direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partieel bestemmingsplan Olst - verleggen gasleiding Bruinsweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gedeeltelijk vervangen van de gasleidingen N-556-60 en N-557-30 van de Gasunie. Deze gasleidingen zijn gelegen in het buitengebied van Olst-Wijhe.

De nieuwe leidingen komen voor het grootste deel op het bestaande tracé te liggen. Dit geldt echter niet voor het volledige tracé. Daar waar het bestaande tracé niet meer wordt gevolgd, zullen de oude leidingen verwijderd worden.

Op het gedeelte van het nieuwe tracé dat buiten het bestaande tracé valt, is de ligging van een gasleiding juridisch-planologisch nog niet mogelijk. Daarnaast dient de huidige dubbelbestemming van de leiding die verwijderd wordt opgeheven te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

De ingreeplocatie bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, ten noordoosten van Olst. De leidingen liggen in een voornamelijk agrarisch landschap, waarin enkele weteringen zijn gelegen (Zandwetering en Soestwetering). Het ingreepgebied strekt zich uit over een lengte van ruim 3 kilometer. Het leidingtracé loopt vanaf de spoorlijn Deventer-Zwolle ter hoogte van bedrijventerrein de Meente tot net ten zuidwesten van de kruising Middelerstraat/Prinshoeveweg in de buurtschap Middel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0001.jpg"
Afbeelding - Ligging plangebied

In de onderstaande afbeelding is de locatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied heeft betrekking op zowel de locatie van de nieuwe gasleiding, als op het bestaande tracé waar de nieuwe leidingen het bestaande tracé niet volgen (zie Hoofdstuk 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0002.png"

Afbeelding - Ligging van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied, dat op 25 september 2013 is vastgesteld en op 8 september 2014 is herzien. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0003.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied

Voor een deel van het bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming Leiding - Gas - 1. Binnen deze contouren, waar de huidige gasleidingen liggen, geldt voor het grootste deel de enkelbestemming 'Agrarisch' en voor kleinere oppervlakten zijn de enkelbestemmingen 'Water' en 'Verkeer' opgenomen. Ter plaatse van deze gronden is daarnaast sprake van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Landschap - 2', 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', Waarde - Archeologie - 2, 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding - Water'. Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Daar waar momenteel nog geen sprake is van de dubbelbestemming Leiding - Gas - 1, gelden vergelijkbare (dubbel)bestemmingen en aanduidingen.

In dit bestemmingsplan worden alleen de nieuwe en de weg te bestemmen leiding geregeld. Voor het overige blijven de (dubbel)bestemmingen en aanduidingen uit het bestemmingsplan Buitengebied gelden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie ter plaatse van het plangebied en op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste beleidskaders die relevant zijn voor het plangebied toegelicht. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de planregels. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Geplande ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

De huidige gasleiding ligt tussen het bedrijventerrein De Meente, ten noorden van de kern van Olst, en het bos aan de westzijde van de buurtschap Middel.

De leidingen lopen door een buitengebied met veel weilanden. Daarnaast lopen twee weteringen door het gebied: de Zandwetering en Soestwetering.

In de onderstaande afbeelding is met de blauwe lijn het bestaande tracé weergegeven, waar de nieuwe leiding het bestaande tracé niet volgt. Momenteel ligt de huidige leiding langs de Soestwetering ter hoogte van de brug bij Bruinsweg 6. Ter hoogte van de kruising van de Dingshofweg met de Middelerstraat maakt de huidige leiding een knik naar het noordoosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0004.png"

Afbeelding - Ligging bestaande en nieuw aan te leggen leidingen

2.2 Nieuwe situatie

De leidingen zullen grotendeels op dezelfde locatie worden aangelegd. Het tracé wijzigt echter in het gebied net ten westen van de Bruinsweg, tot net ten oosten van de Dingshofweg. In de afbeelding in paragraaf 2.1 is het nieuwe tracé in het rood weergegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). De SVIR zet twee zaken helder neer: een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid, dat meer overlaat aan provincies en gemeenten.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelstellingen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, waarvan de derde relevant is voor de onderhavige ontwikkeling: 'ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen'.

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

3.1.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

In Nederland ligt ongeveer 300.000 km buisleiding voor het transport van stoffen waaronder aardgas, brandstoffen, drinkwater en afvalwater. Hiervan is ruim 18.000 km buisleidingen bestemd voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is gericht op de buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, omdat deze categorie een potentieel extern veiligheidsrisico met zich meebrengt.

Het Bevb en de bijbehorende regeling zijn van toepassing op buisleidingen met een extern veiligheidsaspect, zoals hogedrukaardgasleidingen, brandstofleidingen categorieën K1, K2 en K3 en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 juli 2014 geldt de Regeling externe veiligheid buisleidingen ook voor het transport van andere chemische stoffen dan aardgas en aardolieproducten.

Het Bevb bevat regels voor het vastleggen van deze leidingen en haar externe veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen. Voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen, reeds bestaand of nieuw, geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding. Verder dient op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening te worden gehouden met de risiconormering die voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen geldt.

Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op het Bevb, in die zin dat een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding is opgenomen voor de nieuwe leiding.

3.1.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is vastgesteld op 12 oktober 2012. In deze visie is opgenomen hoe het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.

In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook de komende 20 à 30 jaar nieuwe doorgaande buisleidingverbindingen kunnen worden gerealiseerd ten behoeve van de levering van aardgas en het vervoer van grondstoffen en chemische stoffen aan en tussen haven- en industrieclusters in het binnen- en buitenland. Anderzijds wordt hiermee duidelijkheid geboden aan zowel initiatiefnemers die buisleidingen wensen te realiseren als aan gemeenten, doordat buisleidingen van nationaal belang in een vooraf begrensde buisleidingenstrook dienen te worden aangelegd.

In de Structuurvisie zijn tien uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Creëren van optimale randvoorwaarden buisinfrastructuur;
  • 2. Zuinig gebruik van de ruimte;
  • 3. Voorkomen van negatieve gevolgen voor de omgeving;
  • 4. Alleen leidingen van (inter)nationaal belang;
  • 5. Alleen leidingen voor gevaarlijke stoffen;
  • 6. Alleen aanleg in aangegeven stroken;
  • 7. Gebruik bestaande verbindingen met het buitenland;
  • 8. Geen aankoop van gronden;
  • 9. Geen aanleg van buisleidingen door het Rijk;
  • 10. Aangewezen buisleidingstroken vrijwaren in bestemmingsplannen.


Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie, en sluit aan bij de hierboven genoemde uitgangspunten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoersplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie, hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel geeft de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen weer voor de provincie en heeft de status van een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is geconsolideerd tot en met de partiële herziening Kaderrichtlijn Water en Richtlijn Overstromingsrisico's van 21 oktober 2015.

De provincie hanteert twee uitgangspunten die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die worden gemaakt: 'duurzaamheid' en 'ruimtelijke kwaliteit'.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is de goede functie op de juiste plek op de goede manier ingepast in de omgeving.

Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Na die tijd hebben actualisaties van de documenten plaatsgevonden. Deze hebben geen invloed op dit bestemmingsplan.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de provincie vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen stimuleert. In de Omgevingsvisie wordt verder niet aangegeven hoe omgegaan dient te worden met aanpassingen aan de ondergrondse infrastructuur.

De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie mede gezien het feit dat dit bestemmingsplan alleen een verlegging mogelijk maakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. In de verordening staan regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Daarnaast worden regels gegeven voor grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer.

Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

De gemeente Olst-Wijhe heeft haar ideeën en wensen voor de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd in een structuurvisie. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De structuurvisie van Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe (d.d. 7 april 2008) en het Realisatiehoofdstuk (d.d. 14 april 2009).

Op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe een actualisatie van de Structuurvisie vastgesteld en de Nota Bovenwijkse Voorzieningen aangepast.

Kernpunten van het profiel voor Olst-Wijhe
De kernpunten van de Toekomstvisie zijn:

  • 1. Inzetten op de lokale samenleving: overzichtelijk, met betrokkenheid, een bloeiend verenigingsleven en ontplooiingskansen voor iedereen.
  • 2. Behouden en waar mogelijk versterken van het brede voorzieningenpakket: van detailhandel, scholen, sport, zorg tot cultuur. Extra woningbouw als motor voor dit streven.
  • 3. Een brede economische structuur met de focus op de lokale economie met voldoende werkgelegenheid en oog voor verbreding, innovatie en ondernemerschap.
  • 4. Versterken van het landschap, de diversiteit en de grote potentie die het landschap en haar natuurwaarden hebben als vestigingsplaatsfactor (wonen) en voor recreatie en toerisme. Het watersysteem en de natuur vormen de duurzame dragers.
  • 5. Vitaliteit van het landelijk gebied door in te zetten op een brede, kwalitatieve landbouw en nieuwe economische dragers in het buitengebied.

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe structuurvisie, die deze structuurvisie zal vervangen. Naar verwachting wordt deze structuurvisie eind 2016 afgerond.

Onderhavige ontwikkeling
De geplande verplaatsing van de gasleidingen is niet in strijd met de uitgangspunten van de Toekomstvisie Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verschillende planologische en milieuaspecten beoordeeld. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de onderzoeken genoemd en is beschreven of het thema al dan niet gevolgen heeft voor het bouwplan.

4.1 Archeologie

In opdracht van LievenseCSO heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in april 2016 een bureau en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de vervanging van een gasleiding in de gemeente Olst-Wijhe. Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Navolgend worden ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.

Bureauonderzoek
Binnen het deelgebied worden archeologische resten verwacht uit alle perioden van Steentijd tot Nieuwe tijd. Het kan hierbij gaan om kleine kampementen (omvang van ca. 200 m2) uit de Steentijd tot grotere nederzettingsarealen (500-2000 m2) uit latere periodes. Ook de aanwezigheid van grafvelden kan niet worden uitgesloten.

Resultaten veldonderzoek
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een verkennend booronderzoek. Tijdens het veldonderzoek zijn 27 boringen verricht. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de archeologische verwachting grotendeels gehandhaafd worden en worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de nieuwe gasleiding mogelijk archeologische waarden zullen worden verstoord. Voor een beperkt deel, ter plaatse van de boringen 5 t/m 11 (zie voor de locaties van deze boringen het volledige onderzoek in Bijlage 1) kan de middelhoge archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag.

Aanbevelingen
Indien de aanleg van de nieuwe leiding zich beperkt tot de breedte van de bestaande leidingsleuf, dan is nader archeologisch niet noodzakelijk. Immers het archeologisch relevante niveau is ter plaatse van de bestaande leiding reeds verstoord. Mochten de bodemingrepen over een bredere zone dan de huidige leidingsleuf plaatsvinden, dan wordt op basis van de resultaten van dit onderzoek aanbevolen om bij het vervangen van de gasleiding aanvullend archeologisch onderzoek te laten in de vorm van een archeologische begeleiding conform het protocol proefsleuven. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE).

In de zone waar de werkstrook ingericht zal worden, wordt geadviseerd geen bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren dieper dan de top van de archeologisch relevante niveaus in de tracédelen waarvoor een middelhoge en hoge archeologische verwachting geldt (zie figuur 5 in het onderzoeksrapport). Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd in dit deel van het plangebied een karterend booronderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van eventuele archeologische vindplaatsen te inventariseren.

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de gemeente Olst-Wijhe een selectiebesluit.

Beoordeling uitgevoerde onderzoek
Het uitgevoerde onderzoek is beoordeeld door de regioarcheoloog. Deze beoordeling geeft geen aanleiding om het rapport te wijzigen.

4.2 Bodem

Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling heeft LievenseCSO Milieu B.V. een (historisch) vooronderzoek naar het aspect bodem uitgevoerd. Tevens is ter plaatse van de te kruisen sloten een waterbodemonderzoek uitgevoerd en is een asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Dingshofweg. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2. In dit hoofdstuk wordt een samenvatting van het onderzoek gepresenteerd.

Vooronderzoek
Voor de geplande werkzaamheden is een beperkt vooronderzoek uitgevoerd. Indien uit het vooronderzoek zou blijken dat er potentieel bodembelastende activiteiten aanwezig zijn (geweest), dan kan het noodzakelijk zijn hier bodemonderzoek uit te voeren.

Resultaten
Uit het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat langs het gehele tracé sprake is van onverdacht gebied.

Waterbodemonderzoek
Op een zestal locaties wordt een slootkruising in open ontgraving gerealiseerd. Op deze zes locaties dient inzicht te worden verkregen in de kwaliteit van het slib. Hiervoor is de waterbodem onderzocht conform de NEN 5720:2009 (overig lintvormig water, normale onderzoeksinspanning, OLN).

Resultaten:

  • zintuiglijk zijn geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een verontreiniging in de waterbodem;
  • in het monster afkomstig uit kruising KR-034-2 (M5) zijn licht verhoogde concentraties PCB en minerale olie gemeten. Het slib afkomstig uit deze watergang is niet vrij toepasbaar op landbodem of in oppervlaktewater, hiervoor gelden de kwaliteitsklassen Industrie en klasse A. Het slib mag daarentegen wel worden verspreid op een aangrenzend perceel of in zoet oppervlakte water;
  • uit de overige toetsingen van de waterbodem volgt dat sprake is van schoon slib welke vrij toepasbaar en verspreidbaar is op zowel landbodem als in zoet oppervlaktewater.

Asfalt
Daarnaast dient inzicht te worden verkregen in de kwaliteit van het asfalt (indicatief) en de onderliggende funderingslaag (indien aanwezig) van de Dingshofweg. Indien sprake is van het voorkomen van een funderingslaag (meer dan 10% puin) wordt een asbestonderzoek uitgevoerd.

Resultaten:

  • in de onderzochte asfaltboorkern is PAK (1.400 mg/kg d.s.) aangetoond. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit volgt dat de waarde boven de hergebruiksnorm (75 mg/kg d.s.) ligt. Het asfalt is derhalve teerhoudend. Opgemerkt wordt dat het een indicatief onderzoek betreft;
  • tijdens het uitvoeren van de boring in de Dingshofweg is geen puinhoudende funderingslaag aangetroffen. Direct onder de aanwezige asfaltverharding bestaat de bodem uit grind op zand. Het uitvoeren van een asbestonderzoek ter hoogte van de Dingshofweg is derhalve niet noodzakelijk.


Conclusie
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een waterbodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.

Veiligheid
Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW132. Uit deze toetsing blijkt dat er bij graafwerkzaamheden, in den natte, op deze locatie geen veiligheidsklasse van toepassing is.

4.3 Externe veiligheid

Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling is door Arcadis een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. In dit onderzoek zijn plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd voor gastransportleidingen N-556-60 en N-557-30. In de rapportage zijn zowel de huidige situatie, als de situatie na verleggen doorgerekend.

In Bijlage 3 is het volledige onderzoek opgenomen. Navolgend worden de belangrijkste resultaten met betrekking tot het plaatsgebonden risico en groepsrisico gepresenteerd.

Plaatsgebonden risico N-556-60 en N-557-30
Het plaatsgevonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleidingen N-556-60 en N-557-30 voldoen aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leidingen, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de N-556-60 leiding geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Het bestaande, ongewijzigde deel van de N-557-30 bereikt het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico en voldoet daarmee niet aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden. Op deze locatie ligt de leiding op een diepte van 4.5 meter. Na verlegging ligt de leiding op 5.5 meter diepte. De verlegging van dit leidingdeel heeft dus een positieve invloed op het risico, waarmee voldaan wordt aan de voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0005.png"

Afbeelding - De N-557-30 leiding heeft een PR10-6 contour in de situatie exclusief verlegging

Groepsrisico N-556-60 en N-557-30
Het groepsrisico van gastransportleidingen N-556-60 en N-557-30 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F·N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor, die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd (overschrijdingsfactor < 1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor > 1).

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverleggingen van de gastransportleidingen N-556-60 en N-557-30 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde.

  • De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-556-60 in de huidige situatie bedraagt 4.3x10-4 (afgerond) en wordt gevonden bij 10 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 4.3x10-8 per jaar.
  • De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-557-30 in de huidige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 0 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 0.0 per jaar.
  • De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-556-60 in de toekomstige situatie bedraagt 3.6x10-4 (afgerond) en wordt gevonden bij 10 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 3.7x10-8 per jaar.
  • De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-557-30 in de toekomstige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 0 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 0.0 per jaar.

Conclusie
Op basis van de PR-berekeningen is geconcludeerd dat de verlegging van het leidingdeel N-557-30 een positieve invloed heeft op het risico en daarmee voldoet aan de voorwaarden van de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Op basis van de GR-berekeningen is geconcludeerd dat het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverleggingen van de gastransportleidingen N-556-60 en N-557-30 zowel voor als na de verlegging kleiner is dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

Beoordeling uitgevoerde onderzoek
Het uitgevoerde onderzoek is beoordeeld door het Kennispunt Externe Veiligheid. Deze beoordeling geeft geen aanleiding om het rapport te wijzigen.

4.4 Ecologie

In opdracht van LievenseCSO Milieu B.V. heeft Natuurbalans - Limes Divergens BV een natuuronderzoek uitgevoerd ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling. Dit onderzoek heeft als doel de impact van de werkzaamheden op beschermde soorten, gebieden en/of habitats vast te stellen, te bepalen of een ontheffing en/of vergunning noodzakelijk is en welke mitigerende en/of compenserende maatregelen moeten worden getroffen. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.

Consequenties natuurwetgeving

Flora- en faunawet

  • Op de ingreeplocatie en/of binnen de invloedsfeer ervan komen de volgende beschermde soorten uit tabel 2 en 3 van de Ffwet voor: kleine modderkruiper, broedvogels en mogelijk vleermuizen.
  • Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden. Deze zijn opgenomen in de volgende paragraaf.
  • Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden getroffen wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 11 van de Ffwet voorkomen.

Natuurbeschermingswet 1998

  • Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedsfeer van de ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied zijn op voorhand uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

  • De ingreep ligt geheel buiten de begrenzing van de NNN. Er is geen kans op significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.


Mitigerende maatregelen

Broedvogels

  • De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (maart t/m juli).
  • Als het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, worden mitigerende maatregelen getroffen. Dit kan door het terrein vóór aanvang van het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedvogels door het rooien van bomen en struiken en het zeer kort houden van overige vegetaties, door het plaatsen van visuele verstoring of door dagelijkse betreding van het werkterrein. Dergelijke maatregelen dienen uitsluitend voor het voorkómen van vestiging, niet voor het bestrijden van al aanwezige broedgevallen. Op deze wijze wordt voorkomen dat broedvogels gaan broeden op het werkterrein, waarna werkzaamheden ook in het broedseizoen kunnen plaatsvinden.

Vleermuizen

  • Werkzaamheden vinden alleen overdag plaats tussen een half uur na zonsopkomst en een half uur voor zonsondergang. Verstoring (licht en geluid) van nacht-actieve dieren, zoals vleermuizen, wordt zo voorkomen.
  • Kap van bomen, lanen en singels wordt voorkomen, anders kan aanvullend onderzoek nodig zijn naar gebruik door vleermuizen.

Vissen (kleine modderkruiper)

• Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in watergangen breder dan 1 meter, worden deze voorafgaand aan de werkzaamheden afgevist.

Aanbevelingen

  • Gebouwen op de ingreeplocaties zijn niet onderzocht; aangenomen is dat deze intact blijven. Mochten er toch werkzaamheden aan de gebouwen voorzien zijn, dan wordt aanvullend onderzoek naar vleermuizen aanbevolen.
  • Indien bomen in het oostelijk deel gekapt dienen te worden, kan aanvullend onderzoek nodig zijn naar gebruik door vleermuizen.

Zoals het er op het moment van schrijven van dit rapport naar uitziet, gaat per 1 januari 2017 de nieuwe wet Natuurbescherming in. Deze nieuwe Natuurwet vervangt de Flora- en faunawet, Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Bij deze nieuwe wet komt een nieuwe lijst met beschermde soorten, grotendeels blijft deze het zelfde maar voor een aantal soortgroepen zijn er wat veranderingen doorgevoerd. Zo is de flora lijst behoorlijk aangepast en zijn tot op heden de amfibieën en grondgebonden zoogdieren die voorheen op tabel 1 van de Flora- en faunawet stonden ook bij ruimtelijke ingrepen beschermd. Bij vissen zijn kleine modderkruiper en bittervoorn niet meer beschermd bij ruimtelijke ingrepen, maar geldt nog wel de zorgplicht.

Mochten de werkzaamheden voor dit project in 2017 uitgevoerd worden zal dit de volgende consequenties hebben:

  • Er hoeft niet meer specifiek voor kleine modderkruiper afgevist te worden. Let wel afvissen kan nog steeds verstandig zijn vanuit de zorgplicht, of de werkzaamheden dienen zo uitgevoerd te worden dat eventueel aanwezige vissen niet ingesloten en/of bedolven kunnen raken.
  • Binnen de ingreeplocatie is middelste groene kikker (bastaardkikker) en kleine watersalamander aangetroffen, daarnaast is de verwachting dat ook gewone pad, bruine kikker en een aantal grondgebonden zoogdieren in de omgeving voorkomen.

4.5 Water

De watertoets is een verplicht te doorlopen procedure bij het opstellen van ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan.

Ten behoeve van de watertoets is op 13 september 2016 een aanvraagformulier wateradvies ingevuld en verstuurd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta. In het aanvraagformulier is aangegeven hoe in het plan rekening wordt gehouden met wateraspecten zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en waterbeheer.

De watertoets
Het resultaat van het doorlopen van de watertoets is dat de normale procedure doorlopen moet worden. De reden hiervoor is dat binnen het ingetekende plangebied sprake is van een beperkingsgebied beekdal, beschermingszones watergangen en beschermingszone waterkeringen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven dat er volstaan kan worden met een standaard waterparagraaf, mits er speciale aandacht wordt besteed aan het feit dat bij het plan beperkingsgebied beekdal, beschermingszones watergangen en beschermingszone waterkeringen van toepassing zijn. In Bijlage 7 is de standaard paragraaf opgenomen. Hierin is informatie met relevantie voor de onderhavige ontwikkeling opgenomen.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft naar aanleiding hiervan een positief wateradvies.

4.6 Overstromingsrisico's

Op de Risicokaart van de provincie is aangegeven dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen. Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijkringgebied Salland (nummer 53).

Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied is aangemerkt als liggende in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt. De maximale waterdiepte tijdens een overstroming is voor het plangebied in de huidige situatie ingeschat op minder dan o,2 (oostzijde van het plangebied) tot 2 meter (westzijde van het plangebied). Dit is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016001021-0301_0006.jpg"
Afbeelding - Weergave ingeschatte maximale waterdiepte (www.derisicokaart.nl)

De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:

  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

Uitwerking en toepasbaarheid van deze mogelijkheden dienen nader te worden uitgewerkt bij bijvoorbeeld het waterhuishoudkundig ontwerp.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Dit bestemmingsplan maakt het juridisch-planologisch mogelijk om de gasleiding aan te leggen op het nieuwe tracé, en verwijdert de mogelijkheid voor een gasleiding op het tracé dat niet meer van toepassing is. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een dubbelbestemming en een functieaanduiding (zie paragrafen 5.3 en 5.4). De onderliggende bestemmingen en aanduidingen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, dat op 25 september 2013 is vastgesteld en op 8 september 2014 is herzien, blijven onverkort van toepassing.

Verbeelding
Op de verbeelding is de gasleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook weergegeven. Dit deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Daarnaast is een functieaanduiding weergegeven, op het deel van het plangebied waar geen leiding meer aanwezig zal zijn. In de bestemming 'Overig - Toepassing ander bestemmingsplan', die voor het gehele plangebied geldt, is vastgelegd dat de planregels van het geldende bestemmingsplan onverkort van toepassing zijn.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de 'Begrippen' (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemming Leiding - Gas - 1 en de aanduiding 'leiding gas uitgesloten' toegelicht.

5.2 Overig - Toepassing ander bestemmingsplan

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de vigerende planregels van het geldende bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Alle bestemmingen zijn daarmee nog steeds vigerend.

5.3 Dubbelbestemming 'Leiding - Gas - 1'

In eerste instantie is in deze bestemming geregeld dat de regels van het bestemmingsplan Buitengebied, met uitzondering van de in dit plan bepaalde, onverminderd van toepassing zijn op dit plan.

De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas - 1' zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken. Op deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leidingen worden gebouwd. Er mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de overige daar voorkomende bestemming(en), als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

5.4 Aanduiding 'leiding gas uitgesloten'

Ter plaatse van de aanduiding 'leiding gas uitgesloten' wordt de mogelijkheid, die in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen, om een leiding aan te leggen geschrapt. Voor de overige bestemmingen en aanduidingen is het bestemmingsplan Buitengebied onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Olst-Wijhe en de ontwikkelende partij N.V. Nederlandse Gasunie hebben overeenstemming bereikt over het ontwikkelen van het plan. Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. In dit geval is geen sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Er is dan ook geen exploitatieplan noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Olst - verleggen gasleiding Bruinsweg heeft van 1 december 2016 tot en met 11 januari 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

De provincie en het waterschap hebben aangegeven geen reden te zien om een zienswijze in te dienen.

Op 27 februari 2017 heeft de gemeenteraadvan Olst-Wijhe het bestemmingsplan vastgesteld. Het Vaststellingsbesluit is opgenomen als bijlage van dit bestemmingsplan.