direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijhe Noord, herziening omgeving Jan Meesterweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2012004017-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Olst-Wijhe werkt aan een actualisering van haar bestemmingsplannen. Met de actualisatie wordt het mogelijk de planologische regels af te stemmen op de huidige en toekomstige situatie en te uniformeren door middel van standaardisatie. Dit laatste komt de inzichtelijkheid en rechtsgelijkheid ten goede: een gelijke planregeling en -methodiek voor alle inwoners binnen de gemeente. Aan de noordzijde van de kern Wijhe is het vleesverwerkende bedrijf Stegeman gevestigd. Aangezien het geldende bestemmingsplan Wijhe-Noord (1993) niet meer actueel is, wordt dit bestemmingsplan herzien. Voor de nieuwbouw van het appartementencomplex ter plaatse van een voormalig slachthuis, is in 2007 een vrijstellingsprocedure doorlopen. Deze regeling is in het voorliggende bestemmingsplan eveneens overgenomen.

1.2 Bij het plan horende stukken

Het bestemmingsplan 'Wijhe Noord, herziening omgeving Jan Meesterweg' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, 1:1.000 (ID plannummer NL.IMRO.1773.BP2012004017-0301);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen weergegeven. De regels geven de ingevolge het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 vereiste regels en bepalingen weer. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een beschrijving van de planopzet vermeld.

1.3 Situering van het plangebied

Het plangebied betreft de gronden van het vleesverwerkende bedrijf Stegeman te Wijhe. Het bedrijfscomplex ligt ten noorden van het station Wijhe. Daarnaast maken een groenzone, een bosje, een (nog te realiseren) appartementencomplex, een woonwagenstandplaats en een deel van de Rijksstraatweg onderdeel uit van het plangebied. Dit deel van het plangebied ligt globaal gezien ten westen van het bedrijf. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de spoorlijn Deventer-Zwolle.

In Bijlage 1 is de exacte ligging van het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskader

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren ruimtelijk beleid is een gemeente in principe vrij. De wetgeving gaat er echter wel van uit dat er rekening gehouden wordt met het door hogere overheden uitgestippelde beleid, vooral daar waar het bovengemeentelijke belangen betreft. Weliswaar is de gemeente niet verplicht dit beleid verder te volgen, maar afwijking ervan zal duidelijk moeten worden gemotiveerd. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgend ingegaan op het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid dat geldt voor dit plangebied.

2.2 Rijksbeleid

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied gelden de nationale belangen:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Het verbeteren van de milieukwaliteit en het beschermen tegen externe veiligheidsrisico's.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

In de nabije omgeving van het plangebied ligt de IJssel en de spoorlijn Deventer-Zwolle. Voor de omgeving gelden daarom nationale belangen:

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

De voorliggende situatie betreft een bestaand bedrijf waarvoor dit bestemmingsplan enkel de actualisatie van de bestemmingsregeling regelt. Het plan is getoetst aan de milieunormen. Dit is nader onderzocht in hoofdstuk 3. De conclusie hieruit is dat het plan voldoet aan de geldende milieueisen.

De gemeente Olst-Wijhe doorloopt daarnaast een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie is het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één, volledig integraal provinciaal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving, om ruimte te bieden aan kwaliteit en ontwikkeling. De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling. Hierbij zijn de leidende thema`s duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Algemeen

In de Omgevingsvisie worden eerst de centrale beleidsambities neergezet, wordt uitgewerkt wat onder duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit verstaan wordt, en hoe de beleidsambities worden gerealiseerd. Dit leidt tot een ontwikkelingsvisie voor heel Overijssel en verschillende ontwikkelingsperspectieven voor de verschillende gebieden. Om tot een goede gebiedsontwikkeling te kunnen komen is een uitvoeringsmodel ontwikkeld waarmee op grond van generieke beleidskeuzes (of), ontwikkelingsperspectieven (waar) en gebiedskenmerken (hoe) een ontwikkelingsvisie kan worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2012004017-0301_0001.png"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel

Vervolgens wordt voor de Groene en Stedelijke omgeving per thema aangegeven hoe met dit provinciaal beleid en uitvoeringsacties de beleidsambities in de fysieke leefomgeving gerealiseerd kunnen worden.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit de keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn de keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Omwille van het evenwicht tussen ruimte voor gemeente en het voorkomen van inefficiënte concurrentie tussen gemeenten verlangt de provincie op diverse terreinen dat gemeenten over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afspraken maken met hun buurgemeenten. Dit vraagt de provincie onder meer bij ontwikkeling van bedrijventerreinen. Voor bedrijfslocaties in zowel de groene als stedelijke omgeving hanteert de provincie bovendien de zogenaamde SER-ladder. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in de hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

  • gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (inclusief schuifruimte) beschikbaar is gemaakt kan worden;
  • vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen;
  • aanleg van nieuwe terreinen, waarbij relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak worden afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.

Andere generieke keuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura-2000 gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven geven richting wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

De aanleg van een bedrijventerrein past volgens de provincie bijvoorbeeld niet in het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groen-blauwe hoofdstructuur'. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend om flexibiliteit voor de toekomst te hebben.

Gebiedskenmerken

Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen:

  • natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem);
  • stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • lust- en leisure laag (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Deze lagen zijn zo onderscheiden omdat de ingrepen in de fysieke leefomgeving in elke laag volgens eigen principes en processen verlopen. Uiteraard staan ze niet los van elkaar, maar zijn ze altijd met elkaar verbonden. De gebiedskenmerken zijn sturend voor de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

De natuurlijke en agrarische cultuurlandschap laag van het plangebied zijn aangeduid als 'oeverwallen'. Voor het bedrijf Stegeman heeft het plangebied de stedelijke laag 'bedrijventerrein'. In het plangebied is geen sprake van een lust- en leisure laag.

Herstructurering en nieuwe concepten

De ambitie die in de Omgevingsvisie wordt uitgesproken is: "Vitale werklocaties die aansluiten bij de vraag van ondernemers". De hoofdlijn van beleid uit de omgevingsvisie voor vitale werklocaties is: "Regionale markt voor bedrijventerreinen primair bedienen vanuit stedelijke netwerken, buiten stedelijke netwerken onder voorwaarden ruimte bieden aan de eigen groei van lokaal gewortelde bedrijven, bijzondere positie voor streekcentra; toepassen SER-ladder, inzet op herstructurering, bovenlokale/regionale afstemming werklocaties, specialisatie en clustering vooral van kennisintensieve maakindustrie".

Op dit moment bedraagt de netto uitgegeven oppervlakte in Overijssel circa 4.800 hectare, waarvan 1.300 hectare verouderd is. De huidige wijze van uitgifte leidt volgens de visie tot weinig differentiatie tussen regio’s en gemeenten. Alle bedrijventerreinen in Overijssel behoren, op een enkele uitzondering na, tot de categorie 'gemengd modern'. Het gevolg hiervan is een te groot aanbod van nieuwe bedrijventerreinen en leegstand van verouderde terreinen. Omwille van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en tegelijkertijd voldoende beschikbaarheid van gevarieerde bedrijfslocaties zet de provincie in op herstructurering.

Het beleid voor nieuwe en bestaande, circa 3.500 hectare niet (sterk) verouderde bedrijventerreinen is erop gericht minimaal het kwaliteitsniveau te handhaven, maar liever te verhogen.

Daarvoor is een goede samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven nodig. Gemeenten en bedrijfsleven zijn samen verantwoordelijk voor het structureel beheren van de terreinen. Het ontwikkelen van aanvullend (financieel) instrumentarium om beheer en onderhoud te garanderen kan hierbij een rol spelen.

Een groot deel van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen wordt gevormd door bestaande bedrijvigheid die wil uitbreiden en/of verplaatsen. Conform het basisinstrumentarium van SER-ladder moet er eerst worden nagegaan of de uitbreidingsbehoefte niet ter plaatse kan worden opgelost, bijvoorbeeld door herstructurering. Soms kan dat door selectieve uitplaatsing waardoor ruimte ontstaat voor achterblijvende bedrijven. Hier hoort ook afstemming met buurgemeenten bij.

Pas als het na al deze stappen niet mogelijk blijkt de vereiste vestigingsmogelijkheden te bieden, bijvoorbeeld door milieu- en veiligheidsrisico's of benodigde infrastructuur, is uitbreiding aan de orde. Waar en hoe de gebiedsontwikkeling van zo'n uitbreiding wordt gerealiseerd wordt bepaald door ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Spreiding en realisatie van bedrijfslocaties

Gezien de huidige plannen voor bedrijventerreinen en de noodzakelijke inzet op herstructurering acht de provincie heroriëntatie op de reeds geplande uitbreiding (in plaats, kwaliteit en tijd) op zijn plaats. De provincie vraagt gemeenten om op basis van bijzonder lokaal economisch profiel of 'potentie' een bedrijventerreinenvisie op te stellen die de behoefte aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief onderbouwt, de mogelijkheden voor herstructurering bevat en is afgestemd met de buurgemeenten.

Vanwege de benodigde 'massa' en om de landschappelijke kwaliteit zoveel mogelijk te behouden, wil de provincie de regionale markt voor bedrijfslocaties bedienen vanuit de stedelijke netwerken. Buiten stedelijke netwerken zoals in Olst-Wijhe het geval is, geeft de provincie binnen de voorwaarden van het uitvoeringsmodel (SER- ladderontwikkelingsperspectieven- gebiedskenmerken) ruimte aan de eigen groei van lokaal gewortelde bedrijven op lokale bedrijventerreinen. Dit zijn bedrijven die hun oorsprong en verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar zij gevestigd zijn of zich vestigen èn een toegevoegde waarde bieden aan de lokale sociaaleconomische structuur/voorzieningenniveau. De mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van dit type bedrijven beschouwt de provincie altijd in relatie tot de gebiedskenmerken.

Conclusie: Omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op een actualisatie van een bestemmingsplan voor een bestaand bedrijf is de SER-ladder niet van toepassingen. Ook hoeft er geen onderbouwing te worden gegeven voor nieuwvestiging of uitbreiding.

2.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

Tegelijk met de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juli 2009 ook de

Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk is en dat dubbelingen met andere regelgeving ongewenst zijn. De Omgevingsverordening is een juridische vertaling van het beleid dat is opgenomen in de Omgevingsvisie. In de verordening zijn die onderwerpen opgenomen die hiervoor zijn aangedragen in het realisatieschema. Voor de wijze van regeling is uitgegaan van het beleid zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. In het kader van het voor dit bestemmingsplan relevante provinciale beleid wordt alleen het onderdeel 'bedrijventerreinen'' van de Omgevingsverordening benoemd.

Provinciaal belang

Dit onderdeel van de verordening omvat regels voor bestemmingsplannen (en projectbesluiten) die voorzien in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Onder nieuwe bedrijventerreinen wordt elke locatie verstaan die ontwikkeld wordt ten behoeve van de vestiging van bedrijven. Het ter zake geldende provinciale beleid ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie is het provinciale belang beschreven van zorgvuldige planning en regulering van nieuwe en herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het beleid is er op gericht dat geen aanleg van nieuw bedrijventerrein mag plaatsvinden als op bestaande terreinen nog voldoende ruimte beschikbaar is of naar verwachting door optimalisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en herstructurering beschikbaar zal komen. Dit beleid krijgt juridische doorwerking in de verordening in titel 2.1 (SER-ladder).

De provincie acht het van belang dat de bedrijventerreinenvisies van de gemeenten terugkomen in de onderbouwing van bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe bedrijventerreinen. In die onderbouwing spelen gemeentelijke bedrijventerreinenvisies een wezenlijke rol vanwege hun functie voor integrale afweging van de ontwikkeling van bedrijventerreinen.

Lokale behoefte

In titel 2.1 is verder neergelegd dat gemeenten in de categorie waartoe ook Olst-Wijhe behoort uitsluitend mogen voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerrein. In de Omgevingsvisie wordt de lokale behoefte gedefinieerd vanuit het begrip lokaal gewortelde bedrijven. Dit zijn bedrijven die hun oorsprong of verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar zij gevestigd zijn of zich vestigen en die een toegevoegde waarde bieden aan de lokale sociaal-economische structuur/voorzieningenniveau.

Conclusie: Omdat dit bestemmingsplan betrekking heeft op een actualisatie van een bestemmingsplan voor een bestaand bedrijf is de SER-ladder niet van toepassingen. Ook hoeft er geen onderbouwing te worden gegeven voor nieuwvestiging of uitbreiding. De provinciale omgevingsverordening stelt geen eisen aan actualisaties van bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen of bestaande stedelijke omgeving.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Olst-Wijhe

De structuurvisie van de gemeente Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de raad vastgesteld en bestaat uit de toekomstvisie Olst-Wijhe 'Versterken van een dijk van een gemeente' en een realisatiehoofdstuk 'Marsroute naar het wenkend perspectief'.

De toekomstvisie Olst-Wijhe is een document waarin een samenhangend ontwikkelbeeld voor de hele gemeente in 2020 wordt weergegeven. De visie start met een beschrijving van het gewenste profiel van Olst-Wijhe in de toekomst, het wenkend perspectief. Vervolgens wordt de ontwikkelrichting per sector beschreven. Samen leidt dit tot een integraal structuurbeeld dat voor verschillende zones in de gemeente is uitgewerkt in een ontwikkelstrategie.

De toekomstvisie bevat geen uitgewerkt en concreet programma voor de komende jaren, maar wel de contouren hiervoor. Deze contouren moeten nog worden uitgewerkt tot concrete projecten, programma’s en (sectorale) beleidsdocumenten.

Over bedrijven en bedrijventerreinen wordt het volgende gesteld: 'de gemeente streeft naar een brede economische structuur met een focus op het behoud en de versterking van de lokale werkgelegenheid met oog voor verbreding, innovatie en ondernemerschap. De bedrijvigheid moet passen binnen het gekozen profiel van Olst-Wijhe en de (landschappelijke) kwaliteiten van de gemeente'. De werkgelegenheid in de gemeente Olst-Wijhe heeft van oudsher een sterk agrarisch en lokaal karakter. De agrarische sector en de hieraan verbonden vleesverwerkende bedrijvigheid zorgt nog steeds voor een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid. De directe relatie tussen beide is echter verdwenen. Een groot deel van de overige bedrijvigheid heeft een lokaal karakter. Op de bestaande bedrijventerreinen domineert het MKB. Daarnaast zijn verspreid over de gemeente enkele grotere bedrijven gevestigd met een bovenlokaal karakter.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in Olst-Wijhe vindt op dit moment plaats in de ‘lokaal gemengde bedrijvigheid’ (bouw, productie en handel). Deze bevindt zich vooral op de bedrijventerreinen. Olst-Wijhe heeft ongeveer 45 hectare aan bedrijventerrein. De marktomvang is beperkt en er zijn weinig relaties met andere marktgebieden. De bedrijvigheid kent een sterke gebondenheid aan de kern. Er vinden relatief weinig transacties van bedrijfsruimte plaats (circa 5 per jaar). In de gemeente zijn buiten de bedrijventerreinen om enkele grote solitaire bedrijven gevestigd: Stegeman en Solvay.

Het Realisatiehoofdstuk 'Marsroute naar het wenkend perspectief' is dus een verdere uitwerking van de toekomstvisie. In het realisatiehoofdstuk wordt aangegeven hoe de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen denkt te gaan realiseren en welke activiteiten de gemeente de komende jaren concreet gaat ondernemen om de visie te realiseren en wanneer. Op de integrale beleidskaart structuurvisie Olst-Wijhe zijn alle voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen aangeduid voor zover zij in dit stadium geografisch aan te duiden zijn. Voor de locatie Stegeman is geen ruimtelijke ontwikkeling aangeduid. Het ten noorden van de locatie gelegen geplande nieuwe bedrijfsterrein Noordmanshoek is in de actualisatie van de Structuurvisie (2011) komen te vervallen.

Artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening vermeldt dat een structuurvisie een ruimtelijke visie is op de leefomgeving voor de (middel-)lange termijn met de hoofdzaken van het te voeren beleid. De toekomstvisie voldoet hieraan. De visie geeft immers de richting aan van de ontwikkeling die de gemeente door zal maken en is daarmee het vertrekpunt voor concrete programma’s en projecten. In hetzelfde wetsartikel wordt de raad ook verplicht in de visie aan te geven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling zal worden gerealiseerd. Er moet een uitvoeringsstrategie of – verwachting opgenomen zijn. Dit vindt zijn weerslag in het realisatiehoofdstuk. De structuurvisie voldoet hiermee aan artikel 2.1 van de Wro. In het realisatiehoofdstuk is niets gesteld over bestaande bedrijventerreinen. In de actualisatie van het realisatiehoofdstuk (2011) is de aanleg van het nieuwe bedrijfsterrein Noordmanshoek komen te vervallen.

Conclusie: De structuurvisie laat zich niet specifiek over bestaande bedrijven of bedrijfsterrein. De structuurvisie heeft dus geen betrekking op actualisaties van bestemmingsplannen voor bestaande bedrijven.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan wordt onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Aangezien er geen sprake is van een wijziging van bestemmingen maar van het actualiseren van vigerend beleid is het onderzoek beperkt van aard.

3.2 Huidige en toekomstige situatie

Huidige situatie

Binnen het plangebied ligt als grootste en opvallendste grondgebruik het vleesverwerkende bedrijf Stegeman. Het bedrijfscomplex is circa 6 hectare groot. Op het terrein staan bedrijfshallen, installaties en er is opslag van materiaal. Daarnaast liggen er twee parkeerterreinen voor het personeel en de bezoekers. Een deel van het terrein is onbebouwd. Een deel van het terrein is omzoomd met een groenstrook. Het terrein wordt ontsloten via de Jan Meesterweg en de Stationsweg.

In het overige deel van het plangebied ligt een terreintje met drie woonwagenstandplaatsen. Naast dit terrein ligt een nutsgebouwtje. Aan de Rijksstraatweg staat een vervallen slachthuis. Het overige deel van het plangebied bestaat uit groenvoorzieningen, een bosje en een aantal agrarische percelen.

Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan legt de bestaande vigerende situatie vast. Voor het voormalig slachthuis aan de Jan Meesterweg 1-3 is in 2007 een vrijstellingsprocedure doorlopen dat de realisatie van een woongebouw mogelijk maakt. Deze regeling is in dit bestemmingsplan overgenomen. Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijf Stegeman met een distributieloods / bedrijfsruimte is mogelijk binnen de vigerende bestemmingsplanregeling.

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Hinder ten opzichte van woningen vanwege bedrijven kan mede worden beperkt door toepassing van de Wet milieubeheer. Bij de beoordeling van een omgevingsvergunningaanvraag wordt bezien of een inrichting aan de gestelde milieueisen kan voldoen en zo ja welke voorschriften er aan de vergunning worden verbonden. Tegenwoordig vallen veel inrichtingen rechtstreeks onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit zal naar verwachting in de toekomst alleen maar toenemen. In slechts enkele gevallen kan de gemeente nadere eisen stellen.

Niettemin is het gewenst om al bij de planologische toets inzicht te hebben en te bieden in de aanvaardbaarheid uit milieuhygiënisch oogpunt. Dit heeft tot gevolg dat er op bestemmingsplanniveau een coördinatie dient plaats te vinden tussen milieuwetgeving en ruimtelijke ordening. Echter door de komst van het Activiteitenbesluit zullen er waarschijnlijk steeds minder aanvragen voor omgevingsvergunningen (milieu) worden ingediend.

Ter bevordering van deze coördinatie wordt gebruik gemaakt van de door de VNG opgestelde bedrijvenlijst uit de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Deze bedrijvenlijst geeft een indicatie van de aan te houden afstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van enerzijds de aard van het gebied en anderzijds de aard (zwaarte) van de bedrijvigheid. Daarbij is uitgegaan van gemiddelde bedrijven en rustige woonwijken. In de lijst zijn richtlijnen voor milieuafstanden voor verschillende typen bedrijven opgenomen. De publicatie is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming om afstanden tussen bedrijven en woningen concreet per locatie in te vullen (maatwerk).

Het bedrijf Stegeman is in het geldende bestemmingsplan bestemd voor een ambachtelijke bedrijf en een vleesverwerkend bedrijf en dus als zodanig toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualiserend bestemmingsplan. Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, is nader onderzoek naar milieuaspecten (zoals geur, stof, geluid en gevaar) niet noodzakelijk. In het voorliggende plan is het bedrijf specifiek aangeduid. In dit bestemmingsplan is de huidige situatie vastgelegd op de verbeelding en in de planregels. De blikverpakkingen waarin het vlees wordt geconserveerd, worden niet ter plaatse gemaakt, maar door een gespecialiseerd bedrijf geleverd. Dit heeft dus geen invloed op de milieuzonering. De afvalwaterbehandelingsactiviteiten, die onderdeel zijn van de bedrijfsvoering, zijn in verband met de milieucategorie beperkt tot een capaciteit van 10.000 inwonersequivalenten. Hiermee heeft het bedrijf nog voldoende mogelijkheden.

Naast dit bedrijf zijn ook andere bedrijven mogelijk tot en met milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage bij de regels. Voor bedrijven met milieucategorie 3.1 dient volgens de VNG-publicatie een richtafstand te worden aangehouden van 50 meter.

Bij de bestemming 'Bedrijventerrein' is een bouwvlak opgenomen waarbinnen bedrijfsbebouwing mogelijk is. De afstand tussen het bouwvlak en de meest nabijgelegen woning op de locatie Prins Bernhardlaan 1 is meer dan 50 meter.

3.3.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door industrie, wegverkeer en railverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. De geluidsbelasting op de gevels daarvan mag niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Voor de bestaande geluidgevoelige bestemmingen zijn ten tijde van het vaststellen van de vigerende bestemmingsplannen akoestisch onderzoeken verricht en getoetst aan de wettelijke eisen die toen golden. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Industrielawaai

In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen ten aanzien van de bedrijven voorzien waarvoor ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Er is geen sprake van nieuwe of gewijzigde situaties. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige situatie vast.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt direct aan de spoorlijn Zwolle-Deventer. De zonebreedte van het spoortraject Zwolle-Deventer bedraagt 200 m. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe mogelijkheden om binnen de zone langs dit spoor (200 meter aan weerzijden conform de Wet geluidhinder) geluidgevoelige functies te realiseren. Er is daarom geen nader akoestisch onderzoek nodig.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen onderzoekszones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De in en rond het plangebied gelegen wegen vallen binnen het 30 km/uur-regime, met uitzondering van het Anem waar de maximumsnelheid 60 km/uur is en de Rijksstraatweg waar de maximumsnelheid van 80 km/uur is. De maximale onderzoekszone bij deze wegen is een onderzoekszone van 250 meter.

Voor het voormalig slachthuis aan de Jan Meesterweg 1-3 is in 2007 een vrijstellingsprocedure doorlopen dat de realisatie van een woongebouw mogelijk maakt. Deze regeling is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Binnen de genoemde onderzoekszone worden planologisch-juridisch geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is daarom geen nader akoestisch onderzoek nodig.

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.3.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Dit is bijvoorbeeld het geval bij nieuwbouw van woningen of bedrijfsgebouwen of andere ruimtes waar mensen langere tijd verblijven.

Voor alle bestemmingen waar zich in de toekomst een functiewijziging of herinrichting voordoet, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan vindt geen functiewijziging plaats. Bodemonderzoek is daarom niet vereist in het kader van het bestemmingsplan.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Ruimtelijke plannen dienen voor luchtkwaliteit te voldoen aan de normen zoals deze zijn gesteld in de wet. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Dit herziene hoofdstuk is in werking getreden op 15 november 2007 en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen.

Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien: :

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Omdat in het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande functies in het stedelijk gebied worden vastgelegd en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit, wordt nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.

3.3.5 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid, zijn voor het plangebied met name ongevallen met gevaarlijke stoffen en het overstromingsrisico van belang.

3.3.5.1 Gevaarlijke stoffen

De ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

De externe veiligheidsregelgeving en het externe veiligheidsbeleid richten zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten.

Wet- en regelgeving

Externe veiligheid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi): Met het Bevi en de daarbij behorende regeling zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS): De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb): Met het Bevb en de daarbij behorende regeling zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, zoals hogedruk aardgasleidingen, vastgelegd.
  • 4. Regeling provinciale risicokaart: Op basis van de regeling worden milieu-inrichtingen met gevaarlijke stoffen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen op de risicokaart (www.risicokaart.nl) vermeld. Ook worden op de risicokaart op grond van de aanwijzing in het Regeling provinciale risicokaart zelf objecten opgenomen die niet onder de regeling voor externe veiligheid vallen, maar waarvan de registratie vanuit het oogpunt van risico's en rampenbestrijding gewenst is.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer: Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

De risiconormen zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De kans van 1 op een miljoen om te overlijden geldt meestal als een grenswaarde (bijvoorbeeld bij woningen en scholen) en soms als richtwaarde (bijvoorbeeld bij bedrijfswoningen en -gebouwen) voor het PR.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt getoetst aan een oriënterende waarde.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes vanwege de toename van het groepsrisico moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.

Beleid

Het beleid in het kader van externe veiligheid heeft de gemeente Olst-Wijhe opgenomen in de 'Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014', welke op 10 oktober 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de uitgangspunten voor nieuwe situaties (onder andere bedrijventerreinen) voor externe veiligheid opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein. Hiermee wordt invulling gegeven aan de beleidskeuzes voor het omgaan met het Groepsrisico en de situaties waarbij het Plaatsgebonden risico een richtwaarde is.

Aangezien in dit geval geen sprake is van een nieuwe situatie, maar slechts van het actualiseren van het bestemmingsplan voor de huidige situatie, is het veiligheidsbeleid niet van toepassing.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

Op 26 augustus 2013 heeft de Veiligheidsregio IJsselland advies uitgebracht. In onderstaande tekst is inhoudelijk op het advies van de Veiligheidsregio gereageerd.

Risicobronnen ten aanzien van het bestemmingsplan

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd die vallen onder het Bevi.

Binnen het plangebied zijn bij het bedrijf van Stegeman ammoniakkoelinstallaties in gebruik. Deze ammoniakkoelinstallaties bevatten afzonderlijk een inhoud van minder dan 1.500 kg aan ammoniak. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op ammoniakkoelinstallaties vanaf een inhoud van meer dan 1.500 kg ammoniak. Het Bevi is niet van toepassing op de installaties. De PR 10-6 contour is 0 m.

Op het terrein van Stegeman staat een gasontvangstation. Een dergelijk station valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), maar onder het Activiteitenbesluit (Barim). Er geldt een veiligheidszone van 15 m, waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Dit is in het plan geregeld door middel van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijf'. Het gasontvangstation is bestemd als 'Bedrijf- Gasontvangstation'.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het aardgas voor het gasontvangstation op het terrein van Stegeman wordt aangevoerd met een hoge druk aardgastransportleiding (kenmerk van de leiding N-551-03-KR-002). Deze aardgastransportleiding ligt aan de oostzijde van het plangebied. De diameter bedraagt 11,43 cm en de druk is 40 bar. De lengte van de gasleiding binnen het plangebied bedraagt 20 m.

De veiligheidsregio adviseert om een kwantitatieve risicoanalyse uit te voeren. Het is echter niet nodig de 20 meter van de N-551-03-KR die binnen het plangebied valt apart te beschouwen. Het overgrote deel van de N-551-03-KR ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat vastgesteld is op 21 mei 2012. Verwezen wordt naar hetgeen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is opgenomen ten aanzien van deze buisleiding.

In het voorliggende bestemmingsplan is voor de leiding de dubbelbestemming 'Leiding - Gas - 1' opgenomen. Het gasontvangstation is bestemd als 'Bedrijf - Gasontvangstation', aangezien op de risicokaart het gasontvangstation een aparte inrichting is.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Wegen

Binnen de gemeente is een routering voor gevaarlijke stoffen. De N348 bij Wesepe is als enige weg in de gemeente aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Deze weg ligt op zeer grote afstand van het plangebied. Voor alle overige incidentele transporten van routeringsplichtige gevaarlijke stoffen over andere wegen in de gemeente, is een ontheffing van de routering nodig.

Waterwegen

Het plangebied ligt nabij de IJssel. Over de IJssel vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De IJssel maakt onderdeel uit van het Basisnet Water. Het Basisnet Water kent een onderverdeling in 'rode' en 'zwarte' vaarwegen. Op zowel rode als zwarte vaarwegen worden veel brandbare vloeistoffen getransporteerd. Op zwarte vaarwegen wordt alleen gebruik gemaakt van binnenvaartschepen en op de rode vaarwegen bovendien van zeeschepen. De IJssel is een 'zwarte' vaarweg.

Op basis van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen hoeven geen plaatsgebonden risico berekeningen plaats te vinden voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water. De plaatsgebonden risico contouren zijn voor deze vaarwegen vastgesteld als lijnen die vrijwel overeenkomen met de rand van de vaarweg. Dat zijn bij vrijstromende rivieren de oeverlijnen. De rand van de vaarweg ligt buiten het plangebied.

Bij groepsrisicoberekeningen voor vaarwegen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Water moet op basis van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebruik worden gemaakt van de gegevens in een tabel in de bijlage van de circulaire. In deze tabel zijn voor de IJssel (Geldersche IJssel in de tabel) geen aantallen opgenomen die in een groepsrisicoberekening moeten worden meegenomen. Een groepsrisicoberekening is daarom niet noodzakelijk.


Naast het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, kent het Basisnet Water nog het plasbrandaandachtsgebied. Buiten de oeverlijnen geldt 25 m voor een plasbrandaandachtsgebied. Het gebied tussen de winterdijken is bij vrijstromende rivieren eveneens plasbrandaandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2012004017-0301_0002.jpg"

Afbeelding: Schema plasbrandaandachtsgebied

In het plangebied liggen geen gebouwen of bestemmingen waar gebouwen kunnen worden gerealiseerd binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Geconcludeerd mag worden dat deze vaarweg bij ontwikkelingen in het gebied geen belemmeringen voor het plangebied oplevert.

Spoorwegen

Aan de oostzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Deventer-Zwolle. Uit de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, waarin het Basisnet Spoor is verwerkt, blijkt dat alleen vervoer van zeer brandbare vloeistoffen, categorie C3, zal plaatsvinden op het traject Deventer-Zwolle. De hoeveelheid hiervan bedraagt 500 ketelwagenequivalenten.

Op basis van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen hoeven geen plaatsgebonden risico berekeningen plaats te vinden voor spoorlijnen die onderdeel uitmaken van het Basisnet Spoor. Bij het Basisnet Spoor gelden de afstanden die in bijlage 4 van de circulaire zijn opgenomen. Voor de spoorlijn Deventer-Zwolle valt de plaatsgebonden risicocontour binnen de spoorlijn zelf. De spoorlijn ligt buiten het plangebied.

Bij de spoorlijn bestaat een risico voor een botsing of ontsporing van de trein. Het bedrijfsterrein ligt vlakbij het station Wijhe. De treinen rijden hier nooit hard. Bij een mogelijke aanrijding of ontsporing van een trein zijn de effecten vanwege de lage snelheid klein.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualiseringsplan. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan kunnen er met het voorliggende plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten ontstaan (zoals woningen of ander kwetsbare objecten). Daarom is er geen nader onderzoek nodig.

3.3.5.2 Overstromingsrisico

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico 's toe. Op de nieuwe waterkaart zijn daarom zogenaamde dijkringgebieden vastgelegd. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De wettelijke norm voor een dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. Het plangebied ligt binnen het dijkringgebied Salland. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als gevolg van de ligging in de lage delen van Overijssel en de ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door inzichtelijk te maken wat de maximale waterdiepte is tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied ligt in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt. De maximale waterdiepte tijdens een overstroming is voor het plangebied in de huidige situatie ingeschat op 0,8-2,0 m overstromingsdiepte (water boven maaiveld).

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt.

3.4 Waarden

3.4.1 Archeologie

Op 4 oktober 2010 heeft de gemeende de beleidsnota archeologie vastgesteld. In de beleidsnota is beschreven hoe de gemeente omgaat met de bekende en de mogelijke archeologische waarden in de gemeente.

Een grootste deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Een deel van het plangebied met de bestemming 'Bos' heeft een hoge verwachtingswaarde. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden.

In het kader van dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

3.4.2 Landschap

Het plangebied ligt in het oeverwallengebied van de IJssel. Met dit conserverende bestemmingsplan worden geen nieuwe functies of bebouwing aan het plangebied toegevoegd. De bestaande groenstructuren worden in dit bestemmingsplan met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Bos' vastgelegd.

In het voorliggende plan is wel een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een grotere bouwhoogte, namelijk maximaal 15 meter, toe te staan voor het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering'. De toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid is uitsluitend mogelijk indien de bebouwing landschappelijk wordt ingepast door de aanplant en instandhouding van een beplantingsstrook.

3.4.3 Natuur

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van een geldend bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Voor ingrepen als verbouwingen of uitbreidingen van de bestaande gebouwen en functies in het plangebied geldt de algemene zorgplicht op basis van de Flora- en faunawet. Soorten mogen niet worden geschaad, vernietigd of worden gehinderd in de voortplanting. Zo mogen broedvogels bijvoorbeeld niet worden geschaad of verstoord in het broedseizoen. Verzoeken om een omgevingsvergunning worden aan de geldende natuurbeschermingsregels getoetst.

3.5 Watertoets

Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Beschermingszone van een primaire, regionale of overige waterkering

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Groot Salland noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De waterkering zelf krijgt de bestemming Waterkering. De beschermingszone van de waterkering is op de verbeelding opgenomen als gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.

Beschermingszone van een (hoofd)watergang

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Bij nieuwe ontwikkelingen

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt voor de aanleghoogte een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 4 Het plan

In dit hoofdstuk zijn - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende bestemmingen van een nadere toelichting voorzien.

De plansystematiek sluit aan bij het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en de eisen voor digitale bestemmingsplannen.

Bestemming 'Bedrijventerrein'

Aan het perceel van bedrijf Stegeman is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend. Binnen het bestemmingsvlak is de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' opgenomen. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels) is opgenomen welke bedrijvigheid op dit bedrijventerrein is toegestaan. Binnen deze bestemming mag gebouwd worden ten behoeve van het bedrijf en parkeer-, waterhuishoudkundige en groenvoorzieningen maken onderdeel uit van deze bestemming.

Met de maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte' is de maximaal toegestane bouwhoogte aangegeven. Met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het bebouwingspercentage binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' vastgelegd op maximaal 70%.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering' is het mogelijk om via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden een hogere bouwhoogte, namelijk maximaal 15 meter, te realiseren. Hierbij geldt een voorwaardelijke verplichting voor de aanplant en instandhouding van een beplantingsstrook. Voor de landschappelijke inpassing is een strook met een breedte van minimaal 6 tot maximaal 10 meter nodig. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van struikbeplanting met een hoogte tot maximaal 6 meter met daarin bomen die het gehele bedrijfspand gaan inpassen, dit zal een mix kunnen zijn van snelgroeiend groen en duurzamer bomenbestand.

Op het bedrijventerrein zijn geen bedrijven toegestaan die vallen onder de regels van het Besluit externe veiligheid (Bevi), de Wet geluidhinder (Wgh) of waar vuurwerk wordt opgeslagen. Ook m.e.r.-(beoordelingsplichtige) bedrijven zijn niet toegestaan, evenals detailhandel.

Bestemmingen 'Groen' en 'Bos'

De bestaande groenvoorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Het terrein dat voor hondendressuur in gebruik is met het oog daarop speciaal aangeduid. Het bosperceeltje aan de Rijksstraatweg heeft de bestemming 'Bos' gekregen.

Bestemmingen 'Wonen - Woonwagenstandplaats', 'Wonen - Woongebouw' en 'Tuin'

Het bestaande terrein met woonwagenstandplaatsen is bestemd als 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. Het nieuwe woongebouw (ter vervanging van het, vervallen, voormalig slachthuis) is bestemd als 'Wonen - Woongebouw'. Hierbij zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogtes aangegeven. Voor dit woongebouw is in het verleden al een planologisch regeling opgesteld, maar de realisatie heeft nog niet plaatsgevonden. De gronden rondom het woongebouw hebben de bestemming 'Tuin'.

Overige bestemmingen

De nutsvoorzieningen zijn bestemd als 'Bedrijf - Nutsbedrijf'.

De gronden ten westen van het bedrijf Stegeman zijn bestemd als 'Agrarisch'.

De Rijksstraatweg en de Jan Meesterweg hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Voor de gronden van de dijk geldt ook de dubbelbestemming 'Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. In de planregels zijn beschermende regels (omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden) opgenomen voor de dijk.

Dubbelbestemmingen

Voor nader aangegeven gronden geldt in verband met een hoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en in verband met de ligging van N-551-03-KR-002 is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas - 1' opgenomen.

Hoofdstuk 5 Inspraak en overleg

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Aan het bestemmingsplan 'Wijhe Noord, herziening omgeving Jan Meesterweg' zijn, behoudens de kosten voor het opstellen van het plan en het begeleiden van de procedure, voor de gemeente geen kosten verbonden.

Het plan is financieel uitvoerbaar.

De wijzigingen in de planregels die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, kunnen niet leiden tot een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve bestaat er geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan in gevolge de Wet ruimtelijke ordening.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Wijhe Noord, herziening omgeving Jan Meesterweg' is aan de relevante overlegpartners toegezonden. In Bijlage 2 is een samenvatting van de reacties weergegeven. Tevens is aangegeven of de reacties aanleiding hebben gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

20 januari 2014.