direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied, Koedijk 2
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op twee percelen gelegen aan de Koedijk 2, nabij Wesepe, hierna aangeduid als 'plangebied'. De percelen staan kadastraal bekend als Gemeente Olst, sectie H, nummers 816 en 1278.

Het plangebied is op basis van het geldende planologisch regime bestemd als agrarisch bedrijfsperceel. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn echter reed vervallen. De eigenaren van de gronden (hierna: initiatiefnemer) zijn niet voornemens de agrarische bedrijfsactiviteiten op te pakken.

Om het plangebied een passende vervolgfunctie te geven, is initiatiefnemer voornemens de bestemming ter plaatse te wijzigen naar een woonfunctie. Daarnaast dient de ter plaatse aanwezige karakteristieke woonboerderij te worden gesplitst in twee wooneenheden.

Om het initiatief mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe” (artikel 3.9.5 en artikel 44.1). Met de wijzigingsbevoegdheden wordt het mogelijk gemaakt om, onder voorwaarden, woningsplitsing toe te staan voor woningen met de aanduiding 'karakteristiek'. Het voorliggende wijzigingsplan maakt deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Koedijk 2, ten oosten van de kern Wesepe. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Wesepe (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Wesepe en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan “Wijzigingsplan Buitengebied, Koedijk 2” bestaat uit de volgende stukken:

verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201) en een renvooi;

regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidige planologische regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de volgende (bestemmings)plannen:

  • Paraplupan Parkeren (vastgesteld 10-09-2018)
  • Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe (12-04-2021)

Om het vigerende planologische regime te duiden, is hoofdzakelijk het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe” van belang.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven middels de rode omlijning.

Het plangebied valt voor het grootste deel onder de enkelbestemming 'Agrarisch' en is voorzien van twee bouwvlakken. De bouwvlakken zijn met een relatieteken aan elkaar gekoppeld, waardoor deze als één bouwvlak moeten worden beschouwd. Op deze bouwvlakken is de bouwaanduiding 'karakteristiek' van toepassing. Op het bovenste bouwvlak geldt tevens de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 0'.

Het plangebied is tot slot voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 1', 'Waarde – Archeologie – 2' en 'Waarde - Landschap - 1'.

Hierna wordt beknopt ingegaan op de geldende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Enkelbestemming 'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De gronden zijn daarnaast bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieraan ondergeschikt zijn kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis mede toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Tot slot staat in de nadere eisen opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'

De voor 'Waarde – Archeologie – 1' en 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap – 1'

De voor 'Waarde – Landschap – 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de openheid en reliëf die samenhangen met de essen.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het regulier kunnen bewonen van de bestaande (bedrijfs)woning in het plangebied. De woning dient tevens te worden gesplitst in twee wooneenheden.

Het voornemen past niet binnen de geldende gebruiks- en bouwregels. Het geldende bestemmingsplan bevat twee wijzigingsbevoegheden (artikel 3.9.5 en artikel 44.1), om het voornemen mogelijk te maken. Aan de voorwaarden behorende bij deze wijzigingsbevoegdheden, wordt in paragraaf 3.3 getoetst.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omliggend gebied gegeven. Daarnaast wordt het gewenste plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Zoals in de inleiding vermeld bevindt het plangebied zich aan de Koedijk 2, ten noordoosten van de kern Wesepe. Ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich agrarische percelen. Ten oosten bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de kern Wesepe. Het plangebied zelf bestaat uit een karakteristieke woning en enkele bijgebouwen. Ook zijn er een aantal zonnepanelen aanwezig op het terrein. In de huidige situatie zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied beëindigd. De aanwezige woning is in feitelijke zin gesplitst en wordt door twee huishoudens bewoond.

Afbeelding 2.1 toont een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied. Het plangebied is hierop met rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bron: PDOK)

2.2 Voorgenomen plan

De initiatiefnemers zijn voornemens om het perceel te splitsen en om te zetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De mogelijkheid wordt opengelaten voor een bedrijf aan huis en het hobbymatig houden van paarden. Echter zal er geen fysieke uitbreiding plaatsvinden van de bestaande gebouwen.

In de voorgenomen situatie blijft het bouwvlak gelijk met het huidige bouwvlak. Er wordt een maatvoeringsaanduiding gegeven voor maximaal 2 woningen. Tevens behoudt het bouwvlak de aanduiding 'karakteristiek'.

2.3 Inrichtingsplan

Voor het voorgenomen plan aan de Koedijk 2 is door Visser & Van Dam een inrichtingsplan opgesteld, bijgevoegd als Bijlage 1.

Vanwege de extreme overlast van de eikenprocessierups zal de aanwezige eik in het plangebied worden gekapt. Er worden minstens twee bomen terug geplant in de zuidwesthoek van het perceel. Aan de westzijde wordt de bestaande erfafscheiding in zijn geheel verwijderd en vervangen door een struweelhaag van meidoorn. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201_0004.png"

Afbeelding 2.2 Impressie erfinrichting (Bron: Visser & Van Dam)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en vervangt de vervallen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is één van de instrumenten van het nieuwe stelsel voor omgevingsrecht. (Omdat de NOVI in werking treedt voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, neemt de NOVI tal van (bestaande) beleidsdocumenten over of vervangt deze (deels), op dit strategische niveau.) NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's, en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de NOVI vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Toets aan initiatief

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Hierdoor is de Barro niet van toepassing op dit initiatief.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. De gebruiksmogelijkheden en de omvang van het initiatief zijn bepalend of er sprake is stedelijke ontwikkeling. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI: NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang van 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien. Daarentegen werd in de uitspraak van de 16 september 2015 (ECLI:NBL:RVS:2015:2921) een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

In voorliggend is sprake van een ontwikkeling waarbij planologisch gezien slecht één woning wordt toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijd met het Rijksbeleid.

3.1.4 Conclusie toets aan het rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur (2017), actualisatie september 2018 en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebied specifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Hoe - gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001083-0201_0005.png"

Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing aan de uitgangspunten van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van voorliggend initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld.

Of – generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op bovenstaande artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voornemen betreft een functieverandering en het splitsen van een reeds bestaande woning. Hierbij is geen sprake van nieuw ruimtebeslag op de groene omgeving. Samenvattend wordt geconcludeerd dat er voldoende mate rekening wordt gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 leden 1, 2, 3 en 5

De gewenste ontwikkeling voorziet niet in nieuw ruimtebeslag op de groene omgeving. Het voorliggende plan leidt wel tot een kwaliteitsimpuls in de omgeving van het plangebied. Dit aangezien er landschapsmaatregelen worden getroffen ten behoeve van het inpassen van het perceel. Voor de gehele inpassing van het perceel wordt verwezen naar Bijlage 1 behorende bij de toelichting. Hieruit wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt planologisch gezien één woning toegevoegd. De woningen zijn reeds bewoond, waardoor de behoefte concreet in aangetoond is. Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang.

Groene Omgeving

In de Groene Omgeving gaat het hoofdzakelijk om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen, waarbij het plangebied met een rode ster indicatief is aangeduid.

Afbeelding 3.2 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van een functiewijziging van een agrarische naar een woonbestemming en het splitsen van de bestaande woning. Er wordt geen extra bebouwingsoppervlak toegevoegd. De bestaande karakteristieke bebouwing blijft gehandhaafd. Het voorliggende plan leidt eveneens tot een kwaliteitsimpuls in de omgeving van het plangebied. Dit aangezien er landschapsmaatregelingen worden getroffen ten behoeve van het inpassen van het perceel. Tevens vindt er geen belemmering plaats ten opzichte van omliggende woningen en/of bedrijven, hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5 en 4.6 van deze toelichting.

Gesteld wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

Hoe – gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe wordt de 'Stedelijke Laag' buiten beschouwing gelaten. Voor deze lagen wordt gesteld dat hier geen specifieke gebiedskenmerken aanwezig zijn. Hierna wordt op de 'Natuurlijke laag', 'Laag van het agrarisch – cultuurlandschap' en 'Laag van beleving' ingegaan.

“Natuurlijke Laag”

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' gelegen in het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Het plangebied is in afbeelding 3.3 met een rode omlijning indicatief weergegeven.

Afbeelding 3.3 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag''

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de functie en het splitsen van de aanwezige woning. Daarnaast wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Gesteld wordt dat het plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het gestelde uit de 'Natuurlijke Laag'.

“Laag van het agrarisch – cultuurlandschap”

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel wordt het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd steeds meer gewaardeerd. Veel mensen hechten aan de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te fietsen, wandelen, et cetera. En aan de kwaliteit: vooral de herkenbaarheid, de contrasten en de afwisseling van verschillende landschapstypen worden gewaardeerd. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit en beleving van het landschap.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap' gelegen in het gebiedstype 'Essenlandschap'. Het plangebied is in afbeelding 3.4 met een rode ster indicatief weergegeven.

Afbeelding 3.4 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

“Essenlandschap”

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch – cultuurlandschap”

Het plangebied maakt onderdeel uit van een es en bevat karakteristieke bebouwing. De ontwikkeling voorziet niet een nieuwbouw, maar handhaaft de bestaande kwaliteiten van de karakteristieke woning. Zoals eerder vermeld worden er ook landschappelijke ingrepen verricht om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen, hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1. Gesteld wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gestelde uit de 'Laag van het agrarisch – cultuurlandschap'.

“Laag van beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' gelegen in de gebiedstypen 'Donkerte' en 'IJssellinie inundatieveld'. Het plangebied is in afbeelding 3.5 met een rode omlijning indicatief weergegeven.

Afbeelding 3.5 Uitsnede Ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

“IJssellinie inundatieveld”

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van beleving”

Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot extra lichthinder ten opzichte van de bestaande situatie. Met het wegbestemmen van een agrarisch bedrijfsperceel, is (planologisch) sprake van het verminderen van kunstlicht in vergelijking met de gewenste situatie.

Tot slot zijn in het plangebied geen resten van de IJssellinie zichtbaar.

Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gestelde uit de 'Laag van beleving'.

3.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende wijzigingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken het belangrijkst.

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

De raad heeft op 4 december 2017 de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025.

Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leef kwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente Olst-Wijhe strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Olst-Wijhe

Voorliggend initiatief heeft betrekking op een karakteristieke woning in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Door de bestaande karakteristieke woning te splitsen tot twee zelfstandige woningen wordt positief bijgedragen aan het behoud van cultuurhistorische waarden. Dit aangezien het te splitsen van de karakteristieke woning bijdraagt aan het behoud van de karakteristieke bebouwing.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet ook in het versterken van de landschappelijke kwaliteit. Door middel van aanwezige zonnepanelen in het plangebied wordt ook een prestatie geleverd ten behoeve van de energietransitie.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen initiatief past binnen de kaders van de gemeentelijke Structuurvisie Olst-Wijhe.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

De gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Olst-Wijhe hebben een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld met als doel een gezamenlijk kader te bieden (23 september 2008), op basis waarvan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied kunnen worden beoordeeld, teneinde de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken. In 2016 is dit plan geëvalueerd en is vastgesteld dat de beschreven waarden en ontwikkelingen nog steeds van toepassing zijn.

Het plangebied aan de Koedijk ligt in het gebied 'dekzandvlaktes'. Voor dit gebied geldt als uitgangspunt het versterken van het lanenstelsel. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de (doorgaande) wegen passen zich aan deze karakteristiek aan: laanbeplanting past hierin. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansesssen) ontstaan. Rondom de essen staan boerderijen in een losse setting met meerdere bijgebouwen. Houtwallen, singels, hagen en wegbeplantingen markeren de rand van de essen.

Toetsing initiatief aan het Landschapsontwikkelingsplan Salland

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de instandhouding van de landschappelijke karakteristiek. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan Salland.

3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de “Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving” (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit”, welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Toetsing initiatief aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. Voor het volledige inrichtingsplan wordt verwezen naar Bijlage 1. Verder is de schaal van de ontwikkeling dermate klein dat de impact op de omgeving verwaarloosbaar is. De bestaande waarden in de omgeving worden behouden. Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

3.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe bevat twee wijzigingsbevoegdheden waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Het gaat om de wijzigingsbevoegheden genoemd in artikel 3.9.5 en artikel 44.1. Hierna wordt per artikel getoetst aan de voorwaarden opgenomen in de wijzigingsbevoegdheden.

3.3.4.1 Artikel 3.9.5

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch zodanig wijzigen dat - indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf - vervolgfuncties toegestaan zijn, met inachtneming van het volgende:

  • a. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;

Hier wordt aan voldaan. Het voornemen ziet niet toe op het bouwen van nieuwe gebouwen, danwel het uitbreiden van bestaande bebouwing.

  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat eenmalig nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd indien en voor zover sloop van legaal opgerichte landschapsontsierende gebouwen heeft plaatsgevonden; hierbij geldt het volgende:
    • 1. indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag het gesloopte oppervlak teruggebouwd worden;
    • 2. indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² teruggebouwd worden;
    • 3. van het gesloopte oppervlak boven 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt teruggebouwd nooit meer bedraagt dan 850 m²;

N.v.t.

  • c. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;

Zie paragraaf 2.3.

  • d. indien er sprake is van het bepaalde onder b dient door middel van een inrichtingsplan aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan;

N.v.t.

  • e. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;

Het plangebied wordt voorzien van een woonbestemming.

  • f. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;

Het plangebied wordt voorzien van de genoemde aanduiding.

  • g. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;

Hier wordt aan voldaan

  • h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;

Zie paragraaf 4.9.

  • i. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;

Hier wordt aan voldaan.

  • j. de agrarische uitstraling van de bedrijfsgebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk te worden versterkt;

Hier wordt aan voldaan. De aanduiding karakteristiek waarborgt dat de karakteristieke bebouwing wordt behouden.

  • k. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

N.v.t.

  • l. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

N.v.t.

  • m. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

Zie hoofdstuk 4.

  • n. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

Zie paragrafen 4.5 en 4.6.

  • o. de her- en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden mag niet worden beperkt;

Zie paragrafen 4.5 en 4.6.

  • p. het aantal woningen mag niet toenemen;

Hier wordt niet aan voldaan. De toename van één woning door woningsplitsing wordt mogelijk gemaakt met de in de volgende paragraaf opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

  • q. op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is wijziging naar gevoelige functies niet toegestaan;

N.v.t.

  • r. het bepaalde onder q is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;

N.v.t.

  • s. ten behoeve van de vervolgfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:
    • 1. bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan;
    • 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

N.v.t.

3.3.4.2 Artikel 44.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:

  • a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en ter plaatse van een monumentaal hoofdgebouw;

Het plangebied is van deze aanduiding voorzien, waardoor gebruik kan worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

  • b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 3, 4, 5 of 6 een karakteristiek hoofdgebouw betreft of er dient sprake te zijn van een gemeentelijk monument of rijksmonument;

Zie onder a.

  • c. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';

Binnen 50 meter ten opzichte van het plangebied is de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' niet aanwezig.

  • d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;

N.v.t., zie onder c.

  • e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;

De splitsing vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, waardoor deze behouden blijft. De splitsing biedt tevens mogelijkheden voor een duurzaam beheer en behoud van het erf. Door het splitsen van de woning kunnen de totale onderhoudskosten voor het gehele pand worden verdeeld over de eigenaren van beide woningen. Deze kwalitatieve verbetering maakt een langdurig behoud aanzienlijker;

  • f. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;

De cultuurhistorische waarde wordt niet negatief aangetast, zie ook onder e. Tevens zullen cultuurhistorische waarden geaccentueerd en versterkt worden, dit middels bouwwerkzaamheden;

  • g. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt;

De inhoud is groter dan 1.000 m³;

  • h. woningsplitsing in 3 woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt;

Woningsplitsing in drie woningen is niet van toepassing;

  • i. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven;

In het wijzigingsplan is de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen;

  • j. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;

het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume, er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats. Het uitwendige karakter van het hoofdgebouw blijft behouden;

  • k. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;

Het oppervlakte aan bijgebouwen wijzigt niet;

  • l. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

De geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer zal de uiterste grenswaarde niet overschrijden, zie hiervoor ook paragraaf 4.1.

  • m. woningsplitsing is uitsluitend mogelijk indien het erf op een adequate wijze landschappelijk ingepast wordt.

Zie paragraaf 2.3, waar de landschappelijke inpassing van het plangebied wordt beschreven.

3.3.4.3 Concusie toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid uit het Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe

Gelet op het vorenstaande wodt geconcludeerd dat door toepassing van de hiervoor genomende wijzigingsbevoegdheden de voorgenomen functiewijziging (agrarische naar wonen) en woningsplitsing mogelijk kan worden gemaakt.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Het voorliggende wijzigingsplan is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer en parkeren en het Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Voorliggend project voorziet in het splitsen van één woning naar twee woningen. Een woning is volgens de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   450 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De Wgh definieert een weg als zijnde: “voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of openstaand pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of duikers, alsmede een spoorweg die niet is aangegeven op de kaart, bedoeld in artikel 106, of de geluidplafondkaart”.

Voorliggend project voorziet in het splitsen van één woning naar twee woningen. Er worden geen woningen gebouwd. De Omgevingsdienst IJsselland heeft bepaald dat hierdoor toetsing aan de Wgh niet nodig is. De te splitsen woning ligt aan de Koedijk. Deze weg is slechts voor lokaal bestemmingsverkeer bedoeld waardoor onevenredig wegverkeerslawaai niet te verwachten is.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet in de nabije omgeving van een spoorlijn, waardoor nadere toetsing aan railverkeerslawaai niet nodig is.

Industrielawaai

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van en ligt niet in de directe nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 4.5 'milieuzonering'. Nadere toetsing aan industrielawaai niet nodig is.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

Er worden geen externe bouwwerkzaamheden verricht, het initiatief heeft betrekking op het splitsen van een woning. Gelet op het vorenstaande wordt bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodemkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard van voorliggende ontwikkeling (splitsen van een woning) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Naast het plangebied is een veehouderij gevestigd met 60 stuks vrouwelijk jongvee. Op basis van de vuistregel van de 'Handreiking fijnstof en veehouderijen' kan worden vastgesteld dat de fijnstofbijdrage op de woning ruim is gelegen onder de 3% drempelwaarde de Wet Milieubeheer concentratienorm en sprake is van een bijdrage Niet in Betekenende Mate (NIMB). Met 60 stuks vrouwelijk jongvee is een totale emissie fijnstof (PM10) 2.280 gram/jaar, welke ruim valt onder de NIMB drempel van 324.000 gram/jaar.

Verder is gekeken of het plangebied voldoet aan de grenswaarden achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 van de Wet Milieubeheer. Onderstaande afbeeldingen tonen het km2 vak waarin het plangebied ligt (aangeduid met rode ster) voor stikstofdioxide (afbeelding 4.1) en fijnstof (afbeelding 4.2).

Afbeelding 4.1 Uitsnede Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland - Sikstofdioxide (Bron: RIVM)

Afbeelding 4.2 Uitsnede Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland - Fijnstof (Bron: RIVM)

De grenswaarden van de achtergrondconcentratie voor stikstofdioxide en fijnstof volgens de Wet Milieubeheer bedragen als jaargemiddelde 40µg/m3. Uit bovenstaande afbeeldingen blijkt dat hieraan ruim wordt voldaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • de Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Afbeelding 4.2 geeft de situatie weer bij het projectgebied. Het projectgebied staat met een blauwe ster indicatief aangegeven.

Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas van de Leefomgeving)

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor de afstemming tussen functies kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied, waar uitsluitend agrarsiche functies en woonfunctie aanwezig zijn. Het omgevingstype kan daarom het beste gekarakteriseerd worden als 'rustige woonwijk'.

4.5.2 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave

'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. Bij dergelijke agrarische bedrijven geldt, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Voor de agrarische bedrijven geldt, indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten, een grootste richtafstand voor de aspecten stof en/of geluid. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de in omgeving aanwezige agrarische bedrijven, met bijbehorende richtafstanden en feitelijke afstanden tot de compensatiewoning.

Adres   Milieubelastende functie   Grootste afstand
(aspect)
*excl. geur  
Werkelijke afstand  
Koedijk 1   Fokken en houden van overige graasdieren: paardenfokkerij   30 m (stof en geluid)   110 m  
Koedijk 4   Fokken en houden van rundvee   30 m (stof en geluid)   11 m  
Dominee E. Kreikenlaan 5-7   Fokken en houden van pluimvee: legkippen   50 m (geluid)
30 m (stof)  
130 m  
Dominee E. Kreikenlaan 10   Fokken en houden van rundvee   30 m (stof en geluid)   440 m  
Bonekampweg 2   Fokken en houden van rundvee   30 m (stof en geluid)   370 m  

Indien het aspect geur buiten beschouwing gelaten, wordt alleen ten aanzien van het agrarisch bedrijf aan de de Koedijk 4 niet voldaan aan de richtafstanden voor de milieuaspecten stof en geluid.

Hieronder zullen de aspectenm'stof' en 'geluid' worden verantwoord.

Stof

Zoals in paragraaf 4.3 is verwoord kan op basis van de vuistregel van de 'Handreiking fijnstof en veehouderijen' worden vastgesteld dat de fijnstofbijdrage op de woning ruim is gelegen onder de 3% drempelwaarde uit de Wet Milieubeheer concentratienorm en sprake is van een bijdrage Niet in Betekenende Mate (NIMB). Met 60 stuks vrouwelijk jongvee is een totale emissie fijnstof (PM10) 2.280 gram/jaar, welke ruim valt onder de NIMB drempel van 324.000 gram/jaar.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 ruim voldoen aan grenswaarden van de wet milieubeheer.

Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan het aspect 'stof'.

Geluid

De Omgevingsdienst IJsselland heeft het volgende opgenomen in haar Milieuadvies aangaande de voorgenomen ontwikkeling aan de Koedijk 2:

Afbeelding 4.4 Milieutekening melding Activiteitenbesluit 2015 (Bron: Omgevingsdienst IJsselland)

Aan de richtafstand 30 meter voor geluid wordt niet voldaan, indien die wordt gemeten vanaf de plangrens van het aangrenzend bedrijf op Koedijk 4. Wel is te zien op de milieutekening bij een melding op basis van het Activiteitenbesluit 2015, dat bepalende geluidbronnen: compressor, hogedrukreiniger, lasapparaat binnen staan in de bergingen nummer 2 en 3 en daarmee afgeschermd. De ontsluiting van het bedrijf op de Koedijk en de rijlijnen binnen het erf bevinden zich ook buiten de richtafstand en zijn voor grootste deel afgeschermd door gebouwen. Daarnaast geldt dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit ook al van toepassing op bestaande bedrijfswoning Koedijk 2. In zoverre wordt dit bedrijf door de wijzing naar woonbestemming niet extra belemmerd in geluidruimte voor de bedrijfsvoering.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het aspect 'geluid'.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.6.2 Situatie projectgebied

Zoals in paragraaf 4.5 aangegeven bevindt het grondgebonden agrarische bedrijf (met dieren zonder geuremissie) aan de Koedijk 4 zich binnen de vaste afstand van 50 meter van de woningen in het plangebied.

Daarnaast bevindt zich op relatief korte afstand van het plangebied een pluimveehouderij aan de Dominee E. Kreikenlaan 5-7. Hier worden dieren met geuremissie gehouden.

Hierna wordt nader ingegaan op de hiervoor genoemde veehouderijen.

4.6.2.1 Koedijk 4

Vanwege de aangrenzende ligging van de woning Koedijk 2 aan een agrarische bedrijfsbestemming Koedijk 4 met vrouwelijk jongvee is deeladvies opgevraagd door de gemeente Olst-Wijhe bij de Omgevingsdienst IJsselland. Dit advies is toegevoegd aan deze toelichting in Bijlage 2. De conclusie staat hieronder vermeld.

Uit artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) volgt dat een veehouderij op minimaal 50 meter van een geurgevoelig object moet zijn gelegen. De planologisch grens van de agrarische bestemming Koedijk 4 is op ongeveer 11 meter van de woning Koedijk 2 gelegen. Dit zou betekenen dat niet voldaan wordt aan de Wgv. Maar in artikel 5 van de Wgv staat dat de afstand tussen de buitenzijde van een dierverblijf (lees stal) en een geurgevoelig object minimaal 50 meter moet zijn. In deze casus bedraagt de afstand tussen het dierenverblijf en de woning Koedijk 2 64 meter. Dit betekend dat wel aan artikel 5 van de Wgv wordt voldaan.

Dit betekend dat voor het milieuaspect 'geur' wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving.

4.6.2.2 Dominee E. Kreikenlaan 5-7

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een pluimveehouderij. Voor dit bedrijf is bekend dat de bedrijfsactiviteiten beëindigd gaan worden. De Omgevingsdienst IJsselland heeft in haar Milieuadvies wel aangegeven dat de vergunning voor het pluimveebedrijf nog niet is ingetrokken en er daarom wel aan het aspect 'geur' dient te worden getoetst. De Omgevingsdienst IJsselland heeft hierover het volgende opgenomen:

Gezien de vergunde dieraantallen en stalsysteem is voldoende aannemelijk dat ter hoogte van de woning Koedijk 2 ruim aan de geurnorm 14,0 ouE/m3 voorgrondbelasting wordt voldaan die op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt voor verspreid liggende woningen in buitengebied.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat er wordt voldaan aan het aspect 'geur'.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

 

4.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich op 7,1 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Boetelerveld'. Van direct negatieve effecten (geluid- en lichthinder) op het Natura 2000-gebied is geen sprake gezien de omvang van het project en de grote afstand tot het Natura-2000 gebied.

Het plangebied bevindt zich op 2 kilometer van het dichtstbijzijnde NNN gebied. Geconcludeerd wordt dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op het NNN.

4.7.2 Soortenbescherming

Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling levert geen nadelige effecten op in het kader van soortenbescherming aangezien er geen sprake is van bouw- of sloopwerkzaamheden, danwel het rooien van beplanting.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het milieuaspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Situatie plangebied

Het plangebied heeft binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Olst-Wijhe” de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde – Archeolgie 2', waardoor op grond van bijbehorende regels alleen mag worden gebouwd indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen. Aangezien er niet wordt gebouwd in het plangebied zijn deze regels niet van toepassing (artikel 30.2 lid b en artikel 31.2 lid b).

4.8.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Situatie plangebied

De te splitsen woning is in het plangebied is op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Olst-Wijhe aangeduid als Historische bebouwing. In het plangebied bevinden zich echter geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Met de voorgenomen ontwikkeling behoudt de karakteristieke bebouwing in het plangebied de karakteristieke kenmerking. Door het plangebied een passende vervolgfunctie te geven, wordt de instandhouding van de karakteristieke bebouwing gewaarborgd.

4.8.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Parkeren

Algemeen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018) van het CROW kan de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis op onder andere het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren” van de gemeente Olst-Wijhe. Dit plan bevat regels omtrent parkeren. Bij, onder andere, een functiewijziging van een gebouw dient er geheel op eigen terrein voorzien te worden in de parkeerbehoefte. Het “Parapluplan parkeren” maakt daarbij gebruik van de CROW kengetallen uit 2012. In voorliggende toelichting wordt gebruik gemaakt van de geactualiseerde kengetallen uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

Parkeerbehoefte

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

  • Gebiedstype: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Buitengebied
  • Functie: Koop, huis, twee-onder-een-kap

Parkeerkencijfer per woning   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
2,4   2   4,8  

Op basis van de kengetallen van het CROW wordt de parkeerbehoefte vastgesteld op afgerond 5 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein is ruim voldoende ruimte voor het voorzien in de parkeerbehoefte.

4.9.2 Verkeersgeneratie

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het “Parapluplan parkeren” gaat niet in op de concrete verkeersgeneratie die ontstaat in verband met ruimtelijke ontwikkelingen. Hierom wordt gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt wederom uitgegaan van de gegevens zoals deze staan opgesomd in de voorgaande paragraaf.

Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Verkeersgeneratie  
7,8   2   15,6  

Op basis van de kengetallen van het CROW wordt de verkeersgeneratie vastgesteld op afgerond 16 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Deze geringe verkeersgeneratie kan worden afgewikkeld door de Koedijk. Er worden geen belemmeringen verwacht.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

4.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.- plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.- (beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Situatie plangebied

Passende beoordeling

Met dit wijzigingsplan wordt voorzien in het opheffen van een bouwvlak. Gelet op de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.- plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig.

4.10.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.11 Wateraspecten

4.11.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kunstwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma

2022–2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich onder andere op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het programma een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Nationale Omgevingsvisie (2020), het Bestuursakkoord Water (2011, aangevuld in 2018) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in november 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het programma bevat de uitwerking van de ambities in onze Watervisie “Meer dan water” en geeft voor de periode 2022 tot en met 2027 aan wat de maatregelen zijn om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen en de maatschappelijke doelen van het waterschap te realiseren. Een waardevolle aanvulling op de Watervisie is de doorvertaling van de doelen en maatregelen van het waterschap in gebiedsuitwerkingen.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Salland'. Door structurele verdroging op en rond de Sallandse Heuvelrug, de hoger gelegen zandgronden, staan de drinkwatervoorziening en de mogelijkheden voor voldoende wateraanvoer de komende jaren onder druk. Droge zomers, in combinatie met een toenemende watervraag, maken het noodzakelijk oplossingen te vinden voor de korte, middellange en lange termijn. Daarnaast blijft waterveiligheid in Salland nadrukkelijk een thema. Uitdaging is om in het benedenstroomse gebied van Salland (regio Zwolle en omliggend beekdal- en weteringengebied) aan de veiligheidsnormen te blijven voldoen, terwijl het klimaat verandert en de druk op de ruimtelijke inrichting toeneemt.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Olst-Wijhe 2022-2028'. In het rioleringsplan zijn de doelen, ontwikkelingen en speerpunten voor de zorgplichten voor afval-, hemel- en grondwater nader uitgewerkt voor een vijftal thema's:

  • Volksgezondheid
  • Milieu: water-, bodem- en grondwaterkwaliteit
  • Klimaatadaptatie (wateroverlast, hitte, droogte)
  • Energietransitie en circulariteit
  • Doelmatigheid en kosten

In het rioleringsplan wordt met name extra ingezet op klimaatadaptatie, het voorkomen van wateroverlast door afkoppelen, ontharden en vergroening.

4.11.2 Waterparagraaf

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van bebouwing of verharding. Met de ontwikkeling wordt bebouwing in de toekomst uitgesloten, wat vanuit waterhuishouding juist positief is. Het doorlopen van de watertoets is hiermee dan ook niet noodzakelijk.

Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat er sprake is van 'geen belang procedure'. Voor het volledige resultaat wordt verwezen naar Bijlage 3 in deze toelichting.

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een intrek-, waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is er sprake van oppervlaktewater binnen het plangebied.

Hemelwater

Bij de gewenste situatie is er sprake van ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden op eigen terrein middels groenvoorziening, waardoor het geleiden en afvoeren van hemelwater ten goede komt. Tevens zal er verharding worden verwijderd.

Afvalwater

Het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het ter plaatse aanwezige rioolstelsel is dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige aantal vervuilingseenheden kan worden afgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Voor het strijdige gebruik is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze maakt het opstellen van een erfinrichtingsplan verplicht bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Enkelbestemming 'Wonen' (Artikel 3)

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

In de bouwregels zijn voorwaarden opgenomen omtrent de bebouwing binnen deze bestemming. Het bouwen van gebouwen en bouwwerken is niet toegestaan. Nieuwe functies dienen zich binnen bestaande bebouwing te vestigen.

In de bouwregels is bepaald dat woningen uitsluitend aaneengebouw mogen worden. Op deze manier is gewaarborgd dat het splitsen van de woning in het plangebied resulteert in twee vrijstaande woningen. Tevens is conform de voorwaarden uit de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid, de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' opgenomen. Hiermee is geregeld dat de huidige voormalige agrarsiche bedrijfsbebouwing onder de woonbestemming mogen blijven staan.

Daarnaast geldt onder meer dat bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevel van de woning gebouwd mogen worden. Het plangebied betreft echter meerdere percelen, waarvan enkele zich ten opzichte van de woning aan de andere kant van de Koedijk bevinden. Om ontwikkelingen op deze percelen mogelijk te maken wordt hier een aanduiding 'bijgebouw' aan toegevoegd. De gronden waarop deze aanduiding van toepassing is zijn uitgesloten van de regel dat bijgebouwen achter de voorgevel gebouwd moeten worden.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1' (Artikel 4) en 'Waarde – Archeologie – 2' (Artikel 5)

Deze bestemmingen zijn conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap – 1' (Artikel 6)

Deze bestemming is, conform geldend bestemmingsplan, overgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten openheid en reliëf.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin tevens het risico op planschade is meegenomen. De ambtelijke kosten die de gemeente maakt komt voor rekening van initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten voor de gemeente volledig verzekerd.

Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Het wijzigingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Overijssel.

7.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt vooroverleg met het Waterschap Drents Overijsselse Delta niet noodzakelijk geacht.

7.2 Inspraak

PM

7.3 Zienswijzen

PM