direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Welsum, IJsseldijk 51
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Het college van de gemeente Olst-Wijhe heeft een positief besluit genomen om medewerking te verlenen aan de woningsplitsing van een voormalige boerderij/dijkwoning aan de IJsseldijk 51 en 51a in Welsum. In dit pand zijn nu twee woningen aanwezig, maar de wens van de eigenaren is om een derde woning in te richten binnen de bestaande bebouwing. Omdat deze ontwikkeling niet past in het geldende bestemmingsplan op deze locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 15.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling' kunnen burgemeester en wethouders toestemming verlenen om monumenten en karakteristieke panden te splitsen in meerdere wooneenheden. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de IJsseldijk 51 en 51A in Welsum, gemeente Olst-Wijhe. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0001.png"

Ligging plangebied in Welsum ten opzichte van omgeving (bron: OpenStreetMap)

1.3 Geldende planologische situatie

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling', vastgesteld door de gemeente Olst-Wijhe op 19 februari 2013. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0002.png"

Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (bron: Ruimtelijke Plannen)

Het plangebied kent de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Woningen zijn toegestaan binnen een bouwvlak, met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven dat er twee wooneenheden zijn toegelaten. Ook zijn de aanduidingen 'karakteristiek' en 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' opgenomen. In voormalige bedrijfsgebouwen kunnen, met een omgevingsvergunning, nevenfuncties worden toegestaan.

In artikel 15.1 van het vigerende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsregel opgenomen waarmee het mogelijk wordt gemaakt om karakteristieke panden te kunnen splitsen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijke aspecten van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 6 en 7 gaan in op de waterhuishouding en aanwezige kabels en leidingen. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de economische en maatschappelijke uitboerbaarheid van het plan, Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de IJsseldijk, net ten zuiden van de kern Welsum. Het pand nr. 51-51A staat direct aan de dijk en is in het verleden in gebruik geweest als herberg en boerderij. Aan de andere kant van de dijk liggen de uiterwaarden van de IJssel. Het agrarisch bedrijf is een aantal jaren geleden beëindigd en daarna zijn er aan de achterzijde enkele woningen gebouwd. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0003.jpg"

Plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: PDOK Viewer)

Het pand IJsseldijk 51-51A is een karakteristieke dijkwoning waarin momenteel twee wooneenheden gevestigd zijn: het voorhuis aan de dijk heeft huisnummer 51A, de andere woning met nr. 51 betreft de voormalige deel van de boerderij. Het pand is aangemerkt als gemeentelijk monument. De woningen worden via de achterzijde ontsloten via de Kapellenkamp, een zijweg van de IJsseldijk. Op het achtererf is ook ruimte om te parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0004.png"

De dijkwoning binnen het plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggend plan wordt het aantal wooneenheden van het pand aan de IJsseldijk vergroot naar drie wooneenheden. De woning die nu het huisnummer 51A heeft wordt gesplitst. Deze woning ligt aan de voorzijde, aan de kant van de dijk. Onderstaande afbeelding laat de nieuwe indeling van het gebouw zien. Het pand wordt alleen inpandig gewijzigd. Aan de buitenzijde vinden geen wijzigingen plaats. In de voorgevel zijn reeds twee voordeuren aanwezig, zoals ook te zien is op de foto in de vorige paragraaf.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0005.png"

Toekomstige indeling dijkwoning (bron: 52Noord)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit wijzigingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. De woningsplitsing is geen stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.

Het rijksbeleid staat het initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie en Omgevingsverordening

In de Omgevingsvisie schetst de provincie Overijssel waarvoor zij zich de komende jaren wil inzetten. De Omgevingsvisie is daarmee het centrale document voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving komen hierin naar voren. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

De Omgevingsverordening is de juridische waarborging van de Omgevingsvisie. Deze wordt ingezet voor die onderwerpen waarbij de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is

Planspecifiek

Het initiatief om de dijkwoning aan de IJsseldijk te splitsen in een extra wooneenheid is dermate kleinschalig van aard dat het geen raakvlakken heeft met het provinciale belangen.

Het provinciaal beleid staat het initiatief derhalve niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Ruimte voor initiatief en innovatie'

De raad heeft op 4 december 2017 de Structuurvisie Olst-Wijhe 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ontwikkelingen binnen de gemeente verwoord. De visie schetst het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025. De speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan de circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Planspecifiek

Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke ambities. Het mogelijk maken van een extra wooneenheid sluit aan bij de ambitie om aantrekkelijk te wonen in de gemeente Olst-Wijhe.

3.3.2 Bestemmingsplan Welsum, zuidelijke ontwikkeling

In artikel 15.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling' is een algemene wijzigingsregel opgenomen waarmee het mogelijk wordt gemaakt om karakteristieke panden te kunnen splitsen. Deze luidt:

15.1 Woningsplitsing karakteristieke panden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:

  • a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  • c. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
  • d. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m3 bedraagt;
  • e. woningsplitsing in 3 woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m3 bedraagt;
  • f. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw - zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting - behouden blijft;
  • g. bij het wijzigingsbesluit kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
  • h. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidshinder, niet overschrijden.

Planspecifiek

De realisering van een extra wooneenheid binnen het pand IJsseldijk 51-51a is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, maar de ontwikkeling past wel binnen de wijzigingsbevoegdheid zoals die in artikel 15.1 is opgenomen. Hieronder wordt aangegeven hoe aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan.

  • a. in het bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling' is het pand aangeduid als 'karakteristiek';
  • b. met het initiatief wordt aan de buitenzijde van het pand niets veranderd. Door extra eigendom toe te voegen aan het pand zal ook het behoud van het pand verzekerd zijn;
  • c. er wordt niets veranderd aan de buitenzijde van het pand;
  • d. niet van toepassing;
  • e. het te splitsen deel van het pand (nr. 51A) heeft een inhoud van ongeveer 2.000 m3. Hiermee wordt ruim aan de voorwaarde met betrekking tot de inhoud voldaan;
  • f. het gebruik/de splitsing vindt volledig plaats binnen het bestaande bouwvolume. Er wordt niets bijgebouwd. De uiterlijke kenmerken van het pand zullen behouden blijven;
  • g. in de regels van dit wijzigingsplan zijn regels opgenomen met betrekking tot de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
  • h. uit akoestisch onderzoek blijkt dat voor de woningen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde en dat er ook na de woningsplitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt toegelicht in paragraaf 5.1.2.

3.4 Conclusie

Het plan is dermate kleinschalig van aard dat het geen raakvlak heeft met landelijk en provinciaal beleid. Het plan is passend in het gemeentelijk beleid, Om de splitsing mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 15.1 van het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Stedenbouwkundige inpassing

De stedenbouwkundige inpassing is een belangrijk onderdeel voor een goede ruimtelijke ordening bij een nieuw project. Dit aspect toetst het plan aan de stedenbouwkundige kenmerken en kwaliteiten van het gebied. Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Welsum. De karakteristieke dijkwoning betreft een voormalig agrarisch bedrijf en heeft een vrije ligging in de omgeving.

Aan de stedenbouwkundige inrichting verandert in de toekomstige situatie niets. Het plan betreft slechts een inpandige verbouwing van de voormalige boerderij aan de IJsseldijk. Er worden geen ruimtelijke objecten toegevoegd of verwijderd die een invloed hebben op de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.

Gelet op de omvang van het perceel is het niet wenselijk dat de oppervlakte aan bijgebouwen sterk toeneemt. In de huidige situatie is 200 m² aan bijgebouwen toegestaan (100 m² per woning). Deze maximale oppervlakte wordt nu verdeeld over de drie woningen (70 m² aan bijgebouwen per woning).

Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het pand IJsseldijk 51-51A wordt aan de achterzijde ontsloten via de Kapellenkamp. Deze weg is uitsluitend bedoeld voor fietsers en bestemmingsverkeer. De splitsing van het pand zal weinig invloed zal hebben op de bestaande verkeerssituatie. De Kapellenkamp sluit aan op de IJsseldijk en Erveweg, die genoeg capaciteit hebben om de beperkte hoeveelheid verkeer als gevolg van één woning te verwerken.

Parkeren vindt in de nieuwe situatie nog steeds plaats op het eigen terrein aan de achterzijde. Hier is voldoende ruimte aanwezig. Er is geen sprake van een toename van de parkeerdruk op de omgeving.

4.2 Landschappelijke inpassing

Bij nieuwe projecten is ook de landschappelijke inpassing belangrijk. Hierbij wordt gekeken naar de landschappelijke kenmerken en kwaliteiten die de omgeving rond het plangebied heeft. Dit gebied laat zich kenmerken door een ruime en landelijke opzet. Het pand in voorliggend plan is direct aan de dijk gebouwd, met uitzicht over de rivier de IJssel.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden er aan de buitenzijde geen ruimtelijke ingrepen gedaan, er wordt niet gesloopt en geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de landschappelijke kenmerken en kwaliteiten. Landschappelijke inpassingsmaatregelen zijn daarom niet nodig.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het pand aan de IJsseldijk 51-51a is vanwege de cultuurhistorische waarde aangemerkt als gemeentelijk monument. De woningsplitsing kan bijdragen aan de instandhouding, omdat er aan het pand met een inhoud van 2.000 m3 een duurzame invulling wordt gegeven. De splitsing is inpandig, aan de buitenzijde van het pand wordt niets gewijzigd. De cultuurhistorische waarde wordt niet aangetast.

Archeologie 

Met voorliggend initiatief zijn geen bouw- of graafwerkzaamheden gemoeid. Archeologisch onderzoek is niet aan de orde.

4.4 Conclusie

Het plan is met betrekking tot de verschillende ruimtelijke aspecten uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodemkwaliteit

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plangebied heeft reeds de bestemming Wonen. Er wordt niet gebouwd en er worden geen bodemingrepen gedaan. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

5.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt planologisch een nieuwe woning toegevoegd. Om de geluidbelasting op de woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is te vinden in bijlage 1.

De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Welsum, aan de IJsseldijk op ca. 5 meter van de wegas. De IJsseldijk is ter hoogte van de locatie een 30 km weg zonder geluidzone. De IJsseldijk gaat ter hoogte van de komgrens over in een gezoneerde 60 km weg. De komgrens ligt op 22 meter van de locatie.

De geluidbelasting op de gevels van de woningen door wegverkeer op het gezoneerde deel van de IJsseldijk bedraagt ten hoogste 44 dB na aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer op de IJsseldijk. De geluidbelasting op de gevels door het niet gezoneerde 30 km-deel van de IJsseldijk bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek. Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer op het niet gezoneerde weggedeelte. De geluidbelasting door wegverkeer op de gehele IJsseldijk bedraagt 59 dB zonder aftrek.

De geluidbelasting door wegverkeer op het niet gezoneerde gedeelte van de IJsseldijk bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek en 54 dB na aftrek door de gehele IJsseldijk (30 + 60 km deel). Dit is ruim beneden de maximale hogere waarden voor woningen binnen de bebouwde kom. Het treffen van maatregelen aan het 30 km deel van de IJsseldijk om de geluidbelasting op één extra woning te reduceren is financieel niet haalbaar. Het afschermen van de woningen is niet mogelijk vanwege de korte afstand van de woningen tot de weg. De woningen hebben ten minste één geluidluwe gevel aan de zij- en/of achtergevels met een geluidbelasting van ten hoogste 48 dB na aftrek.

Buitenruimten zijn realiseerbaar aan de geluidluwe zijde van de woningen. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Omdat sprake is van een bestaande situatie kan conform het Bouwbesluit art. 3.18 worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Het rechtens verkregen niveau komt er in de praktijk op neer dat het huidige niveau gehandhaafd moet blijven, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de kwaliteit van het bouwwerk ten tijde van de oorspronkelijke oprichting of evt. verbouw aan de toen geldende normen voldeed. Er zijn dan geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.1.3 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 77014 (dit is het dichtstbijzijnde rekenpunt, geleden aan de N337 aan de overzijde van de IJssel, ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   12,6 µg/m3   14,8 µg/m3   7,98 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen als een gevolg van het toevoegen van een extra woning binnen het plangebied, is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.1.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0006.jpg"

Uitsnede van risicokaart rond het plangebied (bron: Atlas leefomgeving)

Uit bovenstaande afbeelding valt op te maken dat het plangebied in de nabijheid ligt van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, namelijk de IJssel. Het invloedsgebied bedraagt 35 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 100 meter afstand en dus buiten het invloedsgebied. Er is geen sprake van een verhoogd veiligheidsrisico.

Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

5.1.5 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd, waaronder een intensief veehouderijbedrijf aan de Erveweg 6a en aan de Erveweg 10. In het kader van het bestemmingplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling' (vastgesteld op 19 februari 2013) is onderzoek gedaan naar de geurbelasting en uitstoot van fijnstof door veehouderijen in de omgeving. Op onderstaande afbeelding zijn de geurcontouren van de betreffende bedrijven in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0007.png"

Geurhindercontouren intensieve veehouderijen (bron: bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling', bijlage 7)

De gemeente Olst-Wijhe behoort tot het concentratiegebied Oost. Uit de afbeelding is op te maken dat de te splitsen woning IJsseldijk 51A net buiten de geurhindercontour van 8 ou ligt. Daarmee wordt voldaan aan de geurnorm van 14 ou in concentratiegebied buiten de bebouwde kom.

Hoewel het plangebied binnen het 30 km-gebied ligt (verkeerskundige bebouwde kom) is destijds geoordeeld dat gelet op de verspreide ligging van de woningen de woningen tot het buitengebied behoren en de 14 ou-norm van toepassing is.

De overige agrarische bedrijven in de omgeving (zie bovenstaande afbeelding) betreffen bedrijven met vaste afstandsdieren. Aan de afstand van 50 meter wordt ruimschoots voldaan.

Omdat er in de wijdere omgeving meerdere intensieve veehouderijbedrijven aanwezig zijn, is ook de achtergrondbelasting van belang (cumulatieve geurbelasting van de bedrijven samen). De achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder is hier beoordeeld als 'redelijk goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0008.png"

Beoordeling leefklimaat op basis van achtergrondbelasting geurhinder (bron: bestemmingsplan 'Welsum, zuidelijke ontwikkeling', bijlage 7)

Hoewel de informatie uit bovengenoemde rapportage dateert uit 2013 mag worden aangenomen dat de situatie sindsdien niet is verslechterd, dan wel beter is geworden. Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de emissie per saldo niet toeneemt. Bovendien zijn er in de omgeving meerdere woningen aanwezig op kortere afstand van de betreffende bedrijven, waardoor het voor de veehouderijbedrijven al lastig is om daar uit te breiden.

De agrarische bedrijven worden niet belemmerd door de planologische toevoeging van één woning, omdat er op kortere afstand reeds woningen aanwezig zijn die daarmee maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

5.1.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het toevoegen van één nieuwe wooneenheid binnen een pand dat reeds een woonbestemming heeft. In de omgeving liggen diverse andere functies die mogelijk milieuhinder kunnen opleveren. Op onderstaande afbeelding en in de tabel zijn deze aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.WP2022008007-0201_0009.png"

Nr.   Functie   Categorie   Richtafstand   Afstand tot plangebied  
1   Agrarisch bedrijf
Erveweg 6a, Welsum  
3.2   30 m (geluid)
*geur: zie paragraaf 5.1.5  
80 m  
2   Dorpshuis
Kerklaan 22, Welsum  
2   30 m (geluid)   111 m  
3   Brandweerkazerne
Kapellenkamp 2, Welsum  
3.1   50 m (geluid)   83 m  
4   Veldsportcomplex
Kerklaan 22a, Welsum  
3.1   50 m (geluid)   120 m  
5   Gemengd
IJsseldijk 53, Welsum  
1   10 m (geluid)   47 m  

Het aspect geur van het agrarisch bedrijf Erveweg 6a kwam reeds aan de orde in paragraaf 5.1.5. Er kan echter ook sprake zijn van geluid.

De panden langs de IJsseldijk ten noorden van het plangebied (nr. 53 e.v.) hebben de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies toegelaten, waaronder een atelier, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en wonen.

Uit bovenstaande tabel blijkt dat in alle gevallen ruim aan de richtafstanden kan worden voldaan. In de nieuwe woning is uit oogpunt van milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

5.1.7 Natuur en ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt aan de IJsseldijk. De uiterwaarden aan de overzijde van de dijk behoren tot het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Voorliggende ontwikkeling maakt één extra woning mogelijk in een reeds bestaand pand. Het optreden van significante negatieve effecten als gevolg van geluid, lichthinder, verstoring etc. van het plan kan worden uitgesloten, gelet op de ligging van de dijk en de weg tussen plangebied en Natura 2000. De toename van het verkeer als gevolg van het gebruik van één extra woning is dusdanig beperkt dat dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar in Natura 2000-gebied. Dit blijkt uit de Aeriusberekening in bijlage 3. Het verkeer wordt direct opgenomen in het normale verkeersbeeld op de IJsseldijk. Omdat voorliggende plan slechts een planologische splitsing van een bestaand pand betreft en er met het plan geen ruimtelijke ingrepen zijn gemoeid, is een stikstofberekening voor de aanlegfase niet nodig.

Soortenbescherming

Het betreft hier een planologische splitsing van een bestaand pand. Er worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals slopen of bouwen. Ook worden er geen beplantingen verwijderd. Omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden en er geen vegetatie wordt verwijderd, zullen er geen wijzigingen optreden in de leefgebieden van soorten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot overtredingen van verbodsbepalingen uit soortenbeschermingsparagraaf uit de Wet natuurbescherming.

Het plan is uitvoerbaar voor het aspect natuur en ecologie.

5.2 Conclusie

Het plan is met betrekking tot de verschillende milieuaspecten uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Waterhuishouding

6.1 Beleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, mits de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

6.2 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de splitsing van een bestaand pand in meerdere woningen. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats. Er is dan ook geen sprake van een toe- of afname van het bebouwd of verhard oppervlak.

Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. Deze is terug te vinden in bijlage 2. De uitkomst is het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft een positief wateradvies afgegeven. Verder overleg met het waterschap is niet nodig.

6.3 Overstromingsrisico

Omgevingsvisie en Geconsolideerde Verordening

Vanuit de toetsing aan de Omgevingsvisie en Geconsolideerde Verordening vanaf 2017 dient ten aanzien van het initiatief een 'overstromingsrisicoparagraaf' opgenomen te worden. Hieruit moet blijken welke risico's aanwezig zijn en welke maatregelen en voorzieningen getroffen zijn om de risico's hiervan te beperken.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de dijk langs de IJssel en is gelegen in een 'overstromingsgebied'. De maximale waterdiepte bij een overstroming wordt geraamd op 1,5 tot 2 meter. Het betreft hier een bestaand pand (dijkwoning) dat in zijn geheel reeds als woning wordt gebruikt.

De begane grondlaag ligt aan de dijk. In geval van overstroming zal het souterain onder water lopen. De voorgenomen woningsplitsing leidt tot een zeer beperkte toename van het aantal personen in het gebied.

Deze personen zijn in principe zelfredzaam en hebben voldoende gelegenheid om zichzelf in veiligheid te brengen.

6.4 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

Hoofdstuk 7 Kabels en leidingen

7.1 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen.

7.2 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect kabels en leidingen.

Hoofdstuk 8 Juridische planverantwoording

8.1 Algemeen

8.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

8.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
8.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti- dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

8.2 Dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

8.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen met dien verstande dat de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' is gewijzigd in de aanduiding 'maximum aantalwooneenheden: 3'. De reeds geldende bouw- en functieaanduidingen zijn conform bestaand overgenomen. Daarnaast zijn ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering' conform bestaand overgenomen.

8.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

9.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de ruimtelijke procedure wordt het wijzigingsplan ter inzage gelegd. Gedurende een periode van zes weken wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het plan in te dienen.

Aangezien de initiatiefnemers zelf de risico's dragen voor het plan - alsmede betrokken zijn bij de totstandkoming ervan - zijn er geen belemmeringen op basis van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

De initiatiefnemers hebben zelf hun buren op de hoogte gesteld van de voorgenomen woningsplitsing.

9.3 Conclusie

Het plan is zowel economisch als maatschappelijk uitvoerbaar.