direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Boxbergerweg 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op landgoed Zorgvliet aan de Boxbergerweg 2 in Olst, in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Ter plaatse bevindt zich een monumentaal landgoed met bijbehorende gebouwen, waaronder een landhuis met natuurgronden.

In het verleden bevonden zich direct achter het landhuis twee arbeiderswoningen. De woningen zijn inmiddels gesloopt maar kunnen op basis van het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" worden herbouwd. Daarbij geldt dat de woningen aaneengebouwd dienen te worden gebouwd.

Het voornemen bestaat om de twee woningen inderdaad te herbouwen, maar om deze vrijstaand en verder van het landhuis af te bouwen. Op deze manier blijft het landhuis in een open ruimte staan waarmee de monumentale status van het landhuis beter tot zijn recht komt. Het bouwrecht voor de twee woningen wordt vervolgens verplaatst naar twee ten oosten gelegen locaties binnen het landgoed. Tevens is het voornemen om de nog aanwezige bijgebouwen van de voormalige arbeiderswoningen te slopen en te vervangen door een kwalitatief hoogwaardig bijgebouw bij het landhuis. Het geheel wordt ten slotte landschappelijk ingepast.

Om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Olst-Wijhe heeft op 4 december 2020 aangegeven om, onder voorwaarden, in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) op 21 juni 2023 positief geadviseerd over de ontwikkeling van het landgoed. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling en toont aan dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de gronden behorende bij landgoed Zorgvliet en bevindt zich op circa 4,5 kilometer ten zuidoosten van de kern van Olst. Het plangebied ligt op de grens van de gemeente Olst-Wijhe en de gemeente Deventer. In figuur 1 en 2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Olst en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief aangeduid met de rode contouren. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0001.png"  
Figuur 1: Ligging plangebied ten opzichte van Olst (Bron: plattekaart.nl)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0002.png"  
Figuur 2: Ligging plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Boxbergerweg 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201)
  • regels (met bijlagen);
  • toelichting (met bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 2021. Het landgoed is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Landhuis', 'Natuur', 'Water' en 'Wonen'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Figuur 3 bevat een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe". Het plangebied is hierop aangeduid met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0003.png"  
Figuur 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Direct grenzend aan het landhuis zijn op basis van het geldende planologische regime twee woningen toegestaan. Deze woningen dienen aaneengebouwd te worden gebouwd. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van deze twee woningen op gronden die zich verder ten oosten van het landhuis bevinden. De woningen worden vrijstaand gerealiseerd op gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Op deze gronden ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het voornemen is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Voorliggende toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Het landgoed aan de Boxbergersweg 2 ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, direct ten noorden van de gemeente Deventer. Op het landgoed bevinden zich de gronden met bijbehorende bebouwing van landgoed Zorgvliet, bestaande uit een landhuis met bijgebouwen en twee historische erven. De geschiedenis van landgoed Zorgvliet gaat terug tot halverwege de achttiende eeuw. In deze periode bestaat het landgoed uit een katerstede genaamd Het Slief en het terrein heeft dan voornamelijk een agrarische functie. Het landhuis werd van 1870 tot 1883 gebouwd op de plaats van een oudere voorganger. Het landhuis is een rijksmonument. In figuur 4 is een afbeelding van het landhuis opgenomen. Achter het landhuis bevonden zich in het verleden een tweetal woningen die reeds zijn gesloopt. Tevens bevinden zich hier een vijftal opstallen, die te zien zijn in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0004.png"  
Figuur 4: Landhuis Zorgvliet (Bron: Wikimedia Commons)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0005.png"  
Figuur 5: Te slopen opstallen. Van linksboven naar rechtsonder: A+B, C, D, E (Bron: , PDOK, Eelerwoude)  


Het landgoed is in de loop der jaren veranderd van een zelfvoorzienend landgoed naar een landgoed waarin gewoond wordt. Het landgoed bevindt zich temidden van een landschap met zeer uiteenlopende beheertypen en landschapselementen. Het kleinschalige karakter is grotendeels behouden en hersteld. Dit heeft een landschap opgeleverd met bijzondere doorkijkjes, veel afwisseling en een hoge biodiversiteit.

In figuur 6 zijn historische kaarten van het landgoed opgenomen uit de jaren 1850 en 2000 opgenomen. Hierin is te zien dat het landhuis, de laan en vijver zich in 1850 reeds bevonden in het plangebied. De laan is de meest bepalende ruimtelijke structuurdrager waar zich in de loop der jaren de bebouwing heeft gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0006.png"  
Figuur 6: Historische kaarten plangebied van ca. 1850 (boven) en 2000 (onder) (Bron: Eelerwoude)  


Sinds het ontstaan van het landgoed vormt de laan van west naar oost de ruggengraat van het landgoed. Aan deze lijn zijn verschillende landschappelijke kamers ontstaan. Deze kamers worden gevormd door open ruimtes tussen de stevige groenstructuur.

Op het landgoed bevinden zich naast het hoofdgebouw nog een tweetal erven, betreffende twee boerderijen. Eén hiervan is de boerderij Het Slief. De andere ligt aan de oostkant van het landgoed ten noorden van de laan. Het Slief heeft meerdere opstallen zoals de oude boerderij, een kippenschuur, een schuur en een veestal. Het meer oostelijk gelegen erf is soberder wat opstallen betreft. Het gaat hier om een boerderij met een naastliggende schuur. Naar deze boerderij wordt vaak verwezen als het keuterboerderijtje. Tussen het Slief en de keuterboerderij ligt de hooiberg. Tot halverwege de jaren '90 stonden op deze locatie drie hooibergen. Deze stonden ver verwijderd van de boerderij in verband met brandgevaar. De hooiberg lijkt nu op 'zichzelf' te staan.

2.2.2 Voorgenomen plan

Het voornemen bestaat om de bouwrechten van de reeds gesloopte woningen te verplaatsen naar gronden ten oosten van het landhuis. Daarnaast is men voornemens om in de toekomst de nog aanwezige bijgebouwen te slopen en te vervangen door één hoogwaardig bijgebouw bij het landhuis in de vorm van een koetshuis c.q. orangerie. Deze zal worden gerealiseerd ter plaatse van de opstallen achter het landhuis. De vier bijgebouwen A t/m D zoals weergegeven in figuur 5 worden hiervoor gesloopt. De oppervlakte van het bijgebouw zal maximaal 150 m² bedragen en daarmee gelijk zijn aan de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen die zich hier momenteel bevindt. Het bijgebouw zal onderdeel uitmaken van de gronden van het landhuis en zal daarom worden voorzien van de bestemming 'Landhuis'.

Bovenstaand voornemen voor het bijgebouw is een toekomstig voornemen en wordt daarom middels een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkelingen die bij recht mogelijk worden gemaakt, te weten de bouw van de twee woningen.

Landhuis

Door de sloop van de twee woningen heeft het landhuis een meer open karakter gekregen, passend bij de monumentale status van het landhuis. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dit open karakter ook planologisch vastgelegd. Voor de veestal (E in figuur 5) bestaat het voornemen deze in toekomst te slopen en vervangende nieuwbouw toe te passen waarbij de locatie niet wijzigt. De gronden waarbinnen de veestal zich bevindt worden bestemd als 'Agrarisch met waarden' en voorzien van een specifieke aanduiding teneinde de bouw van de veestal mogelijk te maken.

Herbouw woningen

Om de nieuw te bouwen woningen in te passen in het landgoed, wordt een verband gelegd met de bestaande bebouwing. De nieuwe woning bij Het Slief legt de relatie tussen Het Slief en de hooimijt aan de zuidkant van de laan. Het bestaat uit een één volume, groots met een ander karakter als de andere gebouwen, dus geen landhuis, boerderijstijl, hooiberg, kippenschuur, maar juist een aanvullend gebouw op deze bestaande gebouwen. De vormgeving van de buitenruimte is eenvoudig en geeft vorm aan het 'gast-in-het-landschap'-principe. Dit betekent tuinelementen betrekken bij het volume van het huis, zoals een vlonder of een terras opgenomen in het bouwvolume. Het volume ligt dicht aan de as en kent aan de noordzijde een meer dichte gevel. In figuur 7 is het erfinrichtingsplan van woning 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0007.png"  
Figuur 7: Gewenste locatie woning bij Het Slief (Bron: Eelerwoude)  


De tweede woning staat in zijn eigen landschappelijke kamer. Dit gebouw mag een kloek volume zijn en ligt verder van de as van het landgoed af. Het landschappelijk kader om de woonplek wordt versterkt, waardoor de zichtlijn uit het huis gefilterd wordt. De landschapselementen zijn minder nutstuin-achtig en grover van vorm. In figuur 8 is het erfinrichtingsplan van woning 2 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0008.png"  
Figuur 8: Gewenste locatie woning op het oostelijke erf (Bron: Eelerwoude)  

Inrichtingsplan

Ten behoeve van het voornemen is een inrichtingsplan opgesteld, dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In het inrichtingsplan worden de landschapsmaatregelen die genomen zullen worden in het kader van de KGO benadering nader omschreven en wordt ingegaan op de locatie van de te realiseren woningen. Hiervoor zijn de volgende ontwerpuitgangspunten opgesteld:

  • Behoud en herstel van dragende bomenlaan;
  • Het Slief aanvullen met ingetogen bouwvolume dat te gast ligt in het landschap;
  • Hooiberg koppelen aan ensemble van Het Slief;
  • Versterking van (bio-)diversiteit op het landgoed.
  • Behoud van doorkijkjes, naar het omringende landschap en binnen het landgoed zelf.
  • Landschappelijke inpassing van nieuw te bouwen woningen is ondergeschikt aan de huidige landschappelijke structuur.

Het versterken en toekomstbestendig maken van de grove groenstructuur van het landgoed is de grootste landschappelijke tegenprestatie. In deze versterking speelt de as in de vorm van de laan de hoofdrol. Het geheel van zijtakken van deze laan in de vorm van boslobben, bomenrijen en watergangen wordt versterkt door het toevoegen van kleinere landschapselementen met kleine ruimtelijke impact, zoals een poel, akkerranden, heestergroepen en een graanakker. Het westelijk deel van het landgoed wordt opengesteld voor wandelaar, mede door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg aan de noordzijde. het perceel aan de oostzijde wordt verder ingericht als natuurlijk, kruidenrijk nat grasland met de aanleg van een nieuwe poel. Ten slotte wordt de landschappelijke ‘kamer’ waarin de westelijke woning is gepland versterkt door de aanplant van knotwilgen langs de sloot.

In figuur 9 is het overzicht van de ingrepen en KGO investeringen opgenomen. De te nemen KGO investeringen uit deze figuur bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Herstel bomenrij langs de laan;
  • Vernatting en aanleg poel;
  • Graanakkerland realiseren;
  • Openstelling verruimen.

Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4 en Bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0009.png"  
Figuur 9: Overzicht van ingrepen en KGO investeringen (Bron: Eelerwoude)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien er slechts wordt voorzien in de realisatie van twee woningen. Planologisch gezien is er daarbij slechts sprake van een verplaatsing en geen toevoeging van twee woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en - verordening

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In figuur 10 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0010.png"  
Figuur 10: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes.

Voor de generieke beleidskeuzes zijn met name de aspecten van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van belang. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.4 waar hier nader op wordt ingegaan. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied ligt binnen de ontwikkelingsperspectieven 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tevens is een deel van de gronden gelegen in het NNN (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0011.png"  
Figuur 11: Geldende ontwikkelingsperspectieven (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017).  

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

"Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland"

Rond het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn er goede kansen de kwaliteit van natuur, landschap en water te versterken door ontwikkeling van bestaande en nieuwe functies. Daarmee wordt enerzijds het natuurnetwerk versterkt en anderzijds de regionale economie.

Toetsing van de ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van twee woningen op het landgoed Zorgvliet. De woningen worden vrijstaand gerealiseerd. Met de ontwikkeling worden de mogelijkheden voor de bouw van twee woningen nabij het landhuis Zorgvliet wegbestemd, wat meer recht doet aan het monumentale karakter van het landhuis. De functie wonen is passend in het geldende ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Daarnaast worden met de ontwikkeling landschapsmaatregelen getroffen in het kader van de KGO. De landschapsmaatregelen variëren van de aanplant van gebiedseigen beplanting tot de realisatie van nieuwe wateroppervlakten zoals kleinschalige poeltjes. Dit sluit aan bij de doelstellingen uit het geldende ontwikkelingsperspectief 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het NNN'. Het voornemen is passend binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.

  • 3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de laag van agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.

Op basis van de vier lagen is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn. De stedelijke laag is in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien er voor dit plangebied geen specifieke uitgangspunten gelden.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied ligt deels binnen een dekzandvlakte- en ruggengebied en een beekdalen en natte laagtes-gebied. In figuur 12 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0012.png"  
Figuur 12: De natuurlijke laag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

“Beekdalen en natte laagtes”

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Toetsing van het voornemen aan de Natuurlijke Laag

Landgoed Zorgvliet ligt op een dekzandrug en is van oudsher al een landgoed. Het landschap waarin het landgoed ligt, kenmerkt zich door de verwevenheid van diverse landschappelijke elementen zoals bosjes, lanen, houtwallen en bebouwing. De essen zorgen voor kleine hoogte verschillen, glooiingen en openheid. Deze combinatie is typerend voor het hoeven- of kampenlandschap. Monumentale bomen, oude gebouwen en kleine hoogte verschillen zijn beelddragers in de landgoederen zone.

Binnen het in Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan zijn de gebiedskenmerken en de bijbehorende ontwerpuitgangspunten centraal gesteld. Het voornemen houdt daarmee in voldoende rekening met de geldende uitgangspunten zoals geformuleerd in de Natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de ligt in het Oude hoevenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0013.png"  
Figuur 13: Ligging plangebied in de laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Omgevingsvisie Overijssel).  

“Oude hoevenlandschap”

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

'Jonge heide- en ontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van de ontwikkeling aan 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Landgoed Zorgvliet ligt op een dekzandrug en is van oudsher al een landgoed. Het landschap waarin het landgoed ligt, kenmerkt zich door de verwevenheid van diverse landschappelijke elementen zoals bosjes, lanen, houtwallen en bebouwing. De essen zorgen voor kleine hoogte verschillen, glooiingen en openheid. Deze combinatie is typerend voor het hoeven- of kampenlandschap. Monumentale bomen, oude gebouwen en kleine hoogte verschillen zijn beelddragers in de landgoederen zone.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. De ontwikkeling versterkt deze juist aangezien wordt ingezet op het landschappelijk versterken van de laanstructuur en het open karakter van het landhuis. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de laag van het agrarisch cultuurlandshap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken. Ook ligt het plangebied in het 'IJssellinie inundatieveld', wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0014.png"  
Figuur 14: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans (Bron: Provincie Overijssel)  

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

In het voorliggende plan worden de planologische mogelijkheden voor twee woningen verplaatst naar andere gronden binnen het plangebied. Hiermee wordt het landhuis in planologische zin open gemaakt en blijft deze openheid behouden. De woonfunctie is passend in het gebied aangezien deze reeds aanwezig is. Het monumentale landhuis op landgoed Zorgvliet is een rijksmonument en een herkenbaar pand op deze locatie. De te nemen landschapsmaatregelen is het KGO worden gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken. Al met al kan worden geconcludeerd dat het hier gaat om een gebiedseigen ontwikkeling.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact relatief klein, aangezien de mogelijkheden voor de realisatie van twee woningen reeds aanwezig is. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast aan de hand van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken' zoals omschreven door de provincie Overijssel.

De te nemen KGO investeringen sluiten aan op het raamwerk, versterken de robuustheid van het netwerk op korte en langere termijn. De landschappelijke inpassing van beide woonhuizen zal ondergeschikt zijn aan de huidige groenstructuren, waarin de laan de hoofdrol speelt. Door middel van de architectuur van de woonhuizen zal een buiten gecreëerd worden waar de bewoners zich geborgen voelen en waar het creëren van een tuin-gevoel kan, zonder dat dit sterk aanwezig is in het landschap. Samengevat bestaan de investeringen uit de volgende onderdelen:

  • Herstel bomenrij langs de laan;
  • Vernatting en aanleg poel;
  • Graanakkerland realiseren;
  • Openstelling verruimen.

Voor een nadere beschrijving wordt verwezen naar Bijlage 1.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen

Door de realisatie van de twee wooneenheden, het vrijmaken van het landhuis, verwijderen van overtollige en landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het geheel worden er eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen bediend.

Conclusie
Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst. Onderdeel van deze structuurvisie is de visiekaart, waarop het plangebied onderdeel is van de zone 'Lommerijke landgoederen'.

Lommerijke landgoederen

De landgoederen zijn belangrijke dragers van het Overijsselse landschap. Toekomstbestendige exploitatie is van belang voor landgoedeigenaren. De instandhouding van de monumentale gebouwen, landschapselementen en (deels) publieke toegankelijkheid is belangrijk voor een toekomstbestendig landgoed. De gemeente Olst-Wijhe geeft ruimte aan herbestemming van gebouwen, daarbij is de kwaliteit van het landgoederenlandschap maatgevend.

Belangrijke pijlers voor de ontwikkeling van landgoederen:

  • Versterken van de economische vitaliteit van landgoederen door ruimte te geven aan ontwikkelingen om de kwaliteit in het landgoed te behouden en/ of te versterken. De gemeente biedt meer flexibiliteit voor het herbestemmen van vrijkomende gebouwen, transitie van gebouwen en nieuwe functies;
  • Creëren van een toekomstvisie voor een duurzame exploitatie van het landgoed;
  • Versterken van de kwaliteit van de landgoederen en herstellen van lanenstructuur;
  • Verbeteren van de toegankelijkheid en de beleefbaarheid van landgoederen en buitenplaatsen voor recreanten;
  • Versterken van de bereikbaarheid van de landgoederen met behoud van karakter.

De gemeente gebruikt de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Wanneer er negatieve effecten van een plan optreden voor de leefomgeving, kunnen er maatregelen noodzakelijk zijn om deze effecten te compenseren. Deze compensatie kan plaats vinden in natura (directe maatregelen) of door middel van een afdracht aan de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Het landgoed wordt aan de hand van de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' landschappelijk ingepast. Het plan leidt tot een kwaliteitsimpuls op en direct rond het erf. Het versterken en toekomstbestendig maken van de grove groenstructuur van het landgoed is de grootste landschappelijke tegenprestatie. In deze versterking speelt de as in de vorm van de laan de hoofdrol. Het geheel van zijtakken van deze laan in de vorm van boslobben, bomenrijen en watergangen wordt versterkt door het toevoegen van kleinere landschapselementen met kleine ruimtelijke impact, zoals een poel, akkerranden, heestergroepen en een graanakker. Verwezen wordt ook naar de beschrijving van de KGO-maatregelen zoals genoemd in het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan.

Het voornemen past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de Structuurvisie Olst-Wijhe.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

De Woonvisie 2016-2020 is in 2016 vastgesteld waarbij is gekozen voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Dit vraagt om variatie in aanbod, maar ook om flexibiliteit in bestemmingsplannen. De voorgenomen ontwikkeling is gericht op maatwerk en landschappelijke inpassing en sluit daarom goed aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Landgoed Zorgvliet op de Boxbergerweg 2 ligt op een dekzandrug en is van oudsher al een landgoed. Het landschap waarin het landgoed ligt, kenmerkt zich door de verwevenheid van diverse landschappelijke elementen zoals bosjes, lanen, houtwallen en bebouwing. De essen zorgen voor kleine hoogte verschillen, glooiingen en openheid. Deze combinatie is typerend voor het hoeven- of kampenlandschap. Monumentale bomen, oude gebouwen en kleine hoogte verschillen zijn beelddragers in de landgoederen zone.

Belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkelingen op dekzandruggen zijn:

  • De hoger gelegen ruggen ruimtelijk verdichten, doormiddel van bosjes, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (met gebiedseigen soorten, zoals eik en beuk);
  • Open houden van de essen en omkaderen met houtwallen;
  • Afwisseling van verdichting en openheid, zodat verrassende doorkijkjes ontstaan;
  • Perceel scheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, voegend naar de erven;
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Erven gaan vloeiend over in het landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige, grillige blokverkaveling, deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steil rand.
  • Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) op de ruggen plaatsen met aanleg van landschapselementen;

Voor ontwikkelingen op de dekzandruggen gelden de volgende ontwerpuitgangspunten:

  • Ontwikkeling van natuurlijke relatie tussen kavel en landschap door juiste toepassing van beplanting, indeling, volume en soort.
  • Zachte begrenzing van de kavels en vloeiende overgang naar het landschap.
  • Behoud en versterking van huidige doorkijkjes.
  • Verdichten van de ruggen en open houden van de essen.


Toetsing van het voornemen aan het LOP Salland

In het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan zijn de ontwerpuitgangspunten centraal gesteld voor het opstellen van de KGO-maatregelen en de landschappelijke inrichting van het geheel. Kortheidshalve wordt hier verwezen naar het inrichtingsplan. Op deze plek kan worden geconcludeerd dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het LOP Salland.

3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving (in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing is nader onderbouwd dat geen waarden worden aangetast)?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, wat overeenkomstig het provinciale beleid is. De toets aan dit 'KGO-beleid' is opgenomen in paragraaf 3.2.4 van deze ruimtelijke onderbouwing. De conclusie is dat met de gehele ontwikkeling daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid. Het plan past binnen het KGO-beleid en de relevante aspecten uit de Structuurvisie Olst-Wijhe en is uitgewerkt conform relevante principes zoals genoemd in het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. Hiertoe is door Eelerwoude een quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde resultaten en conclusies.

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, egel, konijn en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen

Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag wordt voor deze soort niet noodzakelijk geacht, mits gebruik wordt gemaakt van vleermuisvriendelijke verlichting.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De sloop van de schuur dient buiten het broedseizoen te gebeuren.

Amfibieën

Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor amfibieën niet noodzakelijk, mits er tijdens de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van rijplaten.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd.

Niet stikstof-gerelateerde effecten
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5,8 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Rijntakken". Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kunnen directe, niet stikstof-gerelateerde effecten, zoals geluid en de verstrooiing van licht, worden uitgesloten. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten
Om de stikstofgerelateerde effecten te beoordelen, is door Eelerwoude een onderzoek naar de stikstofdepositie van het voornemen uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder worden de belangrijkste resultaten en conclusies nader toegelicht.

De maximaal berekende stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden bedraagt voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Hierdoor kunnen significante gevolgen worden uitgesloten en geldt er geen vergunningplicht.

Houtopstanden
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt in het concreet begrensde Natuurnetwerk Nederland.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Binnen het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 2'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Met het voorliggende plan is geen van een overschrijding van deze onderzoeksgrenzen. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Landgoed Zorgvliet is aangewezen als (groen) Rijksmonument. In figuur 15 zijn de bouwwerken met een Rijksmonumentale status opgenomen. Met de voorliggende ontwikkeling worden de planologische mogelijkheden om twee woningen aan de achterzijde van het landgoed aan te bouwen verwijderd. Hiermee wordt planologisch verzekerd dat het landhuis zich als een open monument op het landgoed blijft presenteren, wat meer recht doet aan de monumentale status van het landhuis. De bouwrechten worden vervolgens verplaatst ten oosten van het landhuis. Eén vrijstaande woning op het landgoed met rijksmonumentale status gerealiseerd, de andere woning wordt hierbuiten gerealiseerd. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is betrokken bij de planvorming en heeft op 21 juni 2023 aangegeven akkoord te zijn met het voornemen, met bijbehorende landschapsmaatregelen en beeldkwaliteitsplan, zoals is beschreven in paragraaf 2.2.2. Ten slotte wordt opgemerkt dat ter plaatse van de karakteristieke gebouwen de bouwaanduidingen 'karakteristiek' conform het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan worden overgenomen.

Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0015.png"  
Figuur 15: Cultuurhistorische waarden in het plangebied (Bron: Atlas Leefomgeving)  

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan en Ruimtelijke Onderbouwing een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). De Stroomgebiedbeheerplannen en Overstromingsrisicobeheerplannen voor de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems en het Programma Noordzee (inclusief het programma Kaderrichtlijn Mariene Strategie) zijn een bijlage bij het NWP. In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico’s.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2022-2027, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl.


Waterschapsbelangen Boxbergerweg 2

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is, zie Bijlage 4. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Binnen het bestemmingsplan wordt planologisch niet voorzien in de toevoeging van wooneenheden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m². Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem;
  • Geluid;
  • Luchtkwaliteit;
  • Externe veiligheid;
  • Geur;
  • Bedrijven en milieuzonering;
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • Leidingen;
  • Verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is ter plaatse van de te realiseren woningen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Locatie west nabij Boxbergerweg 8

  • de bovengrond (BG - west) is zeer licht verontreinigd met kwik;
  • de ondergrond (OG - west) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium, cadmium en zink.

Locatie oost nabij Boxbergerweg 10

  • de bovengrond (BG I - oost en BG II - oost) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG- oost) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 11) is (zeer) licht verontreinigd met barium, nikkel en zink.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanherziening en nieuwbouwplannen op beide terreindelen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

5.3.2 Wegverkeerlawaai

De te realiseren woningen liggen op minimaal 300 meter van de Boxbergersweg. De wettelijke geluidszone van deze weg is, op basis van de Wgh, 250 meter. Aangezien de woningen buiten de wettelijke geluidszone liggen, kan ter plaats van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden verwacht in het kader van wegverkeerslawaai.

5.3.3 Railverkeerlawaai

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen. Het aspect railverkeerlawaai is dan ook niet aan de orde.

5.3.4 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gezoneerde industrieterreinen. Het aspect 'industrielawaai' kan dan ook achterwege blijven. Voor milieuhinder van individuele bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 5.7 Bedrijven en milieuzonering.

5.3.5 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Externe werking

Met het voorgenomen plan worden twee woningen gebouwd die planologisch reeds zijn toegestaan. Het plan heeft nauwelijks tot geen toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) stikstofdioxide (NO2). Het plan is in Niet in Betekenende Mate.

5.4.2 Interne werking

Van belang is uit oogpunt van een goede ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen veebedrijven. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

5.4.3 Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate. De Luchtkwaliteit ter plaatse is geschikt voor het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.5.2 Onderzoek

De te realiseren woningen betreffen gevoelige functies in het kader van externe veiligheid. Om in beeld te brengen of nabij het plangebied relevante risicobronnen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022001084-0201_0016.png"  
Figuur 16: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)  

In of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich twee risicovolle inrichtingen. De te realiseren woningen bevinden zich buiten de bijbehorende plaatsgebonden risicocontour. Verder ligt op circa 420 meter ten westen van het plangebied een hoogspanningsleiding van 110 kV. Hierbij hoort een indicatieve zone van 2x 75 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten.

Plaatsgebonden risico

De te realiseren woningen liggen niet binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het voornemen leidt niet tot een toename van het groepsrisico, aangezien er geen sprake is van de planologische toevoeging van woningen. Er zijn reeds twee woningen toegestaan.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.6.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is het plangebied gelegen buiten de bebouwde kom. De meest nabijgelegen locaties waar zich op grond van het planologisch regime een agrarisch bedrijf kan bevinden zijn gelegen aan de Boxbergerweg 8 en Boxbergerweg 14. Dit betreffen grondgebonden agrarische bedrijven waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt (uitgaande van artikel 14, lid 2 en 3 van de Wgv). In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen intensieve veehouderijen.

De afstand tussen de te realiseren woningen en bovengenoemde agrarische bedrijven bedraagt minimaal 80 meter. Daarnaast ligt de woonbestemming waar de twee woningen momenteel mogen worden gebouwd op een kortere afstand van het agrarische bedrijf aan de Boxbergerweg 8. Daarom wordt aangenomen dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mag worden verwacht ten aanzien van het aspect geur.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  


Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (een extra woning) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen.

5.7.2 Doorwerking in het plan

Het plan is gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies betreffen de twee agrarische bedrijven die in paragraaf 5.6.2 reeds zijn benoemd. Indien het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt voor agrarische bedrijven een grootste afstand van 30 meter voor geluid. De te realiseren woningen liggen hier ruim buiten. Hiermee kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mag worden verwacht.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In paragraaf 5.5 is reeds ingegaan op de hoogspanningsleidingen en eventuele buisleidingen. Hieruit is gebleken dat er geen boven- en/of ondergrondse leidingen zijn die eventueel een belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.10 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.

Op basis van de kencijfers van het CROW geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. Zoals in paragraaf 2.2.2 is te zien is er per woonperceel meer dan voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in de parkeerbehoefte bij de woningen.

Voor een vrijstaande woning in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe geldt een verwachte verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning. De verkeerssituatie verandert vrijwel niet ten opzichte van de bestaande situatie. Het verkeer zal via een nieuwe laan worden ontsloten op de Boxbergerweg. Deze weg is van ruim voldoende omvang om de beperkte verkeersgeneratie vanuit het plangebied veilig en eenvoudig af te wikkelen.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels;
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn de algemene bouwregels beschreven, die voor hele plangebied gelden. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over afwijkende en bestaande maten opgenomen. tevens wordt in de algemene bouwregels ingegaan op herbouw van woningen en parkeren.

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent strijdig gebruik opgenomen. Tevens wordt hierbij ingegaan op het parkeren van voertuigen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Het gaat over het toestaan van mantelzorg, vergroten van Sallandse boerderijvormen, herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen en kleinschalige windenergie.

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, die erin voorzien dat bepalingen in het plan op ondergeschikte punten kunnen worden gewijzigd. Het gaat over het splitsen van karakteristieke panden, de realisatie van een woning in een karakteristiek bijgebouw, het verwijderen van de bestemming archeologie en de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen.

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Ter plaatse van de agrarische gronden rondom het landhuis en de te realiseren woningen is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' opgenomen. De regels behorende bij deze bestemming zijn conform het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" overgenomen in dit bestemmingsplan. De te behouden veestal is in de nieuwe situatie tevens gelegen in deze bestemming. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veestal opgenomen.

Artikel 4 Landhuis

Het landhuis is in overeenstemming met de huidige situatie bestemd als 'Landhuis'. De woonbestemming die in het huidige planologische regime tegen deze bestemming aan ligt is verwijderd, waardoor deze bestemming wordt omringd door agrarische gronden.

Deze gronden zijn bestemd voor de instandhouding van landgoederen met landhuizen alsmede voor het wonen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen', daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;

De bijgebouwen behorende bij de voormalige twee woningen achter het landhuis zijn tevens van deze bestemming voorzien. Het voornemen is om de bijgebouwen in de toekomst te slopen en te vervangen door één bijgebouw. Hiertoe is in de bouwregels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee nieuwbouw van bijgebouwen tot 150 m² is toegestaan, met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.

Artikel 5 Natuur

Binnen het plangebied bevinden zich gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. De regels behorende bij deze bestemming wijzigen niet ten opzichte van de bestaande situatie. De regels zijn daarom conform het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" overgenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 6 Water

Binnen het plangebied bevinden zich gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Water'. De regels behorende bij deze bestemming wijzigen niet ten opzichte van de bestaande situatie. De regels zijn daarom conform het "Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe" overgenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 7 Wonen

De te realiseren woningen zijn bestemd als 'Wonen'. Hierbij geldt een bouwvlak voor de gehele bestemming. Tevens behoort het nieuwe bijgebouw en de omliggende tuinen bij de woningen bij de bestemming 'Wonen'.

De gronden zijn met name bestemd voor het wonen, kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

In de bouwregels zijn bepalingen voor het bouwen van bouwwerken opgenomen. Deze regels zijn conform het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe’ overgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het inrichtingsplan (Bijlage 1). Per woning is een aparte verplichting opgenomen voor het uitvoeren van de landschappelijke inpassing op dat betreffende perceel. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen waarmee onder voorwaarden in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan andere (gelijkwaardige) landschapsmaatregelen kunnen worden getroffen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

De dubbelbestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan opgenomen ter plaatse van een gedeelte van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

Deze dubbelbestemmingen is conform het nu geldende bestemmingsplan opgenomen ter plaatse van een gedeelte van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook is het voorliggende plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta en met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder 6 weken ter inzage heeft gelegen.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.