omschakeling naar intensieve veehouderij is enkel toelaatbaar in de binnen de landbouwontwikkelingsgebieden aangegeven zones. Hiervoor dient een aparte planologische procedure te worden doorlopen (apart bestemmingsplan). In de verwevings- en extensiveringsgebieden is omschakeling niet mogelijk. In verwevingsgebieden kunnen bestaande intensieve veehouderijen uitbreiden tot maximaal 1,5 ha. Verdere groei is alleen mogelijk op zogenaamde sterlocaties, waarvoor een aparte planologische procedure vereist is.

Omschakeling naar de productietakken glastuinbouw en bosbouw is in geen enkele zone toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben. Hiernaast geldt het provinciaal beleid voor vestiging van glastuinbouw, dat alleen is toegestaan in de Koekoekspolder (ten westen van Zwolle). Binnen het plangebied is niet voorzien in een concentratiegebied voor de glastuinbouw. De aanleg van bosopstanden met een natuurdoelstelling is uiteraard wel mogelijk in de zone 'Natuur'.

Gezien de beleidsuitgangspunten voor het buitengebied, is omschakeling naar een agrarische bestemming ook vanuit voormalige agrarische bedrijven mogelijk. Uiteraard gelden hiervoor eveneens bovenstaande voorwaarden, waaronder de salderingsregeling; er zal elders een agrarisch bouwvlak moeten worden opgeheven.

In tabel 4.1 is schematisch per productietak en per zone weergegeven of nieuwvestiging of omschakeling is toegestaan. Aangezien in de zone 'Natuur' geen bouwvlakken voorkomen, ontbreekt deze zone in de tabel.

Waar nieuwvestiging of omschakeling van bepaalde productietakken in principe niet toelaatbaar is, maar wel bestaande bedrijven behorend tot zo'n specifieke productietak zijn gevestigd, krijgen deze bedrijven een functieaanduiding, zoals intensieve veehouderij (iv) of glastuinbouw (gt).

Waar omschakeling rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt, worden geen extra kwaliteitseisen gevraagd. Indien omschakeling via een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt, wordt landschappelijke inpassing vereist.

Tabel 4.1 Mogelijkheden voor nieuwvestiging of omschakeling

  A   AW-L   AW-NL  
  Ext   Verw   LOG   LOG+V   Ext   Verw   LOG   LOG+V   Ext   Verw   LOG   LOG+V  
nieuwvestiging
(nieuw bouwvlak)  
                       
grondgebonden landbouw   W5)   W5)   W1,5)   W1,5)   W5)   W5)   W1,5)   W1,5)   -   -   -    
fruit- en sierteelt en boomkwekerij   W2)   W2)   W1)2)   W1)2)   W2)   W2)   W1)2)   W1)2)   -   -   -    
intensieve kwekerij   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -  
intensieve veehouderij   -   -   -   3)   -   -   -   3)   -   -   -   3)  
glastuinbouw   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -  
paardenhouderij   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -  
bosbouw   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -   -  
omschakeling (op bestaand bouwvlak)                          
grondgebonden landbouw   R   R   R   nvt   R   R   R   nvt   R   R   R   nvt  
fruit- en sierteelt en boomkwekerij   R2)   R2)   R2)   nvt   R2)   R2)   R2)   nvt   -   -   -   nvt  
intensieve kwekerij   R   R   R   nvt   R   R   R   nvt   R   R   R   nvt  
intensieve veehouderij   -   -   3)   nvt   -   -   3)   nvt   -   -   3)   nvt  
glastuinbouw   -   -   -   nvt   -   -   -   nvt   -   -   -   nvt  
paardenhouderij   W4)   W4)   W4)   nvt   W4)   W4)   W4)   nvt   W4)   W4)   W4)   nvt  
bosbouw   -   -   -   nvt   -   -   -   nvt   -   -   -   nvt  

LOG+V Vestigingsgebied voor intensieve veehouderij binnen het LOG.

R Rechtstreeks toelaatbaar als (mede)bestemming.

W Toelaatbaar na toepassing binnenplanse wijzigingsbevoegdheid.

- Niet toelaatbaar.

1) Voor zover dit geen beperkingen oplevert voor de intensieve veehouderij.

2) Niet in de kommen, op de essen en in grondwaterbeschermingsgebieden en
intrekgebieden.

3) Alleen toelaatbaar na het opstellen van een apart bestemmingsplan.

4) Het bouwvlak mag maximaal 1 ha groot zijn.

5) Niet op de essen.

4.2.3 Bouwvlakken

Aan alle in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven is een bouwvlak toegekend. De agrarische bouwvlakken worden op de verbeelding van het bestemmingsplan zorgvuldig begrensd. De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn individueel bepaald (maatwerk). Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden:

  • het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan;
  • de actuele situatie in het veld, gebaseerd op inventarisaties, recente luchtfoto's en informatie verkregen uit de enquêtes;
  • de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf/de bedrijfsomvang;
  • bestaande (eigendoms)rechten;
  • mogelijk doorlopen planologische procedures.

De grootte van het bouwperceel is mede afgestemd op de bedrijfsomvang, uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden (Nge). De Nge is een reële economische maatstaf die gebaseerd is op het brutostandaardsaldo (bss, opbrengsten minus bepaalde specifieke kosten). Het is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven. De Nge per technische productie-eenheid (hectare, dier) wordt berekend door de bss van de productie-eenheden te delen door een bepaalde deelfactor, die per jaar kan verschillen. De Nge wordt zowel gebruikt om de absolute bedrijfsomvang van agrarische bedrijven of sectoren weer te geven (uitgedrukt in Nge) als om de specialisatiegraad van bedrijven te bepalen. Een Nge staat bij prijsniveau 2004 (Landbouwtellingen 2007 en verder) voor € 1.420,- aan saldo.

Uitgangspunt bij het bepalen van de grootte van het bouwperceel vormt tabel 4.2.

Tabel 4.2 Grootte bouwvlak in relatie tot de bedrijfsomvang

Nge   type bedrijf   bouwperceel  
tot 10 Nge   hobbymatig   woonbestemming  
10 tot 40 Nge   deeltijdbedrijf   bouwperceel afgestemd op bestaand erf  
40 tot 70 Nge   reëel agrarisch bedrijf   bouwperceel op maat met enige uitbreidingsruimte  
meer dan 70 Nge   volwaardig agrarisch bedrijf   maximaal 1,5 ha (voor de LOG's is de LOG-visie leidend)  

Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken is een maximale omvang van 1,5 ha. Agrarische bedrijven komen in aanmerking voor een bouwperceel van meer dan 1,5 ha wanneer in de bestaande situatie het bouwperceel reeds groter is of wanneer de noodzaak hiervoor blijkt uit (recent ingediende) uitbreidingsplannen. Voor overige uitbreidingen en/of verschuiving van het bouwperceel is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee uitbreiding tot maximaal 2 ha kan plaatsvinden. De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoren. Tevens wordt landschappelijke inpassing van het vergrote bouwvlak vereist. Indien het bouwvlak groter dan 1,5 ha wordt, is tevens een inrichtingsplan vereist, waarin moet worden aangegeven op welke wijze de landschappelijke karakteristiek behouden blijft en inpassing plaatsvindt.

Via afwijking mag het bouwvlak eenmalig worden overschreden met niet meer dan 25 m, waarbij het maximum te overschrijden oppervlak 250 m² bedraagt.

Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om bouwvlakken te overschrijden tot 1,5 ha wanneer dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoeering. Wanneer van deze afwijkingsregel gebruikgemaakt wordt, dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing. Bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' mogen worden overschreden tot ten hoogste 1 ha.

Bedrijven kleiner dan 40 Nge, waarbij nog wel sprake is van een reële bedrijfsvoering, hebben een bouwperceel gekregen dat is afgestemd op het bestaande erf.

De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd. Via een afwijking van de bouwplanregels met een omgevingsvergunning is de mogelijkheid voor een afwijkende dakvorm opgenomen. Deze is onder andere bedoeld voor de realisering van serre- en boogstallen. Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd.

Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig. Om toch aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit te kunnen voldoen, kan de gemeente nadere eisen stellen aan de inrichting van het erf. Dit is alleen aan de orde als het om uitbreiding van bestaande of nieuwe bebouwing gaat groter dan 1.000 m².

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht. Via een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) is overschrijding van het bouwblok mogelijk. Om de ontwikkelingsmogelijkheden te kunnen bieden die passen bij de zone A, mogen kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag bij recht buiten het bouwvlak, maar wel direct aansluitend, worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen deze overal in het plangebied op de veldkavels kunnen worden opgericht. Vanwege de waarden in de zone AW-L en AW-NL, zijn kuilvoerplaten, sleufsilo's en buitenrijbanen alleen via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk buiten en aansluitend aan het agrarisch bouwvlak, onder voorwaarde dat er landschappelijke inpassing plaatsvindt.

4.2.4 Bouwmogelijkheden algemeen

Eerste agrarische bedrijfswoning

De maximale inhoudsmaat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ (exclusief ondergrondse bouwlagen). Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Indien dit niet het geval is, kan deze via een afwijking mogelijk worden gemaakt. De voorwaarden voor een eerste agrarische bedrijfswoning zijn:

  • het bedrijf een dusdanige omvang heeft dat permanent toezicht noodzakelijk is;
  • er nog niet eerder een eerste agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig was.

Huisvesting 'rustende boer'

Wanneer er sprake is van een opvolgingssituatie, waarbij tijdelijk twee bedrijfshoofden aanwezig zijn op het agrarisch bedrijf, kan voor de huisvesting van de toekomstige rustende boer ruimte gevonden worden in een uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning. Deze mag dan verruimd worden tot maximaal 1.000 m³. Hiervoor is in de planregels een afwijkingsbevoedheid opgenomen. Het betreft derhalve inwoning. Deze uitbreiding mag niet leiden tot twee afzonderlijke woningen.

Bij de aanwezigheid van twee bedrijfswoningen mag slechts 1 van de twee bedrijfswoningen worden uitgebreid voor de rustende boer. Beide woningen moeten in gebruik zijn ten behoeve van de bedrijfsvoering.

Tweede agrarische bedrijfswoning

Indien de agrarische noodzaak aanwezig is, kan via een afwijkingsbevoegdheid een tweede agrarische bedrijfswoning worden toegelaten. Deze noodzaak is aanwezig als:

  • het bedrijf een dusdanige omvang heeft dat twee (of meer) bedrijfshoofden noodzakelijk zijn om het bedrijf te leiden;
  • permanent toezicht door twee bedrijfshoofden noodzakelijk is;
  • er nog niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig was.

Voor zover eerste en tweede bedrijfswoningen op het bouwvlak passen, worden geen extra kwaliteitseisen gesteld. De landschappelijke impact is immers vergelijkbaar met de overige bouwmogelijkheden op het bouwvlak die rechtstreeks toelaatbaar zijn. Indien hiervoor het bouwvlak moet worden vergroot, wordt verwezen naar de voorwaarden die gelden voor het vergroten van het bouwvlak (artikel 5.2.3).

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de middeleninzet en om de productiekwaliteit te verbeteren.

TOV kunnen voor genoemde agrarische bedrijven noodzakelijk zijn. Binnen de TOV worden hoge (> 1,5 m) en lage (< 1,5 m) voorzieningen onderscheiden. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke TOV. Teeltondersteunende kassen zijn altijd hoog en permanent.

TOV kunnen de landschappelijke kwaliteiten aantasten. Ook dit verschilt per zone. Om die reden is een gedifferentieerd beleid voor TOV opgesteld. In tabel 4.3 wordt per zone aangegeven wat is toegestaan aan TOV. Daarbij wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen plaatsing op, aansluitend aan en geheel buiten het bouwvlak.

Voor regenkappen geldt een andere regeling. Het betreft hoge voorzieningen (> 1,5 m), waarvan de kap en de opbouw permanent zijn. Binnen de fruitteelt zijn deze voorzieningen onontbeerlijk om regen- en hagelschade te voorkomen. Om landschappelijke kwaliteiten af te kunnen wegen, worden regenkappen op fruitteeltpercelen (zowel binnen als buiten het bouwvlak) via een afwijkingsbevoedheid toegelaten.

Tabel 4.3 Toelaatbaarheid van TOV per zone

zone   bouwvlak   permanente TOV   tijdelijke TOV  
    hoog   laag   hoog   laag  
A   op   R1)   R   R   R  
  aansluitend aan   -   R (max. 2 ha)   R   R  
  buiten   -   -   -   R  
AW-L   op   R1)   R   R   R  
  aansluitend aan   -   A (max. 2 ha)   A   A  
  buiten   -   -   -   -  
essen en kommen   op   R1)   R   R   R  
  aansluitend aan   -   -   -   -  
  buiten   -   -   -   -  
AW-NL   op   R1)   R   R   R  
  aansluitend aan   -   -   A   A  
  buiten   -   -   -   -  

R Rechtstreeks toegestaan.

A Na afwijking toegestaan (indien aan de voorwaarden wordt voldaan).

- Niet toegestaan.

1) Teeltondersteunende kassen zijn tot maximaal 500 m² toelaatbaar.

4.2.5 Verbetering van de productiemogelijkheden

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. De gemeente gaat hier terughoudend mee om en zal dit instrument met name in de kwetsbare gebieden inzetten. Tabel 4.4 geeft een beeld per zone van de werkzaamheden die al of niet aan een omgevingsvergunning worden gekoppeld. Daarnaast is voor de dubbelbestemming 'Archeologie' (zie paragraaf 4.4.2) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

Ook betekent dit, dat werken en werkzaamheden die passen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Natuur en werken en werkzaamheden' die worden genoemd in een door de provincie of gemeente goedgekeurd beheerplan voor de betreffende natuurgebieden, niet vallen onder de werking van dit instrument.

Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).

Tabel 4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken per zone per zone

werken   A   AW-L   AW-NL   N   kommen   essen   archeologie  
egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm (zoals diepploegen) en ontginnen graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage   R   A   A   A   A   A   A  
het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd erfbeplanting   R   R   R   R   A   A   R  
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting   R   A   A   A   A   A   R  
de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden)   R   A   A   A   R   A   A  
het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur   R   R   R   A   R   R   A  

A Omgevingsvergunning noodzakelijk.

R Rechtstreeks toelaatbaar, geen aanlegvergunning noodzakelijk.

4.2.6 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties

De meeste agrarische bedrijven richten zich in de toekomst op een optimale ontwikkeling van de agrarische productietak. Elke agrariër geeft daar zijn of haar eigen invulling aan. Voor een aantal agrariërs betekent dit dat zij zich volledig richten op de optimalisatie van hun productietak. Andere agrariërs kiezen er, om uiteenlopende redenen, voor hun bedrijf te verbreden. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt hier de ruimte voor gegeven en wordt verbrede landbouw beschouwd als onderdeel van de reguliere agrarische bedrijfstak.

Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties

Het al of niet toestaan van nevenfuncties is mede afhankelijk van het ruimtelijke beleid voor de zones. Zo worden geen nevenfuncties in de LOG's toegelaten die beperkingen voor de intensieve veehouderij kunnen opleveren. Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke, is sowieso toegestaan.

De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming 'Agrarisch' worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen gronden en bebouwing opgenomen.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werking;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet.

Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.

De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.

Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.

De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in tabel 5.5 benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

De activiteiten die in tabel 4.5 zijn genoemd, dienen zoveel mogelijk binnen de bouwvlak plaats te vinden. Per nevenfunctie is aangegeven wat de toegestane oppervlakte is die aan bebouwing en onbebouwde gronden mogen worden gebruikt. Door deze maximum maat wordt bewerkstelligd dat de nevenfunctie ondergeschikt is en de ruimtelijke uitstraling beperkt blijft.

Cumulatie van nevenfuncties

Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen voor nevenfuncties.

Tabel 4.5 Rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties

nevenfunctie   zone A, Al en Anl   maximaal aantal m²  
    gronden in gebruik voor nevenfunctie   bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten        
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten   R   -   100  
inpandige opslag en stalling   R   -   500  
zorgboerderij   R   gehele erf   200  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   R   -   200  
recreatieve functies/agrotoerisme        
kano-, boot- of fietsenverhuur   R   -   100  
bed & breakfast   R   -   max. 10 slaapplaatsen  
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   R   gehele bedrijf   100  
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, relatie met het buitengebied        
kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis   R     100  

R Rechtstreeks toegestaan.

• Niet toegestaan.

Nevenfuncties die niet in de tabel zijn genoemd, zijn via afwijking toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit;
  • uitgangspunt is dat de (nieuwe) activiteit dient te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen; indien de bestaande bebouwing niet toereikend is, mag beperkt nieuwbouw plaatsvinden; 100 m2 voor nevenfuncties in het algemeen en 850 m2 voor agrarisch aanverwante nevenfuncties mits dit niet meer dan 50% van de bebouwing beslaat.
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
  • eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden en worden ingepast in het groen;
  • uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • de schuren en het erf moeten hun agrarische uitstraling behouden; deze uitstraling moet waar mogelijk worden versterkt;
  • er mag alleen sprake zijn van detailhandel als dit kleinschalig en duidelijk ondergeschikt aan de 'hoofdactiviteit' is; de detailhandel moet ook een directe relatie met de hoofdactiviteit hebben;
  • de gezamenlijke nevenfuncties mogen maximaal 850 m² aan bebouwing en 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik hebben.

4.2.7 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Inleiding

Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:

  • goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
  • situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

Dit biedt kansen voor plattelandsontwikkeling. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen.

Toelaatbaarheid vervolgfuncties

Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en dus bestemming. Een vervolgfunctie is zowel vanuit een agrarische bestemming als vanuit Wonen-vbb mogelijk. Binnen de vervolgfuncties wordt een onderscheid gemaakt tussen vervolgfuncties bij vrijkomende bedrijfsbebouwing (vbb), Rood voor Rood als vervolgfunctie en nieuwe landgoederen als vervolgfunctie.

Vervolgfuncties bij vbb worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vervolgactiviteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing, tenzij substantiële sloop plaatsvindt;
  • de nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; dit wordt bewerkstelligd door landschappelijke inpassing; indien van de sloop-nieuwbouwregeling gebruik wordt gemaakt, is eveneens een inrichtingsplan vereist;
  • de vervolgactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • er mogen geen belemmeringen ontstaan voor functies/activiteiten in de omgeving;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
  • aan te leggen parkeerplaatsen moeten landschappelijk worden ingepast en dienen op eigen terrein gesitueerd te worden;
  • de agrarische uitstraling van de bebouwing moet gehandhaafd blijven en indien mogelijk worden versterkt;
  • detailhandel mag alleen plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit.

Rood voor Rood als vervolgfunctie

Bij beëindiging van een agrarisch bedrijf kan ook worden gekozen voor sloop van alle bedrijfsgebouwen waarvoor in de plaats een extra woning mag worden gebouwd. Doel van de regeling is om het buitengebied verder te ontstenen en daardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren.

Een extra woning mag worden gebouwd na de sloop van minimaal 850 m² aan bedrijfsbebouwing. Het aantal m² mag van een perceel komen, maar mag ook een cumulatie zijn van bedrijfsbebouwing afkomstig van verschillende percelen. Wanneer een veelvoud van 850 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan, wanneer dit voor de financiering van de sloopkosten noodzakelijk is, een extra woning worden gebouwd. Op de kavels mag een woning van maximaal 750 m³ worden gebouwd.

De Rood voor Rood-regeling is zowel voor agrariërs als niet-agrariërs mogelijk. De compensatiewoning komt in principe op de plaats van de gesloopte schu(u)r(en). Wanneer dit vanuit landschappelijke, ruimtelijke, milieutechnische of andere reden onmogelijk of ongewenst is, wordt gezocht naar een alternatieve locatie. Dit geldt ook indien de gesloopte stallen in een her- of nieuwvestigingslocaties van een LOG of anderszins ongeschikte plek liggen. Karakteristieke panden komen niet in aanmerking voor de Rood voor Rood-regeling.

Als voorwaarde voor medewerking aan Rood voor Rood wordt tevens een inrichtingsplan vereist, waaruit blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Bij ruimtelijke kwaliteit wordt gekeken naar de samenhang tussen de stedenbouwkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het nieuwe plan in de directe omgeving.

Om de ruimtelijke kwaliteitsverbetering te kunnen waarborgen is maatwerk vereist. Om die reden wordt de Rood voor Rood-regeling niet in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt, maar moet daarvoor een aparte procedure worden doorlopen.

Nieuwe landgoederen als vervolgfunctie

Het beleid van de gemeente is gericht op het toestaan van nieuwe landgoederen als vervolgfunctie. Hiervoor moet aan een aantal eisen worden voldaan, die onder meer aansluiten bij de voorwaarden uit het LOP. In de planregels is de mogelijkheid opgenomen om bestaande of voormalige agrarische bedrijven om te vormen naar een landgoed. Hierbij wordt aangesloten op de voorwaarden uit het LOP. Het gaat hierbij onder meer over de aanleg van nieuwe natuur, toename van gebiedskwaliteiten en de inrichting van het erf. Een nieuw landgoed moet daarnaast aan de volgende criteria voldoen:

  • het landgoed moet minimaal 10 ha groot zijn;
  • op het landgoed komt een woongebouw met een minimale grootte van 1.000 m³;
  • 30% van het landgoed bestaat uit nieuw bos of een ander natuurdoeltype;
  • de karakteristiek van het deelgebied moet worden versterkt;
  • het landgoed moet bijdragen aan het realiseren van ecologische verbindingen en de eventuele wateropgave;
  • er is onderzocht of en hoe het plan bestaande waarden beïnvloedt (cultuurhistorie, ecologische waarden, landschapsbeeld);
  • omliggende agrarische bedrijven mogen bij de realisatie van een nieuw landgoed niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beknot;
  • via een inrichtingsplan of beeldkwaliteitsplan moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de eisen die het LOP aan het landgoed stelt.

Binnen het plangebied zijn nieuwe landgoederen binnen alle zones toegestaan, met uitzondering van de essen en komgebieden. Gezien deze voorwaarde moet bij het toestaan van nieuwe landgoederen als vervolgfunctie, maatwerk worden verricht. Om die reden worden nieuwe landgoederen als vervolgfunctie via een aparte procedure mogelijk gemaakt.

Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties

Het centrale uitgangspunt bij vervolgfuncties bij VAB is dat alleen gebruikgemaakt wordt van de bestaande agrarische gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van vervolgfuncties is niet aan de orde. Uitzondering hierop vormen nieuwe landgoederen (zie paragraaf 4.7.6). Wel kan, in het geval dat de resterende bebouwing niet functioneel is in te zetten voor de vervolgfunctie, nieuw worden gebouwd, nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden volgens de volgende regeling:

  • van de gesloopte oppervlakte mag het bestaande tot maximaal 250 m² (1:1) worden teruggebouwd;
  • van alles wat meer is gesloopt dan 250 m², mag 1:3 worden teruggebouwd (dus voor elke 3 m² die is gesloopt, mag 1 m² worden teruggebouwd) tot een maximum van 850 m²;
  • karakteristieke bebouwing komt niet voor sanering in aanmerking;
  • er wordt een inrichtingsplan overlegd waaruit blijkt hoe de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

Op deze wijze wordt bijgedragen aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied in de vorm van ontstening, passende erfinrichting en landschappelijke inpassing en kunnen de vrijkomende agrarische bedrijven goed benut worden voor de nieuwe functie.

Na planwijziging kan geen gebruik worden gemaakt van de reguliere (bouw)mogelijkheden die bij de nieuwe bestemming horen. In het betreffende wijzigingsplan zal dit door middel van een specifieke aanduiding worden aangegeven. Uitbreiding van bebouwing is hiermee na het doorlopen van de wijzigingsprocedure uitgesloten. Het bouwvlak wordt aangepast aan de resterende bebouwing en de vervolgfunctie. Uitgangspunt bij de bepaling van het nieuwe bouwvlak is dat een concentratie van de bebouwing overblijft.

De bouwmogelijkheden bij Rood voor Rood zijn in deze paragraaf al in beeld gebracht.

Activiteiten hobbyboer

Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen (VAB's). Binnen deze VAB's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.

Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.

Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 wonen).

Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien een bedrijf niet valt onder de werking van de Wet milieubeheer is er sprake van hobbymatig gehouden vee.