direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Boskamp, Wethouder W.A. Boerkampweg
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidoostkant van de kern Boskamp ligt een perceel grond van circa 1000 m2. Het perceel is gelegen aan de Wethouder W.A. Boerkampweg, en ligt direct aansluitend aan de woonkern. Het perceel is momenteel agrarisch in gebruik en ligt omsloten door woonerven en een kwekerij aan de zuidwestzijde. De grondeigenaren zijn voornemens om hier drie woningbouwkavels te realiseren, gericht op starters. De kavels zijn met name voor de lokale woningbehoefte en gericht op starters.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Wethouder W.A. Boerkampweg, direct aansluitend aan de zuidwestkant van de kern Boskamp. Het perceel is kadastraal bekend Olst, sectie E, nummer 3835. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0001.png"  
Figuur 1: Luchtfoto met daarop weergegeven de ligging van het plangebied, welke roze is omlijnd.  

1.3 Huidig planologisch regime

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Olst-Wijhe’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 12 april 2021. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. Figuur 2 bevat een weergave van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Olst-Wijhe’.

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ is de realisatie van woningen niet toegestaan (en het gebruik).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0002.png"  
Figuur 2: Weergave plangebied (en direct omliggend gebied) op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Beschrijven van het plan
Plangebied maakt momenteel onderdeel uit van een weiland en ligt aan de zuidoostkant van de kern Boskamp, tegen de dorpsrand. Aan de noordkant ligt de woonkern, aan de oostkant liggen enkele burgerwoningen en aan de zuidwestkant ligt een kwekerij (zie figuren 1 en 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0003.png"  
Figuur 3: Luchtfoto (met kadastrale ondergrond) met daarop weergegeven de ligging van het plangebied, welke blauw is gearceerd (bron: kadastralekaart.com)  

In figuur 4 zijn foto's van het plangebied en de directe omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0004.png"  
Figuur 4: Foto's van het plangebied en de directe omgeving.  

Beschrijving van de landschappelijke karakteristiek van Boskamp
Boskamp ligt ten oosten van de kern Olst, omringd door een veelzijdig landschap. Boskamp zelf is ontstaan op een stuk bosontginning. Na de ontginning bouwde men er een kasteel met kerk, welke nu de kern van Boskamp vormen. Hier vandaan is Boskamp verder uitgegroeid tot kerkdorp. De Wethouder W.A. Boerkampweg was de weg die recht op de kerk uitkwam. Het vormde een lange zichtlijn door het landschap welke uitkwam op de doorgaande weg. De wegen Boskamp en Wethouder W.A. Boerkampweg vormen van oudsher de dragers van de dorpsstructuur. Nieuwe woningen vestigden zich aan deze twee wegen waarna later ten noorden van de Boskamp het dorp verder werd uitgebreid met kleine wijk structuren (zie de historische kaart van 1950 in figuur 5). Na circa 1985 wordt ook ten zuidwesten het dorp verder uitgebouwd. Een watergang vormt nu als het ware de grens van de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0005.png"  
Figuur 5: Weergave historische kaart 1950 van Boskamp en omgeving (met de ligging van het plangebied roze omlijnd weergegeven).  

Boskamp ligt op het dekzand, de hoger gelegen zandgronden. Ten westen grenst het rivierengebied van de IJssel met de oeverwallen. Aan de oostzijde liggen de lager gelegen beekdalen (zie hoogtekaart in figuur 6). De zandgronden zijn hoog en droog en vormen daarmee een ideale plek om te huisvesten. De dekzandruggen zorgen voor een wisselend landschapsbeeld. Kleine bospartijen, lange wegen met beplanting aan beide zijdes, landgoederen met lange zichtlijnen en (boeren)erven verspreid door het landschap. De wegen volgen de glooiingen van het landschap wat zorgt voor organische vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0006.png"  
Figuur 6: Weergave hoogtekaart van Boskamp en omgeving (met de ligging van het plangebied roze omlijnd weergegeven).  
2.2.2 Inrichtingsplan

Landschappelijke inpassing
Ten behoeve van het voorgenomen plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 1 (‘Nieuwe erven Boskamp, Landschappelijk inpassingsplan, juni 2022’). Hierna is dit landschappelijk inpassingsplan op hoofdlijnen weergegeven.

Het perceel wordt opgedeeld in drie kavels waarop één twee-onder-één-kap woning en één vrijstaande woning wordt gerealiseerd. Het perceel staat in het verlengde van de bebouwing aan de Wethouder W.A. Boerkampweg waardoor de nieuwe bebouwing geleidelijk aansluit op de bestaande. Doordat het perceel maar een klein gedeelte van het totale weiland betreft, blijft het open vergezicht behouden wanneer men vanaf de zuidkant naar Boskamp toe komt rijden. Wanneer men vanaf de Eikelhofweg/ Wethouder W.A. Boerkampweg hier de Boskamp in komt rijden, begint voor de beleving het dorpsaanzicht wanneer men nummer 49 passeert. Het beoogde perceel komt na nummer 47, waardoor de nieuwe erven een goede verbinding maken met het dorp. De bebouwing wordt niet direct tegen de weg aan gebouwd en houdt rekening met de rooilijn van naastgelegen woningen. Door afstand te houden van de weg behouden de bestaande bomen de ruimte en blijft het een luchtig aanzicht. Middels landschappelijke elementen worden de erven ingepast in het landschap. Door karakteristieke elementen toe te passen wordt het landschap beter leesbaar en wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd.

De beplanting die wordt toegepast bestaan uit inheemse soorten, sluiten aan bij de omgeving en de natuurlijke standplaats. Om de erven privacy te bieden worden er hagen, heesterbosjes en solitairen toegepast. Door de beplantingselementen door te trekken over alle drie de kavels wordt er geen nadruk gelegd op drie kavels maar juist op één totaal beeld. De hagen worden aangeplant tussen de kavels in om de perceelsgrenzen aan te geven. De achterzijden van de kavels worden waar mogelijk open gelaten. Door heestersbosjes terughoudend toe te passen, welke niet allemaal op elkaar aansluiten, worden kleine doorzichten naar het achterland gecreëerd. Hierdoor behoudt het zijn open karakter. De solitaire boom op de hoek van het totale perceel geeft het beginpunt weer en maakt de geleidelijke overgang naar de heesters en bebouwing.

In figuur 7 is de overzichtstekening van het landschappelijke inpassingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0007.png"  
Figuur 7: Weergave landschappelijk inpassingsplan.  

Beplantingsplan
Ten behoeve van het plan is een beplantingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in het bijgevoegde landschappelijke inpassingsplan als Bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen om het beleid uit de SVIR te verwezenlijken. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 14 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Het realiseren van drie woningen aansluitend aan een bestaande woonkern en gericht op starters, waarbij het plangebied landschappelijk wordt ingepast, past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.3 Barro en Bro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt de realisatie van drie nieuwe woningen planologisch mogelijk gemaakt. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid, Omgevingsvisie en - verordening

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema’s van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema’s zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal- culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de ‘SER-ladder’. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.1 Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) vast. Binnen de begrenzing van de NNN heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. Voor het realiseren van de NNN en de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 ‘Beken kleur’ en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie ‘beleidsarm’ gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0008.png"  
Figuur 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)  

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

M.b.t. het voorliggende plan zijn met name de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
In voorliggend geval worden drie woningen gerealiseerd op onbebouwde gronden. De gronden liggen echter direct aangrenzend aan bestaande bebouwd gebied, met het ontwikkelperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (zie figuur 9). Direct aan de noordkant ligt de huidige dorpsrand en ook aan de oostkant zijn enkele woningen gerealiseerd.

De locatie van het nieuwe woongebied is qua ligging ten opzichte van de kern als logisch aan te merken. Het betreft een verdere uitbreiding van de dorpskern Boskamp, op een logische wijze. De te realiseren woningen komen in het verlengde en aansluitend aan bestaande woningen aan de Wethouder W.A. Boerkampweg.

In de gemeentelijke Woonvisie 2022-2025 is opgenomen dat er tot 2030 1000 tot 1200 woningen gebouwd moeten worden. Tegelijkertijd ziet de gemeente dat de harde plancapaciteit (aantal woningen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld) de afgelopen jaren flink gedaald is door de realisatie van woningen enerzijds en de geringe aanwas van nieuwe plannen anderzijds. In 2021 is de nog beschikbare harde plancapaciteit gedaald tot onder de 200 woningen. Daarnaast zijn er voor grotere woningbouwlocaties weinig bestemmingsplannen concreet in voorbereiding, en is de zachte voorraad (bestemmingsplan in voorbereiding) gedaald tot circa 100 woningen. De komende jaren dreigt een gat te ontstaan in de woningbouwproductie. Dat betekent dat de versnelling van woningbouw als prioriteit met stip op nummer één moet staan, om niet al direct bij de start een achterstand op te lopen in de ambitie. Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streefaantal van ca nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. Voor het dorp Boskamp geldt dat dit een duidelijke samenhang vertoont met de ontwikkeling van het dorp Olst. Zo kan het dorp Boskamp bijdragen aan de woonopgave van Olst. Bovendien is ervan uit het dorp Boskamp ook een structurele behoefte aan woningbouw.

Het voorliggende plan draagt bij aan het behalen van de doelstelling om 1000 tot 1200 woningen te realiseren tot 2030, waarbij starters als belangrijke doelgroep zijn genoemd. Het plan draagt bij aan de noodzakelijk versnelling. De 1000 tot 1200 woningen kunnen niet allemaal op inbreidingslocaties (zoals op de vrijkomende schoollocaties) gebouwd worden. Daarmee zijn ook dit soort plannen noodzakelijk, waarbij dorpskernen worden uitgebreid. In het voorliggende plan is dit op relatief kleine schaal, passend in de structuur, waarbij het plangebied reeds aan twee kanten omgeven is door woningen. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er in voldoende mate is aangetoond dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Hiermee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage ‘Nieuwe erven Boskamp, Landschappelijk inpassingsplan, juni 2022’.) waarin is onderbouwd dat het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Met het plan worden drie woningen gerealiseerd, gericht op lokale starters. Hier is maatschappelijke behoefte aan. De woonerven worden ingepast binnen de bestaande structuren. De bestaande bomen langs de weg blijven behouden, de woningen worden in aansluiting op de woningen aan de noordzijde gerealiseerd (hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de bestaande rooilijn) en de erven worden landschappelijk goed ingepast met inheemse soorten, aansluitend aan de omgeving en de natuurlijke standplaats. De inrichting van het plangebied is mede gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel. In het vervolg van deze paragraaf is onderbouwd hoe verder toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie, hoe het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en dat het plan past binnen de gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de gemeentelijke Woonvisie 2022-2025 is opgenomen dat er tot 2030 1000 tot 1200 woningen gebouwd moeten worden. Tegelijkertijd ziet de gemeente dat de harde plancapaciteit (aantal woningen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld) de afgelopen jaren flink gedaald is door de realisatie van woningen enerzijds en de geringe aanwas van nieuwe plannen anderzijds. In 2021 is de nog beschikbare harde plancapaciteit gedaald tot onder de 200 woningen. Daarnaast zijn er voor grotere woningbouwlocaties weinig bestemmingsplannen concreet in voorbereiding, en is de zachte voorraad (bestemmingsplan in voorbereiding) gedaald tot circa 100 woningen. De komende jaren dreigt een gat te ontstaan in de woningbouwproductie. Dat betekent dat de versnelling van woningbouw als prioriteit met stip op nummer één moet staan, om niet al direct bij de start een achterstand op te lopen in de ambitie. Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streefaantal van ca nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. Voor het dorp Boskamp geldt dat dit een duidelijke samenhang vertoont met de ontwikkeling van het dorp Olst. Zo kan het dorp Boskamp bijdragen aan de woonopgave van Olst. Bovendien is ervan uit het dorp Boskamp ook een structurele behoefte aan woningbouw.

Het voorliggende plan draagt bij aan het behalen van de doelstelling om 1000 tot 1200 woningen te realiseren tot 2030, waarbij starters als belangrijke doelgroep zijn genoemd. De te realiseren drie woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor een lokale concrete behoefte naar woonruimte voor starters.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Het plangebied ligt tot slot in ‘Overstroombaar gebied’, binnen het dijktraject van de IJssel. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd (artikel 2.14.4 van de Omgevingsverordening). Het voorliggende plangebied ligt op ruime afstand van de IJssel, op circa 2,5 kilometer. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en daardoor zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Het voorliggende plangebied zal daarmee niet als eerste onder water lopen. In het voorliggende plangebied, worden drie extra woningen gerealiseerd, voor zelfredzame mensen. Bij overstroming zal de maximale waterdiepte 0,5 tot 1 meter zijn (weergegeven op de Risicokaart, www.atlasleefomgeving.nl). In geval van overstroming zal er redelijkerwijs voldoende tijd zijn om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, direct aan een ontsluitingsweg naar het zuiden en vervolgens naar het oosten, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande de generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied ligt grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’, direct aangrenzend aan het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' (zie figuur 9).

Als gevolg van de ontwikkeling komt het plangebied uiteindelijk binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten stedelijke netwerken' te liggen. In eerste instantie is het initiatief dan ook getoetst aan dit perspectief.

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie- efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Binnen het ontwikkelperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is het toegestaan om voor de lokale behoefte woningen te realiseren, waar in dit initiatief sprake van is. Er is ruimte voor groen gereserveerd en het plan is passend binnen het watersysteem (deze hoeft niet aangepast te worden). De woningen worden ook duurzaam (bijvoorbeeld gasloos) gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0009.png"  
Figuur 9: weergave ontwikkelingsperspectieven in en rond het plangebied, waarbij het plangebied met blauwe pijl is aangegeven (bron: Omgevingsvisie Overijssel)  

In het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

De realisatie van drie woningen, gericht op starters, welke goed landschappelijk worden ingepast, aansluitend aan de dorpsrand van Boskamp past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Het draagt bij aan het behoud en versterken van de leefbaarheid en diversiteit en de bestaande belangrijke structuren worden niet aangetast. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan, er worden geen cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen aangetast. De bestaande bomen langs de weg blijven behouden, de woningen worden in aansluiting op de woningen aan de noordzijde gerealiseerd (hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de bestaande rooilijn) en de erven worden landschappelijk goed ingepast met inheemse soorten, aansluitend aan de omgeving en de natuurlijke standplaats.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied aan de Wethouder W.A. Boerkampweg ligt in een dekzandvlakte en ruggen-gebied (zie figuur 10). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0010.png"  
Figuur 10: Weergave kaart natuurlijke laag ter plaatse van het plangebied, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)  

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan worden drie burgerwoningen (met bijgebouwen) gerealiseerd binnen een plangebied van circa 1.000 m2 aan de Wethouder W.A. Boerkampweg in Boskamp. Hierbij blijven bestaande structuren behouden. Zo wordt de bebouwing langs de toegangsweg doorgezet en blijven de bomen langs de weg behouden. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. Het betreft een relatief kleinschalig plan waarbij de bestaande watergangen behouden blijven. Hier wordt ook gepast afstand van gehouden, waarmee ze goed beleefbaar blijven in het landschap.
Het voorliggende plan sluit daarmee aan op relevante uitgangspunten uit de ‘natuurlijke laag’.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Het plangebied aan de W.A. Boerkampweg ligt in het Oude hoevenlandschap (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0011.png"  
Figuur 11: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het plangebied, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)  

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een ‘eigen’ es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen ‘bezet’ waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud e accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

In het voorliggende plan worden drie burgerwoningen (met bijgebouwen) gerealiseerd binnen een plangebied van circa 1.000 m2 aan de Wethouder W.A. Boerkampweg in Boskamp. Hierbij blijven bestaande structuren behouden. Zo wordt de bebouwing langs de toegangsweg doorgezet en blijven de bomen langs de weg behouden. Doordat het perceel maar een klein gedeelte van het totale weiland betreft, blijft het open vergezicht behouden wanneer men vanaf de zuidkant naar Boskamp toe komt rijden. Wanneer men vanaf de Eikelhofweg/ Wethouder W.A. Boerkampweg hier de Boskamp in komt rijden, begint voor de beleving het dorpsaanzicht wanneer men nummer 49 passeert. Het beoogde perceel komt na nummer 47, waardoor de nieuwe erven een goede verbinding maken met het dorp. De bebouwing wordt niet direct tegen de weg aan gebouwd en houdt rekening met de rooilijn van naastgelegen woningen. Door afstand te houden van de weg behouden de bestaande bomen de ruimte en blijft het een luchtig aanzicht. Middels landschappelijke elementen worden de erven ingepast in het landschap. Door karakteristieke elementen toe te passen wordt het landschap beter leesbaar en wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd.

Het voorliggende plan sluit daarmee aan op relevante uitgangspunten uit de ‘laag van het agrarische cultuurlandschap’.

Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Voor het plangebied zijn de aanduidingen ‘informele trage netwerk’ en ‘verspreide bebouwing’ van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Op de dorpskern Boskamp is de aanduiding ‘woonwijken 1955-nu’ van toepassing. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

In het voorliggende plan worden drie burgerwoningen (met bijgebouwen) gerealiseerd binnen een plangebied van circa 1.000 m2 aan de Wethouder W.A. Boerkampweg in Boskamp. De woningen zijn gericht op starters met lokale binding. Met de realisatie van het plan blijven bestaande structuren behouden. Zo wordt de bebouwing langs de toegangsweg doorgezet en blijven de bomen langs de weg behouden. De woningen krijgen vergelijkbare volumes als omliggende woningen. De bebouwing wordt niet direct tegen de weg aan gebouwd en houdt rekening met de rooilijn van naastgelegen woningen. Middels landschappelijke elementen worden de erven ingepast in het landschap. Door karakteristieke elementen toe te passen wordt het landschap beter leesbaar en wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd.

Het voorliggende plan sluit daarmee aan op de relevante uitgangspunten uit de ‘stedelijke laag’.

Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in ‘donkerte gebied’ ligt (net als de hele woonkernen Olst en Boskamp). Hier is rekening mee gehouden door geen onnodige lichthinder te veroorzaken. Het erf maakt daarbij onderdeel uit van de woonkern Boskamp. Beperkte lichtuitstraling hoort bij de woonfunctie.

Ook ligt het plangebied in ‘IJssellinie inundatieveld’, wat geen rechtstreekse doorwerking heeft op dit plan.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Woonagenda West-Overijssel 2021-2025

De Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 is gericht op het werken aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt in West-Overijssel. Betrokken partijen (zoals de gemeenten en de provincie) hebben hierin meerjarige afspraken gemaakt over opgaven en ambities. De opgaven waar de partijen voor staan zijn groot. De druk op de woningmarkt en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite de gewenste woning te kopen of huren in onze regio. Alle partijen voelen de urgentie daar wat aan te doen. Er moeten de komende jaren veel nieuwe woningen bijgebouwd worden, maar we moeten ook gezamenlijk manieren vinden om de dynamiek en slaagkansen binnen de bestaande woningvoorraad te vergroten. De druk op de woningmarkt is niet de enige uitdaging: ook de investeringsopgave in bestaande wijken en op transformatielocaties, de verduurzaming van de woningvoorraad en de huisvesting van bijzondere doelgroepen vragen aandacht. Tot slot, maar niet in de laatste plaats, kan wonen niet los gezien worden van regionale opgaven zoals verstedelijking, de vitaliteit van de dorpen en steden en de transitie van het platteland. Wonen vormt in deze grote opgaven een belangrijke sleutelfunctie en heeft een rol als (financieel) drager in deze opgaven.

De komende tien jaar wordt verwacht dat de regio West-Overijssel verder zal groeien met circa 35.000 - 40.000 huishoudens. De verwachting komt voort uit de beschikbare woningbehoefteprognoses en de ambitie om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Overijssel en Nederland. Het is daarbij belangrijk dat er voor iedere woningzoekende een passende, betaalbare en kwalitatieve goede woning is. Vertrekpunt van de regionale Woonagenda is het lokaal én regionaal blijven bieden van woningen waar huidige en toekomstige inwoners behoefte aan hebben. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor een actueel en onderbouwd woonbeleid en woningbouwprogramma, uitgesplitst naar segmentering, typologie en milieus (hiertoe heeft de gemeente de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 opgesteld (zie paragraaf 3.5.2).

Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel door binnenstedelijke ontwikkeling en transformatie/herstructurering of in de directe nabijheid van bestaande kernen.

De opgave om tot 2030 35.000 - 40.000 woningen te realiseren is fors. Het betekent dat er de komende tijd jaarlijks gemiddeld 3.500 - 4.000 woningen moeten worden toegevoegd. Dat is de helft meer dan de afgelopen jaren is gedaan (gemiddeld 2.600 woningen per jaar). Dit vraagt om een gezamenlijke inzet.

Toetsing initiatief
Het voorliggende plan is gericht op starters vanuit Olst/Boskamp. Twee van de drie te realiseren woningen zijn bedoeld voor de twee zonen van de grondeigenaren. Ook voor de derde woning blijkt voldoende vraag vanuit starters in Olst/Boskamp. De woningen worden daarbij gerealiseerd in aansluiting op de kern Boskamp en passen binnen de gemeentelijke ‘Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020’ (zie paragraaf 3.5.2).

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling;
  • Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Het plangebied ligt op de rand van de deelgebied ‘Sallandse platteland’ en ‘sterke dorpen’. Verbondenheid staat centraal voor de twaalf dorpen en buurtschappen van Olst-Wijhe. Verbondenheid betekent het samen delen en in stand houden van voorzieningen die een belangrijke basis vormen voor de leefkwaliteit. De gemeente Olst- Wijhe streeft daarom naar zelfstandige en actieve, samenwerkende dorpen waarbij elk dorp of buurtschap minimaal één aantrekkelijke ontmoetingsplek heeft. De bereikbaarheid van de dorpen en buurtschappen is een sterke basis voor wonen, werken en verblijven maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid. Maatschappelijke veranderingen vragen om nieuwe initiatieven die de leefkwaliteit bestendigen en de identiteit van de dorpen, buurtschappen en het omringende platteland versterken.

M.b.t. het wonen is het uitgangspunt dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen. Kleinschalige wooninitiatieven bij de kleinere kernen worden gefaciliteerd als ze passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;

Toetsing initiatief
Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Er worden drie starterswoningen gerealiseerd aansluitend aan de woonkern Boskamp. Het betreft een kleinschalig wooninitiatief, die aansluit op de lokale behoefte. De mensen die hier gaan wonen hebben een sociale binding met Olst/Boskamp en het plan draagt daarmee bij aan de leefbaarheid. Het erf wordt landschappelijk ingericht, conform de geldende gebiedskenmerken.

3.5.2 Woonvisie OIst-Wijhe 2022-2025

De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1000 tot 1200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:

  • De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden.
  • De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren. Starters komen moeilijk aan een passende betaalbare woning en voor de groeiende groep senioren zijn er ook te weinig geschikte woningen.
  • De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
  • De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
  • De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.

De gemeentelijke ambitie is om 1000-1200 woningen in 10 jaar te realiseren. Tegelijkertijd ziet de gemeente dat de harde plancapaciteit (aantal woningen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld) de afgelopen jaren flink gedaald is door de realisatie van woningen enerzijds en de geringe aanwas van nieuwe plannen anderzijds. In 2021 is de nog beschikbare harde plancapaciteit gedaald tot onder de 200 woningen. Daarnaast zijn er voor grotere woningbouwlocaties weinig bestemmingsplannen concreet in voorbereiding, en is de zachte voorraad (bestemmingsplan in voorbereiding) gedaald tot circa 100 woningen. De komende jaren dreigt een gat te ontstaan in de woningbouwproductie. Dat betekent dat de versnelling van woningbouw als prioriteit met stip op nummer één moet staan, om niet al direct bij de start een achterstand op te lopen in de ambitie.

Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streefaantal van ca nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. In het maximaal scenario wordt ervan uitgegaan dat het zwaartepunt van de additionele woningbouw met name in de beide hoofdkernen zal worden gerealiseerd en groeit het woningbouwprogramma voor de overige kernen en buurtschappen in wat mindere mate mee. Bij het bouwen van woningen in de kleine kernen en buurtschappen is het respecteren van de omgeving (gebouwd en landschappelijk) een belangrijk uitgangspunt.

Voor het dorp Boskamp geldt dat dit een duidelijke samenhang vertoont met de ontwikkeling van het dorp Olst. Zo kan het dorp Boskamp bijdragen aan de woonopgave van Olst. Bovendien is ervan uit het dorp Boskamp ook een structurele behoefte aan woningbouw. In relatie tot de gebiedsaanpak voor Boskamp zal aandacht worden besteed aan de opties die er zijn om in de woningbouwopgave te voorzien (o.a. vrijkomende schoollocaties).

Toetsing initiatief
Het voorliggende plan past binnen de kaders van de Woonvisie. Er worden drie starterswoningen gerealiseerd aansluitend aan de woonkern Boskamp. Het betreft een kleinschalig wooninitiatief, die aansluit op de lokale behoefte en de doelgroep ‘starters’. De mensen die hier gaan wonen hebben een sociale binding met Olst/Boskamp en het plan draagt daarmee bij aan de leefbaarheid. De woningen worden landschappelijk ingepast, conform de geldende gebiedskenmerken. De woningen worden duurzaam en klimaatneutraal gerealiseerd. Het plan past daarbij binnen de genoemde aantallen te realiseren woningen tot en met 2030 en het plan draagt bij aan de genoemde noodzakelijk ‘versnelling’.

3.5.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een ‘motor’ kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en ‘rood’ in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied in dekzandlandschap, dekzandruggen. Landschappelijke karakteristieken van om rekening mee te houden zijn:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk).
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes, verrassende doorkijkjes.
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen.
  • Perceel scheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan het open karakter.
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf.
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische
  • structuren.
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groen achtergrond
  • Knooperven
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond.
  • Zandwegen
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.

Toetsing initiatief
Met het voorliggende kleinschalige plan worden deze karakteristieken niet aangetast. Met het plan blijven bestaande structuren behouden. Zo wordt de bebouwing langs de toegangsweg doorgezet en blijven de bomen langs de weg behouden. Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast.

3.5.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het relevante gemeentelijke beleid. Het plan past binnen de hoofdlijnen van de Structuurvisie Olst-Wijhe, de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 en het Landschapsontwikkelingsplan.

3.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.

4.2.1 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming heeft een toetsing aan de Wet natuurbescherming plaatsgevonden. De ‘Notitie quickscan Wet natuurbescherming, Erven Boskamp, Olst is separaat bijgevoegd. De toetsing bevat de volgende conclusies.

Met betrekking tot vleermuizen dient rekening gehouden te worden met verlichting. Eelerwoude adviseert daarom het volgende:

  • Gebruik geen uitstralende armaturen.
  • Voorkom verlichting van boomkronen of bomen rond het plangebied. Zo worden potentiële verblijven, foerageergebieden en vliegroutes niet verlicht.

Gebruik alleen verlichting op momenten dat deze daadwerkelijk nodig is. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

Met betrekking tot vogels dienen verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te worden gevoerd. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Indien het perceel binnen het broedseizoen bouwrijp gemaakt wordt dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels en verstoring van vleermuizen als gevolg van verlichting wordt voorkomen dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten verwacht worden op beschermde soorten. Op deze wijze is nader onderzoek en een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet natuurbescherming, beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de ‘bebouwde kom Boswet’ liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Natura 2000 – gebieden
Niet stikstof-gerelateerde effecten
Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming, onderdeel gebieden. Op circa 2,0 kilometer afstand ligt het meest nabije Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de afstand tot het Natura 2000- gebied en de aard van de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied niet verwacht. Er is geen aanleiding voor een verdere toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel gebieden.

Stikstof-gerelateerde effecten
In de wet stikstofreductie en natuurherstel, welke op 1 juli 2021 in werking is getreden, zijn tijdelijke stikstofdeposities vrijgesteld van vergunningplicht. Het uitvoeren van een stikstofberekening in AERIUS- Calculator is voor de aanlegfase niet noodzakelijk.

In het plangebied worden drie woningen gerealiseerd. De stikstofuitstoot is beperkt tot de extra verkeersbewegingen die deze woningen met zich meebrengen, welke zeer beperkt zijn. Deze zeer lichte toename van verkeersbewegingen in de beheerfase heeft redelijkerwijs geen significant negatief effect op Natura 2000- gebied.

Houtopstanden
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Nadere toetsing is niet aan de orde.

4.3 Archeologische waarden

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen daarom in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Olst-Wijhe’ zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Binnen het plangebied geldt geen de dubbelbestemming m.b.t. archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is hier dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan en Ruimtelijke Onderbouwing een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

Rijksbeleid
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2022 – 2027 van het Waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Er worden geen wateren gegraven of gedempt. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor en/of persleiding. Het perceel grenst aan de noordzijde wel aan een watergang die in het beheer is bij het waterschap. Dit betreft een primaire A watergang. Deze watergang wordt met het voorliggende plan echter niet aangetast of beperkt. Er geldt een beheerstrook van 5 meter. Binnen deze strook van 5 meter aan de zuidkant van de watergang, mogen in beginsel geen obstakels aangebracht worden. De hoek van de noordelijke woning ligt in het voorliggende plan echter op circa 4 meter van de insteek van de watergang. Verder van de insteek is niet mogelijk, omdat de woningen dan te smal worden (met het voorliggende plan zijn deze woningen al relatief smal). Het waterschap heeft ingestemd met deze 4 meter, en kan daarmee nog steeds goed beheer toepassen.

Watertoets en invloed plan op de waterhuishouding
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 3 ‘Aanvraagformulier watertoets’). Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure' gevolgd moet worden. Dit komt door de ligging in de beschermingszone van een waterkering. Het waterschap heeft hiertoe een ‘Uitgangspuntennotitie Wethouder W.A. Boerkampweg ong’ opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 4.

Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Er worden geen wateren gegraven of gedempt. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor en/of persleiding. Het perceel grenst aan de noordzijde wel aan een watergang die in het beheer is bij het waterschap. Dit betreft een primaire A watergang. Deze watergang wordt met het voorliggende plan echter niet aangetast of beperkt. Er geldt een beheerstrook van 5 meter. Binnen deze strook van 5 meter aan de zuidkant van de watergang, mogen in beginsel geen obstakels aangebracht worden. De hoek van de noordelijke woning ligt in het voorliggende plan echter op circa 4 meter van de insteek van de watergang. Verder van de insteek is niet mogelijk, omdat de woningen dan te smal worden (met het voorliggende plan zijn deze woningen al relatief smal). Het waterschap heeft ingestemd met deze 4 meter, en kan daarmee nog steeds goed beheer toepassen.

In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Het plangebied ligt wel in ‘Overstroombaar gebied’. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. In het voorliggende plangebied worden drie extra woningen gerealiseerd. Bij overstroming zal de maximale waterdiepte 0,5 tot 1 meter zijn (weergegeven op de Risicokaart, www.atlasleefomgeving.nl). De mensen die hier komen wonen zijn zelfredzame mensen. In geval voor overstroming is er redelijkerwijs voldoende tijd om te evacueren. Het plangebied is daarbij goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn hier dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Geur
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Veehouderij en geurhinder
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, waarbij functiewijziging plaatsvindt, dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is binnen het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen als Bijlage 5 (Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN5740, Wethouder W.A. Boerkampweg (bij 26) – Olst).

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

5.3.2 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen liggen alleen nabij de Wethouder W.A. Boerkampweg. De voorgevels van de woningen liggen op ruim 10 meter van deze weg. De Wethouder W.A. Boskampweg gaat ter hoogte van de planlocatie ten zuiden van de kern Boskamp over van 30 km/uur naar een 60 km/uur weg en is daarmee zoneringsplichtig op basis van de Wet geluidhinder. Het betreft geen doorgaande weg. De weg heeft een lokale ontsluitingsfunctie met ca. 25 aangesloten percelen. Op basis van deze informatie heeft de weg een geschatte verkeersintensiteit van 200 (25 * 8) motorvoertuigen per etmaal.

In de Bijlage 6 is op basis van deze informatie een indicatieve berekening met SRM-I rekenmethode gevoegd. Uit die berekening blijkt dat de geluidbelasting op de drie geprojecteerde woningen ongeveer Lden 43 dB bedraagt (na aftrek 5 dB artikel 110 g van de Wet geluidhinder). Hiermee wordt ruim aan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB van de Wet geluidhinder voldaan. Een volledig akoestisch onderzoek met rekenmethode SRM-II zal tot dezelfde conclusie leiden en is voor dit plan niet nodig.

5.3.3 Railverkeerlawaai

Van railverkeerlawaai is geen sprake.

5.3.4 Industrielawaai

Er ligt geen bedrijf in de directe omgeving van het plangebied. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een kwekerij/groothandel in planten. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid conform de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, terwijl het bedrijf op circa 100 meter van de nieuwe woningen is gesitueerd. Deze afstand is ruim voldoende. Van industrielawaai is geen sprake.

5.3.5 Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Externe werking

Met het voorgenomen plan worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Het plan heeft nauwelijks tot geen toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Het plan is in ‘Niet in Betekenende Mate’.

5.4.2 Interne werking

Van belang is uit oogpunt van een goede ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen veebedrijven. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 en PM2,5 ruim voldoen aan grenswaarden van de wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

5.4.3 Conclusie

De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate. De Luchtkwaliteit ter plaatse is geschikt voor het plan. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied, waar drie nieuwe woningen worden gerealiseerd, of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022006004-0201_0012.png"  
Figuur 13: Risicokaart (Bron: www.atlasleefomgeving.nl/kaarten) waarbij het plangebied met blauwe pijl is aangeduid  

Plaatsgebonden risico
Het plan is niet gelegen binnen aan te houden afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico
Het plan is ook niet gelegen in invloedgebied van een BEVI-inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Overige risicobronnen
Er liggen geen overige risicobronnen in en om het plangebied die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan, m.b.t. externe veiligheid, uitvoerbaar is.

5.6 Geur

Het voorliggende plan betreft de realisatie van drie woningen. Deze ontwikkeling brengt geen geuroverlast met zich mee. Er liggen geen agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied. Van geuroverlast vanuit bedrijven op de nieuw te realiseren woningen is ook geen sprake. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een kwekerij/groothandel in planten. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 10 meter voor geur conform de VNG- uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, terwijl het bedrijf op circa 100 meter van de nieuwe woningen is gesitueerd. Deze afstand is ruim voldoende. Er worden daarmee ook geen omliggende bedrijven beperkt in hun ontwikkeling door de realisatie van de drie nieuwe woningen. Het voorliggende plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij, aan het Activiteitenbesluit en aan de richtlijnen voor geur vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

5.7.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.

Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemming (drie extra woningen) is het nodig dat milieuzonering plaatsvindt om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen.

5.7.2 Doorwerking in het plan

Het plan is gelegen in het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. In de omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een kwekerij/groothandel in planten. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter (geluid) in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Het bedrijf ligt op circa 100 meter afstand van de nieuwe woningen. Dit is op ruim voldoende afstand. Daarnaast ligt er nog een horecabedrijf op circa 160 meter van de nieuw te realiseren woningen. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 30 meter in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Ook hier wordt ruim aan voldaan. Voor beide bedrijven geldt daarnaast dat er andere burgerwoningen dichterbij de bedrijven gelegen zijn. Hiermee kan worden geconcludeerd dat deze bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.8 Veehouderij en geurhinder

Vaste afstand
Voor veehouderijen met dieren waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld (waaronder melkrundveebedrijven) geldt een vaste afstand tot woningen en andere geurgevoelige objecten van 50 meter voor zover gelegen in buitengebied en 100 meter indien gelegen in bebouwde kom. Door de projectie van de woningen tegen de zuidrand van de kern Boskamp worden deze woningen onderdeel van de bebouwde kom. Aan de vaste afstand van 100 meter wordt ruim voldaan

Geurnorm
Voor veehouderijen met dieren waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geuremissiefactoren zijn vastgesteld (waaronder varkens, pluimvee, schapen, geiten en vleesrunderen) geldt een aan te houden geurnorm van 3,0 ouE/m3 (voorgrondbelasting). In de directe omgeving van het woonplan zijn geen veehouderijen met relevante geurbelasting. Het dichtbijgelegen veebedrijf met aanmerkelijke geuremissie betreft een varkensbedrijf op het adres Kleistraat 36 te Olst. Dit bedrijf is op 1 km ten noorden van het plan gelegen. Uit eerder geuronderzoek t.b.v. een verkenning dichter bij dit varkensbedrijf gelegen onderwijscluster op ca 800 meter, is al vastgesteld dat daar al ruim aan de betreffende geurnorm wordt voldaan. Voldoende aannemelijk is dat voor het voorliggende plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt voor het genoemde bedrijf aan de Kleistraat 36 dat op dichterbijgelegen woningen in de woonkern de Boskamp aan de geurnorm moet worden voldaan. Veebedrijven worden door het woonplan ook niet belemmerd.

Conclusie
Veehouderij een geurhinder vormt geen belemmering voor het woonplan

5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r..

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het voorliggende plan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de uitgevoerde onderzoeken is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.10 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen, voor zover bekend, geen primaire hoofdleidingen die beperkend zijn voor het voorliggende plan.

5.11 Verkeer en parkeren

Parkeren
In de gemeente Olst-Wijhe zijn de ‘Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe 2015’ (en tevens geborgd in de Bouwverordening) van toepassing. In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. In de beleidsregels gaat Olst-Wijhe uit van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkheidsgraad 'Niet stedelijk';
  • Voor wat betreft de stedelijke zones (centrum, schil, rest bebouwde kom) valt de gemeente Olst-Wijhe in de categorie 'rest bebouwde kom', met uitzondering van het centrum van de kernen Olst en Wijhe. Deze vallen in de categorie 'Centrum';
  • De CROW kencijfers gaan uit van minimum- en maximumcijfers. Parkeernormen dienen eenduidig te zijn. Gekozen is om bij de categorie 'rest bebouwde kom' uit te gaan van de minimumcijfers en bij de categorie 'centrum van de gemiddelde waarde;

Er is voor gekozen om bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen, decimalen niet op de gebruikelijke wijze af te ronden, maar altijd naar boven.

Voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm (minimum) van 2 plaatsen en voor halfvrijstaande woningen een parkeernorm van 1,8. Per woningen dienen daarmee 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Met het voorliggende plan krijgen alle 3 de woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit is geborgd in het inrichtingsplan. Hiermee vormt het aspect parkeren geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Verkeer
De woningen worden rechtstreek ontsloten op de Wethouder W.A. Boerkampweg. Dit betreft een verkeersluwe en overzichtelijke weg. Ter hoogte van het plangebied begint de bebouwde kom. Hier mag maximaal 30 km/uur gereden worden, waarmee ter hoogte van het plangebied de auto’s al niet meer met hoge snelheid rijden. De weg kan de relatief beperkte extra verkeersbewegingen goed aan en de woningen kunnen hier op een verkeersveilige manier op worden ontsloten.

5.12 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hieraan staat onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk: Opgenomen in de woonbestemming ter bescherming van de karakteristieke bebouwing:
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: regeling ter bescherming van de archeologische waarden en de waarde van het landschap.
  • Wijzigingsbevoegdheden: omschrijving van mogelijke wijzigingsbevoegdheden die onder voorwaarden kunnen worden toegepast.
6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn de algemene bouwregels beschreven, die voor hele plangebied gelden. In de algemene bouwregels zijn bepalingen over afwijkende en bestaande maten opgenomen. Tevens wordt in de algemene bouwregels ingegaan op herbouw van woningen en parkeren.

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent niet toegestaan gebruik opgenomen. Tevens wordt hierbij ingegaan op het parkeren van voertuigen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Tuin
De gronden tussen de woonpercelen en de Wethouder W.A. Boerkmapweg zijn bestemd tot 'Tuin'. De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen met daaraan ondergeschikt onder andere nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden. Het bouwen op de gronden is aan een aantal regels gebonden, zo is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Erkers, erf- en terreinafscheidingen zijn wel toegestaan.

Artikel 4 Wonen
De gronden ter plaatse van de woonpercelen en de achtererfen zijn bestemd tot 'Wonen'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en ondergeschikte gebouwen, bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.

In de bouwregels zijn bepalingen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken opgenomen. Deze regels zijn grotendeels conform het bestemmingsplan "Boskamp" overgenomen. Ook is met de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'vrijstaand' vastgelegd dat uitsluitend één vrijstaande woning en een twee-onder-éénkap woongebouw gerealiseerd kan worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omwonenden
De direct omwonenden zijn geïnformeerd over het voorgenomen plan, door middel van keukentafel-gesprekken. Zowel aan het begin van het proces, als het moment waarop het inrichtingsplan definitiever werd. Een aantal direct omwonenden staan niet achter het plan, en zijn met name bang dat dit plan aanleiding geeft om het direct omliggende gebied ook vol te bouwen met woningen. Ook komt het voorliggende plan in het zicht van enkele woningen. Het omgevingsproces heeft uiteindelijk niet geleid tot aanpassingen van het plan. Vrij zicht kan niet worden gegarandeerd. Het voorliggende plan is zorgvuldig tot stand gebracht. Het voorliggende plan leidt niet tot het volbouwen van het omliggende gebied met woningen.

Vooroverleg
Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook heeft afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging in deze toelichting weergegeven.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.