direct naar inhoud van 5.9 Natuurbescherming
Plan: Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2011002002-0301

5.9 Natuurbescherming

In deze paragraaf worden de effecten op natuur belicht die samenhangen met de herinrichting van het plangebied IJsseluiterwaarden Olst. Voor het voorkeursalternatief worden de effecten op het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel” beschouwd in een Passende Beoordeling.

5.9.1 Beschermde soorten

Ongewervelden

Op basis van de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens is de Rivierrombout in de omgeving van plangebied te verwachten. Met name zandstrandjes tussen de kribben in de IJssel kunnen worden gebruikt als uitvliegplaats van de soort, terwijl ondiepe delen van de IJssel gebruikt worden als opgroeigebied van larven. Volwassen exemplaren kunnen bosjes en ruigte gebruiken als foerageer- en rustgebieden.

Effecten

  • Door de toename van de rivierdynamiek neemt het oppervlak aan ondiepe wateren met zandige of slikkige oevers toe in het plangebied, hetgeen het geschikt leefgebied van de Rivierrombout verder zal uitbreiden. Met name aan de westzijde van de IJssel neemt het potentieel leefgebied toe door de hier aanwezige zandige ondergrond. Ook voor overige libellen- en vlindersoorten neemt het potentieel leefgebied toe door de toename van respectievelijk waterrijke en kruidenrijke zones in het plangebied.

Vissen

De IJsseluiterwaarden zijn aangemeld voor vier vissoorten: Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. Drie van deze soorten komen voor in het plangebied. De Bittervoorn en Kleine Modderkruiper zijn aangetroffen in de Duursche Waarden en in de plassen van de Oenerdijkerwaarden en Hooge Waard. De Rivierdonderpad is aangetroffen langs de IJssel en in de plas van de Roetwaarden. Deze laatste waarneming lijkt echter incidenteel, omdat het leefgebied van de Rivierdonderpad vooral bestaat uit stromende wateren met een verharde of zandige oever. In de Welsumerwaarden zijn de bovengenoemde soorten niet aangetroffen.

Effecten 

  • De ingreep verbetert uiteindelijk de kwaliteit van de Hooge Waard als leefgebied voor de Bittervoorn en Kleine Modderkruiper doordat er meer ondiepe zones ontstaan met meer ontwikkeling van waterplanten. Daarnaast ontstaan in het gehele gebied nieuwe geulen die als potentieel leefgebied kunnen dienen.
  • De Rivierdonderpad is een stromingsminnende (rheofiele) soort, die een habitatvoorkeur heeft voor harde substraten en stenige beschoeiingen. Bij de uitstroom van de geul in de Welsumerwaarden wordt ca. 25 meter aan oeverbescherming verwijderd. De beperkte verwijdering van de oeverbescherming heeft echter geen invloed op de instandhouding van de Rivierdonderpad.

Amfibieën en reptielen

De Kleine watersalamander, Gewone pad, Middelste groene kikker en Bruine kikker komen algemeen in uiterwaarden voor. Deze soorten komen ook in het plangebied voor. Alle amfibieën zijn laag beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Er zijn losse meldingen bekend van de Kamsalamander (1972 en 1996) en een onbevestigde waarneming van de Knoflookpad (1985). Als de determinaties van laatstgenoemde waarnemingen correct zijn, dan mag worden aangenomen dat het om zwervende exemplaren gaat. Deze soorten zijn zeker geen vaste bewoners van het plangebied.

Effecten

  • De Kamsalamander plant zich voort in vrij grote, geïsoleerde, visvrije, stilstaande, voedselrijke wateren met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. In de Enk zijn twee poeltjes gelegen die aan deze omschrijving voldoen. Tijdens onderzoek zijn hier laag beschermde amfibiesoorten aangetroffen (o.a. Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander).
  • Na herinrichting zal een groter deel van het plangebied potentieel voortplantingsgebied voor de Kamsalamander worden. Grote delen zijn nu niet geschikt door het landbouwkundige gebruik, maar in de toekomst zullen meer natte gebieden ontstaan die jaarlijks droogvallen.

Broedvogels 

In de aanwijzing van het IJsseldal als Vogelrichtlijngebied zijn vijf soorten broedvogels opgenomen. Alle vijf broedvogelsoorten komen binnen het plangebied voor. De Aalscholver komt in een kleine, gestaag groeiende kolonie in het ooibos in de Duursche Waarden voor. Ook het Porseleinhoen, de Zwarte Stern en de IJsvogel zijn aangetroffen In de Duursche Waarden. Het Porseleinhoen is een soort van jonge verlandingsstadia en ondergelopen ruigtes. Deze soort wordt in natte jaren in ondergelopen hooilanden of ruigtes vastgesteld. De IJsvogel broedt in steile oevers en foerageert in (heldere) wateren. De Kwartelkoning is een soort van ruige hooilanden. De meeste territoria zijn vastgesteld in het natuurontwikkelingsgebied Duursche Waarden, in de Roetwaarden en de Welsumerwaarden.

Effecten

  • Er is vrijwel geen sprake van verstoring voor de Aalscholver, omdat er enkel werkzaamheden aan de rand van de Duursche Waarden plaatsvinden.
  • Voor de overige soorten wordt het broedgebied in de Duursche Waarden niet aangetast of verstoord.
  • Het Porseleinhoen is een soort van jonge verlandingsstadia en ondergelopen ruigtes. De Zwarte Stern broed in velden van Krabbescheer, Waterviolier en Fonteinkruiden met een oeverzone van rietmoeras. Deze ecotopen komen bij de herinrichting slechts beperkt tot ontwikkeling.
  • De IJsvogel broedt in steile oevers en foerageert in (heldere) wateren. Steilere oevers worden aangelegd in de Enk en in de Welsumerwaarden.
  • In de toekomstige situatie ontstaan beperkte oppervlakten met natuurlijk gras- en hooiland in de Welsumerwaarden en de Oenerdijkerwaarden.

Niet-broedvogels

In het plangebied zijn vrijwel alle soorten vastgesteld die voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel zijn aangewezen. Alleen van de Kolgans komt binnen het plangebied meer dan 1% van de totale populatie voor. Van de andere soorten ligt het aantal binnen het plangebied hier (ver) beneden.

De meeste zwem- en duikeenden verblijven overdag op de grotere wateren binnen het plangebied, die zij als dagrustplaats gebruiken; Wilde eenden vooral in de Duursche Waarden en Smienten vooral in de Roetwaarden. De herbivore zwemeenden foerageren 's nachts overwegend op landbouwgronden terwijl de benthivore soorten zoals Slobeend de wateren zelf benutten. Duikeenden foerageren vermoedelijk vooral op de rivier.

Visetende vogelsoorten als Fuut en Grote zaagbek foerageren vooral overdag en benutten alle wateren binnen het plangebied. Aalscholvers zijn vooral in de Duursche Waarden waargenomen.

De herbivore ganzen en zwanen foerageren overdag (soms ook 's avonds) op graslanden binnen het plangebied. Het aantal Kolganzen is evenredig verdeeld over de Roetwaarden, de Enk en de Zaaij en de Welsumerwaarden. Kleine en Wilde zwaan foerageren vooral in de Zaaij, in het bijzonder tijdens inundaties. In de Buitenwaarden bij Wijhe ligt een grote slaapplaats van zwanen en in de Duursche Waard een kleine slaapplaats. Ganzen slapen in gelijke mate in beide genoemde gebieden.

Benthivore steltlopers foerageren binnen het plangebied op graslanden en in mindere mate in ondiep water. Vooral in het voorjaar gebruikt een klein aantal Grutto's het gebied om in ondiep water te overnachten.

Effecten

  • Van beschikbaar oppervlak voor grasetende watervogels verdwijnt een deel van het oppervlak door de aanleg van de geulen en de rest wordt grotendeels omgezet naar natuurgrasland (of blijft natuurgrasland) met een lagere voedingswaarde dan cultuurgrasland. Natuurgrasland (bijvoorbeeld glanshaverhooiland) bestaat veelal uit grassen met een lagere voedingswaarde en er kunnen daarom minder vogels op foerageren. Dit betekent dat voor de soorten die hier foerageren, namelijk Grauwe Gans, Kolgans, Kleine Zwaan, Wilde Zwaan en Smient, het foerageergebied zowel in oppervlak als in kwaliteit afneemt.
  • Het oppervlak cultuurgrasland neemt af, maar het grasland dat hiervoor terug komt en het ondiepe water met (slikkige) oevers, zal naar verwachting ook rijk zijn aan insecten, wormen en overige ongewervelden. Netto gaat de situatie er voor de soorten Scholekster, Kievit, Grutto, Wulp en Tureluur dus niet sterk op achteruit.
  • Het oppervlak ondiep, zwak stromend water neemt toe en dat is gunstig voor de Wulp die dergelijke ecotopen als slaapplaats gebruikt. Grote oppervlaktes aan cultuurgrasland blijven gespaard.
  • De visetende soorten Aalscholver, Fuut en Nonnetje, duiken naar vis. Voor de duikende vogels is het nadelig dat de Hooge Waard en Roetwaarden minder diep worden, vooral Nonnetje is een soort van diep water. Echter, de geulen hebben een groot positief effect op de hoeveelheid beschikbare vis. Het deel van de plassen, die diep genoeg blijven (stroming is geen beperking voor Nonnetje), wordt hiermee veel geschikter. De visetende soorten gaan er dus niet op achteruit.
  • Kuifeend, Tafeleend en Meerkoet duiken naar macrofauna (schelpdieren, kreeftachtigen etc.). Wintertaling, Wilde Eend, Krakeend, Slobeend en Pijlstaart grondelen naar macrofauna en waterplanten. Er mag verwacht worden dat de macrofauna toeneemt in het ondiepe, langzaam stromende water van de geulen). Dit is gunstig voor zowel de lokale foerageerfunctie voor duikeenden als grondeleenden welke afhankelijk zijn van kreeftachtigen, schelpen en overige macrofauna. Ook waterplanten groeien beter in ondiep stromend water in vergelijking met de diepe plassen.

Zoogdieren

Alle vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en tabel 3 van de Flora- en Faunawet. Van de meeste soorten vleermuizen zijn alleen rondvliegende exemplaren (foeragerend) waargenomen, waaronder Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis, Watervleermuis en Meervleermuis. Over de herkomst van deze dieren, en de ligging van hun eventuele kraamkolonies is weinig tot niets bekend. Alleen van de Rosse vleermuis is een kraamkolonie bekend; vermoedelijk Fortmond of het bos bij Wijhe. De voormalige ovens van de beide steenfabrieken in het studiegebied zijn bij vleermuizen in gebruik als winterverblijfplaats. Hier overwinteren de volgende soorten: Franjestaart, Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis.

Naast vleermuizen komen binnen het plangebied algemene zoogdiersoorten voor zoals Ree, Egel, Haas, Konijn, Mol, Aardmuis, Bosmuis, Dwergmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis, Huisspitsmuis, Dwergspitsmuis en Tweekleurige bosspitsmuis (zij staan allen in tabel 1 van de Flora- en Faunawet).

Effecten 

  • Effecten op soorten van tabel 1 van de Flora- en Faunawet zijn buiten beschouwing gelaten, omdat deze soorten vrij algemeen voorkomen in het rivierengebied en de herinrichting over het algemeen geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soorten.
  • Binnen het gebied waar de ingreep plaatsvindt, zal niet een dusdanig grote (vlakdekkende) hoeveelheid zachthoutooibos ontstaan dat er geschikte omstandigheden ontstaan voor de vestiging van een beverburcht.
  • In het plangebied ontbreken naar verwachting bomen met geschikte holten en geschikte bebouwing die kunnen fungeren als vaste verblijfplaats van vleermuizen. In het plangebied zijn geen belangrijke vliegroutes aangetroffen. Wel is vastgesteld dat de Barloseweg fungeert als jachtroute van de Gewone dwergvleermuis. De route blijft intact. Het foerageergebied voor vleermuizen neemt na herinrichting sterk toe (met name voor vleermuizen die foerageren boven het wateroppervlak).

5.9.2 Beschermde gebieden

Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel”, aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit betekent dat de overheid moet zorgen voor bescherming en duurzaam voortbestaan van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. In en rondom het plangebied komen zeven verschillende habitattypen voor.

Effecten

  • Een deel van het plangebied wordt hersteld tot een hoogdynamische rivierenlandschap door de aanleg van permanent watervoerende geulen door de uiterwaard. Afhankelijk van de rivierwaterstand zal de stroming in de geulen leiden tot erosie van oevers en de vorming van oeverwallen door sedimentatie, die ruimte bieden aan de ontwikkeling van zeldzame pioniervegetaties
  • Er wordt ca. 16,3 ha aan nieuwe nevengeulen aangelegd. Daarnaast wordt in de Welsumerwaarden een groot deel van de huidige agrarische bedrijvigheid voortgezet en zal een deel beheerd worden middels maaien.
  • Het oppervlak aan nieuwe natuur bedraagt ca. 85 hectare.
  • De Duursche Waarden staan momenteel in directe verbinding met het voedselrijke water van de IJssel, waardoor de netto toename van de concentratie aan nutriënten zeer beperkt is. De nieuwe geul in de Enk leidt bovendien tot een vergroting van het potentieel oppervlak aan meren met Krabbenscheer.
  • Stroomdalgraslanden en moerasruigtes komen in huidige situatie voor in de Duursche Waarden. Er vinden geen ingrepen plaats ter plaatse van deze habitattypes.
  • De instroom naar de Roetwaarden is zo gesitueerd dat de glanshaverhooilanden gespaard blijven. Ten noorden van de veerstoep in de Welsumerwaarden zijn tevens glanshaverhooilanden aangetroffen.
  • De strook tussen de Welsumerwaarden en Oenerdijkerwaarden vormt een potentiële ontwikkellocatie voor glanshaverhooilanden. Aantasting vindt niet plaats en de toekomstige ontwikkeling is beperkt.
  • Ter plaatse van de nieuwe instroomdrempel ten zuiden van de Roetwaarden zal zachthoutooibos verdwijnen (ca. 2,1 ha). Ook zal een deel van het bos in midden van de Roetwaarden worden gekapt en vergraven (ca. 0,73 ha).
  • De vernatting van grote delen van het plangebied is positief voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor een hoogwaardig zachthoutooibos. Dit habitattype is gebaat bij regelmatige overstroming vanwege de aanvoer van nutriënten, zaad en de concurrentiepositie in verband met andere plantensoorten die niet opgewassen zijn tegen te lang/te vaak natte voeten. Zachthoutooibos is ingesteld op een overstroming van 50-150 dagen per jaar; delen van de uiterwaard zullen hier aan voldoen. Daarnaast is het habitattype met een relatief snelle ontwikkelingstijd op nieuwe locaties. Na herinrichting zal er naar verwachting sprake zijn van een netto toename van het areaal aan zachthoutooibos op de daarvoor geschikte plekken.
  • Droge hardhoutooibossen komen voor in de Achterweerd. Droge bosranden zijn aanwezig in de Welsumerwaarden in een zone dicht tegen de IJsseldijk aan. Er vinden geen ingrepen plaats ter plaatse van deze habitattypen.

5.9.3 Conclusie

Er is geen sprake van significant negatieve effecten op de aangewezen habitattypen en/of –soorten voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

Het plan leidt overwegend tot positieve effecten op habitattypen en soorten. Negatieve effecten op de foerageercapaciteit voor grasetende watervogels worden opgevangen door de overcapaciteit van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, waardoor de effecten niet significant zijn. Tijdelijke negatieve effecten op meren met Krabbenscheer, het leefgebied van de Bittervoorn en Kleine Modderkruiper, het broedgebied van de Kwartelkoning en het foerageergebied van weidevogels worden binnen het project gemitigeerd.