direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijhe, Beatrixlaan 2-32
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Salland Wonen heeft de wens uitgesproken haar woningbezit in Wijhe te verduurzamen en vernieuwen. Dit betreft merendeels groot onderhoud van de bestaande bebouwing, maar daarnaast ook een deel nieuwbouw. Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van de Beatrixlaan 2 tot en met 32 in Wijhe. De huidige 16 duplexwoningen zijn verouderd en worden gesloopt. Daarvoor in de plaats worden 22 nieuwe woningen gerealiseerd.

Het vigerende bestemmingsplan laat de beoogde ontwikkeling op deze locatie niet toe. Om het plan alsnog mogelijk te maken, moet het bestemmingsplan herzien worden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan te kunnen aantonen, zijn in het kader van het bestemmingsplan een aantal onderzoeken verricht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt net buiten het historische dorpscentrum van Wijhe, in de wijk 'Broekslag'. Op de onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied in Wijhe weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0001.png"

Globale ligging van het plangebied in Wijhe, aangegeven met de blauwe stip (Bron: PDOK Viewer)

De Beatrixlaan ligt net buiten het historische dorpscentrum van Wijhe. Aan de west-zijde grenst het plangebied aan de Langstraat, wat de belangrijkste winkelstraat van Wijhe is en tevens het historische dorpslint. De ligging van het plangebied ten opzichte van het centrum van Wijhe is in navolgende afbeelding weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0002.png"

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van het centrum van Wijhe (Bron: Stedenbouwkundig plan, SAB)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Wijhe

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan "Wijhe", welke op 16 februari 2009 is vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan kennen de gronden van onderhavig plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen – Woongebouw' en 'Tuin'.

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, met daarop het plangebied globaal in rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Wijhe", plangebied globaal met rood omlijnd (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen – Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woongebouwen en, voor zo het te begane grond betreft, voor maatschappelijke voorzieningen, met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, speel- en parkeervoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding. Binnen de aangegeven bouwvlakken geldt een bouw- en goothoogte van zes meter.

De voor 'Tuinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin ten dienste van de aangrenzende bestemming 'Wonen', met daarbij behorende bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen. Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de bouw-hoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen.

Parapluplannen

Naast het bestemmingsplan "Wijhe" geldt ter plaatse ook het thematische bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren". Dit parapluplan voorziet in een regeling voor het onderwerp parkeren. Hierin zijn de parkeernormen vastgelegd.

Tevens valt de locatie binnen de grenzen van het bestemmingsplan "archeologie". Dit parapluplan borgt de Beleidsnota Archeologie, waarin beschreven is hoe de gemeente omgaat met de bekende en de mogelijke archeologische waarden. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. . Binnen dit parapluplan wordt het plangebied aangeduid met 'Waarde – Archeologie – 1'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van te verwachte archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde in de bodem). Bij bodemingrepen van meer dan 100 m2 en dieper dan 50 cm dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn.

Tot slot maakt het plangebied onderdeel uit van het bestemmingsplan "Waardevol dorpsgezicht historisch hart van Wijhe". De planlocatie heeft de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Voor gronden met deze aanduiding gelden specifieke regels omtrent de toegestane bouwhoogte. De toegestane bouwhoogte is afhankelijk van (en staat in verhouding tot) de Wijhese molen aan de Molenbelt.

Het voorgenomen plan is in strijd met het geldende juridisch-planologisch kader, aangezien de gewenste nieuwbouw voor een deel buiten het bouwvlak wordt gebouwd en de nieuwbouw hoger wordt dan het bestemmingsplan toestaat. Ook is het plan op onderdelen in strijd met de bestemming. Het plan voorziet namelijk in vier grondgebonden woningen, waar het vigerende bestemmingsplan ter plaatse enkel woningen in woongebouwen toestaat. Daartoe is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijk beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de resulta-ten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie en planbeschrijving

2.1 Beschrijving van het plangebied

Ontstaansgeschiedenis Wijhe

Het dorp Wijhe is ontstaan in de middeleeuwen, toen rond de kerk en aan de Lang-straat de eerste niet-agrarische bebouwing werd ontwikkeld. De Langstraat is één van de oudste bebouwingslinten in Wijhe en is goed bewaard gebleven. Tevens is op de kadastrale kaart van Wijhe uit het begin van de vorige eeuw te zien dat, naast de Langstraat, met name bebouwing gelegen was aan de Kerkstraat, de Dijk en de Jakke. Die historische structuur is momenteel nog duidelijk herkenbaar.

Vanuit deze oorspronkelijke kern is Wijhe vervolgens gegroeid langs de Enkweg en de oude Nieuwendijk. Deze linten in het verlengde van de Langstraat zijn de oudste doorgaande verbindingen met de omliggende kernen. Deze historische wegenstructuur is op de huidige kaart van Wijhe nog altijd te herkennen. Het centrum van de kern Wijhe is rondom deze straten gevormd. Kenmerkend zijn de gesloten straatwanden langs de oudste wegen, de Langstraat en de Jakke, en de voornamelijk vrijstaande bebouwing langs de andere historische straten.

Halverwege de 19e eeuw is een spoorlijn aangelegd, waardoor de Stationsweg een belangrijke ontsluitingsweg werd. De komst van het spoor resulteerde in een stop van de groei in oostelijke richting. Wijhe ontwikkelde zich in de richting van de IJssel, waardoor het een langwerpige structuur kreeg. Uiteindelijk is het spoor aan de zuid-kant van de Raalterweg overgestoken en is het dorp ook in oostelijke richting gegroeid. Dat is de reden dat Wijhe tegenwoordig een asymmetrische structuur kent, met een dorpscentrum dat niet in het midden ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0004.png"

Uitsnede van de topografische kaart van Wijhe (Bron: Topografische dienst)

Het plangebied

Het plangebied grenst aan de achterzijde van de bebouwing aan de Langstraat, het historische dorpslint van Wijhe. De oude kern, waar de Langstraat onderdeel van uitmaakt, ligt hoger dan de omliggende straten. Hierdoor bevindt zich een hoogteverschil aan de westkant van het plangebied.

De huidige bebouwing aan de Beatrixlaan is gerealiseerd in de wederopbouwperiode. Er zijn drie blokken van ieder acht duplexwoningen gesitueerd en reguliere rijwoningen. De twee blokken met duplexwoningen in het plangebied zijn van lage technische kwaliteit. In de onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie ter plaatse van het plangebied weergeven. De foto links laat het plangebied aan de Beatrixlaan zien vanuit noordelijke richting en de foto rechts vanuit het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0005.png"

Impressies huidige situatie Beatrixlaan (Bron: Google Maps)

2.2 Planbeschrijving

De initiatiefnemer is voornemens het plangebied te herontwikkelen. De huidige zestien duplexwoningen worden gesloopt en vervangen door achttien appartementen en vier grondgebonden woningen. SAB heeft voor deze locatie een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt (Bijlage 1). De appartementen worden levensloopbestendig. De rijwoningen zijn geschikt voor starters, alsmede eenvoudig aanpasbaar voor ouderen die langer thuis blijven wonen, zogenaamde 'buitengewoon thuis woningen'. De schaalgrootte van achttien appartementen is gekozen om de realisatie van appartementen- complexen met lift mogelijk te maken. Appartementen met lift zijn wenselijk als gevolg van de vergrijzing van de samenleving. Hierdoor is actuele behoefte aan levensloopbestendige woningen. In navolgende afbeelding is de toekomstige situatieschets weergeven. In het noorden van het projectgebied liggen de duplexwoningen. In de zuidelijke helft van het plangebied liggen de vier grondgebonden rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0006.jpg"

Plattegrond toekomstige situatie (Bron: Stedenbouwkundig ontwerp, SAB)

Het toekomstige appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen. Deze appartementen zijn in het noorden gesitueerd, om zo aan te sluiten op de bestaande omgeving. Aan deze kant van het projectgebied is namelijk reeds bebouwing van grotere schaal aanwezig. Om toch aansluiting te vinden op de dorpse schaal, wordt het appar- tementencomplex ter plaatse van de entree visueel in tweeën gedeeld.

In het zuidelijke deel van het projectgebied is gekozen voor grondgebonden rijwoningen. Deze woningen bestaan uit één bouwlaag met een steile kap. De twee hoekwoningen krijgen een hoger accent. Dit bouwvolume is gekozen om een goede aansluiting te krijgen op de directe omgeving. Een impressie van de bouwmassa's en de aansluiting op de naaste omgeving zijn geïllustreerd in onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0007.png" Impressie toekomstige bouwmassa (Bron: Stedenbouwkundig ontwerp, SAB)

Parkeren

Het woningprogramma is door SallandWonen, in overleg met de gemeente Olst- Wijhe, vastgesteld op 22 woningen. Momenteel zijn ter plaatse 16 sociale huurwoningen gelegen. Aangezien de gemeentelijke parkeernorm voor deze categorie woning 1,6 is, betreft de actuele parkeerbehoefte 25,6 parkeerplaatsen. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de huidige situatie voldoende parkeerruimte voor deze woningen aanwezig is.

In de toekomstige situatie worden per saldo zes woningen toegevoegd. Binnen het projectgebied dient in de parkeerbehoefte voor deze woningen te worden voorzien. Dit betekent een toevoeging van 9,6 parkeerplaatsen. Door de aanleg van een nieuwe inrit, vervalt één reeds bestaande parkeerplaats. Afgerond zijn in totaal dus elf extra nieuwe parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden ingepast met haaks- en langsparkeren aan de Beatrixlaan. De verdere verkeerskundige uitwerking wordt afgestemd op het bouwplan en een eventuele toekomstige herinrichting van de Beatrixlaan. In onderstaande afbeelding wordt de gewenste verkeerskundige situatie globaal weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0008.png"

Impressie toekomstige bouwmassa (Bron: Stedenbouwkundig ontwerp, SAB)

Groen

De meest noordelijke deel van het appartementencomplex ligt op iets grotere afstand van de Beatrixlaan. Hierdoor komen de reeds aanwezige beeldbepalende bomen beter tot hun recht in het straatbeeld. Het gebied achter het appartementencomplex en de woningen wordt gebruikt voor tuinen, bergingen en de ontsluiting van de bergingen en een drietal kavels aan de Langstraat. Het gebied achter het appartementencomplex is semi-openbare ruimte en de inrichting hiervan vindt op dusdanige wijze plaats dat dit het groene karakter van het terrein ondersteunt. Ook wordt een kwalitatief goede groene inpassing van het appartementengebouw gerealiseerd door tuinen en groenstroken langs de Beatrixlaan te realiseren.

Klimaatadaptatie

Bij de uitwerking van het ontwerp voor de gebouwen en de terreininrichting wordt rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering. Middels een 'quick scan Klimaat' is gekeken naar mogelijke kansen en uitdagingen voor de locatie, alsook naar een mogelijke groene inrichting van de buitenruimte (Bijlage 2). Op stedenbouwkundig schaalniveau is het belangrijk de hoeveelheid dichte verharding te beperken. Ook wordt de aanleg van groene daken aanbevolen. Deze maatregelen verminderen de wateroverlast na zware regenbuien, gaan hittestress tegen en vergroten de groenbeleving. Daarnaast zal bij de verdere uitwerking van het groen gekeken worden naar specifieke soortkeuze, om de biodiversiteit te vergroten. De aanbevelingen uit de quickscan zijn deels ook op het gebied van de uiteindelijke architectonische uitwerking van het ontwerp. Een klimaatadaptief en natuurinclusief ontwerp integreert mogelijk verticaal groen en nestvoorzieningen. Tot slot zijn de woningen minimaal bijna energieneutraal (BENG) en wordt gebruik van duurzame materialen gestimuleerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Met voorliggend plan worden de vigerende bestemmingsplannen herzien. Het plan wordt daarmee tevens geacht in overeenstemming te zijn met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, dat in dit hoofdstuk kort wordt behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de ver- schillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kun- nen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Het plan raakt geen belangen die in strijd zijn met het NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans: NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het gestelde in de SVIR en het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening. Onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat tot het bestaand stedelijk gebied moet worden gerekend, volgt uit artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van twaalf woningen of meer wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In alle gevallen geldt dat de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling onder- bouwd moet worden. In de motivering van het bestemmingsplan wordt de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het licht geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en wordt de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik onderbouwd. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikke- ling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn daarbij bepalend voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling.

Gelet op jurisprudentie en het feit dat het voorgenomen plan ruimte biedt aan 22 woningen, is voorliggende ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Daarom is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking5 doorlopen (Bijlage 3). De resultaten uit deze toets worden in deze paragraaf beknopt uitgewerkt.

Kwantitatieve behoefte

Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling binnen de gemeente Olst-Wijhe en het feit dat de huidige plancapaciteit in de regio West-Overijssel onvoldoende kan voor- zien in de woningvraag, wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de kwantitatieve woningbehoefte van het marktgebied.

Kwalitatieve behoefte

Gelet op de kwalitatieve huishoudensontwikkeling met bijbehorende woonwensen kan gesteld worden dat het plan met haar dorpse woonmilieu en programma aansluit bij de demografische ontwikkelingen en wensen in de gemeente Olst-Wijhe. De voorgenomen ontwikkeling voorziet immers in woningen geschikt voor starters en ouderen. Zo wordt ingespeeld op een mix van jongeren en ouderen en is er aandacht voor levensloopbestendigheid. Al met al wordt zo een bijdrage geleverd aan de volkshuisvestelijke ambitie om woonmilieus te realiseren voor een gemixte doelgroep. Tevens draagt het plan bij aan een kwaliteitsimpuls van de omgeving en doet zich de kans voor om het draagvlak voor het voorzieningenniveau te vergroten. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van het marktgebied.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Wijhe. Momenteel is het plangebied ingericht als woongebied met daarop twee verouderde woongebouwen met in totaal 16 woningen. De omgeving van het plangebied wordt vrijwel volledig gevormd door woningen en andere bebouwing/stedelijke functies. Dit tezamen maakt dat, gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied, wordt geconcludeerd dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt.

Bovendien kan gezien de heersende functies in de omgeving van het plangebied en het karakter van de beoogde ontwikkeling gesteld worden dat de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie past. De woningen geschikt voor starters en ouderen sluiten aan bij de bestaande woonomgeving. Daarnaast wordt de ontwikkeling ruimtelijk gezien ingepast in de ruimtelijke structuren van de omgeving, door onder andere qua schaal en uitstraling aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving.

Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. Het plan voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt het plan als haalbaar geacht voor wat de betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en- verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel (laatste actualisatie is op 15 december 2021 geconsolideerd vastgesteld) is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de Wro. De omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit). De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn (sociale kwaliteit) met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid).

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast zet de provincie Overijssel in op de sociale kwaliteit. Dit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. In de Omgevingsvisie ligt de focus ten aanzien van sociale kwaliteit op het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is op- gesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.

Wat betreft wonen zet de provincie in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Voor het realiseren van de opgave voor nieuwbouw en herstructurering is naast een sterke gemeentelijke regie, regionale afstemming nodig, omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd. De provincie ziet hierin voor zichzelf een rol weggelegd en zal erop toezien dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn.

De provincie voorziet een afname van groei van de bevolking en wijzigingen in de sa- menstelling van de bevolking (vergrijzing, huishoudensverdunning). Gemeenten zullen in gemeentelijke woonvisies moeten aangeven hoe zij in een teruglopende woningbouwmarkt, de regie voeren om de woningvoorraad ook in de toekomst te laten aansluiten op de behoeften van hun inwoners. De provincie stelt geen rechtstreekse eisen aan woonvisies, maar wel aan de onderbouwing van bestemmingsplannen die voor- zien in nieuwe woningbouwlocaties. In die onderbouwing spelen gemeentelijke woonvisies een wezenlijke rol vanwege hun functie voor integrale afweging van woningbouwontwikkelingen.

In de Omgevingsverordening is het provinciale belang voor concentratie en een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik vastgelegd. Dit betekent dat bestemmingsplannen uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen voorzien om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarbij komt dat stedelijke ontwikkelingen met een extra ruimtebeslag enkel buiten bestaand bebouwd gebied kunnen voorzien indien er in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door her- structurering en/of transformatie én dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing

Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsvisie en –verordening heeft uitgewezen dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Binnen de stedelijke laag worden diverse gebiedstypen onderscheiden. In de Catalogus Gebiedskenmerken heeft de provincie kenmerken, ontwikkelingen en ambities voor de gebiedstypen uitgewerkt. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'woonwijken 1955 - nu'. Binnen 'woonwijken 1955 - nu' geldt beleid dat ontwikkelingen naar aard, maat en karakter in het grotere geheel moeten passen. De ontwikkelingen mogen als onderdeel van de omgeving wel herkenbaar zijn.

Verder behoort het plangebied binnen de 'Natuurlijke laag' tot de gebiedskenmerken van 'oeverwallen'. De provincie zet hier in op ontwikkelingen die bijdragen aan het be- ter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisse- ling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt. Aangezien met voorliggend plan de landschapsstructuur wordt gerespecteerd, vormt dit geen belemmering voor de uit- voerbaarheid van het plan.

Tevens ligt onderhavig plangebied in een intrekgebied. Intrekgebieden leveren grond- water voor de drinkwatervoorziening. Ter plaatse van deze gebieden zijn geen functies toegestaan die een risico op grondwaterverontreiniging meedragen. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling die qua aard en schaal past

binnen de karakteristieken van de omgeving. De woningbouw vormt geen risico voor de drinkwatervoorziening.

3.2.2 Conclusie

Dit plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie'

Op 4 december 2017 heeft de raad de Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025.

Aan de basis van de visie ligt het behoud en versterken van de identiteit (kernkwaliteiten) van het unieke Sallandse landschap aan de IJssel. Met de landgoederen en dorpen tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. De structuurvisie bevat een aantal strategische doelen voor de gemeente, waaronder:

  • Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling;
  • Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Hiermee speelt de structuurvisie ook in op ontwikkelingen als vergrijzing, leegstand en veranderende behoeftes van inwoners en ondernemers. Speciale aandacht is in de Structuurvisie Olst-Wijhe uitgegaan naar de verkeerssituatie Olst. Na een verdiepend en verbreed onderzoek is gekozen voor het verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid door het scheiden van langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer. En het spreiden van langzaam verkeer over meerdere spoorkruisingen.

Ten aanzien van de visie op wonen heeft de gemeente de volgende doelstellingen ge- formuleerd:

  • Maximaal benutten van de ontwikkelruimte voor woningbouw, voortkomend uit de regionale woningbouwafspraken (circa 500 woningen);
  • Realiseren van woningen voor de lokale behoefte (met name voor ouderen en jon- geren);
  • Toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad;
  • Inzetten op duurzame woningen om daarmee tevens het duurzaamheidsprofiel te versterken;
  • Beheer en inrichting openbare ruimte uitvoeren met duurzame materialen, kwalita- tief hoogwaardig en passend bij de identiteit van het dorp;
  • Kwaliteitsimpuls voor de dorpsentrees en randen;
  • Waarborgen van de waterveiligheid en beperken van wateroverlast.

Toetsing

Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke woonwensen. Door binnen de dorpscontouren te bouwen, wordt de ontwikkelruimte voor woningbouw optimaal benut. Het plan draagt met de realisatie van nieuwe levensloopbestendige woningen bij aan het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad en speelt in op de lokale behoefte door te bouwen voor starters en ouderen. Door de groene invulling van de openbare ruimte in het plangebied, wordt aangesloten op de dorpsidentiteit. Daarnaast is in het ontwerp aandacht besteed aan (en onderzoek gedaan naar) de aspecten water, klimaatadaptatie en duurzaamheid.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

De gemeentelijke woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 is op 14 maart 2022 vastgesteld en heeft een hoofddoelstelling die luidt: “Ontwikkelen van een toekomstbestendige eigen- zinnige woongemeente waar we onze inwoners in staat stellen om goed te kunnen wonen”. Daarnaast is de ambitie uitgesproken dat in de komende tien jaar de woning- voorraad toeneemt met 1000-1200 woningen. De doelstellingen en ambities dienen bereikt te worden aan de hand van vier pijlers, te weten:

  • a. Forse uitbreiding van het woningaanbod: We zetten in op extra woningbouw de ko- mende jaren, vooral rond de kernen Olst en Wijhe. Voor het dorp Wesepe liggen er ook kansen op extra nieuwbouw. Daarnaast passen we in de andere kernen maatwerk toe in afstemming met de betreffende kernen.
  • b. Goede mix van doelgroepen en woningtypen: Differentiatie in de wijken, buurten en kernen is van groot belang voor de leefbaarheid. Dit willen we bevorderen door gerichte nieuwbouw en vernieuwing om daarmee de sociale samenhang te vergroten.
  • c. Duurzaam, klimaat adaptief en natuur inclusief: We willen onze woningen en woonomgeving inrichten die past bij de uitdagingen van deze tijd. Daarbij maken we on- der andere gebruik van de ervaringen die we in de wijk Olstergaard opdoen.
  • d. Sociaal en inclusief. Meedoen aan de samenleving, een samen redzame gemeenschap en aanvullende ondersteuning aan iedereen die dat nodig heeft staan centraal. Door aandacht voor leefbaarheid in de kernen en wijken en het bevorderen van ontmoeting in de directe woonomgeving kan inclusie worden versterkt.

De woonvisie richt zich, naast op de eigen inwoners, met name op starters en senioren. Olst-Wijhe wenst een inclusieve gemeente te zijn, met een gevarieerd woningaanbod die daar op aansluit. Dit draagt bij aan het draagvlak voor een divers voorzieningenaanbod.

Daarnaast heeft de gemeente ook de ambitie om in te zetten op circulair bouwen, duurzaamheid en klimaatadaptatie. Zowel bij nieuwbouw, bestaande bebouwing en herinrichting van de openbare ruimte.

Toetsing

Het onderhavig project is in lijn met de gemeentelijke wensen, zoals geformuleerd in de woonvisie. Met voorliggend plan worden per saldo zes woningen toegevoegd aan de kern Wijhe. De ontwikkeling richt zich op starters en senioren, doelgroepen die speciale aandacht krijgen in de gemeentelijke woonvisie. Daarnaast voorziet het project in levensloopbestendige woningen en buitengewoon thuis woningen, waarmee gehoor wordt gegeven aan de speciale wens van de gemeente om een gedifferentieerde woningvoorraad te creëren die zoveel mogelijk levensloop geschikt is. In het stedenbouwkundig plan is specifiek aandacht voor de groene invulling van het projectgebied, met oog voor de ruimtelijke kwaliteit. Tot slot is middels een quick scan klimaat gefocust op een duurzame invulling van de woonomgeving. De voorgenomen ontwikkeling is dus in lijn met alle vier de pijlers en daarmee met de hoofddoelstelling uit de gemeentelijke woonvisie.

3.3.3 Conclusie

Dit plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

3.4 Conclusie

De gewenste ontwikkeling, zoals beschreven in deze toelichting, past in het beleid op zowel landelijk-, provinciaal-, regionaal als gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. In dit hoofdstuk is beschreven wat de gevolgen van dit plan kunnen zijn op die aspecten en is een planologische verantwoording gegeven. Ook is er een watertoets opgenomen.

4.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: C- en D-lijst) staat of sprake is van m.e.r.-plicht of een (vormvrije) m.e.r.- beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0009.png"

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D- drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelwaarden zijn namelijk indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarden blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling.

Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag dus via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. Dit ziet op de besluiten op grond waarvan de activiteit direct kan worden uitgevoerd.

  • In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Het bevoegd gezag mag de m.e.r.-beoordelingsprocedures ook overslaan en direct de m.e.r.-procedure volgen.
  • Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld, moet een planMER worden opgesteld.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling maakt de realisatie van maximaal 22 woningen mogelijk. Gelet op de omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarden (minder dan 2.000 woningen en minder dan 100 hectare), en de ligging van het plangebied worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. In het kader van het voorliggende plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 4). De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer.

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Natuur (gebiedsbescherming)   Het uitgevoerde natuuronderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op het nabij gelegen Natura 2000 gebied niet aan de orde zijn. Hiermee
worden geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Natuur (soortenbescherming)   Het soortenmanagementplan wijst uit dat de plannen mogelijk negatieve effecten hebben voor beschermde soorten. Voor deze soorten zijn in het kader van de verkregen ontheffing maatregelen voorgeschreven waarmee deze zoveel mogelijk worden beperkt. Hiermee zijn de negatieve effecten op zijn hoogst minimaal. Dit effect kan zeker niet als een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu
worden gekwalificeerd.  
Verkeer   De beoogde ontwikkeling heeft een beperkte ver- keersaantrekkende werking en kan zonder proble- men worden afgewikkeld op de bestaande wegen. Er worden geen afwikkelingsproblemen verwacht. Gezien voorgaande worden wat betreft verkeer
geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Geluid   Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking. Hiermee zou sprake kunnen zijn van een toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. De toename van het verkeer op de aangrenzende 30 km/uur weg Beatrixlaan is echter
ruim minder dan 40% ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit. Daarmee zijn negatieve (milieu)effecten uitgesloten.  
Lucht   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke
verslechtering.  
Archeologie   Middels een uitgevoerd archeologisch onderzoek en een dubbelbestemming 'Archeologie', kan in ie- der geval worden uitgesloten dat sprake zal zijn van
een belangrijk nadelig milieueffect.  

De uitkomst van de uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstan- digheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren.

De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij het realiseren van een nieuwe functie moet vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, medebepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieu- categorie.

Richtafstand   Milieucategorie  
10 m   1  
30 m   2  
50 m   3.1  
100 m   3.2  
200 m   4.1  
300 m   4.2  

De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gemengde gebieden zijn gebieden met functiemenging.

Toetsing

Voorliggend plan maakt de realisatie van maximaal 22 woningen mogelijk. Woningen zijn een gevoelige functie. In het kader van het voorliggende plan is daarom een quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (Bijlage 5). Ten aanzien van hinder van bestaande bedrijvigheid op de beoogde ontwikkeling wordt hierin geconcludeerd dat voor de meeste omliggende gronden voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-brochure waardoor deze gronden met bijbehorende functies niet onevenredig worden geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van de ontwikkellocatie een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Enkel voor de supermarkt ten noordoosten van de ontwikkellocatie kan niet worden voldaan aan de richtafstand voor gevaar. Aangezien de ter plaatse aanwezige functie veiligheidsrisico's op basis van de geldende wet- en regelgeving binnen het eigen terrein dient op te lossen, is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd ter plaatse van de ontwikkellocatie en wordt (de eigenaar van) de hinderveroorzakende gronden niet onevenredig geschaad in zijn ontwikkelingsmogelijkheden.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Bodem

Algemeen

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies.

Toetsing

In de huidige feitelijke en planologische situatie wordt het plangebied al gebruikt ten behoeve van de woonfunctie. De gronden zijn hierdoor al geschikt voor de toekomstige functie en een bodemonderzoek is in het kader van het bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk. Een bodemonderzoek ten behoeve van de bouwwerkzaamheden zal in het kader van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Als geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen, zoals in het plangebied, is bijvoorbeeld een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek, maar vanuit een goede ruimtelijke ordening kan onderzoek toch wenselijk zijn.

Toetsing

In het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt. Er is daarom een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege weg- en railverkeer verricht (Bijlage 6). Op basis van dit onderzoek, waarbij is getoetst op de randen van het bouwvlak vanuit de verbeelding, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • In de directe omgeving van het plan zijn geen gezoneerde wegen aanwezig;
  • De geluidbelasting vanwege alle afzonderlijke gezoneerde wegen rondom het plangebied (uiteengezet in Tabel 4) is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Van- wege alle wegen wordt er dus voldaan aan de Wgh.
  • De geluidsbelasting vanwege de spoorlijn Deventer – Zwolle bedraagt maximaal 43 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
  • Op basis van de resultaten wordt daarmee voldaan aan de Wet Geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening. Het aspect geluid, afkomstig van wegverkeer, vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De procedure hogere grenswaarde is dus niet nodig.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Geur

Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In de directe nabijheid van de ontwikkelingslocatie bevinden zich geen (intensieve) veehouderijen. Het uitvoeren van een nader onderzoek geurhinder is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

Toetsing

Ten behoeve van de beoogde bestemmingsplanherziening heeft SAB het plan getoetst aan het aspect externe veiligheid (Bijlage 7). In het rapport worden de potentiële risicobronnen beschouwd voor wat betreft het aspect externe veiligheid. Uit de inventarisatie van nabije risicobronnen blijkt het volgende:

  • De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle in- richtingen, buisleidingen, watertrajecten, wegtrajecten, luchtvaart en windturbines;
  • De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van spoortraject 150 D, derhalve moet er nader on- derzoek worden gedaan en verantwoording worden afgelegd van het groepsrisico.

Risicoanalyse

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal de personendichtheid in het invloedsge- bied van het spoortraject 150 toenemen. Het spoortraject kent in de nabijheid van de ontwikkellocatie geen plasbrandaandachtsgebied en geen PR 10-6/j en geen PR 10-7/j contour. Tevens is gebleken dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Ingevolge artikel 8, lid 2a kan een volledige verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven als het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Wel is het wenselijk het groepsrisico van het nabijgelegen spoortraject zoveel mogelijk te minimaliseren.

Groepsrisico

Scenario's

Giftige wolk: Door een scheur in de ketelwagen, bijvoorbeeld na een botsing, kan in korte tijd een groot deel van de gevaarlijke stof uitstromen. Daarbij kan een giftige plas ontstaan waarbij de stof uitdampt en zich een gifwolk vormt die met de wind mee verspreidt.

Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

Allereerst is het voor de bestrijdbaarheid van een ramp of zwaar ongeval van belang om de aanrijdtijden van de brandweer voor het plangebied te inventariseren. Vanuit de brandweerkazerne Wijhe is de locatie binnen 4 minuten te bereiken, vanuit de brandweerkazerne Olst binnen 11 minuten. Geconcludeerd wordt dat het plangebied en diens directe omgeving goed bereikbaar is voor de brandweer.

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron, door te proberen de toxische wolk neer te slaan. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid bij het toxische scenario worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Ten aanzien van het brandbare scenario, zet de brandweer eveneens in op het beper- ken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron, door de brand onder controle te brengen. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.

Wel is het van belang dat zich in het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen bevinden. Het is te veronderstellen dat gezien het gegeven dat de locatie onderdeel is van een straat met lintbebouwing, voldoende voorzieningen hiervoor aanwezig zijn.

Zelfredzaamheid

Alarmering: Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen en/of er een explosie plaatsvindt, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.

Schuilen: Bij het genoemde toxische incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Immers, schuilen binnen de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit te overleven. Schuilen binnen de locatie is mogelijk binnen de nieuwbouw, zeker gezien het feit dat de bebouwing als gevolg van de hedendaagse energieprestatie-eisen goed geïsoleerd is en derhalve voldoet aan de nodige veiligheidseisen. Dit advies is ook van toepassing op het brandbare scenario.

Vluchten: Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Bestaande (vlucht)wegen van de risicobron af, in dit geval richting noordwesten via de Julianalaan, behoren tot de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten.

Veiligheidsregio

Er is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio IJsselland. De Veiligheidsregio adviseert om:

  • de woningen te laten voorzien van afsluitbare ventilatie zodat de aanwezigen bij een incidenten met een toxische wolk veilig binnen kunnen schuilen. Dit type ventilatie is onder de Omgevingswet verplicht;
  • de toekomstige bewoners voor te laten lichten over de risico's die zij lopen en wat zij bij een incident zelf kunnen doen;
  • de gemeente Olst-Wijhe aan te bieden samen met de Omgevingsdienst IJsselland en de Veiligheidsregio IJsselland na te denken over de gevolgen van de omgevingswet. Het gaat dan vooral om hoe om te gaan met ontwikkelingen in de omgeving van het spoor. In de huidige situatie zijn er vanuit externe veiligheid weinig maatregelen nodig voor dergelijke ontwikkelingen. Dit kan sterk veranderen met de komst van de Omgevingswet.

Geconcludeerd kan worden dat, uitgaande van de hiervoor opgenomen verantwoording van het groepsrisico en met inachtneming van het advies van de Veiligheidsregio, vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering bestaat voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2. Zij vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2 ) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 moet het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland uitstel verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit is een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden.

Deze leiden namelijk niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Toetsing

Dit project voorziet in de realisatie van 22 nieuwe woningen. Het project draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het project op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

In 2018 is de provincie Overijssel op zoek gegaan naar partijen die voor grootschalige bouw-, sloop- of renovatiewerkzaamheden een generieke ontheffing willen en dit op basis van een soortenmanagementplan (SMP) voor elkaar willen krijgen. Het gaat hierbij om een pilot van de provincie voor 3 tot 5 organisaties.

Woningstichting SallandWonen heeft zich aangemeld voor deze pilot. SallandWonen heeft het voornemen om de komende 10 jaar tussen de 1.200 en 1.500 woningen te renoveren en te verduurzamen. De woningen uit voorliggende ontwikkeling zijn hier onderdeel van.

In 2019 en 2020 zijn de werkzaamheden voor deze pilot (inclusief het benodigde veldwerk) uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek, is een Soorten- managementplan opgesteld (Bijlage 8). Een SMP wordt opgesteld in het kader van soortenbescherming. In het SMP worden op een grootschalig gebiedsniveau maatregelen beschreven waarmee soorten beschermd worden en worden bovendien de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen binnen datzelfde gebiedsniveau beschreven. Het SMP is een instrument dat dient als ecologische onderbouwing bij een te verlenen gebiedsgerichte ontheffing.

Daarnaast is ook nader onderzoek (Bijlage 9) uitgevoerd, op basis waarvan het SMP is opgesteld. De bevindingen uit dit onderzoek worden hierna kort toegelicht.

Het voorkomen van beschermde soorten in het onderzoeksgebied (de dorpskernen van Raalte, Heino, Olst en Wijhe) is in nagenoeg alle gevallen vastgesteld. Binnen het onderzoeksgebied zijn van gewone dwergvleermuis, laatvlieger, huismus, gierzwaluw en spreeuw volwaardige populaties waargenomen. Ook nesten van algemene broedvogels zijn regelmatig waargenomen in het onderzoeksgebied.

Van de huiszwaluw, steenmarter en egel kan wel worden aangenomen dat er een populatie aanwezig is in of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied, maar dat deze populatie klein en/of (zeer) gebonden is aan bepaalde delen binnen of in de omgeving van het onderzoeksgebied. Van boerenzwaluw, zwarte roodstaart en zeldzamere vleermuissoorten zijn geen volwaardige populaties aanwezig binnen het onderzoeksgebied, omdat de waarnemingen dermate beperkt en specifiek gebonden waren aan delen van het onderzoeksgebied die afwijken van de algemene omschrijving van het plangebied. Daarbij zijn er in lijn met de verwachting van de zeldzamere vleermuissoorten alleen enkele potentiële verblijfplaatsen van solitaire mannetjes zijn waargenomen.

De waarnemingen van steenuil, kerkuil en ransuil betroffen allemaal overvliegende en foeragerende exemplaren rondom bijzondere gebouwen, parken en nabij het buitengebied. De soorten die tijdens het nader onderzoek niet zijn waargenomen betreffen de kleine marterachtigen, boommarter, eekhoorn, baardvleermuis en ringmus.

Van alle waargenomen kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen van vleermuizen is slechts een beperkt deel aangetroffen in de woningen van SallandWonen. Alle objecten die waar indicerend gedrag voor een winterverblijfplaats is gezien, is in bezit van particulieren, stichtingen, kerkelijke gemeenschappen, scholengemeenschappen of gemeenten.

Ook een groot deel van de waargenomen nestlocaties van vogels zijn waargenomen in woningen van particulieren of zijn gebonden aan nestkasten en groenstructuren. De overige soorten zijn ook gebonden aan (grote) groene tuinen, groenstructuren en bui- tengebied die niet toebehoren aan de woningen van SallandWonen.

Aan de hand van deze twee documenten is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming – onderdeel soorten ingediend. De aanvraag betreft een aanvraag voor een generieke ontheffing ten behoeve van onderhoud, renovatie, sloop (gevolgd door nieuwbouw) en verduurzaming van het woningbezit SallandWonen in Heino, Olst, Raalte en Wijhe. De provincie Overijssel heeft besloten een ontheffing te verlenen van verbodsbepalingen voor soorten van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en voor nationaal beschermde soorten (Bijlage 10). In het bijzonder gaat het om de volgende verboden:

  • Van de boerenzwaluw, gierzwaluw, huismus, huiszwaluw, kerkuil, ransuil, spreeuw, steenuil en de zwarte roodstaart het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen of het wegnemen van deze nesten;
  • Van de bosvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis en de watervleermuis het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen;
  • Van de boommarter, bunzing, eekhoorn, egel, hermelijn, steenmarter en de wezel het opzettelijk beschadigen en vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen.

Deze ontheffing treedt in werking een dag na de verzenddatum van dit besluit (08-09-2021) tot en met 30 juni 2031.

Stikstof

Daarnaast heeft SAB een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 11). Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Water

4.9.1 Beleid

Rijksbeleid – Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022 -2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld en brengt het Nationaal Water Plan en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren in het kader van de Omgevingswet samen in één programma. De Rijksoverheid beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en vaarwegen. Aspecten als klimaatverandering, bodemdaling, milieu- verontreiniging en ruimtedruk zorgen ervoor dat Nederland momenteel te maken heeft met grote wateropgaven, die in de toekomst steeds groter en complexer worden.

In het Nationaal Waterprogramma 2022 – 2027 staan de volgende drie ambities centraal:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta;
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

Deze drie hoofdambities worden uitgewerkt per thema:

  • Klimaatadaptatie;
  • Waterveiligheid;
  • Zoetwaterverdeling en droogte;
  • Waterkwaliteit;
  • Grondwater;
  • Scheepvaart;
  • Water en leefomgeving.

In deel A van het NWP zijn de belangrijkste beleidsdoelen en keuzes per thema geformuleerd. Vervolgens is in deel B het beheer en uitvoering door Rijkswaterstaat per thema beschreven. Tot slot komen in deel C het beleid en beheer en uitvoering samen in specifieke gebiedsgerichte uitwerkingen voor verschillende onderdelen van het hoofdwatersysteem.

Provinciaal beleid - Regionaal Waterprogramma Overijssel 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2022 – 2027 Provincie Overijssel is op 15 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de op- gaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Overijssel.

De provincies heeft vier ambities:

  • 1. Watersysteem met een goede ecologische en chemische kwaliteit: Een schoon en gezond watersysteem zijn belangrijk om een toekomstbestendig beheer te krijgen;
  • 2. Rekening houden met gevolgen klimaatverandering: de provincie zet zich scherp in op samenwerking met partners om klimaatbestendig en waterrobuust te worden;
  • 3. Versterking ruimtelijke kwaliteit: De investeringen in vormgeving en landschaps- inpassingen worden op prijs gesteld. De provincie wil de beleefbaarheid van het watersysteem verhogen;
  • 4. Kosten waterbeheer: De financiering van het waterbeheer voor de oppervlaktewateren, de aanleg en het onderhoud van keringen en de waterhuishouding in algemene zin liggen primair bij de waterschappen.

De nadruk wordt verder gelegd op specifieke gebieden die meer aandacht nodig hebben bij een ruimtelijk project:

  • Drinkwateronttrekking: de provincie wil aan de voorkant van de ruimtelijke ontwik- kelingen staan, zodat drinkwateronttrekking niet als een belemmering worden ervaren. De bescherming van grondwater voor menselijke consumptie is ook een prioriteit;
  • Waterwingebieden: Bij de winputten, is alle andere activiteiten dan ten behoeve van de openbare drinkwatervoorzieningen niet toegestaan;
  • Grondwaterbeschermingsgebieden (met stedelijke functies): (risico)afweging en maatwerk in de ruimtelijke ontwikkelingen zijn voor deze gebieden kaderstellend;
  • Intrekgebieden (met stedelijke functies): In deze gebieden, is het mogelijk om andere functies toe te staan, mits een duurzame functieverweving mogelijk is bijvoorbeeld extensieve recreatie. Daarnaast hecht de provincie veel belang aan (risico) afwegingen in stedelijke gebieden;
  • Innamezone waterwinning: het water in deze gebieden moeten voldoen aan de eisen van oppervlaktewater;
  • Boringsvrije zone drinkwatervoorziening/ industrie/ Sallands Diep: In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen. Doorboren van deze bodemlagen is niet toegestaan.

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Overijssel.

In de Omgevingsverordening is ondere andere regelgeving opgenomen voor de drinkwatervoorziening en grondwaterbeschermingsgebieden. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde wer- king, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij deze gebieden zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapsbeleid – Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta)

Op 14 december 2021 is het waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Drents Overijsselse Delta vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vier programma's:

  • Voldoende water: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid : goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte;
  • Schoon water: In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol, alsmede de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  • Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Duurzame toekomst: Het waterschap hecht veel aan energietransitie: energieneutraal zijn tegen 2025, circulaire economie en bescherming van de biodiversiteit zijn voorbeelden van beleidstukken voor de komende jaren.

Deze vier thema's zijn uitgewerkt in verschillende deelgebieden, waarmee de doelstellingen vertaald zijn in concrete opgaven en maatregelen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

4.9.2 De waterparagraaf

Ten behoeve van voorliggend plan is de digitale watertoets ingevuld (Bijlage 12). Hieruit volgt dat de korte procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het waterschap akkoord gaat met het plan, mits wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf met bijbehorend aanvullend advies overstroombaar gebied. Navolgende paragraaf voorziet hierin.

Bestaande waterhuishouding

Het plangebied ligt in stroomgebied Zandwetering. Raadpleging van de legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta wijst uit dat in of rond het plangebied geen primaire of secundair watergangen liggen (zie volgende afbeelding). Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP +1,15 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004025-0201_0010.jpg"

Legger Oppervlaktewater Waterschap Drents Overijsselse Delta, met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (Bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta).

Watersysteem

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen oppervlaktewater gedempt, waardoor watercompensatie niet aan de orde is. Indien er watergangen worden verbreed zal een watervergunning aangevraagd worden.

Wateroverlast

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard. In de toekomstige situatie ontstaat rondom het appartementencomplex en in de tuinen enige ruimte voor groen, Het verhard oppervlak zal in de toekomstige situatie daarom licht afnemen. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Boringsvrije zone

Raadpleging van de provinciale viewer wijst uit dat onderhavig plangebied is gelegen binnen de Boringsvrije zone Salland Diep. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die tot diep (meer dan 50 meter) in de bodem reiken en een potentiële bedreiging kunnen vormen voor het water of de kleilaag. De voorgenomen ontwikkeling verslechtert niet de kwaliteit van het grondwater en is daarmee niet in strijd met hetgeen gesteld is ten aanzien van de boringsvrije zone.

Waterkering

Raadpleging van de legger van het Waterschap wijst uit dat onderhavig plangebied niet is gelegen in de beschermingszone van een waterkering. Dit bestemmingsplan heeft tevens geen invloed op overige waterstaatkundige elementen.

Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Er worden geen

uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

De locatie valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “archeologie”, waarin het plangebied wordt aangeduid met 'Waarde - Archeologie - 1'. De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde in de bodem). Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn.

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Op basis van het bureauonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De ingreep bestaat uit sloop en nieuwbouw. De nieuwe bebouwing komt ongeveer op de plek van de huidige maar heeft een grotere voetafdruk.
  • Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Noordelijk zandgebied', in de landschapszone dekzandruggen en rivierduinen. De top van de pleistocene afzettingen liggen ten oosten van het plangebied (buiten de bebouwde kom) 2 tot 3 m- mv. In de historische kern liggen deze afzettingen (dekzand) ondieper. Naar ver- wachting ligt de top van het dekzand dus tussen 1 en 2 m-mv. Op het dekzand kunnen Holocene komafzettingen (klei) en veen liggen, afgedekt door oeverafzet- tingen of herstoven dekzand.
  • Door bouwactiviteiten in de 20e eeuw kunnen archeologische resten zijn vergraven.
  • Het plangebied ligt ten oosten van de historische kern van Wijhe dat mogelijk al in de Vroege Middeleeuwen bestaat. Wijhe is op een dekzandrug langs de IJssel ontstaan. Op 18e eeuwse kaarten kan het plangebied direct ten oosten van de tuinen achter de historische kern worden geplaatst. Het plangebied is in gebruik als boomgaard. Het plangebied is onbebouwd. In 1917 staat in het zuidelijke deel van het plangebied bebouwing (vermoedelijk een schuur) ingetekend. Midden 20e eeuw wordt de huidige woonwijk gebouwd.
  • In het plangebied liggen geen vondstlocaties en geen (delen van) archeologische terreinen. Het plangebied ligt direct ten oosten van de historische kern van Wijhe.
  • In het plangebied kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit alle archeologische perioden. De bodemopbouw is niet goed bekend, dus daarom is de verwachting breed. In ieder geval is de top van het dekzand het diepste archeologische niveau. Dit niveau is naar verwachting tussen 1 en 2 m-mv aanwezig. In deze afzettingen kunnen archeologische resten uit het Laat Paleolithicum tot aan het moment dat deze afzettingen zijn afgedekt, bijvoorbeeld door komafzettingen of veen. Het moment van afdekking is afhankelijk van de diepteligging. Mogelijk liggen aan of dicht onder het maaiveld oeverafzettingen. Eventuele oeverafzettingen zijn ontstaan tussen circa 950 na Christus (ontstaan Gelderse IJssel in zijn huidige vorm) en 1308 na Christus (bedijking van de Gelderse IJssel). Eventuele archeologische resten in dit niveau zijn dus van ná 950.
  • Bij de beoogde ontwikkeling zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden bij de sloop, en bij de aanleg van nieuwe funderingen. Het kan niet worden uitgesloten dat archeologische resten binnen 1 meter aanwezig zijn. In dat geval kunnen deze worden vergraven.
  • Aanbevolen wordt om de aard en intactheid van het bodemprofiel nader te bepalen om de archeologische verwachting te controleren en te verfijnen door middel van het uitvoeren van een verkennend archeologisch booronderzoek.

Op basis van het booronderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzand. De top van het dekzand ligt tussen 170 en 240 cm -mv (131 en 80 cm NAP). In het dekzand zijn geen resten van podzolbodems aanwezig. Het reliëf van het dekzand is beperkt (ongeveer 50 cm); waarschijnlijk gaat het om een vlakte van verspoelde dekzanden. Op het dekzand ligt ter hoogte van twee boorpunten een dunne (10 cm dikke) veenlaag. In het hele plangebied ligt op het veen, of direct op het dekzand, een pakket komafzettingen. De top van deze komafzettingen ligt tussen 105 en 200 cm -mv (198 en 97 cm NAP). Als de afwijkende diepteligging bij boorpunt 5 niet wordt meegerekend, ligt de top van de komafzettingen in het plangebied (1,4 tot 2,0 m NAP) ongeveer ge- lijk aan het maaiveld buiten de bebouwde kom ten oosten van het plangebied (1,6 tot 2 m NAP). Op de natuurlijke afzettingen liggen ophoogpakketten, vermoedelijk uit de Nieuwe tijd.
  • De top van het dekzand, veen en komafzettingen zijn potentiële archeologische niveaus. Echter, reliëf in de top van het dekzand ontbreekt en (resten van) podzolbodems zijn afwezig. Daarnaast zijn het veen en de komafzettingen onder natte omstandigheden gevormd. Tot slot zijn evenmin cultuurlagen aanwezig die gerelateerd kunnen worden aan de historische kern van Wijhe.
  • Het is daarom onwaarschijnlijk dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

Het is daarom onwaarschijnlijk dat in het plangebied behoudenswaardige archeolo- gische resten aanwezig zijn. Geadviseerd wordt het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied geldt het thematische parapluplan “Waardevol dorpsgezicht historisch hart van Wijhe”. Dit plan dient cultuurhistorische waardevolle panden en dorpsgezichten te beschermen. De panden die momenteel in het plangebied staan vallen hier niet onder.

Tevens dient het parapluplan ter bescherming van de monumentale Wijhese molen uit 1703 ten zuiden van het plangebied, aan de Molentbelt 5. De hoogte van de gebouwen en bomen rondom deze molen mogen niet leiden tot onoverkomelijke hinder. Een molenbiotoop is als regel gelegen in een straal van 400 m rondom de betreffende molen. De eerste 100 m dient vrij te zijn van obstakels. de verticaal staande wiek) mogen uitkomen (in het voorliggende geval 6 m). Vanaf 100 m geldt als maximaal aanvaardbare hoogte een oplopende lijn die met een biotoopformule berekend wordt. De dichtstbij de molen gelegen bebouwing uit het plangebied ligt op circa 350 meter afstand. Dit betekent dat er ten hoogste 17,5m +NAP (±11,5+6) gebouwd mag worden. Het voorliggende plan maakt een bouwhoogte van maximaal 10 m mogelijk en is hierdoor niet van invloed op de windvang van de molen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij de ontwikkeling en uitbreiding van functies moet rekening gehouden worden met de parkeer- en verkeersdruk.

Toetsing

Verkeer

Om de verkeersgeneratie van het plan inzichtelijk te maken is gebruik gemaakt van de kerncijfers van het CROW. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan: de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Het voorgenomen plan betreft de sloop van 16 woningen, waarvoor 22 woningen in de plaats worden gebouwd. Het betreft 18 appartementen en vier rijtjeswoningen.

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Om de verkeersgeneratie te bepalen dient in eerste instantie de mate van stedelijkheid bepaald te worden. Op basis van de 'Beleidsregels voor parkeren' van de gemeente Olst-Wijhe is de gemeente gecategoriseerd als 'niet stedelijk' en is het plangebied aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

Voor de appartementen wordt uitgegaan van de kengetallen behorende bij het woningtype 'huur, etage, midden/goedkoop' uit de 'Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom 2021' [ASVV]. Voor de rijwoningen gelden de kengetallen horende bij 'huurhuis, sociale huur'. In onderstaande tabellen is de verkeersgeneratie weergeven, zowel voor de huidige als de toekomstige situatie.

Huidige situatie

Type   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie (per etmaal)  
  min   max   per   min   max  
Huur, etage, midden/goedkoop   16   3,7   4,5   woning   59,2   72  

Toekomstige situatie

Type   Aantal   Kencijfer   Verkeersgeneratie (per etmaal)  
  min   max   per   min   max  
Huur, etage, midden/goedkoop   18   3,7   4,5   woning   66,6   81  
Huurhuis, sociale huur   4   5,2   6,0   woning   20,8   24  

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er per saldo maximaal 33 (81+24-72) verkeers- bewegingen extra per dag worden veroorzaakt door toedoen van onderhavige ontwik- keling. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld ter plaatse.

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er per saldo maximaal 33 (81+24-72) verkeers- bewegingen extra per dag worden veroorzaakt door toedoen van onderhavige ontwik- keling. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld ter plaatse.

Parkeren

Bij het bepalen van de parkeerbehoefte voor de nieuwe situatie is gekeken naar de kengetallen uit de 'Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom 2021' [ASVV 2021]. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de huidige situatie vol- doende parkeerruimte voor de 16 woningen aanwezig is.

In de toekomstige situatie worden per saldo twee huurappartementen en vier huurhuizen toegevoegd. Voor de ontwikkeling wordt uitgegaan van gemiddelde parkeernormen. Dit resulteert in de volgende behoefte:

Type   Aantal   Kencijfer   Parkeernorm  
  min   max   gem   per   gem  
Huur, etage, midden/goedkoop   2   1,0   1,8   1,4   woning   2,8  
Huurhuis, sociale huur   4   1,2   2,0   1,6   woning   6,4  

In de toekomstige situatie worden per saldo zes woningen toegevoegd. Binnen het projectgebied dient in de parkeerbehoefte voor deze woningen te worden voorzien. Dit betekent een toevoeging van 9,2 parkeerplaatsen. Door de aanleg van een nieuwe inrit, vervalt één reeds bestaande parkeerplaats. Afgerond zijn in totaal dus elf extra nieuwe parkeerplaatsen nodig. Deze parkeerplaatsen worden ingepast met haaks- en langsparkeren aan de Beatrixlaan.

Door Mobicon is een parkeerdrukonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14). Het parkeerdrukonderzoek laat zien dat de parkeerdruk na realisatie van de 17 huurappartementen en 4 grondgebondenwoningen voor de sociale huur aan de Beatrixlaan in Wijhe zonder salderen hoger wordt dan 85%. Het maatgevende tekort aan parkeerplaatsen is hierbij 21 parkeerplaatsen. Jurisprudentie maakt het echter mogelijk om de parkeervraag van de huidige woningen te salderen met de toekomstige parkeervraag. Als dat gedaan wordt, dan blijft de parkeerdruk onder de 85%. Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren de ontwikkeling niet in de weg staat, mits de parkeervraag wordt gesaldeerd.

Conclusie

Het thema verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

4.13 Kabels en leidingen

Algemeen

Onder de grond liggen netwerken van kabels en leidingen voor onder andere nutsvoorzieningen, (tele)communicatie en riolering. Graafwerkzaamheden in de openbare weg voor de uitbreiding en/ of onderhoud van deze werken mogen alleen gebeuren met vergunning en/of instemming van de gemeente.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen kabels en/of leidingen die een planologische bescherming hebben. Ook bevinden zich in de omgeving van het plan geen telecommunicatie-installaties.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden'.

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti- dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Wijhe'.

Dit bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - Woongebouw' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Deze bestemmingen worden hierna kort toegelicht.

Wonen

Aan de gronden waar de 4 grondgebonden woningen worden gerealiseerd is de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, waaronder een bed & breakfast, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.

Hoofdgebouwen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd moeten worden. Er geldt een maximum goothoogte van 6 meter. De woningen moeten in een rij aaneen worden gebouwd. De breedte van een woning mag niet minder dan 5 meter bedragen. De dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. Dit is niet van toepassing op de bovenste dakvlakken van afgeknotte schilddaken. Onder voorwaarden zijn aanbouwen, bijgebouwen, carports en andere bouwwerken toegestaan.

Wonen - Woongebouw

Aan de gronden waar het appartementencomplex wordt gerealiseerd is de bestemming 'Wonen - Woongebouw' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor wonen in woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, waaronder een bed & breakfast, met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.

Hoofdgebouwen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd moeten worden. Er geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter. De woningen moeten gestapeld worden gebouwd.

Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen. Daarnaast zijn onder voorwaarden andere bouwwerken toegestaan.

Waarde - Archeologie - 1

De met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

Het voorliggende project wordt gerealiseerd op initiatief van SallandWonen. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het project verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom over- eenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke proce- dure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op de bestemmingsplanprocedure is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan zal het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen. In deze paragraaf of in een bijlage bij dit bestemmingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.