direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Steunenbergerweg 6
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst, in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. Het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst bestaat uit een voor- en achtererf. Op het voorerf bevindt zich een karakteristieke boerderij met schuur en voor het achtererf is in 2019 al een bestemmingsplan vastgesteld die het mogelijk maakt er 4 woningen te realiseren.

Het voornemen bestaat om op het voorerf de boerderij met schuur te splitsen in drie wooneenheden (twee wooneenheden in het hoofdgebouw en een aparte woning in de bijbehorende schuur). De schuur bij de karakteristieke boerderij is bouwkundig niet te behouden en wordt daarom herbouwd. Met het oog op instortgevaar en de veiligheid is deze schuur ondertussen ook gesloopt. De buitenschil van het karakteristieke voorhuis blijft wel behouden. Het achterhuis van het hoofdgebouw wordt herbouwd.

Voor het achtererf geldt dat vier woningen met een gezamenlijke inhoud van maximaal 5.500 m3 mogen worden gebouwd. Bij de verdere uitwerking van het plan is geconcludeerd dat dit niet optimaal is met het oog op de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit. Het voornemen bestaat nu uit het realiseren van vier woningen (2x2 in lijn) met relatief weinig volume. Om dit mogelijk te maken dient het bouwvlak te worden aangepast en wordt het bouwvolume (inhoud van de woningen) verkleind. De volume van de bebouwing (en daarmee verstening) van het achtererf neemt daarmee drastisch af, hetgeen een impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt. Het geheel wordt ten slotte landschappelijk ingepast.

Om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeente Olst-Wijhe heeft op 20 september 2022 aangegeven onder voorwaarden in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling en toont aan dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de gronden behorende bij het voor- en achtererf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst. Het erf ligt ten oosten van de kern Olst. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Olst (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode omlijning). Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0001.png"  
Figuur 1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Olst en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Steunenbergerweg 6' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301)
  • regels (met bijlagen);
  • toelichting (met bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe''. Dit bestemmingsplan is op 12 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe. Het erf is op basis van het geldende bestemmingsplan voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Daarnaast bevat het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Zowel het voorerf als het achtererf bevatten beide een bouwvlak. Voor het voorerf gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - voorerf' en 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1 steunenbergerweg 6'. Ook kent het voorerf de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Het achtererf bevat de functieaanduidingen 'specifieke vorm van wonen - achtererf' en 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2 steunenbergerweg 6'. Op het bouwvlak van het achtererf is de figuur 'gevellijn' opgenomen.

In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe'' opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0002.png"  
Figuur 2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Enkelbestemming 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.

Voor de voor 'Wonen' aangewezen gronden geldt dat één woning is toegestaan, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' zijn 4 woningen toegestaan met in totaal een inhoud van 5.500 m3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' geldt dat de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en/of terreinafscheidingen, dienen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd en dat de gevels van de op te richten gebouwen aan de noordzijde van het bouwvlak dienen uitsluitend in de gevellijn te worden gebouwd. Daarnaast geldt dat de goothoogte van de naar buiten gekeerde rand van de gebouwen, richting het landschap, ten minste 2,5 meter en ten hoogste 3,0 meter dient te bedragen en de goothoogte van de op het erf georiënteerde rand van de gebouwen ten minste 3,0 meter en ten hoogste 5,0 meter dient te bedragen;

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' dienen bijgebouwen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd en geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bijgebouwen en erf- en/of terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

Met betrekking tot het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 1 Steunenbergerweg 6', geldt dat het opgenomen erfinrichtingsplan in het bestemmingsplan binnen twee jaar na in gebruik name van de gronden moet worden uitgevoerd en moet daarna aldus in stand worden gehouden.

Met betrekking tot de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 2 Steunenbergerweg 6', geldt dat de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woning een inrichtingsplan voor de gronden behorende bij die woning moet bevatten dat voldoet aan het in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen erfinrichtingsplan. Daarnaast dient het inrichtingsplan deel uit te maken van het vergunningbesluit voor de bouw van de woning en het inrichtingsplan moet uitgevoerd zijn binnen twee jaar na in gebruik name van de woning ten behoeve van het wonen en moet daarna aldus in stand worden gehouden.

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' nadere eisen stellen aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

Enkelbestemming 'Agrarisch'

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water. Onder een agrarisch bedrijf vallen binnen deze bestemming akker- en vollegrondtuinbouw, grondgebonden veehouderijen, sier- en fruitteelt, boomkwekerijen en een intensieve kwekerij.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige. Het bepaalde hiervoor is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m²;
  • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm of dieper dan 120 cm indien de gronden zijn voorzien van de maatvoeringaanduiding 'diepte' en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
1.4.3 Strijdigheid

Het splitsen van de bestaande boerderij aan de Steunenbergerweg 6 in drie wooneenheden is niet mogelijk aangezien hier één woning is toegestaan. In het bestemmingsplan ''Buitengebied Olst-Wijhe'' is in artikel 44.1 een wijzigingsbevoegdheid voor de splitsing van karakteristieke panden van het college opgenomen. Gebleken is dat aan deze voorwaarde niet volledig kan worden voldaan. Uit een bouwkundige opname van het karakteristieke gebouw op het voorerf is geconcludeerd dat de schuur bouwkundig in zo'n slechte staat is dat deze niet te behouden is. Met het oog op instortgevaar en de veiligheid is deze schuur ondertussen ook gesloopt.

Daarnaast dient het bouwvlak te worden verlegd.

Een herziening van het bestemmingsplan is hierdoor noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Steunenbergerweg bestond oorspronkelijk uit een oude, karakteristieke boerderij met daar achter een grote hoeveelheid aan landschapsontsierende bebouwing, welke in het verleden in agrarisch gebruik is geweest. In figuur 3 is een luchtfoto opgenomen uit 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0003.png"  
Figuur 3: Luchtfoto uit 2018 van het erf aan de Steunenbergerweg 6.  

In de huidige situatie bestaat het erf aan de Steunenbergerweg 6 in Olst uit een voor- en achtererf en zijn de agrarische activiteiten gestaakt. Op het voorerf bevindt zich een karakteristieke boerderij. Eerder stond naast de karakteristieke boerderij ook een rietgedekte schuur met daarnaast een kapschuurtje maar deze zijn is wegens veiligheidsredenen en asbestsanering gesloopt.

Voor het achtererf is in 2019 al een bestemmingsplan vastgesteld die het mogelijk maakt er 4 woningen te realiseren. Met het oog op ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing is besloten om vier woningen (2x2 in lijn) te realiseren met, ten opzichte van het oorspronkelijke plan, met minder volume. Van deze vier woningen zijn in de huidige situatie 3 in aanbouw. In figuur 4 is een luchtfoto van het plangebied uit 2023 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0004.png"  
Figuur 4: Luchtfoto uit 2023 van het erf aan de Steunenbergerweg 6.  

2.2.2 Voorgenomen plan

Het oude erf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst krijgt een toekomst. Het voormalige agrarische erf wordt een woonerf met 7 wooneenheden.

Het voornemen bestaat om op het voorerf van het erf aan de Steunenbergerweg 6 te Olst, drie woningen te realiseren. Daarvan worden twee wooneenheden gerealiseerd in het hoofdgebouw en een aparte woning in de te herbouwen schuur. De schuur is met het oog op instortgevaar en de veiligheid ondertussen gesloopt. Het voornemen bestaat om de schuur volledig opnieuw en in dezelfde bouwstijl terug te bouwen, zodat aangesloten wordt bij de bestaande bebouwing. Het karakteristieke voorhuis blijft behouden. In figuur 5 is een impressie opgenomen van de gewenste situatie van de karakteristieke boerderij en naastgelegen schuur. De impressie toont de achterkant van de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0005.png"  
Figuur 5: Impressie van de gewenste situatie van de karakteristieke boerderij en naastgelegen schuur (Bron: Marten Ontwerpt B.V.)  

Op het achtererf worden in plaats van het oorspronkelijke plan vier woningen (2x2 in lijn) gerealiseerd met minder volume. Om dit mogelijk te maken dient het bouwvlak te worden verplaatst en wordt het bouwvolume verkleind ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. In figuur 6 is een impressie van de gewenste situatie weergegeven van het gehele plangebied. De impressies zijn bedoeld om een beeld te geven van de bebouwing. Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het landschapsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0006.png"  
Figuur 6: Impressie van de gewenste situatie van het plangebied (Bron: Marten Ontwerpt B.V.)  

2.2.2.1 Landschappelijke inpassing

Het erf ligt in een waardevol kampenlandschap. Het kampenlandschap is dooraderd met sloten (beekdalen). Het landschap bestaat uit weiland, bospercelen en houtwallen. In de weidegebieden liggen verspreid boerenhoeven die het meest zijn ontstaan omstreeks 1880-1920. De boerderijen die later zijn ontstaan liggen langs de wegen. Het erf, genaamd “Stunnenberg” is ontstaan omstreeks 1920.

Voor de nieuwe situatie is een erf- en landschapsplan opgesteld.

Het voorerf

Van de oude fraai gelegen kenmerkende T-boerderij blijft het voorhuis behouden en wordt hersteld. Tesamen met het nieuw te bouwen achterhuis wordt het geheel gesplitst in twee wooneenheden. De naastgelegen schuur wordt herbouwd. Aan de voorzijde staan fruitbomen, deze blijven behouden. Enkele solitaire sierheesters/bomen blijven behouden. Om de herkenbaarheid te versterken wordt het tuingedeelte omhaagd door een klassieke beukenhaag. De oude boerderij is een fraaie IJsselhoeve. Om de statigheid te versterken is aan de voorzijde een Rood bladige beuk, Fagus sylvatica ‘Atropurpurea’ gesitueerd.

Aan de westzijde van woning 3 staat een beschermwaardige eikenboom. Het bijgebouw en de verhardingen zijn zodanig gesitueerd dat deze boom goed is ingepast en beschermd wordt.

Links en rechts van de boerderij liggen percelen agrarische grond met landschappelijke openheid. In de beide percelen zijn enkele fruitbomen gesitueerd. De gemeenschappelijke parkeerplaats wordt ingepast met enkele struikenbosjes en een nieuwe extra erfboom.

Het achtererf

Op het achtererf zijn vier woningen (2x2 in lijn) gesitueerd. Deze zijn zodanig gesitueerd dat het zicht van en op de achtergevels van de boerderij en schuur voor eenieder zeer fraai wordt. Er zijn op het binnenerf twee solitaire bomen gesitueerd. De openheid en transparantie wordt geborgd door situering van de heggen, de verhardingen en gras. Deze invulling van het binnenerf is belangrijk voor alle bewoners. De openheid/beleving en transparantie van het gehele erf is weergegeven met zichtlijnen op het erf en landschapsplan. Om deze redenen zijn de parkeerplekken voor de woningen dan wel als carport bij of parkeerplek tussen de woningen gesitueerd en niet op het binnenerf zelf.

De buitenzijde van het achtererf

Het wonen richt zicht op het landschap. Aan de landschapszijden zijn de zitplekken/terrassen. De beschikbare ruimte om een eigen invulling te geven is het gebied met bestemming ‘Wonen’. De begrenzing zijn aangegeven in het erf- en landschapsplan en het bestemmingsplan. De overige ruimte op de kavels heeft ‘Agrarische’ bestemming. Deze bestemming is bestemd voor teelt van gewassen en passende landschapselementen. Op basis van deze bestemming is het erf- en landschapsplan gemaakt. De landschappelijke inpassing met bomen, fruitbomen, heggen, gras en erfbosjes staan weergegeven op het erf- en landschapsplan. Deze inpassing borgt de landschappelijke inpassing en de landschappelijke (woon) kwaliteit van het gehele erf. Deze beplanting en de situering is geen vrije keus. Om goed aan te sluiten bij de omgeving bestaat de landschappelijke beplanting uit inheemse soorten.

Beplanting op de kavelgrenzen

Het landschapsplan voorziet in een adequate landschappelijke inpassing door aanplant van struweel heggen en of aanleg van een weilandraster.

In figuur 7 is het erf- en landschapsplan weergegeven. Voor het volledige erf- en landschapsplan wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting. In Bijlage 2 is de toelichting op het erf- en landschapsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0007.png"  
Figuur 7: erf- en landschapsplan Steunenbergerweg 6 (Bron: Groenadviesbureau H.A ten Have)  

2.2.2.2 Beeldkwaliteit

In voorliggend geval is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de nieuwe ontwikkeling aan de Steunenbergerweg 6 te Olst.

In 2019 is een bestemmingsplan vastgesteld die de nieuwe woningen op het achtererf mogelijk maakt. Hiervoor is door Eelerwoude een beeldkwaliteitsplan opgesteld in oktober 2017. Hierin wordt de nodige ruimte gelaten voor verdere invulling met de nodige ontwerpvrijheden. Voor het voorliggende bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld die voortborduurt op het rapport van Eelerwoude. Doel van dit beeldkwaliteitsplan is de minimale kwaliteit van de nieuwe woningen vast te leggen. In dit plan worden de hoofdlijnen van de woningen vastgelegd. Binnen deze hoofdlijnen is ruimte voor individuele ontwerpkeuzes. In Bijlage 3 is het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien er slechts wordt voorzien in de realisatie van drie woningen in de bestaande boerderij. Planologisch gezien is er daarbij slechts sprake van het toevoeging van twee woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 8 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0008.png"  
Figuur 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.2, 2.1.5 en artikel 2.2.2, van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader ingegaan op de genoemde artikelen.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval worden drie woningen gerealiseerd op het voorerf in de bestaande boerderij en de naastgelegen schuur aan de Steunenbergerweg 6. Onlangs is wegens veiligheidsredenen de naastgelegen schuur gesloopt. Van de drie wooneenheden worden twee wooneenheden gerealiseerd in het hoofdgebouw en een aparte woning in de te herbouwen schuur. In voorliggend geval worden de woningen gerealiseerd op een bestaand erf en deels in aanwezige bebouwing.

Daarnaast worden in plaats van het oorspronkelijke plan voor het achtererf, vier woningen gerealiseerd. In voorliggend geval past dit binnen de gebruiksmogelijkheden van het huidige bestemmingsplan, maar ontbreken de bouwmogelijkheden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient het bouwvlak te worden aangepast. De volume van de bebouwing (en daarmee verstening) van het achtererf neemt met de gewenste ontwikkeling drastisch af, hetgeen een impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken;

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd;

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd;

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan de artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Uit het erf- en landschapsplan (Bijlage 1) en het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.4 is inzichtelijk gemaakt hoe uitvoering is gegeven aan de Of-, Waar en Hoe- benadering. De ontwikkeling past tevens binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, zoals blijkt uit paragraaf 3.2.4.2. Het voornemen is in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 lid 1: Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
  • 5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

  • Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
  • Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.
  • Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.
  • Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.
  • Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

In artikel 2.2.3 lid 1 van de Omgevingsverordening wordt onder actueel onderzoek woningbouw verstaan: onderzoek wat eens in de 2 jaar wordt geactualiseerd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de realisatie van drie woningen in de bestaande boerderij. Planologisch gezien is er daarbij slechts sprake van het toevoeging van twee woningen. Opgemerkt wordt dat de woningen zijn bedoeld voor de lokale behoefte en worden toegevoegd in bestaande of her te bouwen bebouwing. In paragraaf 3.3.2 wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de gemeentelijke woonvisie. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ''Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is ingetekend met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0009.png"  
Figuur 9: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalige mix-landschap'

Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mix-landschap' wordt ruimte geboden aan een mix van functies mits passend in de omgeving. In voorliggend geval is sprake van het mogelijk maken van een functie (wonen) die passend is binnen het ontwikkelingsperspectief. Daarnaast brengt het voornemen geen belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 4 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “stedelijke laag” wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er op geen kenmerken vanuit deze specifieke laag van toepassing zijn.

De “Natuurlijke laag”

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. Figuur 10 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Natuurlijke laag”. De locatie is indicatief met rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0010.png"  
Figuur 10: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

De gronden ter plaatse van het plangebied zijn in de huidige situatie al grotendeels ingericht als erf. Het voornemen ter plaatse betreft een relatief kleinschalige erfontwikkeling, die passend is in dit landschap. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de kenmerkende hoogteverschillen, tevens wordt het gehele perceel landschappelijk ingepast. Hiervoor wordt tevens verwezen naar paragraaf 2.2.2.1 van deze toelichting. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

“Laag van het agrarisch cultuurlandschap''

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gelegen in het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'. Het plangebied is in figuur 11 met een rode omlijning indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0011.png"  
Figuur 11: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Met de gewenste ontwikkeling is in het erf- en landschapsplan (Bijlage 1) en het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) rekening gehouden met het bestaande landschap. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de laag van het agrarisch cultuurlandshap.

''Laag van beleving''

In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van de beleving” aangeduid als “IJssellinie inundatieveld”. In figuur 12 is dat weergegeven. Deze aanduiding valt onder het gebiedskenmerk ‘Bakens in de tijd’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0012.png"  
Figuur 12: De Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

'Bakens in de tijd - IJssellinie inundatieveld'

Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. Geologische monumenten (bv pingo’s), archeologische monumenten en vindplaatsen, schansen, verdedigingslinies, kapelletjes, religieuze monumenten, historische wegen tot landschappelijke ensembles zoals De Kolonie. Bakens zijn niet alleen (water)torens en andere hoge, kenmerkende bouwsels, ook patronen als de (ruil)verkavelingsstructuur vormen een baken in de tijd. De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar ‘tijdsdiepte’ tot intense indrukken leidt. Creëer verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Voeg bakens van deze tijd toe. Behoud monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van de beleving”

Wat betreft het IJssellinie inundatieveld kan worden gesteld dat er in het plangebied geen bijzondere geologische danwel bouwkundige monumenten aanwezig zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.8, waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie. Geconcludeerd wordt dat de ‘Laag van de beleving” zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Ruimte voor initiatief en innovatie' (2017)
3.3.1.1 Algemeen

De raad heeft op 4 december 2017 de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025.

Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente Olst-Wijhe strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

3.3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de structuurvisie 'Ruimte voor initiatief en innovatie' (2017)

Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities. Het plangebied wordt groen ingericht en de nieuwe woningen worden gasloos gebouwd. Daarnaast sluit het plan aan bij de woningbouwbehoefte in de gemeente. De gewenste ontwikkeling zorgt ervoor dat een kenmerkende boerderij behouden blijft. Dankzij de renovatie wordt de boederij behouden en versterkt. De splitsing van de boerderij in drie wooneenheden maakt deze financiële inspanning mogelijk. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025
3.3.2.1 Algemeen

De hoofddoelstelling van de Woonvisie 2022-2025 luidt: Ontwikkelen van een toekomstbestendige eigenzinnige woongemeente waar we onze inwoners in staat stellen om goed te kunnen wonen.

Deze hoofddoelstelling sluit aan op de gekozen bestuurlijke focus, waarbij voor de komende 10 jaar een ambitie is uitgesproken om te groeien met 1000-1200 woningen. Daarbij wil de gemeente een aantrekkelijke woongemeente zijn die wordt gekenmerkt door groen, rust en sociale cohesie. En waar ruimte is voor innovatieve duurzame ontwikkelingen wat betreft wonen, de agrarische sector, economisch, recreatief en sociaal.

De belangrijkste pijlers voor deze Woonvisie zijn:

  • A. Forse uitbreiding van het woningaanbod. De gemeente zet in op extra woningbouw de komende jaren, vooral rond de kernen Olst en Wijhe. Voor het dorp Wesepe liggen er ook kansen op extra nieuwbouw. Daarnaast passen we in de andere kernen maatwerk toe in afstemming met de betreffende kernen.
  • B. Goede mix van doelgroepen en woningtypen. Differentiatie in de wijken, buurten en kernen is van groot belang voor de leefbaarheid. Dit wil de gemeente bevorderen door gerichte nieuwbouw en vernieuwing om daarmee de sociale samenhang te vergroten.
  • C. Duurzaam, klimaat adaptief en natuur inclusief. De gemeente wil de woningen en woonomgeving inrichten die past bij de uitdagingen van deze tijd. Daarbij maakt de gemeente onder andere gebruik van de ervaringen die ze in de wijk Olstergaard opdoet.
  • D. Sociaal en inclusief. Meedoen aan de samenleving, een samen redzame gemeenschap en aanvullende ondersteuning aan iedereen die dat nodig heeft staan centraal. Door aandacht voor leefbaarheid in de kernen en wijken en het bevorderen van ontmoeting in de directe woonomgeving kan inclusie worden versterkt.

Bij het woonprogramma richt de gemeente zicht in de eerste plaats op haar eigen inwoners. Bijzondere aandacht heeft de gemeente daarvoor ook voor de starters en voor de senioren. Starters komen moeilijk aan een passende betaalbare woning en voor de groeiende groep senioren zijn er ook te weinig geschikte woningen beschikbaar. Naast de primaire woningbouwopgave voor de eigen inwoners voegt de gemeente ook woningen toe voor mensen die zich van elders in de gemeente willen vestigen, in het bijzonder voor jonge gezinnen. Dat is immers de huidige praktijk op de woningmarkt en sluit aan op de ambitie om meer woningbouw te realiseren.

Om te borgen dat er voldoende betaalbare woningen worden gebouwd gaat de gemeente in Olst en Wijhe uit van de regionale afspraak om 30% te realiseren in de sfeer van sociale huur of betaalbare koop. Voor de andere kernen gaat de gemeente uit van maatwerk in de verhouding huur en koop.

Bij aantrekkelijk wonen hoort ook een prettige, leefbare woonomgeving. Door voort te borduren op de aanwezige waarden en kwaliteiten van onze wijken en kernen borgt de gemeente dat het DNA van de kernen behouden blijft. Zodoende bevordert de gemeente ook dat extra woningbouw niet leidt tot vermindering van de eigenheid van de kernen, maar er juist een bijdrage aan kan leveren. Ook is de groene omgeving een belangrijke kwaliteit voor Olst-Wijhe als woongemeente.

3.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van drie woningen waarvan twee in het hoofdgebouw en een aparte woning in de bijbehorende te herbouwen schuur. Het voornemen is om de boerderij te renoveren en de naastgelegen schuur te herbouwen in originele stijl. Het voorhuis van de boerderij blijft behouden en het achterhuis wordt herbouwt in orginele stijl. Doordat het behouden van de karakteristieke boerderij vanwege de staat van de bebouwing om een behoorlijke financiële inspanning vraagt, is het een onhaalbare optie om de boerderij te renoveren voor één gezin. Om deze reden bestaat het voornemen de boerderij te spitsen in twee aparte wooneenheden. De te splitsen boerderij heeft een inhoud van circa 2.300 m3, ruim voldoende voor de splitsing in twee wooneenheden. De twee woningen in de T-Boerderij hebben een oppervlakte van 136 en 159 m2. De voorste woning beschikt nog over een inpandig bijgebouw van 76 m2. De woning in de voormalige naastgelegen schuur heeft in de gewenste situatie een oppervlakte van 190 m2. Door de splitsing ontstaan drie relatief betaalbare woningen die geschikt zijn voor starters. De woningen worden gasloos gebouwd.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Woonvisie 2022-2025.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland
3.3.3.1 Algemeen

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

3.3.3.2 Plangebied

Volgens het LOP ligt het plangebied deels op een dekzandvlakte en deels in een dekzandlaagte. Voor dit gebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn de belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/gesloten;
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten;
  • Dekzandlaagtes kennen minder rationele bosblokken en heiderelicten en andere plantsoorten dan de dekzandvlaktes.
3.3.3.3 Toetsing van het voornemen aan het LOP Salland

Kortheidshalve wordt verwezen naar het erf- en landschapsplan. Hierin zijn de uitgangspunten voor de landschappelijke inpassingen opgenomen. Op deze plek kan worden geconcludeerd dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de uitgangspunten zoals geformuleerd in het LOP Salland.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

3.4 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Met de voorgenomen ontwikkeling worden in de bestaande boerderij en naastgelegen te herbouwen schuur drie woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt het bouwvlak op het achtererf verplaatst. In dit geval is sprake van de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelig objecten (woningen).

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Steunenbergerweg bedraagt, inclusief aftrek art. 110g Wgh, 44 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wgh.

Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangaande het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.2 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.3 Railverkeerlawaai

De dichtbijzijnde spoorweg ligt op ruimte afstand van het plangebied. Daarom wordt niet nader op het aspect railverkeerslawaai ingegaan.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling vindt plaats op het voorerf en het achtererf. Op het voorerf worden in de bestaande boerderij en de te herbouwen naastgelegen schuur drie woningen gerealiseerd. Op het achtererf wordt het bouwvlak verplaatst om zo de realisatie twee keer twee aaneengebouwde woningen mogelijk te maken.

4.2.2.1 Voorerf

In dit geval is door Sigma Bouw & Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het voorerf. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

De grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen directe aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De gronden worden geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.2.2 Achtererf

In dit geval is, voor de bouw van vier woningen op het achtererf in maart 2015, door Kruse Groep een verkennen bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

In de bovengrond en in het grondwater zijn een aantal (zeer) licht verhoogde concentraties aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Het grondwater uit peilbuis is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.

Het zeer licht verhoogde kobaltgehalte is op basis van de zintuiglijke waarnemingen niet verklaarbaar. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

De voormalige olieopslag op beide deellocaties hebben een geringe negatieve invloed gehad op de plaatselijke bodemkwaliteit. Omdat niet bekend is wanneer de tankinstallaties in gebruik zijn genomen en er geen nulsituatie bekend is, kan geen uitspraak worden gedaan of er sprake is van gevallen van zorgplicht (hiervan is sprake wanneer een verontreiniging is ontstaan na 1986). Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

De aangetoonde licht verhoogde metaalgehalten in het grondwater zijn mogelijk te wijten aan een (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen waargenomen, wat duidt op de natuurlijke aanwezigheid van metalen in de bodem. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de mogelijkheid om in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe drie woningen mogelijk te maken (twee in de bestaande boerderij en één in de naastgelegen te herbouwen schuur). Een dergelijke ontwikkeling is, gezien de aard en de omvang van dit project, in vergelijking met de in paragraaf 4.3.1.1 genoemde voorbeelden een wijziging die 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan enige vorm van luchtverontreiniging. Ook wordt de gewenste woonfunctie niet aangemerkt als een 'gevoelige bestemming' in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de berekening met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0013.png"  

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat ook de maximale verkeersgeneratie behorend bij het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan het verontreinigen van de buitenlucht.

Voor de achtergrondwaarden kan gebruik worden gemaakt van de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”. In tabel 3.1 zijn de achtergrondwaardes voor Stikstofdioxide (NO2), fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 weergegeven voor het vierkante kilometer vak waarin het plan ligt. Het betreffen de gegevens voor het basisjaar 2025 (gegevens 2023).

Parameter   Achtergrondwaarde [µg/m3]   Grenswaarde* [µg/m 3]   Voldoet (ja/nee)  
stikstofdioxide NO2   8   40   ja  
zwevende deeltjes PM10   13   40   ja  
zwevende deeltjes PM2,5   7   25   ja  

* Het betreft de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 uit Bijlage 2 van de Wet milieubeheer

Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 13 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is aangegeven middels de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0014.png"  
Figuur 13: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat in de nabijheid van het risicobronnen aanwezig zijn. Hierna worden hier nader op ingegaan.

Hogedruk aardgasleiding

Circa 500 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgasleiding. Voor de buisleiding geldt een 1% en 100% letaliteitsgrens van respectievelijk 70 en 40 meter, waarmee het plangebied zich buiten de risicocontouren bevindt.

Opslagtank Propaan

Ten noorden van het plangebied liggen, op circa 571 meter en circa 1 kilometer, twee opslagtanks voor Propaan. In beide gevallen ligt het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risico contouren en aandachtsgebieden van deze risicobronnen.

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen , zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. In de nabije omgeving bevinden zich hoofdzakelijk agrarische gronden, woningen en agrarische bedrijven. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of in dit geval 'rustig buitengebied'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een (onaanvaardbare) aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval gaat de ontwikkeling uit van het splitsen van een bestaande woning op het voorerf, het toevoegen van een woning in de her te bouwen schuur en het verleggen van een bouwvlak van planologisch reeds toegestane woningen op het achtererf.

In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid aanwezige bedrijven en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden. Opgemerkt dient te worden dat de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Er is in onderstaande tabel, voor wat betreft veehouderijen, getoetst aan de overige aspecten 'stof', 'geluid' en 'gevaar'.

Adres   Type bedrijf   Milieucategorie   Grootste richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Steunenbergerweg 7A   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 m (excl. geur)   115 m  
Steunenbergerweg 9   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 m (excl. geur)   76 m  
Rozenvoorderdijk   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 m (excl. geur)   800 m  
Middelerstraat 18   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 m (excl. geur)   430 m  
Middelerstraat 16   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 m (excl. geur)   480 m  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand (het aspect 'geur' buiten beschouwing latend) voor alle bedrijven gehaald. Ter plaatse van het plangebied is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn grondgebonden veehouderijen toegestaan. In voorliggend geval gaat het om het houden van rundvee. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter.

In dit geval liggen de agrarische bouwvlakken van de bedrijven zoals genoemd in paragraaf 4.5 op meer dan 50 meter afstand tot de beoogde woonbestemmingen in het onderhavige plangebied. Daarnaast worden de woningen gerealiseerd op dezelfde afstand als in het huidige planologische regime is toegestaan. Gezien vorenstaande, wordt in dit geval voldaan aan deze te houden (vaste) afstand van 50 meter. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in hun werkzaamheden belemmerd aangezien woningen van derden zijn gelegen op kortere afstand van de agrarische bedrijven.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op circa 5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. De ontwikkeling gaat uit van het realiseren van twee woningen in de bestaande T-boerderij, het herbouwen van de naastgelegen schuur en het realiseren van één woning in deze schuur en het verleggen van een bouwvlak. Vanwege de aard en omvang van de activiteiten, als mede de grote afstand tot het dichtstbijzijndeNatura 2000-gebied, is er geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op circa 200 meter afstand van het plangebied. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt het achterhuis van de bestaande boerderij gesloopt. Een quickscan flora en fauna is noodzakelijk. Dit onderzoek is ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan nog niet afgerond. In voorliggend bestemmingsplan is zijn regels opgenomen die verzekeren dat het onderzoek uitgevoerd wordt en zonodig vervolgstappen (mitigerende maatregelen/ontheffing) worden genomen.

Op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Er dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.
4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen. .

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De locatie is getoetst aan de gemeentelijke Archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is hieronder in figuur 14 weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met een blauwe contour. Ter plaatse van het plangebied geldt een middelhoge en lage archeologische verwachting. De middelhoge archeologische verwachting is doorvertaald naar het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een grens gesteld waarbij bodemverstoringen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm geldt dat er een onderzoek moet worden verricht. In voorliggend geval wordt deze grenswaarde niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het geldende bestemmingsplan van de gemeente Olst-Wijhe wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2023001099-0301_0015.png"  
Figuur 14: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Olst-Wijhe)  
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt.

De woonboerderij (IJsselhoeve) op het voorerf is aangemerkt als 'karakteristiek' in het geldende bestemmingsplan. De karakteristieke aanduiding in het bestemmingsplan geldt voor het hoofdgebouw van de boerderij en de bijbehorende schuur. De schuur en het achterhuis bleken in zo'n slechte staat dat deze wegens veiligheidsredenen is gesloopt. De buitenschil van het karakteristieke voorhuis blijft wel behouden. Met de ontwikkeling wordt het ensemble van de boerderij op het voorerf zoveel mogelijk behouden of herstelt.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen parkeerbeleid, namelijk de “Parapluplan parkeren”. De gemeente Olst-Wijhe hanteert de parkeernormen van het CROW. Ontwikkelplannen worden getoetst aan deze parkeernormen. Voor de verkeersgeneratie wordt de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden. Bij de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte wordt gerekend met een minimum en maximum, dit is de bandbreedte. Doorgaans wordt van een gemiddelde uitgegaan.

4.9.2 Parkeren

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren” van de gemeente Olst-Wijhe. Dit plan bevat regels omtrent parkeren. Bij, onder andere, een functiewijziging van een gebouw dient er geheel op eigen terrein voorzien te worden in de parkeerbehoefte. Het “Parapluplan parkeren” maakt daarbij gebruik van de CROW kengetallen uit 2012. In voorliggende toelichting wordt gebruik gemaakt van de geactualiseerde kengetallen uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

In de huidige situatie zijn vijf woningen toegestaan binnen het plangebied. Met de gewenste ontwikkeling zijn twee extra woningen toegestaan binnen het plangebied. In voorliggend geval wordt de parkeerbehoefte berekend voor de nieuwe situatie op het voorerf en achtererf.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

  • Gebiedstype: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Buitengebied
  • Functie: Koop, huis, twee-onder-een-kap; koop, huis, vrijstaand.

Onderstaande tabel geeft de berekening weer van de parkeerbehoefte op basis van bovenstaande uitgangspunten.

Functie   Parkeerkencijfer per woning   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   2,2   2   4,4  
Koop, huis, vrijstaand   2,4   5   12  
Totale parkeerbehoefte (afgerond)   17  

Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt de parkeerbehoefte vastgesteld op afgerond 17 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd zoals te zien in figuur 7 (paragraaf 2.2.2.1). Op het terrein is per woning ruim voldoende plek om twee auto's te parkeren op de oprit. Op de gezamelijke parkeerplaats voor het voor- en achtererf worden nog eens 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ruim voldoende voorzien in de parkeerbehoefte.

4.9.3 Verkeersgeneratie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het “Parapluplan parkeren” gaat niet in op de concrete verkeersgeneratie die ontstaat in verband met ruimtelijke ontwikkelingen. Hierom wordt gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381, december 2018).

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt wederom uitgegaan van de gegevens zoals deze staan opgesomd in paragraaf 4.9.2. Onderstaand tabel geeft de berekening weer van de verkeersgeneratie op basis van deze uitgangspunten.

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Verkeersbewegingen  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8   2   15,6  
Koop, huis, vrijstaand   8,2   5   41  
Totaal aantal verkeersbewegingen (afgerond)   57  

Op basis van de kengetallen van het CROW wordt de verkeersgeneratie vastgesteld op afgerond 57 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De ontsluiting gebeurt vanaf de parkeerplaatsen op de Steunenbergerweg. Gesteld wordt dat de omliggende wegenstructuur deze verkeersgeneratie voldoende en veilig kan afwikkelen.

4.9.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in deze bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.10 Mer-beoordeling

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Beoordeling
4.10.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer van het plangebied. In dit geval er gezien de aard en omvang van de gewenste ontwikkeling dan ook geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het realiseren van 3 woningen in de boerderij en voorheen naastgelegen schuur, het herbouwen van deze naastgelegen schuur en het verleggen van een bouwvlak. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 4 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.10.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027.

Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld op 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven om te gaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Op 14 december 2021 is het waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Drents Overijsselse Delta vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vier programma's:

  • Voldoende water: Dit programma draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid : goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte;
  • Schoon water: In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol, alsmede de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  • Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Duurzame toekomst: Het waterschap hecht veel aan energietransitie: energieneutraal zijn tegen 2025, circulaire economie en bescherming van de biodiversiteit zijn voorbeelden van beleidstukken voor de komende jaren.

Deze vier thema's zijn uitgewerkt in verschillende deelgebieden, waarmee de doelstellingen vertaald zijn in concrete opgaven en maatregelen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze toets blijkt de 'korte procedure' van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. De digitale watertoets is bijgevoegd in Bijlage 7 bij deze toelichting.

Hierna wordt kort ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten.

Hemelwater

Het verhard oppervlakte neemt met de gewenste ontwikkeling niet toe.

Afvalwater

Het afvalwater vanuit het gebied wordt afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke rioolstelsel. Vooralsnog lijkt het rioolstelsel van voldoende omvang om het voornemen mogelijk te maken.

Grondwater

Het projectgebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is in het projectgebied geen oppervlaktewater aanwezig en het voornemen voorziet niet in de aanleg van nieuw en afwatering op oppervlaktewater.

Overstromingsrisico

Het plan ligt deels in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaat het waterschap gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

De ontwikkeling ziet toe op het splitsen van de bestaande woonboerderij, het herbouwen van de naastgelegen schuur en het verleggen van het bouwvlak. Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een overstromingsrisico, echter gaat de ontwikkeling slechts uit van het toestaan van twee extra woningen in de woonboerderij en naastgelegen schuur, het herbouwen van de naastgelegen schuur en het verleggen van een bouwvlak. Het plangebied is eenvoudig te verlaten via de Steunenbergerweg 6.

5.2.3 Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen in het kader van het aspect 'water'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Dit artikel bevat onder andere bepalingen over bouwwerken, welke krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming.

Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de geldende bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

Overige regels (Artikel 11)

In dit artikel worden de overige regels, waaronder de regels ten aanzien van werking wettelijke regels.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Agrarisch' (Artikel 3)

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een akker- en vollegrondtuinbouw, grondgebonden veehouderij, fruitteelt, sierteelt en boomkwekerij. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
Op deze gronden dienen uitsluitend erf- en/of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen te worden gerealiseerd.

De landschapsmaatregelen worden deels gerealiseerd binnen de bestemming ' Agrarisch '.

'Wonen' (Artikel 4)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken.

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voorerf' zijn maximaal 3 woningen per bouwvlak toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – achtererf' zijn maximaal 4 woningen per bouwvlak toegestaan.

Tot slot is voor de woonbestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gaat om een de verplichting voor de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen conform de inrichtingsplannen die zijn opgesteld.

'Waarde - Archeologie - 2' (Artikel 5)

Deze bestemming is conform het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade en kosten voor rekening van de initiatiefnemer komt. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.

8.1.3 Waterschap Drents-Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van toepassing is.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.