direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Herxen tussen 6a en 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie tussen Herxen 6a en Herxen 8 te Wijhe is een agrarisch perceel aanwezig die door de vorige eigenaar al niet als zodanig gebruikt is. Het perceel is door de initiatiefnemer aangekocht, die voornemens is om ter plaatse een starterswoning te realiseren. Aanleiding hiervan is het provinciale ‘Buurtschappenbeleid’ (2003) dat in 2007 door de gemeente Olst-Wijhe is vertaald in het 'Buurtschappenbeleid’ voor Herxen en Elshof. Het doel van dit beleid is het creëren van mogelijkheden voor starters om deze deel te laten uitmaken van de gemeenschap zodat de leefbaarheid in de buurtschappen wordt gestimuleerd. Het agrarische perceel wordt hiermee getransformeerd tot een woonperceel met 1 starterswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

De gemeente wil meewerken aan het verzoek. De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe (zie paragraaf 1.2). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0001.png"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied (globaal met rood omlijnd)

1.2 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe', vastgesteld door de gemeenteraad op 21 mei 2012. Het plangebied is ter plaatse voorzien in de enkelbestemming 'Agrarisch' en is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

Daarop aanvullend gelden in het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1'. Over het gehele perceel is tevens de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen.

Op de locatie Herxen 63a, 63b en 63c is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf, transportbedrijf'. De locatie van de beoogde woning is gelegen binnen de afstandsnormen van het transportbedrijf. Om de nieuwe woning mogelijk te kunnen maken is er een herziening van het bestemmingsplan nodig waarbij de bedrijfsbestemming 'transportbedrijf' wordt aangepast. De aanpassingen zal de bedrijfsbestemming wijzigen in die zin dat de woning aan Herxen 63c specifiek wordt aangemerkt als bedrijfswoning, zodat daar geen bedrijfsmatige activiteiten kunnen plaatsvinden (inwaarts zoneren van het bedrijfsterrein). Daarop aanvullend zal op het resterende bedrijfsperceel ook één bedrijfswoning mogelijk gemaakt worden, zodat het totaal aan bedrijfswoningen niet zal afnemen.

In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (plangebied globaal met rood omlijnd)

Strijdigheid met geldende bestemmingsplan.

Conform het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om agrarische gronden en de daarbij behorende bebouwingen te gebruiken voor woondoeleinden. Het transformeren van een gedeelte van een agrarische perceel tot een woonerf waarbij een starterswoning mogelijk wordt gemaakt, pas niet binnen het geldende plan.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens staat in hoofdstuk 3 een beschrijving van het beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie en het voorgenomen initiatief. De huidige situatie is van belang, omdat dit het kader geeft waarbinnen het voorgenomen initiatief ingepast moet worden. Het voorgenomen initiatief is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt tussen Herxen 6a en Herxen 8 (zie figuur 2.1, linker luchtfoto). Het betreft een terrein met een agrarische bestemming die door de vorige eigenaar niet als zodanig gebruikt is. Het perceel hoorde bij Herxen 6a en was als tuin bij het perceel betrokken. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0003.png"

Figuur 2.1: Ligging- en huidige situatie plangebied

Initiatiefnemer heeft het perceel in combinatie met andere percelen aangekocht. Op basis van een kadastrale splitsing is er een apart perceel ontstaan (Wijhe sectie L perceel 892) waarop de voorgenomen ontwikkeling plaats zal vinden. Initiatiefnemer heeft na aankoop en kadastrale splitsing van het terrein de aanwezige beplanting en bestrating inmiddels verwijderd. Op onderstaande foto's is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0004.png"

Figuur 2.2: Foto's huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het plan maakt de realisatie van een (starters)woning mogelijk. De agrarische bestemming wordt daarbij omgezet in een woonbestemming die ruimte zal bieden voor de realisatie van een vrijstaande woning met bijgebouw.

De nieuwe woning gaat op in de voor Herxen kenmerkende lintbebouwing met vrijstaande woningen.

De voorgevel van de nieuwe woning wordt evenwijdig aan de naastgelegen woning Herxen 6a getrokken. Hierdoor ontstaat een eenduidig stedenbouwkundig beeld. De omvang van de woning is passend bij de omvang van de overige woningen in het bebouwingslint. Op onderstaande afbeelding wordt de nieuwe kavelindeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0005.png"

Figuur 2.3: Impressie kavelindeling, waarbij de gevel aansluit op Herxen 6a (rode stippellijn)

2.2.1 Stedenbouwkundige inpassing

Zoals ook eerder in dit hoofdstuk is aangegeven wordt de nieuwe woning ingepast binnen de bestaande bebouwingsstructuur van Herxen. De nieuwe woning gaat onderdeel uitmaken van de bestaande lintbebouwing. Het lint is volgens een vaste structuur ingedeeld. De woningen zijn iets van de weg geplaatst en hebben een kleine voortuin (aangegeven met 'A' in figuur 2.4), vervolgens zijn er overwegend vrijstaande woningen gebouwd in een lint waarvan de voorgevel vrijwel evenwijdig loopt (aangegeven met 'B' in figuur 2.4) en achter de woningen zijn ruimte tuinen/open gebieden (aangegeven met 'C' in figuur 2.4) .

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0006.png"

Figuur 2.4: Inpassing woning binnen bestaande structuur

2.2.2 Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing richt met name op het realiseren van een vrijstaande woning binnen een bestaand lint, afgestemd op de indeling van dit lint zoals in de bovenstaande paragraaf is benoemd. Ten behoeve van het initiatief is geen landschapsplan opgesteld, maar zal aansluiting worden gezocht op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (zie hiervoor paragraaf 3.3.3).

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Ook vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van de Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling.

In de Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onderliggend initiatief vindt niet plaats binnen stedelijk gebied. Het betreft ook geen stedelijke ontwikkeling, omdat het om de bouw van 1 woning gaat. Als het gaat om een kleinschalige woningbouw dan volgt uit de jurisprudentie dat de ladder niet van toepassing is. Een plan van 8 woningen vindt de Afdeling bestuursrechtspraak bijvoorbeeld kleinschalig (ABRvS, 24 december 2014, 201405237/1/R2), maar een plan met 14 woningen is dit niet meer (ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4). Omdat het hier gaat om een plan van 1 woning is er zodoende sprake van kleinschalige woningbouw en is de ladder niet van toepassing.

Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Onderliggend plan maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor

de Barro niet van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie tot 2030. In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe Gedeputeerde Staten (GS) opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en Vervoer
  • Bodemvisie in het kader van ILG-afspraak met het Rijk

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit is geen fysieke eigenschap der dingen, maar ontstaat in de beleving van mensen. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van - bedoeld en onbedoeld - menselijk handelen en natuurlijke processen.

Wat betreft het aspect ‘wonen’ is in de Omgevingsvisie de volgende ambitie weergegeven:

'Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag. De woningbouw ontwikkelt zich

primair in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied

bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in

de toekomst'. Daarnaast wordt aangegeven dat er 'Voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus moet zijn, die voorzien in de vraag'.

In de Omgevingsvisie is opgenomen dat gemeente en provincie maken afspraken over doelgroepenbeleid. Starts maken onderdeel uit van dit doelgroepenbeleid.

Toetsing aan initiatief

Onderliggend initiatief sluit aan op zowel de aspecten duurzaamheid als ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief voorziet in het realiseren van een starterswoning, waarmee een duurzame sociale binding met Herxen blijft bestaan. Daarnaast wordt op basis van de inbreiding in het bebouwingslint van Herxen invulling gegeven aan een woonmilieu die aan de vraag van een starter voldoet binnen een bestaand woonmilieu. De woning wordt ruimtelijke goed ingepast, zonder afbreuk te doen aan de

omgeving.

Ontwikkelingsperspectief

Binnen de Omgevingsvisie worden verschillende ontwikkelingsperspectieven geschetst. Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief ‘accent veelzijdige gebruiksruimte’. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief liggen in specifieke gevallen kansen voor woon- /werklandschappen, die de ruimtelijke structuur versterken.

Onderliggend initiatief draagt in de vorm van ‘wonen’ bij aan een verweving van functies in het buitengebied, zonder afbreuk te doen aan het ontwikkelperspectief, en draagt bij aan de versterking

van de (lintbebouwings)structuur.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument dat zorgt dat het provinciale beleid van de Omgevingsvisie doorwerkt in plannen van andere overheden. Het geeft onder meer regels voor gemeenten en waterschappen.

Waterveiligheid

Het plangebied maakt onderdeel uit van 'dijkring 53'. In de Verordening is opgenomen dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden binnen deze dijkring alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen deze gebieden voorzien als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

Vierlagen-benadering catalogus Gebiedskenmerken

In de Omgevingsverordening is aangegeven dat onderbouwd moet worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en daar daarbij gebruik gemaakt moet worden van de vierlagen-benadering en de catalogus Gebiedskenmerken. Die vierlagen-benadering betreft de lagen ‘lust en leisure’, ‘stedelijke laag’, ‘laag van agrarisch cultuurlandschap’ en de ‘natuurlijke laag’.

Binnen de lagen wordt gekeken naar:

  • 1. Kenmerken: Wat is er?
  • 2. Ontwikkelingen: Wat speelt er?
  • 3. Ambitie: Waar willen we naartoe?
  • 4. Sturing: Hoe kun je dat bereiken?

De stedelijke laag

De stedelijke laag is voor het plangebied niet van toepassing.

Laag van agrarisch cultuurlandschap

De kwaliteitsambities binnen de laag van agrarisch cultuurlandschap zijn:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen: het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.
  • Nieuwe samenhang creëren tussen dorp, erf en landschap.

Binnen het plangebied zijn de ‘Gebiedskenmerken oeverwallen’ van toepassing zijn. De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

De voorgenomen ontwikkeling draagt daar aan bij doordat in een bestaand lint wordt gebouwd.

Natuurlijke laag

Kwaliteitsambities:

  • Natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
  • Afstemmen van functies en inrichting;
  • Herstel van de kwaliteiten van de natuurlijke laag.

Binnen de Natuurlijke laag zijn de ‘Gebiedskenmerken oeverwallen’ van toepassing zijn. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van

de beplanting sterker ontwikkeld worden

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenden mate bij aan de ambitie vanwege aard en omvang, maar is ook niet in strijd met de ambitie.

Laag lust en leisure:

Kwaliteitsambities:

  • Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • Sterke ruimtelijke identiteiten als merken van Overijssel.

Binnen deze laag geldt voor het plangebied het kenmerk ‘donkerte’. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

De voorgenomen ontwikkeling sluit hier op aan. Er wordt geen extra (verstorende) verlichting toegevoegd aan het gebied.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, passen binnen de beleidskeuzes van de provincie en aansluiten op het ontwikkelingsperspectief dat op het plangebied van toepassing is. Voorts wordt er geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het gebied.

Onderliggend initiatief sluit aan op zowel de aspecten duurzaamheid als ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief voorziet in het realiseren van een starterswoning, waarmee een duurzame sociale binding met Herxen blijft bestaan. Daarnaast wordt op basis van de inbreiding in het bebouwingslint van Herxen invulling gegeven aan een woonmilieu die aan de vraag van een starter voldoet binnen een bestaand woonmilieu. De woning wordt ruimtelijke goed ingepast, zonder afbreuk te doen aan de omgeving.

Daarop aanvullend sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op zowel de aspecten duurzaamheid als ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief voorziet in het realiseren van een starterswoning, waarmee een duurzame sociale binding met Herxen blijft bestaan. Daarnaast wordt op basis van de inbreiding in het bebouwingslint van Herxen invulling gegeven aan een woonmilieu die aan de vraag van een starter voldoet binnen een bestaand woonmilieu. De woning wordt ruimtelijke goed ingepast, zonder afbreuk te doen aan de omgeving.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Deze Toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. De structuurvisie gaat over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen en water. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Op dit moment is een nieuwe structuurvisie in ontwikkeling, die de Toekomstvisie vervangt. Ten aanzien van ‘Wonen’ is in deze structuurvisie opgenomen dat uitgangspunt is dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij het uitgangspunt dat kleinschalige wooninitiatieven bij de kleinere kernen worden gefaciliteerd, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze uitgangspunten en visie. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling, passend binnen het bebouwingslint van Herxen waarbij tegemoet wordt gekomen aan de plaatselijke behoefte van een starter.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

Bij de Woonvisie is gekozen voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden.

Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Dit vraagt om variatie in aanbod, maar ook om flexibiliteit in bestemmingsplannen.

In de Woonvisie is ook aandacht voor de kleine kernen. Belangrijke punten om in de kleine kernen te blijven wonen zijn met name de aanwezigheid van goede ontmoetingsplekken, mobiliteit en goed internet (glasvezel). Ook is het gewenst om waar mogelijk starters voor de verschillende kernen te behouden.

Onderliggend initiatief sluit aan op de Woonvisie. Door dit woningbouwplan mogelijk te maken blijft een starter behouden voor Herxen.

3.3.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat het beleid van de gemeente Olst-Wijhe voor het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt in deze nota gezien als een beleving van de uiterlijke verschijningsvorm, de belevingswaarde. Daarbij is echter niet uitsluitend het beeld bepalend, maar ook de toekomstwaarde (duurzaamheid) en vooral ook de gebruikswaarde.

Het gaat bij ruimtelijke kwaliteit niet alleen over 'mooi', maar ook over 'goed'. De toekomstwaarde en de gebruikswaarde dienen telkens meegenomen te worden bij het ontwikkelen van plannen. Bij gebruikswaarde gaat het om zaken als doelmatigheid (gebruik en beheer) en functionele geschiktheid.

Onderliggend plan ligt in het welstandsgebied buitengebied ‘Goed’. Bij aanpassing van of toevoeging aan bestaande bebouwing gelden de volgende regels voor hoofdgebouwen of bijgebouwen:

De spelregels voor hoofdgebouwen:

  • het materiaalgebruik, kleurgebruik en detaillering van het bestaande bouwwerk is richtinggevend;
  • de aanpassingen aan de gevel, de dakvorm van een toevoeging of de kleur dient de eenheid binnen en samenhang van de bebouwing niet te verstoren;
  • dakkapellen op het voorgeveldakvlak zijn niet breder dan ongeveer de helft van de gevelbreedte en niet hoger dan 1,50 meter;
  • erfafscheidingen grenzend aan of zichtbaar vanaf de openbare weg worden uitgevoerd in groen (haagbeplanting) of hout met draad.

De spelregels voor bijgebouwen (voor zover niet vergunningvrij):

  • het materiaalgebruik en kleurgebruik passen bij karakter van het erf, dus hout of steen op erven bij woningen en naast hout of steen ook plaatmateriaal of damwandprofiel op een bedrijfsterrein of bij een agrarisch bedrijf.

Bij de uitwerking van onderliggend plan zal aansluiting gevonden worden bij bovenstaande uitgangspunten.

3.3.4 Buurtschappenbeleid

Het buurtschap Herxen werd beschouwd als buitengebied, waar nieuwe woningen in principe niet

toegestaan zijn, tenzij sprake is van vervanging van een woning of van de bouw van een agrarische

bedrijfswoning. Het overheidsbeleid gaat uit van concentratie van bebouwing in de kernen en het

voorkomen van verstening van het landelijk gebied. Echter, in 2003 heeft de provincie het

buurtschappenbeleid ontwikkeld om tegemoet te komen aan een dringende behoefte om een nieuwe

woning te mogen bouwen in bijzondere situaties. Deze regeling geeft gemeenten de ruimte om zelf

incidenteel nieuwe woningen, passend in het buurtschappenbeleid, toe te staan. Dit beleid houdt het

volgende in:

Personen met een zeer bijzondere binding met een buurtschap en van wie redelijkerwijs niet verwacht

kan worden dat zij elders gaan wonen, kunnen een nieuwe woning bouwen. Deze zeer bijzondere

binding moet worden aangetoond.

Naast dit criterium geldt nog het volgende:

  • 1. De verhoudingscijfers voor de bevolkingsspreiding en de daarop gebaseerde woningbouwprogrammering blijven gehandhaafd;
  • 2. Alternatieven zoals het benutten van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing of het omzetten van recreatiewoningen worden onderzocht;
  • 3. De landschappelijke, bestuurlijke en landbouwkundige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. De bebouwing moet aansluiten bij de aanwezige (stedelijke) bebouwing en het landschap.

In de vergadering van het college van B&W van 13 november 2007 is voor Herxen en Elshof het ‘Buurtschappenbeleid’ vastgesteld en in de vergadering van 10 augustus 2010 is besloten het beleid voort te zetten. Het doel van dit beleid is het creëren van mogelijkheden voor starters om deze deel te laten uitmaken van de gemeenschap zodat de leefbaarheid in de buurtschappen wordt gestimuleerd.

Bijzondere binding

In het vastgestelde buurtschappenbeleid is bepaald dat jonge starters die een bijzondere binding hebben met een buurtschap in aanmerking kunnen komen om een starterswoning te mogen bouwen. De initiatiefnemer is geboren en getogen in Herxen en is ook actief in het verenigingsleven in Herxen. Initiatiefnemer heeft altijd in Herxen gewoond (bij zijn ouders) en voelt zich er duidelijk thuis. Initiatiefnemer heeft niet eerder een zelfstandige woonruimte bewoond en is dus aan te merken als een jonge starter. Het is aannemelijk dat iemand die een bijzondere band heeft met een buurtschap de woning niet zonder gegronde reden in de verkoop zal zetten. Om toch een drempel op te werpen is in de anterieure overeenkomst behorende bij dit bestemmingsplan een anti-speculatiebeding opgenomen dat bij doorverkoop binnen 5 jaar de initiatiefnemer een boete verschuldigd is, welke jaarlijks afneemt.

Overige criteria

  • 1. Om te voldoen aan de voorwaarde van de woningbouwprogrammering is bepaald dat er in Herxen maximaal één (1) nieuwe starterswoning per jaar gebouwd mag worden. Deze woning moet dan in de lintbebouwing worden toegevoegd. Doordat dit om een beperkt gebied gaat, is zodra het lint vol is, het niet meer mogelijk om een woning in Herxen te realiseren. De aangegeven locatie tussen Herxen 6a en 8 bevindt zich in de lintbebouwing (zie ook figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0007.png"

Figuur 3.1: lintbebouwing in Herxen, behorende bij Nota Buurtschappenbeleid (pijl geeft aan dat de woning aan het lint wordt gebouwd)

  • 2. Op dit moment is er in de omgeving van Herxen geen vrijkomende agrarische bebouwing of bestaand woningaanbod die kan worden omgezet naar een starterswoning. Het omzetten van de woning aan Herxen 6a met alle bijbehorende grond (bijna 6.000 m2) naar een starterswoning is financieel gezien niet mogelijk. Vandaar dat initiatiefnemer een klein deel wil gaan afsplitsen voor de bouw van zijn eigen woning en het overige, (overgrote deel) inclusief de woning weer, verkocht zal worden. Bij de woningen die momenteel te koop worden aangeboden en die in de 6 maanden voorafgaand aan het verzoek zijn verkocht zijn de verwervingskosten hoger dan de stichtingskosten van een nieuw te bouwen woning.

  • 3. De locatie van de nieuwe woning is op het agrarische perceel welke is gelegen tussen de bestaande woningen aan Herxen 6a en 8. Er is geen agrarisch bedrijf dat door de realisatie van een nieuwe woning op deze locatie beperkt wordt.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op- en is passend binnen het ‘Buurtschappenbeleid’.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de omgevingsaspecten.

4.1 Ecologie

4.1.1 Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de wet heet dit de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. In de Wet Natuurbescherming wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn en overige soorten.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied is ook niet gelegen in de nabijheid van het NNN/EHS (ongeveer 100 meter) gelegen. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Het plangebied is niet voorzien van bebouwing of beplanting en maakt geen onderdeel uit van een aangewezen natuurgebied. De kans op verstoring van flora en fauna is niet waarschijnlijk. Nader onderzoek naar dit aspect wordt dan ook niet nodig geacht.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Normstelling en beleid

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Het archeologiebeleid van de gemeente Olst-Wijhe is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe (vastgesteld op 4 oktober 2010). Door een archeologische verwachtingskaart wordt het duidelijk waar zich (mogelijk) archeologische resten bevinden. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld.

4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Cultuurhistorische waarden

In het plangebied gelden geen cultuurhistorische waarden. Daarop aanvullend zal met het voorgenomen initiatief geen afbreuk plaatsvinden aan de landschappelijk waarden. Het te ontwikkelen woonerf is afgestemd op de kenmerken van zijn omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande landschappelijk structuur, zoals is behandeld in paragraaf 2.2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

De gemeente heeft ten behoeve van archeologiebeleid een Archeologische verwachtingskaart opgesteld (zie figuur 4.1). De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • 1. hoge archeologische verwachting;
  • 2. middelhoge archeologische verwachting;
  • 3. lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0008.png"

Figuur 4.1: Archeologische verwachtingskaart gemeente Olst-Wijhe

Onderliggend plangebied ligt binnen een ‘hoge archeologische verwachting’. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

In deze gebieden geldt dat de aanvrager van de Omgevingsvergunning voor het bouwen, een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Dit hoeft echter niet indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

Met de voorgenomen ontwikkeling gaan geen werkzaamheden gepaard die dieper zullen reiken dan 50 cm of een grotere oppervlakte bevatten dan 2.500 m2. Nader onderzoek naar dit aspect wordt dan ook niet nodig geacht.

4.3 Water

4.3.1 Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is het aspect water. De 'watertoets' is dan ook wettelijk verplicht gesteld. De watertoets wordt vooral gezien als een procesinstrument. Dit procesinstrument moet waarborgen, dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is een vroegtijdige afstemming van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Groot Salland.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan op 21 februari 2017 aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal vragen blijkt dat het plan geen waterschapsbelang heeft. Het automatisch gegenereerde rapport is opgenomen in bijlage 1. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg niet voorgelegd aan het waterschap. Uit de watertoets blijkt immers dat er geen waterschapsbelang is.

4.4 Verkeer en parkeren

Door de omvorming van een gedeelte van de huidige agrarische bestemming naar de beoogde woonbestemming, zal de verkeersaantrekkende werking naar verwachting gelijk blijven. De huidige verkeersbewegingen zijn enkel ten behoeve van de agrarische functie. Door de toevoeging van 1 extra woning is er geen significante verkeersaantrekkende werking en blijft de verkeersintensiteit vrijwel gelijk.

De beoogde woning maken is bereikbaar vanaf de weg door middel van een oprit. Het parkeren ten behoeve van de woonbestemming zal plaatsvinden op eigen grond.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Normstelling en beleid

Indien een ontwikkeling de realisatie van een milieugevoelige functies mogelijk maakt, dient gekeken te worden of er zich in de omgeving van de ontwikkeling bedrijven bevinden die vanuit oogpunt van hun functie hinder ondervinden van het plan. Onderliggend plan betreft een woningbouwplan,

waarmee een milieugevoelige functie mogelijk wordt gemaakt. Voor het bepalen in hoeverre de nieuwe woonbestemming vanuit milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is een transportbedrijf gevestigd (zie figuur 4.4). De locatie aan Herxen 63a, 63b en 63c heeft de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf, transportbedrijf’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0009.png"

Figuur 4.4: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied, ligging bedrijfsbestemming transportbedrijf

De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering (2009)’ biedt inzicht in de afstanden die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies. Daarin is aangegeven dat de afstand tussen een woning en een transportbedrijf ten minste 100 meter moet zijn.

De locatie van de nieuwe woning gelegen binnen de afstandsnormen van het transportbedrijf. Om de nieuwe woning mogelijk te kunnen maken is er een herziening van het bestemmingsplan nodig waarbij de bedrijfsbestemming ‘transportbedrijf’ wordt aangepast.

De eigenaar van Herxen 63c en de bevoegde persoon namens het transportbedrijf hebben toestemming gegeven tot de herziening van het bestemmingsplan. Deze toestemming is opgenomen bij de anterieure overeenkomst. Bij de herziening zal de bedrijfsbestemming wijzigen in die zin dat de woning aan Herxen 63c (binnen zwarte stippellijn) specifiek wordt aangemerkt als bedrijfswoning, zodat daar geen bedrijfsmatige activiteiten kunnen plaatsvinden (inwaarts zoneren van het bedrijfsterrein). Op het resterende deel van het bedrijfsperceel blijft ook 1 woning mogelijk, zodat het totale aantal bedrijfswoningen niet wijzigt. De afstand vanaf het gedeelte waar wel bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden tot de beoogde nieuwe woning is dan meer dan 50 meter. Deze afstand is lager dan de te hanteren norm van 100 meter voor woongebieden, maar doordat het hier een ‘gemengd gebied’ betreft is dit te motiveren. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren een factor minder, waardoor deze nog maar 50 meter bedraagt. De VNG-publicatie omschrijft een ‘gemengd gebied’ als volgt: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied, gelet op de verschillende functies in en in de omgeving van het plangebied, aangemerkt kan worden als een 'gemengd gebied'. Door het inwaarts zoneren wordt voldaan aan de contouren en is het transportbedrijf niet van invloed op onderliggend initiatief.

Behalve het transportbedrijf is nog een perceel aangeduid als ‘bedrijf’ (zie figuur 4.4, aangeduid met zwarte pijl). Voor bedrijven in de milieucategorie 2 (hoogste richtafstand) geldt 30 meter. De nieuwe woning valt niet binnen deze 30 meter.

4.6 Bodem

4.6.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van onderliggend initiatief heeft verkennend bodem- en asbestonderzoek plaatsgevonden. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit van het plangebeid te bepalen, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de Nederlandse Normen 5740 en 5707 (NEN 5740 en NEN5707). Het vooronderzoek, dat parallel loopt aan deze norm, is uitgevoerd conform de Nederlandse Norm 5725 (NEN 5725). Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • 1. in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
  • 2. het grondwater licht verontreinigd is met Barium [Ba] en Naftaleen.

De hypothese ‘De gehele locatie is onverdacht’ dient verworpen te worden.

Er zijn slechts lichte verhogingen ten opzichte van de streefwaarde AW2000 aangetroffen in het grondwater.

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de onderzochte stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gelet op deze onderzoeksresultaten, wordt de onderzoekslocatie uit milieu hygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.7 Geluid

4.7.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Wegverkeer

Het plangebied is gelegen aan Herxen. Dit is een weg waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Vanuit de Wet geluidhinder hoeft er dan geen Hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Bij de aanvraag Omgevingsvergunning Bouw dient aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de binnengrenswaarde uit het Bouwbesluit.

Spoorweglawaai

Het pangebied is gelegen in de geluidszone van de spoorlijn Deventer-Zwolle. Daarom dient de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn inzichtelijk gemaakt te worden.

Aan de hand van een rekenmodel (Geomilieu V4.10), is de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn berekend. In bijlage 3 zijn deze resultaten opgenomen.

De conclusies uit de berekeningen zijn als volgt. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder bedraagt 55 dB. De geluidsbelasting binnen het plangebied is gelijk of lager dan de voorkeurswaarde. Verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder zijn (voorzover het gaat om spoorwegverkeerslawaai) niet nodig. Wel dient het toekomstige bouwplan op de onderzochte planlocatie te volden aan de eisen van het Bouwbesluit.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De omvang van dit project is dusdanig dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde en dat het in niet betekende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Per saldo zal er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreden. Het plan is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in diverse wet- en regelgeving.

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6 -contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied en de omgeving zijn geïnventariseerd op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen. In en rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen, die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle inrichtingen en die van invloed kunnen zijn op het plangebied (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001027-0301_0010.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl)

De IJssel en het spoor Deventer - Zwolle zijn opgenomen in respectievelijk het Basisnet Water en Spoor.

Op grond van artikel 8 lid van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet voor ontwikkelingen binnen 200 meter van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. De afstand tot de IJssel is groter dan 200 meter.

De afstand tot het spoor is minder dan 200 meter. In principe moet op basis van artikel 8 lid 1 van het Bevt voor het spoor een verantwoording voor het groepsrisico worden opgesteld. Dat mag achterwege worden gelaten als aan artikel 8 lid 2 wordt voldaan, de berekeningen daarvoor moeten op basis van artikel 8 lid 3 onderdeel zijn van de toelichting.

Onlangs zijn er voor twee locaties die ook binnen 200 meter van het spoor lagen berekeningen uitgevoerd.

De eerste locatie betrof een perceel aan de Ter Steegestraat op 40 meter van hetzelfde spoor. Uit het onderzoek dat voor deze locatie is verricht blijkt dat er geen 10-6 veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico geldt. Verder is daar geconstateerd dat de toename van het groepsrisico dermate laag is dat een verdere verantwoording daarvan niet noodzakelijk is. De bebouwing is niet of nauwelijks toegenomen de afgelopen jaren, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is niet gewijzigd. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en de toename daarvan als gevolg van een woning is zeker minder dan 10 % van het aanwezige groepsrisico.

De tweede locatie betrof een perceel aan het Zandweteringpad op circa 120 meter van het spoor. Het betrof hier een locatie waar twee woningen werden toegevoegd. Volgens de Handleiding Risicoanalyse transport (HART), 1 juli 2015 tabel 4.4.1 is het invloedsgebied (1% letaliteit) voor stofcategorie C3 bij het spoor 35 meter. Mede gelet op het feit dat het invloedsgebied volgens de HART 35 meter is zal het groepsrisico niet toenemen.

In beide gevallen lag het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde en was de toename als gevolg van een of twee woning(en) zeker minder dan 10 % van het aanwezige groepsrisico.

Het perceel tussen Herxen 6a-8 ligt op circa 150 meter van het spoor. De afstand is groter dan bij de twee hiervoor genoemde locaties. Bovendien is het gebied tussen het perceel en het spoor onbebouwd agrarisch gebied. Het gebied ligt ruim buiten het invloedsgebied dat geldt op basis van de HART (35 m). In het verleden zijn diverse onderzoeken verricht binnen de bebouwde kom waaruit blijkt dat het groepsrisico gering is. In dit geval, waarbij het gaat om een locatie buiten de bebouwde kom, is dan ook de verwachting gerechtvaardigd dat het groepsrisico voor het buitengebied van Wijhe momenteel ruim kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is.

De toename van het groepsrisico is dermate laag zodat een verdere verantwoording daarvan niet noodzakelijk is. De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de gemeentelijke Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014.

Het aspect externe veiligheid ivormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Geur

De realisatie van een woning aan Herxen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Een woning geeft geen geuroverlast en veroorzaakt geen uitstoot van (schadelijke) stoffen.

Uit de kaart geurhinder uit de planMer voor het bestemmingsplan Buitengebied van oktober 2009 blijkt dat in Herxen sprake is van een zeer goed leefklimaat. De vergunde of gemelde veebezetting van de meest nabijgelegen veehouderijen aan Herxen 28 en 32 is sinds oktober 2009 niet gewijzigd.

Veehouderijen met een hoge geuremissie liggen op meer dan 2 kilometer (toets afstand) van het plangebied. Er is nog steeds sprake van een zeer goed leefklimaat.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op de planvorming en dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.1.1 RO standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. De SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven.

Deze uniforme opbouw maakt het eenvoudig bestemmingsplannen te tonen en te raadplegen, wat gebeurt via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze site toont een overzichtskaart met alle bestemmingsplannen. Door een bestemmingsplan te selecteren kunnen vervolgens ook de bijbehorende regels en de toelichting worden geraadpleegd. Bestemmingsplannen worden hiertoe gecodeerd op basis van IMRO 2012 om digitale publicatie mogelijk te maken.

Aan deze digitale wijze van publicatie is gekoppeld dat de digitaal gepubliceerde versie van het bestemmingsplan de juridisch bindende versie is.

5.1.2 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan de afzonderlijke bestemmingen zijn gebruiks- en bouwmogelijkheden toegekend in de planregels.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor een directe planvorm. Het gehele plan kent een directe wijze van bestemmen. Dit wil zeggen dat een aanvraag omgevingsvergunning direct aan het plan getoetst kan worden en indien de aanvraag passend is een omgevingsvergunning afgegeven kan worden. Hiervoor zijn geen wijzigings- of uitwerkingsprocedures nodig.

In de bestemmingsregels zijn kaders gesteld ten aanzien van de gebruiks- en bouwmogelijkheden. In algemene zin geldt dat zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de systematiek en regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Olst-Wijhe.

5.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    • 1. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
    • 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    • 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    • 6. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    • 7. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels. Dit zijn de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het bestemmingsplan gehanteerde maten, gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen - en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij iedere bestemming is een bestemmingsomschrijving – en zijn bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de Slotregels opgenomen.

5.3.1 Enkelbestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is van toepassing voor niet-agrarische bedrijven, zoals het transportbedrijf dat in het plangebied aanwezig is. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Verwezen wordt naar bijlage 1 van de regels. Zo worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de SvB ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' toegestaan. Het zou kunnen voorkomen dat er bedrijven zijn die niet in de SvB zijn opgenomen. Om deze reden is een afwijkingsregel opgenomen. Indien aangetoond is dat het betreffende bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de SvB dan is dit bedrijf ook toegestaan. Omdat vanwege visuele aspecten of de sterke verkeersaantrekkende werking het niet gewenst is bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 met een indice 2 of hoger toe te staan, zijn deze bedrijven niet in de SvB opgenomen. Wijziging naar deze bedrijven is daarom niet mogelijk.

De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven zijn afhankelijk van de uitbreidingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Om deze reden is uitbreiding uitsluitend mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid waarbij de uitbreiding maximaal 15% bedraagt, die binnen het bouwvlak moet plaatsvinden. Voor agrarisch aanverwante bedrijven geldt een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 25%. Indien de uitbreiding niet passend is binnen het bestaande bouwvlak dan is het via afwijking toegestaan het bouwvlak (niet zijnde een bestemmingsgrens) eenmalig te overschrijden.

Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen is met een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor een vervolgfunctie.

Bedrijfswoning

Binnen de bestemming bedrijf is het ook toegestaan om bedrijfswoningen te realiseren. Zo is ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen - eerste bedrijfswoning' één bedrijfswoning toegestaan. Het overige gedeelte van het plangebied is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' waar ook één bedrijfswoning is toegestaan.

Artikel 4 Wonen

Voor de beoogde woning en het daarbij behorende erf is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Op het perceel is één woning toegestaan. De inhoudsmaat daarvan bedraagt maximaal 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Binnen de bestemming wordt ook ruimte geboden aan hobbyboeren. Omdat hobbyboeren vaak behoefte hebben aan ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen, is hier een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen. Met deze afwijkingsbevoegdheid is uitbreiding van de bijgebouwen tot 250 m² onder voorwaarden mogelijk.

Binnen deze bestemming worden tevens kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis toegestaan. Ook is het toegestaan om bij deze bestemming behorende voorzieningen te plaatsen, zoals tuinen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen, parkeervoorzieningen en water.

5.3.2 Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan komt de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' voor. Deze archeologische dubbelbestemmingen hebben het doel om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De regels laten daarom alleen (bouw)activiteiten toe wanneer onderzoek is uitgevoerd of overleg is geweest. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² (Waarde - Archeologie - 1) of 5.000 m² (Waarde - Archeologie - 2) en 50 m².

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7 )

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (artikel 8 )

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Overschrijding van bouwgrenzen

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Parkeergelegenheid

Dit is een regeling ten aanzien van aan te houden parkeernormen.

Algemene gebruiksregels (artikel 9 )

In dit artikel is bepaald welk gebruik in ieder geval als strijdig wordt gezien.

Algemene wijzigingsregels (artikel 11 )

In dit artikel wordt één algemene wijziging geregeld. Concreet gaat het om het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Het verwijderen van de dubbelbestemming is mogelijk indien uit nader onderzoek blijkt d at er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Overige regels (artikel 12 )

In een aantal gevallen wordt in dit plan verwezen naar een (andere) wettelijke regeling, begrip en/of functie uit die andere regeling. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van onderhavig plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling zou anders een wijziging van onderhavig plan met zich mee kunnen brengen, zonder dat hiertoe is besloten door de gemeenteraad.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13 )

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is geregeld in dit artikel. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Dit artikel betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel (artikel 14 )

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

De beoogde ontwikkeling is door de initiatiefnemer besproken met omwonenden, die te kennen hebben gegeven op voorhand niet tegen de voorgenomen ontwikkeling te zijn.

De eigenaar van Herxen 63c en de bevoegde persoon namens het transportbedrijf hebben schriftelijk toestemming gegeven tot de herziening van het bestemmingsplan.

Zienswijze

Het ontwerp bestemmingsplan "Buitengebied, Herxen tussen 6a en 8" heeft vanaf 8 juni 2017 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 11 september 2017. Het besluit tot vaststelling

wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de

mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het

besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.