direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welsum, IJsseldijk 59
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen aan de IJsseldijk 59 te Welsum in de gemeente Olst-Wijhe. Het plangebied ligt aan de rand van de kern van Welsum. De gronden van het plangebied zijn in het verleden grotendeels in gebruik geweest ten behoeve van de voormalige basisschool. Het voornemen bestaat om een gedeelte van de achterliggende bebouwing te slopen en vijftien woonappartementen en drie 'maatschappelijke eenheden' te realiseren. De maatschappelijke eenheden zullen bestaan uit een ontmoetingsruimte in het appartementengebouw en in de bebouwing van de voormalige basisschool worden twee eenheden gerealiseerd. Deze ruimte worden gebruikt als behandelkamer/spreekruimte/logies-ruimte en reguliere wijkverpleging. De gemeente heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan het planologisch mogelijk maken van de gewenste ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Kleine Kernen". Het plangebied is voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk', Gemengd' en Bedrijf' zonder de juiste gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de ontwikkeling. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsregels en 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de buurtschap Welsum, in de gemeente Olst-Wijhe. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wijhe (code OLS00), sectie G, perceelnummers 2913, 2915, 3390, 3391, 3392, 3500 en 3714. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in Welsum (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Welsum en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Welsum, IJsseldijk 59” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het plan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Kleine Kernen" (vastgesteld op 25 juni 2012). Tevens geldt op deze locatie het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018).

Ten aanzien van de planologische situatie is met name het bestemmingsplan "Kleine Kernen" van belang. Op basis van dit geldend bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemmingen:

  • 'Verkeer - Verblijfsgebied';
  • 'Tuin';
  • 'Gemengd';
  • 'Wonen';
  • 'Bedrijf - Brandweer';
  • 'Maatschappelijk'.

en de dubbelbestemmingen:

  • 'Waarde - Archeologie 1';
  • 'Waarde - Waardevolle bomen';
  • 'Waterstaat - Waterkering'.

Tevens is het plangebied voorzien van twee bouwvlakken, maatvoeringseisen en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - Molenbiotoop'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Kleine Kernen" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Enkelbestemmingen

'Verkeer - Verblijfsgebied'

De voor 'Verkeer - Verkeersverblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, voet- en rijpaden, parkeervoorzieningen en evenementen.

'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

'Gemengd'

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, atelier, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen met een maximum bruto oppervlakte van 150 m². '

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Gebouwen en/of de overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

'Bedrijf - Brandweer'

Gronden met de bestemming 'Bedrijf - Brandweer' zijn bestemd voor een brandweerkazerne. Gebouwen en/of de overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de maatvoering 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte (m)' moet aan de maximum bouwhoogte en goothoogte voldaan worden.

'Maatschappelijk'

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en evenementen. Gebouwen en/of de overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de maatvoering 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte (m)' moet aan de maximum bouwhoogte en goothoogte voldaan worden.

Dubbelbestemmingen

'Waarde - Archeologie 1'

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk, indien een bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²
  • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

'Waarde - Waardevolle bomen'

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van waardevolle bomen. Binnen de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemming.

'Waterstaat - Waterkering'

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van hoofdwaterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs, de waterhuishouding en/of verkeer te water met de bijbehorende voorzieningen.

Gebiedsaanduiding

'Vrijwaringzone - molenbiotoop'

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' dat niet hoger mag worden gebouwd dan:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen:
    • 1. de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. buiten een afstand vanaf 100 m van de molen:
    • 1. de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
1.4.3 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de bouw van woningen in het plangebied niet toegestaan. De geldende bestemmingen zijn zowel qua gebruik- als qua bouwmogelijkheden ontoereikend. Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In Hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Zoals reeds beschreven in Hoofdstuk 1 ligt het plangebied aan de rand van de kern van Welsum, in de gemeente Olst-Wijhe. Het plangebied ligt ten oosten van de kern langs de dijk en de IJssel. Langs de IJsseldijk zijn verspreid dijkwoningen, boerderijen en overige dijkpanden gebouwd. De panden zijn vrijwel allemaal aan de achterzijde op maaiveldniveau toegankelijk en een verdieping hoger zijn de woningen tevens toegankelijk vanaf de kruin van de dijk. Ondanks uiteenlopende bouwjaren en modellen levert dit een terugkerend patroon op van 2 bouwlagen met een kap.

Het plangebied wordt aan de noord- zuid- en westzijde begrensd door verschillende woonpercelen met veel groen. Ten noordwesten is een kerk gelegen. Aan de oostzijde bevindt zich een groene strook en de waterkering (dijk).

Het plangebied zelf is in de huidige situatie op te delen in twee delen. De zuidzijde van het perceel is onbebouwd en bestaat uit gras, struiken en enkele bomen. De noordzijde van het perceel bestaat uit bebouwing. Er staan drie gebouwen welke ten dienste waren van de voormalige basisschool. Van deze drie gebouwen blijft het meest ten oosten gelegen gebouw behouden. Dit pand wordt getransformeerd naar een woonappartement en aansluitend twee maatschappelijke ruimten. De overige bebouwing wordt samen met het gebouw van de brandweerkazerne gesloopt. Zodoende ontstaat er weer een zichtlijn vanaf de dijk naar de achterzijde van de Hervormde Kerk.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen, waarin het plangebied is aangegeven met de rode omlijning. Tevens is in afbeelding 2.2 een straatbeeld van de huidige situatie vanaf de IJsseldijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied vanaf de IJsseldijk (Bron: Google Streetview)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van vijftien appartementen en drie maatschappelijke eenheden met bijbehorende bijgebouwen (bergingen). De drie maatschappelijke eenheden zullen in gebruik zijn als ontmoetingsruimte, behandelkamers/spreekkamers en logies-ruimte en reguliere wijkverpleging. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken worden de aanwezige bestemmingen gewijzigd of verplaatst in een passende woonbestemmingen en maatschappelijke bestemming. Tevens wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee, onder voorwaarde, de maatschappelijke eenheden gewijzigd kunnen worden naar een reguliere woonfunctie.

De geplande locatie voor de appartementen sluit goed aan bij het bestaande bebouwingsbeeld van de omgeving. Hierbij is het gemeentelijke monument, aan de IJsseldijk 51, 'de Brabantse wagen' als inspiratie gebruikt. Tevens is in het ontwerp rekening gehouden met het creëren van een nieuwe zichtlijn vanaf de dijk naar de achterzijde van de Hervormde Kerk, wat ruimtelijk gezien goed aansluit op de in de omgeving reeds aanwezige bebouwing. In afbeelding 2.3 is een voorlopige situatieschets van de gewenste situatie weergegeven.

Appartementencomplex
De beoogde te realiseren woonappartementen en maatschappelijke eenheden zullen grotendeels gerealiseerd worden in een nieuwbouwcomplex met drie bouwlagen met een hoogte van 10 m. De breedte zal bestaan uit 5 eenheden met een breedte van circa 37 meter. Het beoogde complex bestaat uit totaal 15 eenheden met 14 woonappartementen en een ontmoetingsruimte. Aan de noordzijde van het complex wordt een trappenhuis en lift gerealiseerd. De huidige fietsenstalling wordt gesloopt en er komen prefab bergingen. Deze komen los van het appartementencomplex te staan. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt tevens een fietsenberging hergebouwd. De hoekappartementen zijn 7,5 breed en de tussenappartementen zijn 7,2 m breed. Zodoende hebben de appartementen een variërend oppervlakte.

Voormalige basisschool
De voormalige basisschool aan de oostzijde van het plangebied langs de dijk blijft grotendeels behouden en wordt getransformeerd naar één woning en twee maatschappelijke eenheden. Om dit mogelijk te maken wordt het pand met circa 62 m² uitgebreid. Tevens zal de kapconstructie vervangen worden door een licht hellend (groen) Sedumdak. De hoogte bedraagt maximaal 4 meter.

De maatschappelijke eenheden betreffen twee ruimtes bestemd voor een extra voorzieningenaanbod voor de bewoners van de 15 woon-zorgappartementen en de directe omgeving uit Welsum. Beide ruimtes zijn flexibel en voor meerdere functies inzetbaar. Een ruimte is geschikt voor ondermeer: 

    • 1. Stervensbegeleiding door de (vrijwillige) thuiszorg en/of mantelzorg in de laatste levensfase. Voor mensen die thuis of bv. in het ziekenhuis niet kunnen/willen sterven. (dit is geen hospice zorg.);
    • 2. Tijdelijke nacht/dag opvang van (oudere) mensen die voor een kortere tijd beschermd en verzorgd opgevangen worden door de thuiszorg en/of mantelzorg/vrijwilligers, bv voor mensen die uit het ziekenhuis komen en nog niet helemaal op zichzelf kunnen wonen;
    • 3. Respijtzorg voor mensen die tijdelijk opgevangen worden als bv. de mantelzorger de zorg even niet aan kan of op vakantie gaat. Het kan gaan om logeren of dagopvang;
    • 4. Kortdurende behandeling/verpleging;
    • 5. Logeergelegenheid familie/naasten;
    • 6. Zonodig overnachten van een nachtzuster;
    • 7. Kort durende noodopvang;
    • 8. Er zijn nog meerdere functies denkbaar. Dit zal ook mede afhangen van de vraag/behoefte en de mogelijkheden daartoe.

Het gebruik van de tweede ruimte is meer geschikt voor algemene doeleinden:

    • 1. Behandelruimte;
    • 2. Kantoor Buurtzorg;
    • 3. fysio/kapper/pedicure;
    • 4. Ander aanbod op vraag/behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Indicatie gewenste situatie (Bron: Eelerwoude)  
2.2.2 Stedenbouwkundige opzet

Het voorliggende plan en zijn stedenbouwkundige opzet is enkele malen voorgelegd aan de gemeente in het kader van vooroverleg. Ook zijn de omwonende en andere belanghebbende meegenomen in het proces rondom de ontwikkeling van het 'Welzorgsum' (zie ook paragraaf 8.2). Uit deze gesprekken zijn enkele compromissen gesloten aangaande de stedenbouwkundige opzet van de gebouwen. Een memo met een beoordeling van het plan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieronder volgt een korte samenvatting van de conclusies die getrokken zijn.

Plaatsing massa 

Met betrekking tot de plaatsing zijn er geen bezwaren. De nieuwe situatie heeft de voorkeur bij de omwonenden, welke zich hebben uitgesproken en er zijn vanuit een algemene stedenbouwkundige beoordeling geen bewaren. Terecht is gesteld dat de zichtlijnen op de kerk met het nieuwe plan verbeteren. Ook tegen het behoud van een deel van de huidige school en het hiermee introduceren van een tweede volume zijn stedenbouwkundig geen bezwaren.

Massaliteit

Net als eerder de school vormt het nieuwe plan het grootste volume binnen de kern. Het gebouw is daarbij groter dan de kerk. Desondanks is er geen sprake van onbalans of het verbreken van de structuur en korrel van deze kern. De bebouwing parallel aan de IJsseldijk gaat op in de structuur van de omliggende bebouwing. Dit geldt zowel voor de oorspronkelijk locatie als in het aangepaste plan. Ook op dit punt wordt het plan stedenbouwkundig positief beoordeeld.

Hoogte

Stedenbouwkundig is een uitwerking van 2 lagen met kap (als getekend) te prevaleren boven een bebouwing zonder kap of van 1 laag met kap. In het ingediende plan is sprake van een evenwichtig gebouwvolume, dat zich qua verhoudingen en nokhoogte past in de omgeving.

Daarbij is er doordat het tweede volume, nabij de IJsseldijk, 1 laag met kap is ook sprake van een logica in massa's binnen het terrein. Hiermee wordt het plan ook op dit punt stedenbouwkundig positief beoordeeld.

Welstand

Beoordeling door de Welstandscommissie is benodigd. De Welstandscommissie heeft een positief advies gegeven over de plannen voor de uitwerking van de nieuwbouw, bijgebouwen en de inrichting van het terrein en dan voornamelijk de erfafscheiding. Het plan voldoet aan de redelijke eisen binnen het ambitieniveau van de gemeente Olst-Wijhe.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

In dit geval is door Eelerwoude een landschappelijk erfinrichtingsplan opgesteld. Het volledige erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierin is ook het beplantingsplan opgenomen. Hieronder wordt kort ingegaan op enkele landschappelijke inpassingen en beplantingen.

Rondom het plangebied zal als begrenzing met de andere percelen en de parkeerplekken grotendeels een beukenhaag gerealiseerd worden van 0,8 m hoog. De in- en uitrit ten zuiden zal bestaan uit Portugees Laurier van 1,80 m hoog. Tussen de gebouwen in zal een gezamenlijke centrale binnentuin met vaste planten en heesters gerealiseerd worden. Aan de zuidzijde van het schoolgebouw zullen enkele hoogstamboomgaarden (fruitbomen) en lindebomen aangeplant worden.

Ten zuidwesten van het plangebied staat een beschermde waardevolle beuk. Om deze boom te beschermen wordt rondom de boom geen gebouwen of bouwwerken gebouwd. Tevens is in het landschapsplan de ruimte om de beschermde beuk eveneens groen aangekleed, zodat de boom en de wortels zoveel mogelijk worden ontzien.

Er wordt een (zieke) Lindeboom op het schoolplein gekapt. Deze boom is in de huidige situatie een beschermde boom. Deze beschermde boom wordt vervangen door twee linde's met plantmaat 30-35. Deze inpassing levert voldoende bijdrage aan het welzijn van insecten en vogels. Over de beschermde boom meer in paragraaf 4.7.3.5.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Er worden kengetallen aangehouden op basis van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Kijkend naar het voornemen is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Olst-Wijhe (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom;
  • Functie: wonen, 15 ‘Zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening’ (seniorenwoning);
  • Functie: maatschappelijk, 1 maatschappelijke ruimte 'serviceflat'

Van de drie maatschappelijke eenheden zal één ruimte in gebruik worden genomen als ontmoetingsruimte in het appartementencomplex. Dit zullen in vele gevallen bezoekers (familieleden) zijn voor de bewoners. Voor deze ruimte is zodoende geen extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte berekend aangezien dit aandeel bezoek al in de 15 woningen is opgenomen. Voor de twee maatschappelijke eenheden wordt beargumenteerd dat het gaat om één zorglocatie voor het gehele complex. Zodoende is rekening gehouden met één maatschappelijke eenheid.

Voor voorliggend initiatief, de herontwikkeling van de voormalige basisschool en brandweerkazerne in een woon-zorgcomplex is door BonoTraffic een parkeertoets opgesteld. Dit volledige rapport is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Hieronder wordt eerst ingegaan op de aanpassingen in het plan ten behoeve van de verkeersstructuur. Vervolgens wordt gekeken naar de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van de gewenste ontwikkeling.

2.3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied wordt in het noorden ontsloten op de bestaande ontsluitingsweg de Zijlweg. De Zijlweg betreft een rustige weg die voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Aan deze zijde worden tien parkeerplekken gerealiseerd en ruimte vrijgehouden voor een fietsenstalling. Van de tien parkeerplekken zijn er twee parkeerplekken gerealiseerd voor mensen met een beperking.

Aan de zuidzijde wordt een nieuwe ontsluiting gerealiseerd op de Kerklaan. Dit betreft een doodlopende weg voor bestemmingsverkeer. Om dit mogelijk te maken wordt het einde van de Kerklaan aangepast en een ontsluiting richting het plangebied gerealiseerd. Deze nieuwe inrit wordt halfverhard gerealiseerd. Ook worden aan deze zijde zeven parkeerplekken gerealiseerd, waarvan een wordt gerealiseerd met elektrische laadpaal. Verder krijgen alle parkeerplekken voorzieningen om in de toekomst elektrisch aangesloten te worden. Ook wordt aan deze zijde een bestaande fietsenberging herbouwd. In afbeelding 2.4 is een uitsnede te zien van de nieuwe situatie ter plekke aan de Kerklaan. Hierbij wordt verwezen naar het erfinrichtingsplan (Bijlage 2).

Er is niet voorzien in rondrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Indicatie gewenste situatie ontsluiting zuidzijde aan de Kerklaan (Bron: Eelerwoude)  
2.3.3 Resultaten parkeertoets

BonoTraffics heeft gekeken naar de parkeerbehoefte ter plaatse van het plangebied. In onderstaande tabel zijn de gegevens van het plangebied en de openbare parkeerplaatsen en de omliggende functies ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0007.png"

In de tabel is te zien dat naar verwachting het drukste moment van de combinatie aan gebruik van de parkeervoorziening ook op een werkdagavond voorkomt. Er is op dit maatgevende moment sprake van een tekort van 2 parkeerplaatsen. Er moet zodoende gekeken worden naar parkeergelegenheid in de openbare ruimte.

2.3.3.1 Parkeren in openbare ruimte

BonoTraffics heeft gekeken naar de parkeerbehoefte ter plaatse van het plangebied en de omgeving. Dit aangezien ten noorden van het plangebied reeds een parkeerplaats aanwezig is ten behoeve van de naastgelegen Hervormde Kerk. Dit terrein telt 19 openbare parkeerplekken en ligt op een afstand van circa 60 m van het plangebied. Aan de andere zijde van de kerk is een parkeerstrook aanwezig met 7 parkeerplaatsen op een afstand van circa 100 m van het plangebied. In onderstaande tabel zijn de gegevens van het plangebied en de openbare parkeerplaatsen en de omliggende functies ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0008.png"

In tabel 3 is te zien wat de te verwachten parkeerdruk in de openbare ruimte zal zijn als gevolg van de komst van ‘Welzorgsum’ in combinatie met het reeds aanwezige kerkgebouw. Deze combinatie zorgt voor de hoogste parkeerdruk op werkdagavonden. Naar verwachting is het aantal reeds aanwezige parkeerplaatsen, in combinatie met het aantal dat bij ‘Welzorgsum’ wordt gerealiseerd, toereikend om de parkeerbehoefte op te vangen. Er is namelijk tijdens de drukste periode (werkdagavond) een overschot van 10,9 (afgerond 10) parkeerplaatsen terwijl het tekort 2 parkeerplaatsen betreft.

2.3.4 Verkeersgeneratie

Kijkend naar de verkeersgeneratie is uitgaande de volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen (15) ‘Zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening’ (seniorenwoning);
  • Verkeersgeneratie appartement midden (11): gemiddeld 6;
  • Verkeersgeneratie appartement goedkoop (4): gemiddeld 5,6;
  • Functie: maatschappelijk, 1 ruimte 'serviceflat';
  • Verkeersgeneratie maatschappelijke ruimte (serviceflat): gemiddeld 2,6.

De verkeersgeneratie komt gemiddeld uit op (11*6 + 4*5,6+2,6=) 91 verkeersbewegingen.

De verkeersbewegingen worden verdeeld over zowel de Zijlweg als de Kerklaan om vervolgens op de wegen in de directe omgeving aan te sluiten. De wegen in en rondom het projectgebied kunnen de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen veilig en vlot afwikkelen. Tevens wordt opgemerkt dat de 'huidige' verkeersbewegingen van de voormalige basisschool en brandweerkazerne zullen vervallen. Ook zijn de ontsluitingen overzichtelijk. Er is daarmee sprake van een veilige ontsluiting van het plangebied.

Gelet op de bovenstaande cijfers wordt geconcludeerd dat de aspecten verkeer en parkeren dan ook geen belemmering vormen.

2.3.5 Conclusie

Ten behoeve van het ruimtelijk ontwerp, stedenbouwkundig plan, landschapsplan en het aspect verkeer en parkeren wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Om te bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet eerst duidelijk worden of er überhaupt sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat:

  • a. 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Gezien het feit dat onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling en transformatie van bestaande bebouwing naar vijftien appartementen, en drie maatschappelijke eenheden, wordt gesteld dat dit bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De ladder voor duurzame verstedelijking moet daarom doorlopen te worden. Door Stec groep is een laddertoets uitgevoerd welke in zijn geheel is toegevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna wordt op basis van deze rapportage nader ingegaan op:

  • 1. Uitgangspunten: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling van het voorgenomen plan?
  • 2. Beschrijving van de behoefte: voorziet de bouw van de woningen in het plan in een behoefte en welke kwalitatieve aspecten spelen hierbij een rol?
  • 3. Afweging locatiekeuze: ligt de locatie binnen of buiten bestaand stedelijk gebied (BSG)? En hoe verhoudt de ontwikkeling van het plan zich tot het principe inbreiding voor uitbreiding achter de Ladder?

Uitgangspunten stedelijke ontwikkeling

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is er een functiewijziging nodig. Om die reden is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor ontwikkelingen buiten BSG is extra motivering vereist. Daarom is gecheckt of het voorgenomen plan een ontwikkeling binnen BSG betreft. Artikel 1.1.1 Bro geeft als definitie:

  • 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Opgemerkt wordt dat de woningen die beoogd zijn grotendeels op de gronden komen die nu een maatschappelijke bestemming hebben en al bebouwd zijn (de basisschool). Een relatief beperkt deel van de beoogde ontwikkeling beslaat gronden die momenteel een gemengde bestemming hebben en nog onbebouwd zijn. Binnen deze gemengde bestemming is wonen reeds toegestaan.

Gezien bovenstaande taxeren wij dat de locatie binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) ligt. Dit is in lijn met de principes van de Ladder waardoor de Laddertoets beperkt kan blijven tot een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

De behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

De behoefte aan een woningbouwplan wordt bepaald door de confrontatie van de (lange termijn) prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen daarbij ook kwalitatieve aspecten een rol spelen. Daarbij moet worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Bij de beschrijving van de behoefte aan de woningbouw in het beoogde plan, is het noodzakelijk om nader in te zoomen op de afbakening van het ruimtelijk verzorgingsgebied: de marktregio. Het ruimtelijk verzorgingsgebied (de marktregio) voor de woningbouw in het beoogde plan bestaat uit de gemeente Olst-Wijhe. Tevens wordt geconcludeerd dat Welsum binnen de gemeente een bijzondere positie heeft, door de IJssel als natuurlijke barrière. Daarom wordt hierna zowel ingegaan op de gemeente Olst-Wijhe als op de kern Welsum.

Het aantal verhuisbewegingen in de betreffende gemeente is een belangrijke indicator voor de omvang van het ruimtelijk verzorgingsgebied. Voor de gemeente Olst-Wijhe valt op de het zwaartepunt van de verhuizingen plaatsvindt binnen de eigen gemeente en woningmarktregio. De primaire marktregio voor woningbouw in Welsum is dan ook de gemeente. Daarbij overwegen wij het volgende:

  • CBS-migratiegegevens van alle verhuisde personen over de periode 2011 tot 2019 tonen dat 49% van alle inkomende verhuisbewegingen uit de gemeente zelf komt. Verder zijn er sterke verhuisrelaties met gemeenten uit de woningmarktregio: Deventer (12%), Zwolle (7%) en Raalte (7%).
  • Van de kopers van nieuwbouwkoopwoningen komt in de periode 2005-2015 circa 90% uit de gemeente zelf. De nieuwbouwkoopmarkt is daarmee sterker lokaal georiënteerd dan de algehele woningmarkt in de gemeente Olst-Wijhe. Voor nieuwbouw zijn de verhuisrelaties met buurgemeenten beperkt.
  • De gemeente Olst-Wijhe stemt woningbouw in de regio af conform de afspraken in het RWP West-Overijssel. Uitgangspunt is dat gemeenten in Overijssel programmeren voor de eigen behoefte. De provincie borgt dit.

Welsum heeft door haar ligging binnen de gemeente Olst-Wijhe een bijzondere positie. Welsum is (samen met Marle) een kern binnen de gemeente die ten westen van de IJssel ligt. Daarom voeren we een extra check uit op het niveau van Welsum. Van alle personen die zich in Welsum vestigden in de periode 2015-2020 komt circa 7% uit Welsum zelf en 2% uit andere kernen in de gemeente Olst-Wijhe. Daarnaast komt circa 18% uit Epe, 11% uit Apeldoorn en 10% uit Deventer en Voorst. Daarmee is Welsum meer westelijk georiënteerd dan de rest van de gemeente Olst-Wijhe. Om deze reden doen we een extra behoeftecheck op lokaal niveau. Daarvoor hanteren we een prognose op kernniveau waarin de reguliere migratie (vanuit de regio 'Welsum') is verwerkt.

Regionaal 'Woonagenda West-Overijssel 2021-2025'

In de 'Woonagenda West-Overijssel 2021-2025' zijn de regionale woningbouwafspraken vastgelegd. Doel van de agenda is voldoende woningen te bouwen om de groei van het aantal huishoudens in West-Overijssel op te vangen. Daarnaast ligt er een grote kwalitatieve opgave: het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus, adaptief en levensloopgeschikt, het opheffen van de kwalitatieve mismatches in de bestaande voorraad et cetera. De komende 10 jaar verwacht de regio een sterke groei van circa 35.000 tot 40.000 huishoudens. Dat betekent dat naast het realiseren van harde en zachte plannen ingezet zal worden op het toevoegen van extra plancapaciteit voor 9.000 - 14.000 woningen in West-Overijssel, in de periode tot 2030. De woonagenda bevat hiermee een extra opgave.

Woningbouwprogramma Olst-Wijhe

Uit het beleidsstuk van Olst-Wijhe (2017) blijkt dat in de marktregio tot 2027 vooral vraag is naar woningen in een dorps woonmilieu, zie onderstaande tabel. Dit vertalen we naar een resterende behoefte tot 2027, door de reeds gerealiseerde woningen (tot 2020) en het aanbod in harde plannen in mindering te brengen op de vraag. Op basis van aangeleverde gegevens van de gemeente blijkt dat er in 2017, 2018 en 2019 zo'n 200 woningen in gebiedstype dorps wonen gerealiseerd zijn. Daarnaast zijn er circa 185 woningen in harde plannen vastgelegd. Dit betekent dat er tot 2027 nog behoefte is aan maximaal 40 woningen in een dorps woonmilieu. Opgemerkt is dat na 2027 woningvraag is, waardoor de resterende behoefte naar dit woonmilieu voor een 10-jaarsperiode waarschijnlijk hoger zal uitvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0009.png"

Woningbouwprognose Olst-Wijhe

Hoewel uit de voorgaande tabel al een behoefte blijkt aan meer plannen (op basis van de regionale afspraken en het gemeentelijke afwegingkader), wordt in aansluiting op jurisprudentie op dit punt en actuele marktinzichten nogmaals gekeken. Hiermee ontstaat een bandbreedte voor de woningvraag voor de komende tien jaar binnen de eerder afgebakende marktregio (Olst-Wijhe en Welsum). Uitgangspunt is dat ieder extra huishouden zich 1-op-1 vertaalt in de vraag naar één extra woning.

Onderstaand figuur tonen de historische ontwikkeling en prognoses tot 2040 voor de gemeente Olst-Wijhe. Te zien is dat de prognoses eenzelfde stijgende trend volgen. Bovendien liggen de prognoses in lijn met de historische huishoudens-ontwikkeling (CBS) van de afgelopen tien jaar. Daarbij vormt Primos 2020 (de meest actuele prognose) de bovenkant van de bandbreedte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0010.png"

Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van de woningvraag de komende tien jaar, volgens Primos 2019 en 2020. Te zien is dat op basis van Primos 2020 een huishoudensgroei van circa 600 woningen te verwachten is voor de periode van 2020 tot 2030. Tussen 2030 en 2040 voorspelt Primos 2020 nog een toename van 390 huishoudens. Primos2019 gaat uit van een groei van 380 woningen de komende 10 jaar en circa 195 in de 10 jaar daarna. Dit ligt in lijn met regionale woonafspraken die voor de periode 2017-2027 een woningvraag van 420 tot 515 woningen laten zien.

Kijkend naar de onderliggende demografische ontwikkeling dan zien we een sterke toename van de doelgroep van 55 jaar en ouder (groei van circa 700 huishoudens). Het accent voor de komende 10 jaar ligt daarbij voornamelijk op de doelgroep boven de 75 jaar (groei van circa 600 huishoudens). De jongere doelgroepen zijn kijkende naar de omvang in balans volgens de laatste prognoses. Dit betekent dat voorgenomen plan kansrijk is om te voorzien in de vraag van oudere huishoudens (met zorgvraag) in Olst-Wijhe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0011.png"

Conclusie behoefte in Ols-Wijhe

De woningvraag in de gemeente Olst-Wijhe bedraagt 380 tot 600 en de totale harde plancapaciteit in de gemeente bedraagt 235. Door vraag en aanbod te confronteren in de marktregio resteert een kwantitatieve behoefte bestaat aan 145 tot 365 woningen de komende tien jaar.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0012.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan meerdere bestemmingen welke benut kunnen worden voor stedelijke functies. Daarmee ligt het plangebied binnen het 'bestaand bebouwd gebied'. Het betreft een herontwikkeling/transformatie van stedelijk gebied wat ervoor zorgt dat er geen extra toename van ruimtebeslag op de 'groene omgeving' plaatsvindt. Het plangebied bevindt zich binnen de kern Welsum. Op deze plek wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die passend is in haar omgeving. Dit aangezien de huidige bebouwing leeg staat en herontwikkeld moet worden voor een nieuwe duurzame vervolgfunctie. De nieuwe bebouwing sluit qua uitstraling en architectuur aan op de nabijgelegen bebouwing in Welsum en langs de IJsseldijk. Tevens wordt het complete plan landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Als gevolg van voorliggende ontwikkeling worden vijftien appartementen en drie maatschappelijke eenheden toegevoegd aan de kern van Welsum. In de uitgevoerde laddertoets (zie paragraaf 3.1.2 en Bijlage 4). In de woningbehoefte is aangetoond dat er de komende jaren ook concrete behoefte is naar deze woningen. De woningen worden gebouwd voor de lokale behoefte waar op dit moment vraag naar is, te weten ouderen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het gemeentelijke woonbeleid zoals opgenomen in subparagraaf 3.3.2 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied valt volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied met de rode omlijning is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0013.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Woningbouw betreft een functie welke passend is binnen het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’. De transformatie van het plangebied draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en draagt met een nieuwe woonbestemming waar een actuele behoefte aan is bij aan de vitaliteit van de kern van Welsum. Daarnaast is middels de laddertoets aangetoond dat er voor lokale behoefte wordt gebouwd. Ook worden maatschappelijke eenheden gerealiseerd. Deze maatschappelijke kamers worden in gebruik genomen ten behoeve van de bewoners van de appartementen, maar kunnen ook door derden in gebruik worden genomen. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen', zoals in afbeelding 3.3 is te zien ter plaatse van de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0014.png"  
Afbeelding 3.3: De 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Oeverwallen'

De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struiken laag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot 'rivierduinen' en langs de Vecht tot duinen. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. Vanwege de hoge natuurlijke dynamiek is het winterbed lang het domein van natuurlijke processen gebleven. Door de voedselrijkdom van de gronden en de regelmatige overstromingen, zijn deze gronden al eeuwenlang als wei- en hooiland in gebruik.

Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

De gronden in het plangebied zijn grotendeels in cultuur gebracht ten behoeve van de bebouwde kern. De van oorsprong voorkomende ‘Natuurlijke laag’ is derhalve niet of nauwelijks meer aanwezig. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling vindt dan ook geen aantasting plaats van de waarden en kenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen''. In afbeelding 3.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0015.png"  
Afbeelding 3.4: De Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Oeverwallen'

Dit betreft kleinschalig (mix) mozaïeklandschap (bebouwing, boomgaarden, akkerbouw, wegen paden). Daarnaast open en verkavelde komgronden met weiland, waarin de patronen van de rivier soms nog te af te lezen zijn. Boerderijen zoals karakteristieke IJsselhoeves soms op rivierduintjes.

Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In voorliggend geval is sprake van een relatief kleinschalige woningbouwontwikkeling binnen de bebouwde kom van Welsum. In de huidige situatie zijn de oorspronkelijke kenmerken van de oeverwallen niet geheel meer zichtbaar. Met de voorgenomen landschappelijke inpassing van het plangebied (zie Bijlage 2) worden nieuwe boomgaarden aangeplant en inheemse beplanting toegevoegd. Op deze wijze wordt het plangebied weer landschappelijk ingepast aansluitend op de gebiedskenmerken van het oeverwallenlandschap.

3. De “Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de “Stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955- nu' en 'Informele trage netwerk'. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0016.png"  
Afbeelding 3.5 De Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

'Informele trage netwerk'

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broeken heideontginningen, veenlandschappen etc. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende 'gewone' burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag"

Met het realiseren van de woningen wordt rekening gehouden met omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Wat betreft bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij de bebouwingskenmerken in de omgeving. Hiermee worden bouwkenmerken (o.a. voorgevelrooilijn, vrijstaand hoofdgebouw, goot- en bouwhoogte) afgestemd op de omgeving, zodat de woningen en de bijbehorende bouwwerk(en) qua bouwmassa en verschijningsvorm goed opgaan in het bebouwingskarakter van de omgeving. De invulling van het plangebied is in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'.

4. De “Laag van beleving''

In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid als 'IJssellinie inundatieveld' en 'Donkerte'. In afbeelding 3.6 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0017.png"  
Afbeelding 3.6 De Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

'IJssellinie inundatieveld'

Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. Geologische monumenten (bv pingo’s), archeologische monumenten en vindplaatsen, schansen, verdedigingslinies, kapelletjes, religieuze monumenten, historische wegen tot landschappelijke ensembles zoals De Kolonie. Bakens zijn niet alleen (water)torens en andere hoge, kenmerkende bouwsels, ook patronen als de (ruil)verkavelingsstructuur vormen een baken in de tijd.

De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar ‘tijdsdiepte’ tot intense indrukken leidt.

Creëer verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Voeg bakens van deze tijd toe. Behoud monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van de beleving”

Voor wat betreft 'Donkerte' wordt opgemerkt dat het plangebied ligt binnen de bebouwde omgeving van Welsum. Er is daarmee reeds sprake van een bundeling van licht veroorzakende functies. Een zekere lichtuitstraling is inherent aan woonfuncties. Overigens wordt het overmatig gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk voorkomen.

Wat betreft het IJssellinie inundatieveld kan worden gesteld dat er in het plangebied geen bijzondere geologische danwel bouwkundige monumenten aanwezig zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.8, waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie. Middels het landschappelijke inpassingsplan en het stedenbouwkundige ontwerp van het hoofdgebouw is getracht in te spelen op de karakteristieke kenmerken van het gebied en de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ‘Laag van de beleving' zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
3.3.1.1 Algemeen

Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.
3.3.1.2 Sterke dorpen

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Sterke dorpen'. Verbondenheid staat centraal voor de twaalf dorpen en buurtschappen van Olst-Wijhe. Verbondenheid betekent het samen delen en in stand houden van voorzieningen die een belangrijke basis vormen voor de leefkwaliteit. De gemeente Olst-Wijhe streeft daarom naar zelfstandige en actieve, samenwerkende dorpen waarbij elk dorp of buurtschap minimaal één aantrekkelijke ontmoetingsplek heeft. De bereikbaarheid van de dorpen en buurtschappen is een sterke basis voor wonen, werken en verblijven maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid. Er is ruimte voor ontwikkeling van grote en kleine (familie)bedrijven, zzp’ers en startups. Maatschappelijke veranderingen vragen om nieuwe initiatieven die de leefkwaliteit bestendigen en de identiteit van de dorpen, buurtschappen en het omringende platteland versterken.

Wonen

Uitgangspunt is dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • kleinschalige wooninitiatieven faciliteren bij de kleinere kernen, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • woningbouwopgaven inzetten als aanjager en/of economische drager voor het oplossen van ruimtelijke knelpunten;
  • het Abersonterrein in Olst wordt omgevormd naar woningbouw, passend bij de uitgangspunten in de woonvisie;
  • de voorkeur geven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap;
  • onderzoeken of, analoog aan de voorziening KGO, ook voor de bebouwde kom een dergelijke voorziening ingesteld kan worden.
3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Olst-Wijhe'

De structuurvisie gaat uit van het faciliteren van kleinschalige wooninitiatieven in de kleine kernen, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte. Voorliggend initiatief sluit hier naadloos op aan, aangezien het een relatief kleinschalig initiatief betreft, waarbij appartementen, een ontmoetingsruimte en maatschappelijke eenheden worden gerealiseerd voor een lokale concrete behoefte naar woonruimte in de buurtschap Welsum. Tevens worden de woningen gerealiseerd voor een doelgroep (senioren) wat ervoor zorgt dat de huidige woningen van de ouderen vrij komen voor starters (doorstroming). De woningen passen daarnaast stedenbouwkundig gezien goed binnen bebouwde omgeving en de bebouwing langs de IJsseldijk.

Geconcludeerd wordt dan ook dat het initiatief in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025
3.3.2.1 Inleiding

De Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 heeft eind vorig jaar ter inzage gelegen. De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1000 tot 1200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:

  • De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden in Olst, Wijhe, Wesepe en Boskamp en in de andere kernen wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen. Samen met SallandWonen en beide huurdersorganisaties werkt de gemeente aan oplossingen voor de (sociale)huur.
  • De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren.
  • De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
  • De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
  • De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.

Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streefaantal van ca nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. In het maximaal scenario wordt ervan uitgegaan dat het zwaartepunt van de additionele woningbouw met name in de beide hoofdkernen zal worden gerealiseerd en groeit het woningbouwprogramma voor de overige kernen en buurtschappen in wat mindere mate mee. Bij het bouwen van woningen in de kleine kernen en buurtschappen is het respecteren van de omgeving (gebouwd en landschappelijk) een belangrijk uitgangspunt.

3.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025'

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van vijftien appartementen en drie maatschappelijke eenheden in de kern van Welsum. Deze woningen worden gerealiseerd voor een concrete lokale behoefte (senioren). Dit is mede aangetoond in de laddertoets (zie 3.1.2). Door woningen te realiseren voor de senioren uit de directe omgeving komen de woningen vrij voor jongeren die een binding hebben met de buurtschap. Zodoende wordt gestreefd naar het realiseren van een leefbare en vitale kern waarin woningen worden gerealiseerd die aansluiten bij de behoefte en wensen van inwoners. Opgemerkt wordt dat er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen is voor de maatschappelijke eenheden voor permanente bewoning. Het voorliggende initiatief sluit dan ook goed aan bij de uitgangspunten van de woonvisie.

3.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Tevens bestaat de mogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid de maatschappelijke eenheden in gebruik te nemen als reguliere woonappartementen. Alle eenheden zijn dan ook meegenomen in het akoestisch onderzoek als geluidsgevoelig object.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied ligt in de wettelijke zone van de IJsseldijk. De IJsseldijk betreft een weg waarbij rond het plangebied een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Echter mag men op de IJsseldijk voor en na het plangebied respectievelijk 50 en 60 km/uur. Om aan te tonen dat voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden, dient er een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Er daarom door Alcedo B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd welke toegevoegd is als Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna wordt op de resultaten van het onderzoeken ingegaan.

Resultaten onderzoek wegverkeerslawaai

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vanwege het geluidsgezoneerde deel van de IJsseldijk aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Vanwege het gedeelte waarop een snelheidsregime geldt van 30 km/uur, wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De geluidsbelasting bedraagt inclusief 5 dB correctie conform de Wgh 50 dB.

Omdat de overschrijding plaats vindt vanwege het deel van de IJsseldijk waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt, is formeel geen onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen ter plaatse van de bron en in de overdracht noodzakelijk. In het kader van goed ruimtelijk ordenen zijn deze wel beoordeeld.

Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk c.q. wenselijk zijn. Geadviseerd wordt om vanwege de hogere geluidsbelasting te zorgen voor voldoende geluidswering, en hierbij te streven naar de nieuwbouw waarde conform afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit, zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Geadviseerd wordt om hiervoor de gecumuleerde geluidsbelasting te hanteren.

Gelet op de onderlinge afstand tussen de woningen en de weggedeeltes met een geluidzone in combinatie met voorgenoemde argumenten wordt gesteld dat voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai en goed woon- en leefklimaat te verwachten is ter plaatse van de woningen.

4.1.2.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.3 Railverkeerlawaai

De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op circa 2,8 kilometer ten oosten van het plangebied. Gelet op de ruime afstand is er ten aanzien van spoorweglawaai sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is door Milieu & adviesbureau 'Boluwa Eco Systems BV' een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend verkennend bodemonderzoek conform de norm NEN 5740 uitgevoerd. De volledige rapporten is zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:

  • In de bovengrond van MM1 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In de bovengrond van MM2 zijn licht [>achtergrondwaarde] verhoogde gehalten zink en lood aangetoond. Wat de oorzaak is van de licht verhoogde gehalten zink en lood is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren.
  • In de bovengrond van MM3 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In de ondergrond van MM4 is een licht [>achtergrondwaarde] verhoogd gehalte nikkel aangetoond. Wat de oorzaak is van het licht verhoogde gehalte nikkel is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren.
  • In de ondergrond van MM5 is een licht [>achtergrondwaarde] verhoogd gehalte nikkel aangetoond. Wat de oorzaak is van het licht verhoogde gehalte nikkel is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren. Mogelijk kan dit gerelateerd worden aan de kleigrond in MM5. In kleigrond komen vaker van nature verhoogde gehalten nikkel voor.
  • In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 is een licht [>streefwaarde] verhoogd gehalte barium aangetoond. Het aangetroffen licht verhoogde gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.

Eindconclusie resultaten onderzoek:

De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de herontwikkeling van het terrein.

4.2.3 Aanbevelingen

Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013, behoeft op de locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan.

Eventueel vrijkomende grond mag tegenwoordig niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.2.4 Conclusie

Het aspect 'bodem' staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

De onderhavige ontwikkeling is gezien de aard en de omvang van dit project, in vergelijking met de in paragraaf 4.3.1.1 genoemde voorbeelden een wijziging die 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan enige vorm van luchtverontreiniging. Ook worden de gewenste seniorenwoningen niet aangemerkt als een 'gevoelige bestemming' in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. De maatschappelijke eenheden zoals reguliere verpleging kan wel gezien worden als gevoelige bestemming. Opgemerkt wordt dat het plangebied zich niet binnen de gestelde grenswaarden ligt. De afstand tot de provinciale weg N377 bedraagt circa 680 m.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is aangegeven middels de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0018.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart (Bron: ArcGIS)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich wel bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • wel binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Middelmatig kans overstromingsrisico

Een gedeelte van het plangebied ligt binnen een 'middelgrote overstromingskans' ten gevolge van de ligging nabij de IJssel. Het overstromingsrisico wordt verder behandeld in de waterparagraaf in Hoofdstuk 5.

Hogedrukgasleiding

Op de risicokaart is de hogedrukgasleiding N-556-60 van de Gasunie aanwezig. De leiding heeft een diameter van 9 (inch) en een werkdruk van 40 (bar). De leiding heeft een letaliteitsafstand van 100 m. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1000 m. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de invloedsfeer op voldoende afstand.

Vaarweg Corridor Rijn Oost-Nederland

Het plangebied ligt tevens binnen de 'Vaarweg corridor Rijn Oost-Nederland (De IJssel)'. Deze vaarweg ligt op circa 109 meter ten oosten van het plangebied. Deze vaarweg behoort tot het basisnet en heeft een verantwoording wat betreft het plasbrandaandachtsgebied (PAG)/ vrijwaringszone en Plaatsgebonden Risico (PR). Ook is er een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. In dit kader is er door Sweco B.V. een onderzoek uitgevoerd naar de bovenstaande risico's. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt op circa 109 meter van de De IJssel. Over De IJssel varen schepen met een bevaarbaarheidsklasse 54 (CEMT). Volgens het basisnet heeft een vaarweg met een bevaarbaarheidsklasse 5 geen PR 10-6 contour. Het PR vormt hiermee geen belemmering voor het plangebied.

Vrijwaringszone

Het plangebied ligt buiten de vrijwaringszone van de Rijn (25 meter aan weerszijde van de vaarweg van CEMT-klasse 5). Het plangebied hoeft daarom geen rekening te houden met eventuele afweging voor het toestaan van bebouwing binnen de vrijwaringszone op grond van artikel 10 van het Bevt. Ook zijn eventuele aanvullende bouwkundige maatregelen van afdeling 2.16 van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing.

Groepsrisico

Wanneer het groepsrisico mogelijk boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt en meer dan 10% toeneemt, moeten groepsrisicoberekeningen worden uitgevoerd met behulp van RBMII. Met de vuistregels uit de HART [7] kan worden onderzocht of er mogelijk een overschrijding is van (10% van) de oriëntatiewaarde.

Conclusie 

De Corridor Rijn Oost-Nederland heeft geen PR 10-6/ jaar contour voor een bevaarbaarheidsklasse 5 (CEMT). Het PR vormt hiermee geen belemmering voor het plangebied.

De IJssel heeft, ter hoogte van het plangebied, een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijde van de vaarweg. Het plangebied ligt ruim buiten deze vrijwaringszone. Daarom hoeft het plan geen rekening houden met aanvullende bouwkundige veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit 2012.

Het groepsrisico ligt beneden de 10% van de oriëntatiewaarde volgens de vuistregels van het HART, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaat.

Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Het uiteindelijke plan dient te worden voorzien van voldoende vluchtwegen. Daarnaast is het een mogelijkheid dat het bevoegd gezag de burgers, die binnen het invloedsgebied wonend of werkzaam zijn, te informeren over de mogelijkheden en onmogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen bij een eventuele calamiteit.

Het plangebied betreft een woon- zorgcomplex die mede toegankelijk is voor senioren met een zorgfunctie. De bewoners van dit plangebied zijn mogelijk minder zelfredzaam, waardoor inzet van hulpdiensten mogelijk nodig zal zijn. De dichtstbijzijnde brandweerkazerne is gelegen in Welsum aan de Kapellenkamp naast het Dorpshuis. De eerstvolgende brandweerkazerne is gelegen in Oene. Deze kazernes zijn circa op 3 en 9 minuten rijden tot het plangebied.

Belangrijk is om na te gaan wat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn om slachtoffers bij een plasbrand binnenvaartschip te voorkomen en om na te gaan of het gebied zodanig ingericht is dat de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Het is van belang dat duidelijk is waarheen gevlucht moet worden. Er moeten (nood)uitgangen en vluchtroutes zijn van de vaarweg af. Er wordt geadviseerd om een calamiteitenplan op te stellen.

De beschouwde vaarweg kan leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken. De genoemde maatregelen kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico. Het is aan het bevoegd gezag om aan te geven of zij het restrisico acceptabel achten.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in de buurtschap Welsum. In de nabije omgeving bevinden zich woningen, maatschappelijke functies en gemengd gebied. Tevens bevindt het gebied zich langs de IJssel en de IJsseldijk. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. De functie 'maatschappelijk' betreft wel een milieubelastende functie. Dit geldt ook ten opzichte van de woningen gelegen binnen het plangebied. Vergelijkbare maatschappelijke diensten die kunnen plaatsvinden in deze eenheden zoals behandelkamer, spreekkamer, logieruimte en reguliere wijkverpleging hebben alle een milieucategorie van 1, met een richtafstand van 0 meter. Lichte bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2 kan als passend binnen een woongebied worden beschouwd. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Ten noordenwesten van het plangebied bevindt zich een bedrijfsfunctie, te weten een nutsvoorziening. In de VNG-uitgave staat dit bekend onder de omschrijving 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: < 10 MVA'. Hierbij geldt een milieucategorie van 2 met een richtafstand van 10 meter. Het trappenhuis en lift bevindt zich binnen deze 10 meter. Echter betreffen dit geen verblijfsruimten. De dichtstbijzijnde verblijfruimte bevindt zich op circa 13 meter afstand. De verwachting is dat dit geen belemmering vormt voor het voornemen, en er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder is het plangebied omringd door gronden met de bestemmingen 'gemengd' en 'maatschappelijk'. Het betreft hier ondermeer de Hervormde Kerk (25 m). Op deze gronden is zijn enkel functies toegestaan met een milieucategorie 1 of 2, met een richtafstand van 10 meter. De verwachting is dat dit geen belemmering vormt voor het voornemen, en er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ter plaatse van het plangebied wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden andere functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

Voor de nieuw te realiseren woningen geldt dat deze als geurgevoelig object zijn aan te merken op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor een geurgevoelig object gelden vaste aan te houden afstanden van 100 meter, wanneer deze zijn gelegen in de bebouwde kom. Met de geurverordening kunnen andere afstanden worden gesteld. Voor veehouderijen met dieren waarvoor geuremissie factoren (o.a. voor varkens, pluimvee, schapen, vleeskalveren en stieren) geldt tevens dat geurnormen van toepassing zijn. De gemeente Olst-Wijhe heeft geen geurbeleid.

In de nabijheid van het plangebied liggen agrarische bedrijven waarbij intensieve veehouderij mogelijk is. Er is zodoende een geuronderzoek uitgevoerd door Pouderoyen B.V. naar de geurbelasting. Dit volledige geuronderzoek is toegevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusie van het onderzoek.

Conclusie en beoordeling geuronderzoek

De achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder en de boordeling leefklimaat is onderzocht. De achtergrondbelasting op de te realiseren gebouwen loopt uiteen van 2,9 tot 3,5 Ou. Daarbij hoort een beoordeling van "zeer goed" tot "goed".

De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door meerdere bedrijven. Daarbij is de grootste bijdrage afkomstig van Erveweg 6a. De bijdrage van één individueel bedrijf, de voorgrondbelasting, wordt volgens de bijlage 6 en 7 van de Wgv als twee keer zo hinderlijk beoordeeld als de achtergrondbelasting (zie tabel 1 van geuronderzoek). Maar ook als de achtergrondbelasting als voorgrondbelasting beoordeeld wordt is er bij een geurbelasting van 3,5 Ou sprake van een als "goed" beoordeeld leefklimaat.

Voor wat betreft het leefklimaat ten aanzien van geurhinder zijn er geen bezwaren tegen de realisatie van de woon- zorgappartementen in Welsum.

De conclusie is daarmee gerechtvaardigd dat de veehouderij niet beperkt in hun recht door de ontwikkeling van "Welzorgsum" en dat er geen probleem is ten aanzien van de omgekeerde werking.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven. Hierin is het plangebied aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0019.png"  
Afbeelding 4.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden en het NNN (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Het plangebied ligt niet binnen, maar wel op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bedraagt circa 40 meter. Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Welsum in bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat negatieve directe effecten (geluid en hinder) van het plangebied klein zullen zijn.

Stikstofdepositie

Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een Aeriusberekening en vervolgens een ecologische voortoets door Eelerwoude uitgevoerd. Dit volledige rapport is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

Gezien de bouwfase is sprake van tijdelijke rekenresultaten hoger dan 0,04 mol/ha/j. Gedurende een aantal maanden vindt er een stikstofdepositie plaats op diverse leefgebieden van het Natura 2000-gebied Rijntakken. De tijdelijke stikstofdepositie heeft geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot gevolg, wat blijkt uit de nadere ecologische voortoets (Bijlage 10).

Gezien de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 50 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren). Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel, leiden de voorgenomen activiteiten daarnaast niet tot wettelijke consequenties.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In dit geval is door Eelerwoude een Quickscan natuurwaardenonderzoek en een Natura 2000-toetsing uitgevoerd. Uit de Quickscan is voortgekomen dat er nader onderzoek nodig was. Dit is dan ook uitgevoerd en aan het rapport toegevoegd. De volledige rapporten zijn als Bijlage 11 en Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen. Tevens zijn er twee boomeffecten analyses uitgevoerd welke als Bijlage 13 en Bijlage 14 zij deze toelichting zijn toegevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

4.7.3.2 Conclusie Quickscan natuurwaarden

Vrijstelling voor algemene soorten

In het plangebied bestaat het voornemen om de aanwezige twee gebouwen te slopen, en de oude Linde op termijn te kappen. Ook de overige aanwezige beplanting zal worden verwijderd. Hierdoor kan sprake zijn van een tijdelijk en beperkt verlies van leefgebied van overige beschermde soorten zoals algemene (spits)muizensoorten en amfibieën. Hiervoor zijn door de provincie Overijssel vrijstellingen van de ontheffingsplicht opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling van ontheffingsplicht als het een ruimtelijke ontwikkeling betreft.

Niet- vrijgestelde grondgebonden zoogdieren

Dit geldt niet voor de steenmarter en egel. Nader onderzoek naar deze beschermde soorten is noodzakelijk om negatieve effecten uit te kunnen sluiten. Hieruit kan naar voren komen dat het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming bij de provincie Overijssel nodig is.

Vleermuizen (beschermingsregime habitatrichtlijn)

In het plangebied zijn twee gebouwen aanwezig met potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. De ruimtes tussen de dak- en gevelpannen en ruimtes achter houtlatten, geven toegangsmogelijkheden voor vleermuizen om achter te kunnen kruipen. Nader onderzoek naar potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen moet dan ook uitwijzen of er sprake is van negatieve effecten.

Foerageergebieden en vliegroutes

De beplanting inclusief de oude linde en bebouwing binnen het plangebied hebben mogelijk een functie als onderdeel van het foerageergebied voor vleermuizen. Met betrekking tot het foerageergebied van vleermuizen zal duidelijk moeten worden uit een aanvullend onderzoek, of er een effect is op de functionaliteit van het gebied als zodanig. Aan de hand van dit nader onderzoek kan dan bepaald worden of een ontheffing in het kader van de beschermde soorten van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Rekening houden met broedvogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen mogen worden uitgevoerd. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen bezette nesten worden verstoord.

4.7.3.3 Conclusie Natura 2000 toets

Binnen een straal van 300 meter tot het plangebied hebben de meeste aangewezen (niet)-broedvogelsoorten mogelijk bezet of bezet leefgebied. Met de effectenindicator is een afweging gemaakt welke verstoringsfactoren mogelijk aan de orde zijn.

Negatieve effecten door de bouw en het gebruik van het voornemen zijn uitgesloten. Door ligging in de bebouwde kom met een weg en een dijk tussen het natuurgebied en het plangebied hebben de verstoringsfactoren geen effect op de leefgebieden van de vogels. Bovendien is er rondom het plangebied geluid, licht en optische verstoring aanwezig. Het bouwgeluid mag niet meer zijn dan 80 db(A) en dat geluid is aan de rand van de uiterwaarden nog maar 42 db(a), waardoor het geen verstorende effecten kan hebben op vogels.

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Rijntakken zijn uitgesloten.

4.7.3.4 Conclusie nadere onderzoeken

Vleermuizen 

Uit het nader onderzoek naar vleermuizen is naar voren gekomen dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de beschermde soort: gewone dwergvleermuis. Beschermde functies binnen de begrenzing van het plangebied betreffen:

  • 2 balts-, paar-, en/of (vermoedelijke) winterverblijfplaats van een solitair mannetje.

De exacte locaties van de vastgestelde verblijfplaatsen zijn gevisualiseerd op verspreidingskaarten in bijlage 2 van het ecologisch onderzoek.

Als gevolg van de geplande werkzaamheden worden tijdelijk negatieve effecten verwacht en treedt verstoring op voor deze soorten. Hierbij is het van belang dat in de nieuwe situatie de woningen weer geschikt zijn als verblijfplaats voor de betreffende soort. Maatregelen zijn noodzakelijk om negatieve effecten te voorkomen of te beperken en om te allen tijde een verblijfplaats voor de aanwezige beschermde soorten aan te bieden. Met de voorgenomen werkzaamheden wordt echter niet verwacht dat de gunstige staat van genoemde soorten in het geding komt, vooral niet na het nemen van enkele maatregelen. Het verstoren van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis is wel ontheffing plichtig. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Gierzwaluw

In en/of boven het plangebied zijn geen foeragerende gierzwaluwen aangetroffen. Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluw aanwezig .Van een negatief effect is dan ook geen sprake.

Steenmarter en egel 

Het plangebied is onderdeel van het leefgebied van de (niet- vrijgestelde) steenmarter en egel. Een steenmarter en egel is echter flexibel en kan makkelijk uitwijken naar alternatief leefgebied waar hij een andere verblijfplaats zal zoeken. Dit zal hij echter alleen in de actieve periode doen. Het is dan ook noodzakelijk om een ecologisch werkprotocol op te stellen (opnemen in het bestek voor de aannemer) waarin maatregelen worden opgenomen om beplanting zorgvuldig te verwijderen in de winterperiode, wanneer de dieren in winterslaap zijn en vaak onder opgaande beplanting verblijven. In de omgeving zijn diverse tuinen aanwezig waar het individu naar kan verplaatsen. In de nieuwe situatie dient het plangebied wel opnieuw geschikt te worden gemaakt voor de egel met rommelhoekjes en opgaande beplanting.

4.7.3.5 Boomeffectenanalyse

Lindeboom (schoolplein)

Op het schoolplein staat een linde (Tilia platyphyllos). Deze boom heeft een gemeentelijke beschermde status. Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan. Dit betekend dat met het toekennen van de beschermde status de gemeente zichzelf de plicht opgelegd heeft om de linde zo lang mogelijk in stand te houden. Er is zodoende door Stefan Schippers Groenadvies een Boomtechnisch onderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 13 is toegevoegd bij deze toelichting. Aan de hand van dit onderzoek kan gekeken worden naar de conditie van de boom, toekomstverwachting en de eventuele toepasbaarheid in de toekomstige ontwikkeling.

De linde in visueel gecontroleerd. Hieruit is gebleken dat de conditie en vitaliteit goed is. Er is een afwijking waargenomen en nader onderzocht. De linde is aangetast door de dikrandtonderzwam (ganoderma australe). Deze heeft de linde al behoorlijk aangetast, echter van een acuut verhoogde gevaarzetting is (nog) geen sprake. De waarden van de minimaal benodigde restwand t.a.v. de breukvastheid zijn nog niet overschreden. De leeftijdsverwachting is vastgesteld op <10 jaar. Hierbij wordt opgemerkt dat het rapport is opgesteld in oktober 2020. De huidige verwachting is circa <8 jaar.

T.a.v. de toekomst zijn een 3-tal scenario’s voorgesteld.

In het eerste scenario wordt de linde ingepast met daarbij behorende randvoorwaarde. Hierbij wordt jaarlijks de boom gecontroleerd en bij overschrijding van de minimale veiligheidswaarden wordt de linde geveld.

Bij scenario twee wordt de kroon van de linde ingenomen. Hierbij neemt de windbelasting dusdanig af dat er een gering risico is op windworp of stambreuk. Met het nemen van de beheermaatregel kan direct een nieuwe linde aangeplant worden die in de toekomst het beeldbepalende karakter van de oude linde overneemt. Het eindbeeld in dit scenario t.a.v. de huidige linde is een knotlinde.

Bij scenario drie wordt voorgesteld om de linde te vellen gezien de herontwikkeling. Hierbij kan een nieuwe plantplaats ingericht worden voor een nieuwe linde die uit kan groeien tot monumentaal beeldbepalende boom.

Er is gekozen voor scenario drie, waarbij twee nieuwe lindes worden aangeplant met plantmaat 30-35.

Aanbevelingen

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een rode beuk, die met zijn takken ver over de grond reikt waarop ontwikkeling plaats gaat vinden. Hiervoor dienen maatregelen genomen te worden om de beuk niet negatief te beïnvloeden. De beuk dient vakkundig gesnoeid te worden door een vakkundig persoon (minimaal ETW niveau). Daarnaast dient het maaiveld onder de kroonprojectie niet opgehoogd of doorgespit te worden. Beuken hebben een gevoelig oppervlakkig wortelgestel. Onderzoek heeft aangetoond dat fijne beworteling zich in het bereik van de gehele kroonprojectie bevindt. De beuk heeft een redelijke conditie. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat de beuk maximaal 20% van zijn fijne beworteling (<5cm dikte) kan missen.

Rode beuk (naastgelegen locatie)

Er is door Expedio Arbori naar de rode beuk een boomtechnisch onderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 14 is toegevoegd bij deze toelichting. In het plan is rekening gehouden met deze boom door rondom deze rode beuk geen verharding te realiseren wat de wortels van de boom aantasten. Door het vakkundig snoeien van de boom en daarbij het wegnemen van enkele laaghangende takken, kan de straal van de kroon hier met circa 1.5 meter ingenomen worden. Rekening houdend met een toegangspad rond het pand, dient de bouwafstand ten minste 11 meter te bedragen, gemeten vanuit het hart van de stam.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt, indien er een ontheffing wordt aangevraagd in het kader van de Wnb en het verstoren van de verblijfsplaats van vleermuizen. De ontheffing is reeds door de provincie verleend.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het plangebied geldt, op basis van het geldende bestemmingsplan "Kleine Kernen", de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien door middel van een archeologisch onderzoek de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 en bouwwerken waarbij de graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm gaan. In dit geval wordt een appartementencomplex gebouwd, waardoor de onderzoeksgrens van 100 m2 wordt overschreden.

Er is door KSP Archeologie een bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase uitgevoerd. De volledige rapportage behorende bij dit archeologische onderzoek is opgenomen in Bijlage 15 bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase

Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op de oever van de IJssel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor de periode Vroege Middeleeuwen tot Volle Middeleeuwen. De noordzijde van het plangebied heeft tevens een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd, omdat in het noordoosten bebouwing aanwezig was op de kaart uit 1822, mogelijk zelfs als op de Hottingerkaart van 1773-1794.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase. De verwachtte sedimenten en ophogingen zijn aangetroffen in boringen 1 t/m 5. Er is sprake van een ophoging op een zandige oeverafzetting op kleiige beekafzettingen. Veelal is de bodemopbouw intact en kan op basis van de aard en intactheid van de bodemopbouw een vindplaats uit de periode Vroege Middeleeuwen tot Nieuwe tijd niet uitgesloten worden (uitkomst verkennende fase). Tijdens het zeven van de potentiële archeologische lagen uit die periodes zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen waardoor de hoge verwachting voor de periode Vroege Middeleeuwen tot Nieuwe tijd naar een lage verwachting kan worden bijgesteld.

In het noordoosten had het terrein op basis van historisch kaartmateriaal uit de periode 1774 - 1822 een hoge verwachting voor een huisplaats uit de Nieuwe tijd met mogelijke voorlopers uit de Late Middeleeuwen. Vervolgens heeft op deze locatie een schoolgebouw gestaan in de 20e eeuw. Door de bouw en sloop van dit schoolgebouw met een stookkelder ter hoogte van de historische huisplaats kan op basis van de verkennende fase reeds geconcludeerd worden dat de hoge verwachting voor deze huisplaats naar een lage archeologische verwachting kan worden bijgesteld.

Advies 

Op grond van de aangetroffen bodemverstoringen in het noordoosten van het plangebied en het ontbreken van archeologische indicatoren in de overige delen van het plangebied en daarmee lage archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek.

4.8.1.3 Archeologie vriendelijke fundering

Op maandag 9 mei 2022 heeft er een gesprek plaats gevonden met de archeoloog van de gemeente m.b.t. eventueel aanvullend archeologisch onderzoek. Door toepassing van archeologie-vriendelijke fundering + graafwerkzaamheden niet dieper dan 70 cm-mv wordt gesteld dat er geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is als wordt voldaan aan onderstaande specificaties vanuit de archeoloog:

  • 1. De afstand tussen de palen moet minimaal 4 m zijn, gemeten van rand tot rand van de paal. Hierdoor wordt de totale verstoring van het te bebouwen oppervlak zo klein mogelijk gehouden. Tevens geeft een breed opgezet palenplan de mogelijkheid om in de toekomst bij nieuwe ontwikkelingen het gebied tussen de palen archeologisch te onderzoeken indien de funderingspalen verwijderd dienen te worden. Indien het niet mogelijk is om overal 4 m afstand tussen de palen te houden, kan het plaatsen van palen in rijen die minimaal 4 m van elkaar staan een oplossing zijn.
  • 2. De totale verstoringsoppervlakte dient minder dan 2% van de oppervlakte van de vindplaats te zijn. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van grondvervangende palen. Eventueel kan in slappe klei- of veengrond gebruik worden gemaakt van grondverdringende palen. Bij het inslaan van grondverdringende heipalen worden in zandgronden namelijk de grondlagen meegetrokken naar benden en kan er een verstoring optreden die tot circa driemaal de diameter van de paal bedraagt. Grondvervangende palen zijn vaak wat dikker dan grondverdringende (hei)palen, maar ze verstoren niet meer dan het volume van de paal zelf.
  • 3. Optimaliseer het funderingsplan op zo weinig mogelijk palen, door de noodzakelijkheid van elke geplande paal in het bouwplan te bekijken. Door de toepassing van lichtere materialen kan een gebouw lichter uitvallen en kan worden volstaan met minder palen. Ook kan door het gebruik van zwaardere funderingsbalken, waarmee grotere afstanden kunnen worden overbrugd, minder palen nodig zijn. Ook wanneer er dan dikkere palen moeten worden gebruikt kan het een archeologievriendelijke oplossing zijn.
  • 4. Als het palenplan dus aan bovenstaande uitgangspunten voldoet, kan deze als archeologievriendelijk worden beschouwd. Als ook de aanvullende graafwerkzaamheden niet dieper reiken dan 70 cm - mv (minimale dikte van de afdekkende laag) is geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.8.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied kent, op basis van de Rijksmonumenten en Werelderfgoed kaart van Atlas Leefomgeving, bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Aan de IJsseldijk 51 bevindt zich op circa 150 meter een gemeentelijk monument. Er is met dit monument in de vormgeving van het gebouw rekening gehouden enkele architonische elementen terug te laten komen. Ook is de bebouwing zuidelijk gerealiseerd om zodoende zichtlijnen naar de Hervormde Kerk te creëren. Tevens bevindt zich in de omgeving een karakteristieke molen. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen om zodoende het zicht op de molen te beschermen. In en net naast het plangebied bevinden zich twee waardevolle bomen. De argumentatie en onderbouwing van deze bomen is in paragraaf 4.7.3.5 toegelicht. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor voorliggend project.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd. Er is door BJZ.nu een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke is toegevoegd als Bijlage 16 bij deze toelichting.

4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen slechts in kleine mate toeneemt, zoals beschreven in paragraaf 2.3. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied. De stikstofdepositie is niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Rijntakken zijn geen significant negatieve effecten op Natura 2000 te verwachten.

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van woonappartementen in de buurtschap Welsum. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

4.9.3 Conclusie

De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet significant zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen.

Waterschap Vallei en Veluwe heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan. Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

  • 1. We beschermen het gebied tegen overstromingen
  • 2. We zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden
  • 5. We halen de hoogst mogelijke waarde uit water
  • 6. We beheren de waterketen en watersysteem als één systeem, samen met partners

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure', 'advies algemeen' en 'advies waterkering' van toepassing is. De watertoets is opgenomen in Bijlage 17.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak is aanmerkelijk minder dan de norm van 1.500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur, indien dit mogelijk is. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In voorliggend geval wordt het hemelwater ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. Het plangebied is van voldoende omvang om hemelwater op eigen terrein in de bodem te laten infiltreren. Binnen het plan is er veel groen aanwezig. Tevens zal er een sedumdak gerealiseerd worden. De infiltratie middels een wadi is hier niet toegestaan.

Advies overstroombaar gebied

Het plangebied ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied wordt verstaan: gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

5.2.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied is gelegen in een 'overstroombaar gebied' (zie afbeelding 5.1). Op basis van de Risicokaart van Atlas Leefomgeving bedraagt de maximale overstromingsdiepte ter plaatse van het plangebied 0,5 tot 1 meter.

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal personen in het gebied. Ten aanzien van de te bouwen woningen wordt echter opgemerkt dat dit een appartementencomplex betreft van drie bouwlagen. Ten tijde van een overstroming kan men zich relatief gemakkelijk in veiligheid brengen door naar verdieping één of hoger te gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022008006-0201_0020.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: ArcGIS)  

Evacuatie en (nood)maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plan dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

De volgende maatregelen zullen worden genomen:

  • Voldoende hoog aanbrengen vloerpeil;
  • Inpandige evacuatiemogelijkheden naar de 3e etage;
  • Aansluiting van de woonkavels op de dichtstbijzijnde wegen (Kerklaan en Zijlweg) waardoor de bereikbaarheid gewaarborgd blijft.

Daarnaast wordt met de veiligheidsregio afgesproken om bij de risicocommunicatie voor dit gebied burgers te informeren over wat te doen bij een mogelijke overstroming. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Dit wordt bij de risicocommunicatie meegenomen en wordt meegenomen bij het regionaal coördinatieplan. In de toekomst wordt verkend in hoeverre en op welke manier hoge gebouwen in het gebied schuilmogelijkheden kunnen bieden.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het projectgebied in een overstroombaar gebied geen belemmeringen met zich meebrengt ten aanzien van de ontwikkeling.

5.2.4 Conclusie

Een concept van het voornemen is als vooroverleg naar het waterschap verstuurd. Het advies van het waterschap is overgenomen en verwerkt in dit plan. Voorliggend plan is door het Waterschap goedgekeurd. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor het voornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Dit artikel bevat onder regels over ondergeschikte bouwdelen en meetverschillen. Tevens zijn regels omtrent parkeren opgenomen.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen. Tevens zijn regels omtrent parkeren opgenomen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels (Artikel 12)

In dit artikel worden de overige regels beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Maatschappelijk' Artikel 3

De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen zoals logies, aanleunwoning en reguliere wijkverpleging, met daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken, tuinen, erven en terreinen.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat hoofdgebouwen niet buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte, in dit geval 4 meter.

'Wonen - Woongebouw' Artikel 4

De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor het wonen, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, speel- en parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de gronden als bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

In de bouwregels is onder meer bepaald dat hoofdgebouwen (woningen) niet buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal. De bouwhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogtes, in dit geval respectievelijk 10 en 4 meter. Bijgebouwen mogen worden gebouwd ter plekke van de aanduiding 'bijgebouwen'. Overkappingen mogen worden gebouwd ter plekke van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping'. Tevens zijn regels opgenomen ten aanzien van andere bouwwerken. Tot slot zijn er bij de aanduiding 'wonen uitgesloten' het uitgesloten woningen te realiseren.

'Waarde - Archeologie - 1' Artikel 5

Deze bestemming is conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Waterstaat - Waterkering' Artikel 6

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud het beheer en de verbetering van de hoofdwaterkering.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente. Hierin is het kostenverhaal geregeld en hiermee wordt verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemers komt. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt ter vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is (zie paragraaf 5.2.2 van deze toelichting). Het plan wordt voorgelegd aan het waterschap.

8.1.4 Procedure

De voorbereiding en bekendmaking van de (ontwerp) besluiten ter uitvoering van de ontwikkeling Welzorgsum aan de IJsseldijk 59 worden gecoördineerd. Deze coördinatie vindt plaats op basis van het coördinatiebesluit van de gemeenteraad van Olst-Wijhe tot toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling (op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening). Deze coördinatie heeft in ieder geval betrekking op besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bestemmingsplan en omgevingsvergunning(en)). De gemeentelijke coördinatie heeft tot gevolg dat op al deze besluiten de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

De voorbereiding en bekendmaking van de (ontwerp) besluiten ter uitvoering van de ontwikkeling Welzorgsum aan de IJsseldijk 59 worden gecoördineerd. Deze coördinatie vindt plaats op basis van het coördinatiebesluit van de gemeenteraad van Olst-Wijhe tot toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling (op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening). Deze coördinatie heeft in ieder geval betrekking op besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bestemmingsplan en omgevingsvergunning(en)). De gemeentelijke coördinatie heeft tot gevolg dat op al deze besluiten de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Participatietraject voor Welzorgsum

In 2017 is Plaatselijk Belang Welsum gestart met het project Welzorgsum. De werkgroep Welzorgsum ging de mogelijkheden onderzoeken voor een lokaal aanbod van wonen, zorg en welzijn voor ouderen uit Welsum en (directe) omgeving. Dit in navolging van het onderzoek Welzorgsum uit 2005-2007, waarin een dergelijke verkenning is gedaan voor Welsum. Met name het bouwdeel is toen niet van de grond gekomen, mede doordat de economische crisis aanving.

Vanaf de start tot op heden is de Welsumse bevolking bij tussenpozen geraadpleegd over en betrokken geweest bij het Welzorgsum-proces. Informatievoorziening aan de bevolking liep zevenmaal via de Informatiekrant Welsum en er verscheen een viertal artikelen over Welzorgsum in de Stentor.

Het volledige verslag van dit participatietraject is toegevoegd als Bijlage 18 bij deze toelichting.

8.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.