direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Rijksstraatweg 12a, Olst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2014001007-0301

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten zuidwesten van Olst, aan de Rijksstraatweg, ligt de voormalige gemeentewerf. De gemeente Olst-Wijhe heeft deze locatie verkocht ten behoeve van bedrijfsvestiging. De nieuwe eigenaar wil ter plaatse een hoveniersbedrijf met showtuin exploiteren. Hiervoor is een wijziging van de bestemming van het perceel noodzakelijk. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen het hoveniersbedrijf mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt tussen de Rijksstraatweg en een groenzone langs de nieuwe woonwijk 'Zonnekamp-West'. Het betreft het perceel Rijksstraatweg 12A te Olst. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014001007-0301_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Olst. Dit plan dateert uit 1990. Het perceel van de voormalige gemeentewerf is hierin als zodanig bestemd. Het oprichten van een regulier bedrijf is in strijd met de bestemming.

Op het plangebied geldt tevens het paraplu-bestemmingsplan Archeologie, dat door de gemeenteraad van Olst-Wijhe is vastgesteld op 28 april 2014. Dit plan vormt een vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid. Het plangebied is bestemd als 'Waarde - Archeologie 1'. Op dit aspect wordt in paragraaf 4.5 nader ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een zone tussen de Rijksstraatweg en een sinds omstreeks 2000 ontwikkelde woonwijk aan de zuidzijde van Olst. De Rijksstraatweg is thans de provinciale weg N337 die van Zwolle, langs Wijhe en Olst, naar Deventer leidt. Deze weg vormt de begrenzing van het natuurgebied 'Rijntakken' (de uiterwaarden van de IJssel) dat ten westen van het plangebied ligt.

Het plangebied betreft grotendeels een boskavel die zich manifesteert als begeleidende/afschermde bosstrook langs de weg. Een deel van de bosstrook is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Op het zuidelijk deel ligt enige verharding rondom een bedrijfsloods uit de jaren '90. Deze bedrijfsloods heeft een oppervlakte van circa 620 m2. Het terrein was in het verleden in gebruik als gemeentewerf van de voormalige gemeente Olst. Het terrein is aan de zuidwestzijde direct ontsloten op de Rijksstraatweg.

Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014001007-0301_0002.png"

Figuur 2.1 luchtfoto van het plangebied

2.2 Voorgestelde ontwikkeling

In 2012 heeft de gemeente besloten tot de verkoop van de voormalige gemeentewerf ten behoeve van bedrijfsvestiging. Hierbij is bepaald dat middels een bestemmingswijziging medewerking wordt verleend aan een bedrijf uit milieucategorie 1 of 2. Voorwaarde die hierbij is gesteld is het in stand houden van het aanwezige groen rondom het terrein.

Inmiddels is het perceel, onder voorbehoud van de planologische procedure, verkocht. De nieuwe eigenaar wil ter plaatse een hoveniersbedrijf vestigen. Hiervoor wordt de bestaande loods aangewend. Daarbij wordt een showtuin aangelegd. De bestaande bosstrook wordt zoveel mogelijk behouden. Het hoveniersbedrijf is qua aard, schaal, omvang en bezoekersintensiteit gelijk te schakelen aan een categorie 2 bedrijf. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit. Het betreft een hoveniersbedrijf die de werkzaamheden op locatie uitvoert. Het hoveniersbedrijf is een eenmansbedrijf met 1 leerlingplaats. Er zullen 1 á 2 vrachtwagens per week en gemiddeld 5 klanten per dag gaan komen.

De globale situatie is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014001007-0301_0003.png"

Figuur 2.2 Globale nieuwe situatie plangebied

2.3 Uitgangspunten

De gemeente heeft in overleg met de aanvrager een aantal uitgangspunten voor het plan opgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt is dat alleen een hoveniersbedrijf is toegestaan. Er is geen bedrijfswoning mogelijk, gelet op de ligging in de geluidszone van de Rijksstraatweg.

De te behouden bosstroken worden onder een bosbestemming gebracht, waarmee het behoud is gewaarborgd.

De nieuwe functie vindt plaats in de bestaande bebouwing. Omwille van enige flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden, biedt het plan ruimte voor 750 m2 aan bebouwing. De is de bestaande oppervlakte van 620 m2 plus 130 m2 aan uitbreidingsruimte.

Verder is het deel van de Rijksstraatweg dat langs het perceel ligt momenteel niet in een actueel bestemmingsplan geregeld. Voor de volledigheid wordt dit deel meegenomen in dit bestemmingsplan.

2.4 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Het hoveniersbedrijf is ingepast in de bestaande bosstroken. Deze zijn als zodanig bestemd, waardoor het verwijderen van het bos en het gebruik van deze stroken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten niet (zonder meer) is toegestaan. Het terrein is dus landschappelijk ingepast in de bestaande beplantingstructuur. Bovendien wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing (met zeer beperkte uitbreidingsruimte) en verharding, waardoor voldoende is gewaarborgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het landschap.

Verkeer

Het bedrijf heeft een directe ontsluiting op de Rijksstraatweg. Dit is een relatief drukke weg, waardoor de huidige ontsluiting ongeschikt is voor grote verkeersstromen. De locatie is daarom niet geschikt voor het oprichten van een bezoekersintensief bedrijf. Volgens de VNG Bedrijvenlijst heeft een gemiddeld hoveniersbedrijf met een oppervlakte groter dan 500 m2 een verkeersindicatie 2G (potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor goederenvervoer). Een kleiner hoveniersbedrijf heeft verkeersindicatie 1G (geringe verkeersaantrekkende werking). Het uitgangspunt voor het onderhavige hoveniersbedrijf is dat dit voldoet aan het criterium dat de verkeersintensiteit niet boven de verkeersindicatie 1 mag reiken en dat als ijkpunt voor de verkeersintensiteit voor het geheel aan activiteiten een gemiddeld aantal van ten hoogste 25 voertuigen per dag zal dienen.

Aan dit aantal kan worden voldaan. Op het bedrijf is een beperkte hoeveelheid personeel werkzaam en de showtuin is alleen op afspraak te bezichtigen. De ontsluiting is hiervoor toereikend.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2009) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor huidige bedrijfsperceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. Het voorgestelde gebruik als bedrijf met een lichte milieubelasting past goed in dit perspectief. De bosstrook rondom het bedrijfsperceel is aangewezen als de concreet begrensde EHS (bestaande natuur). Het behoud van de waarden en kenmerken van deze natuur staat voorop.

Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

natuurlijke laag: oeverwallen

Voor de oeverwallen (langs de IJssel) zijn de natuurlijke variatie van bos op de hogere delen en de open ruigte langs de voet van de oeverwal als kwaliteiten aangewezen. Het herontwikkelen van een bedrijfsperceel binnen het bestaande landschappelijk kader doet geen afbreuk aan deze kwaliteiten.

laag van het agrarisch cultuurlandschap: oeverwallen

Het huidige rivierengebied is ontstaan na bedijking van de rivieren en bestaat uit het winterbed met uiterwaarden, de dijk en oeverwal en de komgronden. De oeverwallen kennen een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven zijn dragers van de kwaliteit. Deze structuur wordt gerespecteerd.

stedelijke laag: niet van toepassing.

lust- en leisurelaag: donkerte

Het plan draagt doet geen afbreuk aan de donkerte in het gebied.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het plangebied ligt in de 'groene omgeving'. Met de groene omgeving wordt het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. In de groene omgeving staat het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groenblauwe hoofdstructuur in combinatie met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers centraal.

Bij bedrijfsontwikkeling geldt dat dit gepaard moet gaan met een kwaliteitsimpuls. Dit is niet noodzakelijk als het gaat om kleinschalige ontwikkelingen. Hiervan is in dit geval sprake.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, passen binnen de beleidskeuzes van de provincie en aansluiten op het ontwikkelingsperspectief dat op het plangebied van toepassing is. Voorts wordt er geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het gebied.

Dit plan stelt het hergebruik van de voormalige gemeentewerf als bedrijfsperceel voor. Hierbij wordt de bestaande bebouwing gebruikt. Dit sluit naadloos aan op de SER-ladder. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de waarden en kenmerken van de EHS. Hierop gaat paragraaf 4.6 nader in.

Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De uitgangspunten uit de omgevingsvisie zijn vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen in de Omgevingsvisie Overijssel. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Olst-Wijhe

Met deze toekomstvisie positioneert Olst-Wijhe zich als een dynamisch gebied in de luwte tussen twee netwerksteden (Zwolle en Deventer), waar het aangenaam wonen, werken en recreëren is. De toekomstvisie vormt een samenhangend ontwikkelingsbeeld voor de gemeente in 2025. In de toekomstvisie zijn bouwstenen beschreven die het fundament voor de toekomstvisie vormen.

De gemeente streeft naar een brede economische structuur met een focus op het behoud en de versterking van de lokale werkgelegenheid met oog voor verbreding, innovatie en ondernemerschap. De bedrijvigheid moet passen binnen het gekozen profiel van Olst-Wijhe en de (landschappelijke) kwaliteiten van de gemeente.

De toekomstvisie gaat nader in op het bedrijventerreinenbeleid. In algemene zin kan gesteld worden dat het herontwikkelen van een bestaande solitaire bedrijfslocatie bijdraagt aan het versterken van de lokale werkgelegenheid en ruimte biedt voor ondernemerschap. Het plan sluit daarmee aan op de ambities van de gemeente ten aanzien van de economische structuur.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Een Hoveniersbedrijf met een bruto-oppervlak groter dan 500 m2 valt onder milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter geldt. De dichtstbijzijnde woning staat ten zuidoosten van het plangebied, op minimaal 50 meter vanaf de bedrijfsbestemming. Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden. Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Bovendien is de gemeentelijke insteek dat het hoveniersbedrijf met showtuin qua aard en omvang van de activiteiten in milieucategorie 2 valt, omdat het een relatief kleinschalig bedrijf is, waarvan vrijwel alle activiteiten op locatie plaatsvinden.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt of geregeld. Het is daarom niet noodzakelijk om de ontwikkeling te toetsen aan de Wgh.

4.3 Water

Watertoets

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is het aspect water. De 'watertoets' is dan ook wettelijk verplicht gesteld. De watertoets wordt vooral gezien als een procesinstrument. Dit procesinstrument moet waarborgen, dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is een vroegtijdige afstemming van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Groot Salland.

Het beoogde voornemen heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling slechts beperkt toe. Regenwater dat op de verharding valt wordt afgevoerd naar de omgeving. Het plan heeft geen invloed op gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, boezemkades en watergangen. Wel ligt het bedrijfsperceel tussen een invloedszone van een waterkering en een invloedsgebied van een watergang. Deze zones zijn weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2014001007-0301_0004.png"

Figuur 4.1 luchtfoto van het plangebied

De ontwikkeling is via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Groot Salland (kenmerk: 20141007-4-9685). Omdat het project alleen een functiewijziging van de bestaande bebouwing en het terrein voorstelt en er geen sprake is van een grote toename aan verharding, spelen er geen waterschapsbelangen. Voor ingrepen in de invloedszone van de waterkering en de watergangen is een watervergunning nodig. Nader overleg met het waterschap in het kader van dit bestemmingsplan is niet nodig.

Overstromingsgevaar

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico’s toe. Op de nieuwe waterkaart zijn daarom zogenaamde dijkringgebieden vastgelegd. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De wettelijke norm voor een dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. Het plangebied ligt binnen het dijkringgebied 53: Salland. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als gevolg van de ligging in de lage delen van Overijssel en de ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel.

Voor dit gebied geldt dat alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen mag worden voorzien als de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Er moet dan inzicht worden gegeven in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken.

Het gaat in dit geval niet om een grootschalige ontwikkeling, maar om het hergebruiken van een bestaande bedrijfslocatie. Van belang is dat vitale functies en vitale infrastructuur waterrobuust worden gemaakt. Het project stelt geen vitale functies of nieuwe infrastructuur voor. Bovendien is hoog water en een overstroming van de IJssel naar alle redelijkheid goed te voorspellen en kan er tijdig geëvacueerd worden.

4.4 Bodem

Voor het onderhavige project geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.

In het kader van de verkoop van de gronden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van een puinpad asbestverdacht materiaal is aangetroffen en dat er onder de puinverharding verhoogde gehalten zware metalen zijn aangetoond. Verder zijn er nog enkele lichte verontreinigingen aangetroffen die geen aanleiding geven voor nader onderzoek.

Bij het verdere gebruik en eventuele toekomstige ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het onderzoek. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik van de gronden.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze wet gewijzigd. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Bovendien worden er geen grote fysieke ingrepen gedaan die mogelijk afbreuk doen aan eventuele cultuurhistorische waarden in de omgeving. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is meegenomen in het bestemmingsplan Archeologie. In dat bestemmingsplan zijn op basis van de Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe dubbelbestemmingen opgenomen. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', waarbij buiten de bebouwde kom geldt dat bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek wordt verlangt.

Voor de uitvoering van het plan zijn geen grote bodemingrepen aan de orde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De beschermende regeling is conform het bestemmingsplan Archeologie overgenomen. Indien bij bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

4.6 Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat. Om dit aan te tonen is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De rapportage hiervan is in Bijlage 2 opgenomen. De resultaten zijn hierna beschreven.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid over de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied ligt op korte afstand van Natura 2000-gebied Rijntakken en grenst direct aan de Ecologische hoofdstructuur. Het de natuurtoets blijkt dat de plannen geen schade aan Natura 2000- en EHS-gebieden tot gevolg hebben, mits het EHS-gebied als voor natuur is bestemd. Er worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de EHS aangetast door de plannen.

De EHS binnen het plangebied krijgt de bestemming 'Bos', die is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied in potentie beschermde soorten voorkomen, maar dat schade aan deze soorten in aan de orde is of voorkomen kan worden. Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kader van de Flora- en faunawet.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi- of andere risicovolle inrichtingen voorkomen. Ook ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van aardgastransportleidingen. Over de Rijksstraatweg vindt in beperkte mate het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit is dermate beperkt dat er geen beperkingen zijn voor de ontwikkelingen binnen het plangebied. Bovendien worden er geen functies voorgesteld die leiden tot een hoge personendichtheid of de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen in het plangebied. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De functiewijziging van een gemeentewerf naar een hoveniersbedrijf draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

4.9 Kabels, leidingen en zoneringen

In of nabij het projectgebied liggen geen kabels en leidingen die een beperking vormen voor dit project.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Bedrijf - Hoveniersbedrijf

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Hoveniersbedrijf' alleen wordt voorzien in een hoveniersbedrijf Voor de bebouwing is een algemene regeling opgenomen. De gezamenlijk oppervlakte is begrenst op 750 m2. Er geldt een bouwhoogte van 10 meter en een dakhelling tussen 12 en 55 graden. Dit is overeenkomstig het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Bos

De strook rondom het bedrijfsperceel is bestemd als 'Bos'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in bos met het behoud het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor het verwijderen van bebossing is een vergunning nodig.

Verkeer

Het tracé van de Rijksstraatweg langs het plangebied is meegenomen in het plangebied, omdat alleen dit stukje nu niet geregeld is in een actueel bestemmingsplan. De weg is bestemd als 'Verkeer'.

Waarde - Archeologie 1

Ter bescherming en het behoud van de archeologische (verwachtings)waarden is een dubbelbestemming opgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid middels een omgevingsvergunning opgenomen om de bouw ten behoeve van de basisbestemmingen mogelijk te maken. Om sturing te geven aan werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 oktober 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro).

Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is in overleg met provincie Overijssel nog een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen beschreven de nota ambtelijke wijzigingen, die is opgenomen bij de raadstukken.

Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld. De bij de vaststelling behorende raadstukken zijn als los onderdeel van het digitale bestemmingsplan gevoegd. Tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met dit bestemmingsplan zijn geen grote uitvoeringskosten gemoeid. De aanvrager heeft de gronden gekocht van de gemeente en heeft aannemelijk gemaakt dat het hoveniersbedrijf bedrijfseconomisch rendabel is. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Bro mogelijk. Er is bovendien geen sprake van bovenplanse kosten, zoals voor de aanleg van infrastructuur. Er is dus geen sprake van een kostenverhaal. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.