direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Rijksstraatweg 5, 5a en 7
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Toelichting

1.1 Aanleiding

Vanuit het project 'Hoogwaterbeschermingsprogramma', waar onder andere de provincie Overijssel en het Waterschap Drents Overijsselse Delta aan deelnemen, wil men de dijk verleggen ter hoogte van de erven aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe. De dijk loopt hier momenteel in een bocht, welke men recht wil trekken. Zo wordt ruimte gewonnen voor het bergen van water. Hiertoe leveren de initiatiefnemers van het voorliggende plan, woonachtig aan de Rijksstraatweg 5, een behoorlijke hoeveelheid agrarische grond in. Alles afwegende is dit het moment om het eigen agrarische bedrijf te staken en het erf te transformeren. Hiertoe wil men ruimte bieden aan de twee bestaande relatief kleinschalige bedrijven van hun twee zonen. Dit betreft enerzijds een kleinschalig constructiebedrijf van de zoon welke woonachtig is aan de Rijksstraatsweg 5a. En anderzijds een kleinschalig aannemersbedrijf van de zoon welke woonachtig is aan de Rijksstraatweg 7. Ook wordt de bestaande woonboerderij aan de Rijksstraatweg 5 gesloopt (deze is in slechte staat) en wordt een nieuwe woning terug gebouwd.
Met het voorliggende plan kan meegewerkt worden aan het project 'Hoogwaterbeschermingsprogramma', waardoor extra ruimte wordt gecreëerd voor waterberging. Anderzijds worden de betrokken erven toekomstbestendig gemaakt voor de nieuwe generatie, waarbij de erven worden herontwikkeld en landschappelijk worden ingepast. Hierbij wordt, waar mogelijk, gebruik gemaakt van bestaande bebouwing en in totaliteit neemt het bouwvolume op de betrokken erven af. Dit voorliggende plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De erven aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe liggen in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, aan de zuidkant van Herxen. In figuur 1 is de ligging van de erven weergegeven. Figuur 2 betreft een luchtfoto van het plangebied met de betrokken erven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0001.png"  
Figuur 1: Ligging erven Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe, weergegeven op topografische kaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0002.png"  
Figuur 2: Luchtfoto van de erven aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7, met daarop indicatief het plangebied aangegeven met rode contour (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).  

1.3 Huidig planologisch regime

De voorgenomen ontwikkeling aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 is gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 2021. De erven Rijksstraatweg 5 en 5a hebben de bestemming 'Agrarisch' met de aanduidingen 'bouwvlak', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - reparatie- en verkoop van landbouwwerktuigen' en de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Het erf aan de Rijksstraatweg 7 heeft de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'Bouwvlak'. Figuur 3 bevat een weergave van de verbeelding van het bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe".

Het agrarische bedrijf aan de Rijksstraatweg 5 wordt gestaakt en het bestaande relatief kleinschalige constructiebedrijf krijgt meer ruimte. Aan de Rijksstraatweg 7 zit momenteel een kleinschalig aannemersbedrijf welke wordt verplaatst naar de zuidkant van het plangebied en de huidige agrarische woonboerderij aan de Rijksstraatweg 5 wordt gesloopt en herbouwd ten zuiden van het plangebied. Deze voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0003.png"  
Figuur 3: Weergave erven Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'.  

1.4 Leeswijzer

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In Hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In Hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Het huidige agrarische bedrijf van de initiatiefnemers van het voorliggende plan zit gevestigd aan de Rijksstraatweg 5 te Wijhe. Dit erf ligt in het buitengebied, aan de zuidkant van Herxen. Op het erf zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Dit betreft enerzijds Rijksstraatweg 5 en anderzijds Rijksstraatweg 5a, waar één van de zonen van de initiatiefnemers woont. Deze tweede bedrijfswoning bevindt zich aan de noordzijde van het agrarische erf.

Op het agrarische erf zijn diverse schuren aanwezig, welke grotendeels landschapsontsierend zijn, en zich ook deels in slechte staat bevinden. In één van deze schuren zit het relatief kleinschalige constructiebedrijf gevestigd, als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf. Ook de woonboerderij is in slechte staat.

Ten noorden van de woning Rijksstraatweg 5a, is de woning Rijksstraatweg 7 gesitueerd. Hier woont ook een zoon van de initiatiefnemers. In een bijgebouw bij deze woning, zit zijn aannemersbedrijf gevestigd. Er is echter nu te weinig opslag- en stallingsruimte voor dit bedrijf.

De drie woningen en overige gebouwen betreffen één bebouwingscluster, voorzien van in totaal twee ontsluitingen op de Rijksstraatweg.

2.2.2 Landschappelijke kenmerken huidige situatie

De betrokken erven aan de Rijksstraatweg liggen aan de uiterwaarden in het oeverwallenlandschap. Van oudsher is dit landschap ontstaan door een samenspel van de rivier op de lagere gronden en de mens en de hoger gelegen (zand)gronden. Hierdoor ontstond een kleinschalig en onregelmatig landschap op de oeverwallen (zie historische kaart) wat de inspiratie biedt voor het schetsontwerp.

Het plangebied ligt op de overgang van de oeverwal naar de uiterwaarden op een oude riverduin. Op de huidige locatie lag in het verleden een boerderij die in de jaren 1920 is afgebrand. De huidige boerderij is daarna opnieuw opgebouwd. Van oudsher lag de boerderij in een meer besloten en kleinschaliger gebied met perceelsrandbeplanting en een fruitgaard aan de juist open Schaasbergerenk/ Middelenk. Door agrarische activiteiten, verstedelijking en de ontwikkeling van bovenregionale infrastructuur is het van oudsher onregelmatige en kleinschalige landschap minder herkenbaar en beleefbaar geworden. Relicten van deze cultuurhistorie en het grondgebruik zijn in het plangebied nog te vinden. Dit is te zien in de oude perceling, reliëf en een duidelijke erfstructuur. Denk hierbij aan een open en representatief voorerf, meer besloten en verharding achtererf. Daarnaast zijn er nog enkele fruitbomen aanwezig en een deel van de privétuin ten zuiden van de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0004.png"  
Figuur 4: Hoogtekaart met herkenbaarheid ronde hoge 'enk' en historische percelering ten oosten van de dijk.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0005.png"  
Figuur 5: Kaart 1925 met eerste vermelding boerderij op kaart in kleinschalig landschap.  

2.2.3 Voorgenomen plan

Te slopen en te behouden bebouwing
De initiatiefnemers willen alle bedrijfsgebouwen op de erven slopen die landschapsontsierend zijn en geen vervolgfunctie hebben, en/of in zeer slechte staat zijn (zoals de huidige woonboerderij). Op het achtererf aan de Rijksstraatweg 5 blijft één grotere schuur behouden. Hier wordt het constructiebedrijf in gevestigd van één van de twee zonen.

Ook de kapschuur op het achtererf (aan de zuidkant) blijft behouden. Deze kapschuur wordt wel verplaatst, vernieuwd en ook verfraaid (o.a. gevelbekleding die beter past in het buitengebied). Deze kapschuur gaat gebruikt worden als opslagruimte voor materieel om het omliggende land te onderhouden.

De bedrijfswoning aan de Rijksstraatweg 5a blijft behouden en ook de burgerwoning en bijgebouwen aan de Rijksstraatweg 7 blijven behouden. Hier gaan de initiatiefnemers van het voorliggende plan wonen.

De woonboerderij aan de Rijksstraatweg 5 wordt gesloopt, gezien de zeer slechte staat waarin deze verkeert. In totaal wordt daarmee circa 884 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing (exclusief woonboerderij en te verplaatsen kapschuur) gesloopt.

Nieuwe bebouwing
De huidige bedrijfswoning aan de Rijksstraatweg 5 wordt herbouwd ten zuiden van het erf, op voldoende afstand van de te behouden schuur waarin het constructiebedrijf wordt gevestigd. Hier gaat de zoon van de initiatiefnemers in wonen, die nu aan Rijksstraatweg 7 woont. Deze woning krijgt één garage (privéberging) van maximaal 100 m2. Bij deze woning wordt ook, aan de achterzijde en op het voormalige agrarische erf, een nieuw gebouw gerealiseerd van maximaal 324 m2 als opslag- en stallingsruimte voor zijn aannemersbedrijf.

In de te behouden en verplaatsen kapschuur (van circa 190 m2) worden machines gestald waarmee omliggende gronden worden onderhouden.

De woning aan de Rijsstraatweg 5a heeft in de huidige situatie nog geen bijgebouw. Dit is onwenselijk, aangezien hier ook behoefte is aan opbergruimte en stalling voor privégebruik. Hier wordt een bijgebouw gerealiseerd van maximaal 150 m2. Dit betreft 100 m2 aan privéberging, en 50 m2 aan stallingsruimte voor materieel om het omliggende land te onderhouden.

Nieuwe functies
In de nieuwe situatie worden de huidige erven getransformeerd naar erven waar gewoond wordt, en waar op een relatief kleinschalige wijze wordt gewerkt. De huidige twee kleinschalige bedrijven krijgen hierbij meer (opslag)ruimte op het voormalige agrarische erf. Dit is noodzakelijk om te zorgen dat er geen materieel buiten opgeslagen hoeft te worden. Er zijn geen ambities om verder door te groeien met deze twee bedrijven. Met het voorliggende plan zijn deze twee kleinschalige bedrijven klaar voor de toekomst en kunnen de erven op een goede wijze worden doorgegeven aan de volgende generatie.

Inritten
Momenteel zijn er twee inritten aanwezig. Dit aantal blijft gelijk, maar de zuidelijke inrit wordt verplaatst naar het noorden. Deze ontsluiting gaat dienen enerzijds voor het woonerf aan de zuidkant, en anderzijds ook voor het constructiebedrijf. Door deze iets verder naar de noordkant te verplaatsen, kunnen de verkeersbewegingen goed worden gescheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0006.png"  
Figuur 6: Luchtfoto met daarop de uitgangspunten van het plan weergegeven.  

2.2.4 Inrichtingsplan

Ten behoeve van het voorgenomen plan aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 is een inrichtingsplan opgesteld. Voor dit inrichtingsplan wordt verwezen naar het inrichtingsplan in Bijlage 1: 'Ontwikkelplan Rijksstraatweg 5 (5a-7)'.

Voortbouwend op de historie van de plek en gebiedskenmerken worden de historische landschapslijnen aangegrepen om, na sloop van landschapsontsierende bebouwing, een forse kwaliteitsimpuls aan het erf te geven. Er ontstaat een groen erf in de bocht van de Rijksstraatweg met ruimte voor (bedrijfs)activiteiten. Het erf krijgt een sterkere binding met de dijk, de oeverwal wordt kleinschaliger en de beleving van de Schaasbergerenk wordt versterkt. De nieuwe woning ligt op de overgang van voor- naar het achtererf op enige afstand van de weg en werkplaats i.v.m. geluidsnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0007.png"  
Figuur 7: Weergave inrichtingsplan. Een goed leesbare versie van het inrichtingsplan is opgenomen in de bijlage 'Ontwikkelplan Rijksstraatweg 5 (5a-7)'.  


Beplanting
Ten behoeve van het plan is een beplantingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in het bijgevoegde 'Ontwikkelplan Rijksstraatweg 5 (5a-7) in Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie en Infrastructuur Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt die geen vervolgfunctie meer hebben en worden de erven landschappelijk ingepast aansluitend op de geldende gebiedskenmerken.

3.2.3 Barro en Bro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan worden landschapsontsierende schuren gesloopt en krijgen twee bestaande relatief kleinschalige bedrijven een nieuwe plek op de betrokken erven, waarbij met name de opslagruimte wat groter wordt. Ook wordt de woonboerderij gesloopt en wordt een nieuwe woning gebouwd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Het oppervlak aan bebouwing op de betrokken erven neemt af. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.4 Wet natuurbescherming

Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied, maar ligt wel in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.5 Waterbeleid van de 21e eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk wordt vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen worden in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening betekent dit dat in dit voorliggende plan tevens is gekeken hoe op verstandige wijze om te gaan met het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. In Hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het onderhavige plan. Er wordt voldaan aan het principe vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Het regenwater kan infiltreren in de grond.

3.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit en bijbehorende regeling zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening te houden met het volgende:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In paragraaf 5.5 wordt het voorgenomen plan getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. In Hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan, en is de toetsing aan de Wet natuurbescherming opgenomen en in Hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en- verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.


Momenteel wordt de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat doet de provincie 'beleidsarm': eerder vastgesteld beleid wordt verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de visie doet de provincie een beperkt aantal aanpassingen. De geldende Omgevingsverordening moet worden vervangen door een nieuwe, omdat de huidige verordening vervalt als de Omgevingswet in werking treedt.

Voor het voorliggende plan is het met name van belang dat het plan geen negatieve invloed op de NNN en de Natura 2000 heeft. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.2.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0008.png"  
Figuur 8 Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans  

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling
Met het voorliggende plan wordt een agrarisch bedrijf gestaakt, wordt circa 884 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt erfverharding verwijderd. Er wordt 374 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing terug gebouwd, en daarmee wordt meer ruimte geboden aan twee bestaande relatief kleinschalige niet-agrarische bedrijven. Door deze extra ruimte wordt voorkomen dat er materieel buiten op het erf staat. De ruimtelijke kwaliteit wordt verder versterkt door een zorgvuldige landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting. De twee niet-agrarische bedrijven zijn hier in beginsel niet gebiedseigen, maar bestaan reeds op de betrokken erven, en deze functies (of vergelijkbare functies) komen op deze schaal meer voor in het buitengebied, in vrijkomende agrarische bebouwing.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving
De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact relatief klein, ook vergeleken met de huidige situatie. Het oppervlak aan bebouwing neemt af. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen
Het totale project dient eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen. Leegstand en verpaupering wordt tegengegaan en de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt.

Conclusie  

Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 9). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0009.png"

Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit. Het plangebied ligt wel in 'Overstroombaar gebied'. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Met het voorliggende plan worden geen extra woningen gerealiseerd. Ook gaan er door het voorliggende plan niet meer mensen langdurig verblijven in het plangebied. Daarbij gaat het om zelfredzame personen en heeft het plangebied twee goede, rechtstreeks ontsluitingen op de Rijksstraatweg. Bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten is verzekerd. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0011.png"  
Figuur 10: Weergave ontwikkelingsperspectief aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).  

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Met het voorliggende plan wordt een agrarisch bedrijf gestaakt, wordt circa 884 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt erfverharding verwijderd. Het voorgenomen plan, waarbij ter compensatie 374 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd, en daarmee meer ruimte wordt geboden aan twee relatief kleinschalige niet-agrarische bedrijven, past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Ook wordt een bestaande kapschuur verplaatst en worden privébergingen bij twee woningen gerealiseerd. Deze woningen hebben in de huidige situatie nog geen privébergingen (o.a. stalling voor hun auto's). De ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt en het plan draagt bij aan het behouden en versterken van de leefbaarheid van het landelijk gebied. Op deze wijze kan de volgende generatie, binnen de huidige erven, blijven wonen en er werken in het landelijk gebied.

  • 3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7, ligt in een oeverwallen-gebied (zie figuur 11). De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot 'rivierduinen'. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0013.png"  
Figuur 11: Weergave kaart natuurlijke laag aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

Normerend uitgangspunt:

  • De rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.
  • De duinen langs met name de Vecht krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het kenmerkende reliëf en waar relevant de natuurkwaliteit.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan vergroting van de ruimte voor de rivier, de rivier-dynamiek, hermeandering en/of vast houden van water en aan het versterken van een open en afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos.

In het voorliggende plan vinden een ruimtelijke ontwikkelingen plaats op de erven aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe, en niet in de uiterwaarden. Het oppervlak aan bebouwing neemt hierbij af en het plangebied wordt landschappelijk ingepast passend bij het oeverwallen-landschap. Hiermee wordt voldaan aan de relevante uitgangspunten. Overigens is de aanleiding van het voorgenomen plan het project 'Hoogwaterbeschermingsprogramma'. De dijk aan de westkant van het plangebied wordt verlegd, zodat er meer ruimte komt voor waterberging. Hierdoor leveren de grondeigenaren agrarische grond in, wat de aanleiding is om het bestaande agrarische bedrijf nu te staken, en het erf te herontwikkelen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 ligt in het Oeverlandschap (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0015.png"  
Figuur 12: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 te Wijhe, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

Kenmerkend zijn oeverwallen als kleinschalig (mix) mozaïeklandschap (bebouwing, boomgaarden, akkerbouw, wegen paden); daarnaast open en verkavelde komgronden met weiland, waarin de patronen van de rivier soms nog te af te lezen zijn. Boerderijen zoals karakteristieke IJsselhoeves soms op rivierduintjes.

Normerend uitgangspunt:

  • Het winterbed krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op doorstroming van de rivier en instandhouding en versterking van natuur- en agrarische cultuurwaarden. In het winterbed zijn geen, danwel plaatselijk zeer beperkte, aangepaste bebouwingsmogelijkheden. Handhaven dijk en wielen als scherpe grens tussen het domein van de rivier en de omliggende gebieden als monumentaal ruimtelijk element.


Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan een dynamisch landschap van hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de kommen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het open karakter.


Het voorliggende plan vindt niet plaats in het winterbed van een rivier, maar op de oeverwallen. De erven in het plangebied krijgen met het voorliggende plan een sterkere binding met de dijk, de oeverwal wordt kleinschaliger en de beleving van de Schaasbergerenk wordt versterkt. Dit sluit aan de op de relevante uitgangspunten.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en worden de betrokken erven gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken. Ook ligt het plangebied in 'IJssellinie inundatieveld', wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Het plangebied is gelegen in de 'Prachtige IJsselzone'. De gemeente Olst-Wijhe heeft een unieke ligging aan de IJssel. De rivier is altijd van grote betekenis geweest voor het omliggende gebied. Lange tijd zorgde de IJssel voor handel, vervoer en vruchtbare akkers. De rivier is nog altijd belangrijk voor de beroepsvaart (vervoersfunctie) maar vertegenwoordigt zeker ook landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve & toeristische (economische) waarden. Ook in cultuurhistorisch opzicht heeft de IJsselzone bijzondere waarden. De reden waarom veel mensen zich vestigden in deze omgeving was de vruchtbare kleigrond. Het grondgebruik is nog altijd afwisselend natuur en agrarisch. Een andere bijzondere waarde betreft onder meer de aanwezige cultuurhistorische relicten, zoals: molens, de restanten van een steenfabriek bij Fortmond en nog enkele bestaande dijkhuizen. Deze relicten vertellen iets over het grondgebruik en de historie van het gebied. Duidelijk is dat de IJsselzone ook een belangrijke recreatieve waarde heeft en daarmee van economisch belang is.

De gemeente wil economische kansen benutten die passen bij de schaal en identiteit van het landschap en de leefomgeving. De gemeente wil initiatieven faciliteren zoals onder andere voor recreatie en toerisme met de focus op het IJsselfront Olst-Wijhe, vernieuwende zorgconcepten, werklocaties voor lokale ondernemers en zzp'ers, en herbestemming van vrijkomende gebouwen en erfgoed.

De gemeente gebruikt de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Wanneer er negatieve effecten van een plan optreden voor de leefomgeving, kunnen er maatregelen noodzakelijk zijn om deze effecten te compenseren. Deze compensatie kan plaats vinden in natura (directe maatregelen) of door middel van een afdracht aan de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Het agrarische erf wordt heringericht en twee kleinschalige bedrijven krijgen ruimte (werklocatie voor lokale ondernemers). Hierbij wordt de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' toegepast. Het plan leidt tot een kwaliteitsimpuls op en direct rond de betrokken erven.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied in het oeverwal-landschap. Landschappelijke karakteristieken van het oeverwal-landschap om rekening mee te houden zijn:

  • Hoogstamboomgaarden;
  • Kavelgrensbeplantingen in de vorm van houtwallen, hagen en singels;
  • 'Mozaïek' patroon verkaveling door diversificatie van grondgebruik.;
  • Open enken;
  • Erfbeplantingen (hagen, fruitbomen, windsingels, solitairen);
  • (enkele) wegen met laanbeplanting;
  • Doorzichten van oost- naar westzijde.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo komen in het inrichtingsplan een hoogstamboomgaard, singels, het mozaïek patroon en erfbeplantingen terug.

3.4.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving (in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan is nader onderbouwd dat geen waarden worden aangetast)?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, wat overeenkomstig het provinciale beleid is. De toets aan dit 'KGO-beleid' is opgenomen in paragraaf 3.3.2 van deze ruimtelijke toelichting. De conclusie is dat met de gehele ontwikkeling daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd, o.a. door de reductie van het oppervlak aan (bedrijfs)gebouwen en de landschappelijke inpassing.

3.4.4 Wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe'"

In het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" zit in de bestemming 'Agrarisch' een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders deze bestemming zodanig kunnen wijzigen dat, indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf, vervolgfuncties zijn toegestaan. Hoewel deze wijzigingsbevoegdheid niet één-op-één kan worden toegepast op het voorliggende plan (o.a. gezien de woonbestemming van het erf Rijksstraatweg 7), kunnen de voorwaarden wel worden vertaald naar het voorliggende plan, om zo ook de planologische aanvaardbaarheid te kunnen beoordelen. Om deze wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat eenmalig nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd indien en voor zover sloop van legaal opgerichte landschapsontsierende gebouwen heeft plaatsgevonden; hierbij geldt het volgende:
    • 1. indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag het gesloopte oppervlak teruggebouwd worden;
    • 2. indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² teruggebouwd worden;
    • 3. van het gesloopte oppervlak boven 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt teruggebouwd nooit meer bedraagt dan 850 m²;

In het voorliggende plan wordt circa 884 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. De eerste 250 m2 mag in ieder geval worden teruggebouwd. Van de resterende 634 m2 mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd. Dit betreft 211 m2. Bij de sloop van 884 m2, kan daarmee in totaal maximaal 461 m2 aan bedrijfsbebouwing worden teruggebouwd, volgens deze regelgeving. In het voorliggende plan wordt 374 m2 aan bedrijfsbebouwing teruggebouwd. Dit is exclusief bijgebouwen bij twee woningen. Dit oppervlak aan bijgebouwen (privébergingen) kan in de huidige situatie planologisch ook worden gerealiseerd.

  • c. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;

Voor het voorliggende plan is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1), waarmee wordt aangetoond dat in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een adequate landschappelijke inpassing.

  • d. indien er sprake is van het bepaalde onder b dient door middel van een inrichtingsplan aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;

Voor het voorliggende plan is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1), waarmee is aangetoond dat in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een adequate landschappelijke inpassing. Hierbij is rekening gehouden met de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan.

  • e. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;

Hier is met dit voorliggende plan sprake van.

  • f. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;

Hier wordt aan voldaan.

  • g. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;

Hier wordt aan voldaan.

  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;

Hieraan wordt voldaan. De kleinschalige bedrijven hebben geen verkeersaantrekkende werking, en de bestaande infrastructuur voldoet aan de eisen. Wel wordt één inrit een klein stukje verplaatst, om functionele redenen.

  • i. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;

Hieraan wordt voldaan. Overigens zijn er nauwelijks parkeerplaatsen noodzakelijk, omdat er geen klanten op de erven zullen komen. Er vinden alleen af en toe verkeersbewegingen plaats om materialen en producten te brengen en op te halen. Deze verkeersbewegingen zijn echter minimaal.

  • j. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk te worden versterkt;

Hier is sprake van. Er blijft voormalige agrarische bebouwing behouden en een kapschuur wordt verplaatst. Er wordt één nieuw bedrijfsgebouw gebouwd, met een agrarische uitstraling.

  • k. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

Van detailhandel is geen sprake.

  • l. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

Van horeca is geen sprake.

  • m. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

Het constructiebedrijf wordt gevestigd in een te behouden schuur. Voor een deel wordt hierin een werkplaats gerealiseerd. De overige ruimte wordt ingericht voor de opslag van materialen. Conform de richtlijnen voor milieuzonering (VNG) dient een richtafstand van 30 meter aangehouden te worden tussen het constructiebedrijf en de dichtstbijzijnde gevel van een nabijgelegen woning (die niet bij het bedrijf hoort). Hier wordt aan voldaan.

  • n. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

De bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven wordt niet onevenredig beperkt. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een paardenhouderij. Deze ligt op meer dan 200 meter afstand.

  • o. de her- en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden mag niet worden beperkt;

Daar is hier geen sprake van.

  • p. het aantal woningen mag niet toenemen;

Daar is hier geen sprake van.

  • q. op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is wijziging naar gevoelige functies niet toegestaan;

Daar is hier geen sprake van.

  • r. het bepaalde onder q is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;

Dit is niet van toepassing.

  • s. ten behoeve van de vervolgfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:
    • 1. bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan;
    • 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

Binnen het voorliggende plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 wordt voorzien in twee bouwbedrijven:

  • Rijkstraatweg 5: een kleinschalig aannemersbedrijf met een opslag- en stallingsruimte en een nieuw te bouwen bedrijfswoning aan zuidzijde van het huidige erf;
  • Rijksstraatweg 5a: een kleinschalig constructiebedrijf met bijbehorende werkplaats in een bestaande te behouden schuur en een bestaande bedrijfswoning.

Voor de beide bouwbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter tot woningen van derden, gelijk aan categorie 2, en daarmee kleinschalig en inpasbaar.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid. Het plan past binnen het KGO-beleid en de relevante aspecten uit de Structuurvisie Olst-Wijhe en is uitgewerkt conform relevante principes zoals genoemd in het Landschapsontwikkelingsplan. Ook past het plan op hoofdlijnen binnen de wijzigingsbevoegdheid voor vervolgfuncties, zoals opgenomen in de huidige agrarische bestemming (bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe).

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Het rapport 'Quickscan Wet natuurbescherming Erfontwikkeling Rijksstraatweg 5, Wijhe' is separaat bijgevoegd in Bijlage 2. De toetsing bevat de volgende conclusies:

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.


Broedvogels 

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Soorten als winterkoning, witte kwikstaart en zwarte roodstaart broeden vaak in schuren of gebouwen. Bij het slopen/verplaatsen hiervan dient met alert te zijn op de aanwezigheid van dergelijke nesten. Geadviseerd worden om werkzaamheden met betrekking hierop uit voorzorg buiten het broedseizoen uit te voeren.


Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Natura 2000 - gebieden

Niet stikstof-gerelateerde effecten

In de directe omgeving van het plangebied ligt Natura 2000-gebied Rijntakken (circa 300 meter). De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken echter dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Voor het voorliggende plan is een Voortoets Wet natuurbescherming uitgevoerd, m.b.t. stikstof-gerelateerde effecten (zie bijgevoegd rapport 'Voortoets Wet natuurbescherming, Herontwikkeling Rijksstraatweg 5-5a te Wijhe' in Bijlage 3). De voortoets heeft tot doel te onderzoeken of het plan significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden kan hebben. Hiertoe wordt de met de herziening beoogde situatie met behulp van het rekeninstrument Aerius Calculator 2020 gemodelleerd en vergeleken met de referentiesituatie. De berekening laat zien dat met de beoogde situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Hiermee is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat de beoogde situatie significant negatieve effecten heeft op het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Hiermee is de zekerheid verkregen dat de beoogde situatie de natuurlijke kenmerken van dit gebied niet zal aantasten. Uit de voortoets volgt dat voor de beoogde situatie geen passende beoordeling als bedoeld in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming hoeft te worden gemaakt.

Houtopstanden
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 300 meter van begrensd NNN-gebied, de uiterwaarden van de IJssel (Provincie Overijssel, 2021). Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Daarnaast kent het NNN van de provincie Overijssel geen externe werking. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Met het voorliggende plan is hier geen sprake van. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan en Ruimtelijke Onderbouwing een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

4.5 Water

Europees beleid
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 
Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 - 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het verharde oppervlak neemt af. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor of beschermingsgebied / invloedszone van een watergang, waterkering of persleiding. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Het plangebied ligt wel in 'Overstroombaar gebied'. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Met het voorliggende plan worden geen extra woningen gerealiseerd. Ook gaan er door het voorliggende plan niet meer mensen langdurig verblijven in het plangebied. Daarbij gaat het om zelfredzame personen en heeft het plangebied twee goede, rechtstreeks ontsluitingen op de Rijksstraatweg. Bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten is verzekerd. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

Watertoets Rijksstraatweg 5, 5a en 7
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 4). Uit de digitale watertoets komt dat de 'korte procedure' gevolgd kan worden. Hiermee is het plan voldoende afgestemd met het waterschap.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied. ?

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Geur
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is binnen het plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 5.

Conclusie van het onderzoeksrapport is dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is tegen de bestemmingsplanwijziging, de herontwikkeling en de nieuwbouwplannen. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Ter plaatse van een voormalige bovengrondse dieseltank (in te slopen schuur nabij de werkplaats) en een opslag van afgewerkte olie zijn in de bovengrond wel verontreinigingen met minerale olie aangetoond. De maximaal aangetoonde gehalten blijven beneden de interventiewaarden. Er is geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging. Dit betekent dat er geen belemmering is voor het wijzigen van de functie. Wel hebben deze activiteiten geleid tot een verslechtering van de bodemkwaliteit waarvoor op basis van het Activiteitenbesluit herstel nodig is. Op basis van het Activiteitenbesluit (artikel 2.11) is de houder van de inrichting verplicht deze verontreinigingen te saneren binnen 6 maanden na het beëindigen van de huidige inrichting.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

5.3.2 Wegverkeer- en railverkeerslawaai

Binnen het plangebied wordt een woning gesloopt en wordt een nieuwe woning op een andere positie terug gebouwd. De nieuwe woning ligt in de wettelijke geluidzone van de Rijksstraatweg en in de geluidszone van de spoorlijn Deventer - Zwolle. Hiertoe heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 6 ('Rijksstraatweg 5 te Wijhe, Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai').

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Rijksstraatweg op de voor- en zijgevels van de woning niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Op de voorgevel wordt ook de maximale hogere waarde overschreden. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is beschouwd. Het treffen van bronmaatregelen stuit op bezwaren van financiële en verkeerskundige aard, ook zijn er technische en praktische bezwaren ten aanzien van het onderhoud van het wegdek. Het toepassen van een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidsscherm is niet effectief vanwege de ontsluitingen van de woningen en bedrijfspercelen op de Rijksstraatweg. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woning sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. De aan te vragen hogere waarde voor de woning bedraagt 53 dB vanwege de Rijksstraatweg N337. De voorgevel van de 2e bouwlaag van de woning dient als dove gevel te worden uitgevoerd.

5.3.3 Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven. Binnen het plangebied zijn wel twee kleinschalige bouwbedrijven actief:

  • Rijkstraatweg 5: een kleinschalig aannemersbedrijf met een opslag- en stallingsruimte en een nieuw te bouwen bedrijfswoning aan zuidzijde van het huidige erf;
  • Rijksstraatweg 5a: een kleinschalig constructiebedrijf met bijbehorende werkplaats in een bestaande te behouden schuur en een bestaande bedrijfswoning.

Voor de beide bouwbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid tot woningen en andere geluidgevoelige gebouwen van derden. Aan deze richtafstand van 30 meter voor geluid wordt voldaan, zowel tot woningen buiten het plan als de woningen binnen het plan, voor zover het niet de eigen bedrijfswoning betreft.

Met de verplaatsing van de zuidelijke ontsluiting op de Rijksstraatweg, wordt het bedrijfsverkeer van beide bouwbedrijven gesplitst en gescheiden van de woningen. Met deze indeling van het erf en aard en omvang van de bouwbedrijven is voldoende aannemelijk dat aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit wordt voldaan op de in het plan gelegen woningen.

5.3.4 Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Externe werking

Met het voorgenomen plan worden schuren en een woning gesloopt en gebouwd, en zijn twee kleinschalige bedrijven actief binnen het plangebied. Het plan heeft nauwelijks tot geen toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) stikstofdioxide (NO2). Het plan is in 'Niet in Betekenende Mate'.

5.4.2 Interne werking

Van belang is uit oogpunt van ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het plan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële of agrarische emissiebronnen van betekenis aanwezig. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland blijkt dat in het km2 vak waarin het plangebied ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

5.4.3 Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie 'Niet in Betekenende Mate'. De Luchtkwaliteit ter plaatse is geschikt voor het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd en de EV-signaleringskaart. Een uitsnede van de EV-signaleringskaart is weergegeven in figuur 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0016.png"  
Figuur 13: EV-signaleringskaart ter hoogte van het plangebied.  

Plaatsgebonden risico

Het plan is niet gelegen binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Geur

De woningen in het plan zijn geurgevoelig op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor veehouderijen met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (waaronder melkrundveebedrijven) geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit voor woningen gelegen buiten de bebouwde kom een minimaal aan te houden afstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Daarnaast is van belang om voor nieuwe woningen te beoordelen of voor geurhinder van veehouderijen sprake is van een geschikt woon- en leefklimaat. In de omgeving < 1 km van het plan bevinden zich geen intensieve veehouderijen met dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Het dichtstbij gelegen intensieve veehouderbedrijf betreft een pluimveebedrijf op 1,2 km van het plan. Bij deze afstand wordt ruim aan de geurnorm van de Wet geurhinder en veehouderij voldaan. Met het voorliggende plan worden ook geen bedrijven onevenredig geschaad in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001080-0201_0017.png"

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (bijvoorbeeld een nieuwe woning) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen.

5.7.2 Doorwerking in het plan

Binnen het voorliggende plangebied aan de Rijksstraatweg 5, 5a en 7 wordt voorzien in twee bouwbedrijven:

  • Rijkstraatweg 5: een kleinschalig aannemersbedrijf met een opslag- en stallingsruimte en een nieuw te bouwen bedrijfswoning aan zuidzijde van het huidige erf;
  • Rijksstraatweg 5a: een kleinschalig constructiebedrijf met bijbehorende werkplaats in een bestaande te behouden schuur en een bestaande bedrijfswoning.

Voor de beide bouwbedrijven geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid tot woningen en andere geluidgevoelige gebouwen van derden. Tot woningen buiten het plan wordt ruim aan de richtafstand 30 meter voor geluid voldaan. Ook de woningen binnen het plan moeten worden beschermd tegen het geluid van de bouwbedrijven, voor zover het niet de eigen bedrijfswoning betreft. Aan de richtafstand van 30 meter voor geluid wordt ook voor deze woningen voldaan, zowel tot woningen buiten het plan als de woningen binnen het plan, voor zover het niet de eigen bedrijfswoning betreft.

Met de verplaatsing van de zuidelijke ontsluiting op de Rijksstraatweg, wordt het bedrijfsverkeer van beide bouwbedrijven gesplitst en gescheiden van de woningen. Bij deze indeling van het erf en aard en omvang van de bouwbedrijven is voldoende aannemelijk dat aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit wordt voldaan op de in het plan gelegen woningen.

5.7.3 Conclusie

Aan richtafstand van 30 meter voor de beide bouwbedrijven wordt voldaan, zowel naar woningen buiten het plangebied als de woningen binnen het plan, voor zover het niet de eigen bedrijfswoning betreft.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen, die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.10 Verkeer en parkeren

De erven in het plangebied zijn reeds middels twee inritten rechtstreeks ontsloten op de Rijksstraatweg. Het aantal ontsluitingen in het plangebied blijft gelijk. Wel wordt één inrit om functionele redenen iets naar het noorden verplaatst. In de nieuwe situatie is voldoende parkeergelegenheid (net als in de huidige situatie) voor de auto's van de bewoners van de erven, de eventuele bezoekers en het bedrijfsverkeer.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk: Opgenomen in de woonbestemming ter bescherming van de karakteristieke bebouwing:
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: regeling ter bescherming van de archeologische waarden en de waarde van het landschap.
  • Wijzigingsbevoegdheden: omschrijving van mogelijke wijzigingsbevoegdheden die onder voorwaarden kunnen worden toegepast.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn de algemene bouwregels beschreven, die voor hele plangebied gelden. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over afwijkende en bestaande maten opgenomen. Tevens wordt in de algemene bouwregels ingegaan op herbouw van woningen en parkeren.

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent niet toegestaan gebruik opgenomen. Tevens wordt hierbij ingegaan op het parkeren van voertuigen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Het gaat over het toestaan van mantelzorg, vergroten van Sallandse boerderijvormen, herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen en kleinschalige windenergie.

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, die erin voorzien dat bepalingen in het plan op ondergeschikte punten kunnen worden gewijzigd. Het gaat om het verwijderen van de bestemming archeologie en de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen.

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

De agrarische gronden achter het bedrijfsperceel die niet worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten zijn bestemd tot 'Agrarisch'. Het voormalige agrarische bouwvlak is verwijderd. Tevens zijn de gronden achter de Rijkstraatweg 7 bestemd tot 'Agrarisch'.

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf alsmede voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water en tuinen en erven aansluitend aan de bestemming 'Wonen'.

In de bouwregels is (vanwege het ontbreken van een bouwvlak) bepaald dat er alleen erf- of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gebouwd.

Artikel 4 Bedrijf

Aan de gronden met de bedrijfsactiviteiten is de bestemming 'Bedrijf' toegekend.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven vallende in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1 van de regels. Daarnaast zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' tevens bestemd voor een aannemersbedrijf en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – constructiebedrijf' tevens bestemd voor een constructiebedrijf ten behoeve van het vervaardigen en reparatie van metaal. Met daaraan ondergeschikt kantoren, het verhandelen van ter plaatse vervaardigde goederen, opslag en stalling van goederen en materieel.

De gronden zijn voorzien van een bouwvlak. Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan met maximale inhoud van 750 m3. Dit is op de verbeelding weergegeven met de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - eerste bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'. Bij de bedrijfswoning op Rijksweg 5 is 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Bij de bedrijfswoning op Rijksweg 5a is 150 m2 toegestaan ten behoeve van de opslag van onderhoudsmaterieel van omliggende gronden. Dit is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)'. Het totaal oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag maximaal 1.100 m² bedragen.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient de gevel van de 2e bouwlaag van het gebouw uitgevoerd te worden als een dove gevel. Dit volgt uit de resultaten van het akoestisch onderzoek in Bijlage 6 van deze toelichting.

Verder is in de bouwregels opgenomen dat nieuwe bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd onder de voorwaarde dat is aangetoond de (lichte) verontreiniging ter plaatse van deellocaties B en D zoals beschreven in het verkennend (asbest)bodemonderzoek in Bijlage 5 is verwijderd.

Daarnaast is geregeld dat de afstand tussen de woningen en bedrijfsactiviteiten buiten de eigen inrichting voldoende is (30 meter). Op de verbeelding is dit geregeld met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten - bedrijfsactiviteiten'.

Tot slot zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de landschappelijke inpassing en de sloopopgave.

Artikel 5 Wonen

Ter plaatse van het reguliere woonerf (Rijksstraatweg 7) erf is conform het geldende bestemmingsplan bestemming 'Wonen' opgenomen. Hierbij geldt een bouwvlak voor de gehele bestemming.

De gronden zijn met name bestemd voor het wonen, kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

In de bouwregels zijn bepalingen voor het bouwen van bouwwerken opgenomen. Deze regels zijn conform het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" overgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het inrichtingsplan. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen waarmee onder voorwaarden in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het inrichtingsplan andere (gelijkwaardige) landschapsmaatregelen kunnen worden getroffen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

De dubbelbestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan opgenomen ter plaatse van een gedeelte van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook is het voorliggende plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta door middel van het invullen van de digitale watertoets.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan weergegeven.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.