direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Waterstraat 32
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan de Waterstraat 32 in Wijhe heeft bij het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied in 2012 een bedrijfsbestemming gekregen, met de mogelijkheid voor de realisatie van een bedrijfswoning. Voorheen had het perceel een nutsbestemming, omdat het perceel in gebruik was door het waterschap. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied werd onbedoeld een bouwrecht voor een bedrijfswoning aan het perceel toegekend. Deze onzorgvuldigheid is onderkend en het bouwrecht is met een voorbereidingsbesluit tijdelijk buitenwerking gezet door de raad op 20 juni 2016. Er is in de periode tussen vaststelling van het bestemmingsplan in 2012 en het genomen voorbereidingsbesluit in 2016 door de eigenaar van het perceel geïnformeerd naar de bouwmogelijkheden voor een bedrijfswoning op het perceel. Hierbij is door de gemeente bevestigd dat er bouwrechten gelden voor een bedrijfswoning op het perceel. Op grond hiervan zijn verwachtingen gewekt ten aanzien van de realisatie van een bedrijfswoning. De eigenaar van het perceel heeft, kort na het vaststellen van het voorbereidingsbesluit in 2016, een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning.

Langs het spoor van de handhaving zijn er diverse handhavingsverzoeken ingediend door belanghebbenden ten aanzien van het huidige gebruik van het perceel. Het huidige gebruik en de wijze waarop het perceel ingericht en omheind is, geeft spanningen in de buurt.

Om te komen tot een oplossing waarbij alle betrokken partijen gediend zijn, is in overleg met de eigenaar van het perceel besloten om een woonbestemming toe te kennen aan het perceel. Door het toekennen van een woonbestemming worden de bedrijfsactiviteiten beëindigd en zal overlast, ontstaan door de bedrijfsactiviteiten, verdwijnen. Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

De locatie Waterstraat 32 (kadastraal bekend als gemeente Wijhe, sectie D, nummers 1361 en 1517) is gelegen ten westen van de bebouwde kom van Broekland en ligt pal naast de Wesenberg. De totale omvang van het perceel Waterstraat 32 is ruim 3.200 m2 groot.

In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied, in relatie tot de genoemde bebouwde kom van Broekland en de bebouwde kom van Boerhaar en Wijhe aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0001.png"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied (met een rode stip aangeduid)

1.3 Geldende bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld in mei 2012) is voor het perceel aan de Waterstraat 32 de bestemming 'Bedrijf' van toepassing, met de mogelijkheid voor de realisatie van één bedrijfswoning. Het perceel heeft ook de dubbelbestemming ' Waterstaat – Intrekgebied'. De bouwregels die behoren bij de dubbelbestemming zijn niet van toepassing op gronden waar een bouwvlak is gesitueerd. In het gebied zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen, namelijk: 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied'. De 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' is opgenomen ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken. De 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' is opgenomen ten behoeve van het beschermen van het grondwater. Bestemmingen die worden opgenomen binnen deze gebiedsaanduiding moeten harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening en de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van drinkwatervoorziening.

Daarop aanvullend is voor het perceel ook een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit is door de raad genomen op 20 juni 2016 en heeft een werkingsperiode van één jaar. Door het besluit moeten alle aanvragen voor een omgevingsvergunning, die in deze periode worden ingediend, worden aangehouden. Op het moment dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd voor de Waterstraat 32 komt het voorbereidingsbesluit te vervallen en kunnen aanvragen voor een omgevingsvergunning worden aangehouden op basis van de rechtsbescherming die hoort bij de procedure voor een bestemmingsplan. Het voorbereidingsbesluit is op 20 juni 2017 verlopen en aanvragen voor een omgevingsvergunning mogen dus niet meer worden aangehouden.

In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied

Strijdigheid met geldende bestemmingsplan.

Conform het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om binnen de bestemming 'Bedrijf' de gronden en de daarbij behorende gebouwen te gebruiken voor woonfuncties. Het transformeren van het bedrijfsperceel tot een woonperceel past niet in het geldende plan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens staat in hoofdstuk 3 een beschrijving van het beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. Dit hoofdstuk gaat in op de bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie en het voorgenomen initiatief. De huidige situatie is van belang, omdat dit het kader geeft waar binnen het initiatief ingepast moet worden. Het voorgenomen initiatief is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan de Waterstraat 32 is een bedrijf gevestigd. Het bedrijf maakt gebruik van een schuur en de omliggende gronden. De schuur heeft een oppervlakte van ongeveer 100 m2. De grond om de schuur wordt als buitenopslag gebruikt. Het perceel is gelegen aan de Waterstraat en aan de Wesenberg. Het agrarisch bestemde deel van het perceel wordt niet gewijzigd en wordt dan ook niet meegenomen in de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Door het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming wordt het mogelijk om één woning te bouwen op het perceel. Bij het toekennen van een woonbestemming aan het perceel zal worden aangesloten bij de regels voor een woonbestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld mei 2012). Dit houdt in dat de woning maximaal 750 m3 groot mag zijn en dat er bij de woning maximaal 100 vierkante meter aan bijgebouwen mag staan.

Het ontwerp van de toekomstige woning moet worden afgestemd met de woningen in de directe omgeving. Op basis van het akoestisch onderzoek is berekend op welke afstand -vanuit de hart van de weg- de woning mag worden gebouwd. Als de woning op tenminste 10 meter uit het hart van de Waterstraat wordt gebouwd, voldoet de geluidbelasting ten gevolge van de Waterstraat aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De geluidsbelasting ten gevolge van De Wesenberg overschrijdt de

voorkeurswaarde. Wel kan voldaan worden aan de maximale grenswaarde van 53 dB, onder de voorwaarde dat de woning op tenminste 14 meter uit het hart van de weg wordt gebouwd. Het vaststellen van een hogere grenswaarde is daarom nodig om de woningbouw mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

In het voorliggende plan wordt enkel de bestemming van een perceel gewijzigd. De bouw van één woning was ook al mogelijk in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld mei 2012). Blijkens jurisprudentie wordt een kleinschalige ontwikkeling als in dit plan niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.3 Waterbeleid van de 21ste eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen word en in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

3.1.4 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het Bevt is, net als in het Bevi en Bevb, een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Bij het onderwerp Externe veiligheid wordt nader ingegaan op de relevantie van het aspect externe veiligheid en transportroutes ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling.

3.1.5 Conclusie rijksbeleid

De voorgenoemde ontwikkeling past binnen de relevante regelgeving en beleidskaders op nationaal niveau. Vanuit de beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Wel dienen de waterhuishoudkundige gevolgen en het aspect externe veiligheid ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling nader onderzocht te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en- verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Op 12 april 2017 is door Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie- en verordening vastgesteld. De twee belangrijkste thema's van de vorige omgevingsvisie waren duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Als derde thema heeft de provincie daar nu sociale kwaliteit aan toegevoegd.

Het thema sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Zaken die daarbij een belangrijke rol spelen zijn gezondheid, vitaliteit, arbeidsparticipatie, sociale uitsluiting en armoede. Binnen het thema sociale kwaliteit zijn vier categorieën van menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van onze leefomgeving: de behoefte aan geborgenheid en veiligheid, de behoefte aan contact en communicatie, de behoefte aan informatie en variatie en tenslotte de behoefte aan duidelijkheid en herkenning.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

    • 1. Generieke beleidskeuzes;
    • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
    • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0004.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Het plangebied is gelegen in een Intrekgebied en een Boringsvrije zone Salland Diep (zie onderstaande afbeelding). In de boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. Wanneer de aaneengesloten dikke kleilaag niet doorboord wordt heeft dit geen negatieve effecten voor het grondwater. Hiervoor wordt een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld aangehouden. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de boringsvrije zone omdat er niet meer dan 50 meter diep geboord zal worden.

Het intrekgebied is bedoelt voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Het grondwater wordt gebruikt te behoeve van drinkwaterwinning. Wanneer er functies worden toegekend in het intrekgebied die minder schadelijk zijn dan de huidige functie dan wordt de functie toegestaan. Dit wordt het stap-vooruit-principe genoemd. De ontwikkeling van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming levert minder risico's op voor de kwaliteit dan het grondwater dan wanneer de bedrijfsbestemming gehandhaafd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0005.png"

Figuur 3.2: Intrekgebieden en Boringsvrije zone Sallands Diep (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Uit de voorgaande beleidsanalyses kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de generieke beleidskeuzes.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid hiervoor is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven. Het voorliggende plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0006.png"

Figuur 3.3: Ontwikkelingsperspectief mixlandschap (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij de bedrijfsbestemming verdwijnt en een woonbestemming wordt toegekend aan het perceel, is in harmonie met het eerder beschreven ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan /ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings) plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

Het plangebied bevindt zich op één van de dekzandvlaktes van Overijssel (zie figuur 3.4). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. De meeste dekzandvlaktes zijn in de loop der tijd in cultuur gebracht en nu te onderscheiden als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is om de hoogteverschillen te versterken en de landschappelijke verschillen met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0007.png"

Figuur 3.4: Weergave natuurlijke laag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Normerende uitgangspunten

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf

Richtinggevende uitgangspunten

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen met betrekking tot de instandhouding van het huidige reliëf.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen. Het plangebied ligt in het oude Hoevenlandschap (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0008.png"

Figuur 3.5: Weergave agrarisch landschap (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerende uitgangspunten:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid;
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

In het voorgenomen plan wordt door het wijzigen van de bestemming het open karakter gewaarborgd. Op basis van de bedrijfsbestemming is het mogelijk om het perceel als buitenopslag te gebruiken. Daar is op dit moment ook sprake van. Door het wijzigen naar de bestemming wonen zal er van buitenopslag geen sprake meer zijn en wordt het open karakter gewaarborgd.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble
  • Koppelen erf aan landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0009.png"

Figuur 3.6: Weergave stedelijke laag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Binnen het plangebied wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd doordat de buitenopslag van goederen verdwijnt. Daarmee past het perceel beter in het straatbeeld.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust - en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijkere pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0010.png"

Figuur 3.7: Lust- en leisurelaag (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

Het plangebied is gelegen in de IJssellinie inundatieveld en in de Donkerte. Door de ontwikkeling naar een woonbestemming wordt de Dokerte en de IJssellinie inundatieveld niet onevenredig aangetast.

3.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen de beleidskeuzes van de provincie en aansluiten op het ontwikkelingsperspectief dat op het plangebied van toepassing is. Voorts wordt er geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld, inclusief het bijbehorende Realisatiehoofdstuk, als zijnde de Structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. En op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad de actualisatie Toekomstvisie Olst Wijhe, inclusief het Realisatiehoofdstuk in combinatie met de bijstelling van de Nota Bovenwijkse Voorzieningen vastgesteld.

In de toekomstvisie van de gemeente is opgenomen dat het wonen (dit kan gedifferentieerd zijn (starters, gezinnen en ouderen)) als middel wordt ingezet om het landschap te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door 'Rood voor Rood' (de Rood voor Rood-regeling is naderhand opgegaan in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit) toe te passen en door de ontwikkeling van woonlandschappen. De ontwikkeling van woonlandschappen blijft voorlopig beperkt tot de ontwikkelingen direct rondom de kernen. Woningen conform 'KGO' en 'VAB-Wonen' (omzetting van karakteristieke boerderijen in woningen) worden in het hele gebied toegepast, waarbij in de LOG- gebieden dat slechts bij uitzondering wordt toegestaan.

Het voorliggende plan richt zich op het wijzigen van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Door deze wijziging past het perceel beter in het landschap en mag er minder vierkante meter bebouwd als bij de bedrijfsbestemming mogelijk is. Deze ontwikkeling is daarom niet in strijd met de Toekomstvisie.

3.3.2 Structuurvisie 2017

Er wordt gewerkt aan een nieuwe structuurvisie voor Olst-Wijhe die in het najaar van 2017 zal worden vastgesteld. Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor

natuur- en landschapskwaliteiten.

  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de structuurvisie biedt de gemeente mogelijkheden om vrijkomende bedrijfslocaties te herontwikkelen.

De gewenste ontwikkeling voldoet ook aan het toekomstige beleid van de nog vast te stellen structuurvisie.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied op een dekzandvlakte. Voor dit gebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/gesloten;
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap ( door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten (bijvoorbeeld het Boetelerveld).

Voorliggend plan past binnen de uitgangspunten van het LOP.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de omgevingsaspecten.

4.1 Ecologie

4.1.1 Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de wet heet dit de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:

  • 1. Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • 2. Overige vogels;
  • 3. Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • 4. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • 5. Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.

Voor vogels geldt dat er twee categorieën zijn: de vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. Huismus, Gierzwaluw en Buizerd) en de overige broedvogels. Vogels met jaarrond beschermde nesten hebben een strikte beschermingsstatus binnen de Wet natuurbescherming. Van overige broedvogels zijn hun nesten alleen tijdens de broedseizoen beschermd zijn (periode van nestbouw, eileg, broeden en voeren van de jongen op het nest).

Voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn zijn in artikel 3.5 verboden vastgelegd (o.a. verboden om dieren te doden en voortplantings- of rustplaatsen te vernielen) en geldt een strikte beschermingsstatus. Soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, kunnen ingedeeld worden in twee categorieën. Provincies mogen besluiten om bepaalde soorten vrij te stellen van bescherming in het kader van ruimtelijke ingrepen, beheer en onderhoud. In de meeste provincies geldt - onder andere voor ruimtelijke ontwikkelingen - een vrijstelling voor een selectie van zoogdieren en amfibieën.

Voor de overige soorten gelden vergelijkbare verboden (zie artikel 3.10) als voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en geldt even-eens een strikte beschermingsstatus. Voor het overtreden van verbodsartikelen bij ruimtelijke ingrepen is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep plaatsvindt). Voor het verkrijgen van een ontheffing dient een uitgebreide rapportage opgesteld te worden waarin o.a. wordt aangegeven hoe gezorgd wordt dat schade tot een minimum beperkt blijft en of compenserende maatregelen aan de orde zijn.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied is echter wel op korte afstand van de NNN/EHS (ongeveer 70 meter) gelegen. Met de voorgenomen werkzaamheden worden echter geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is op 20 maart 2017 ecologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 2 . Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Een vervolgtraject in het kader van gebiedsbescherming en ten aanzien van provinciaal NNN-beleid is niet noodzakelijk. Formeel is het mogelijk dat bevoegd gezag vraagt om met het rekenprogramma AERIUS de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel en overige gebieden in beeld te brengen;
  • Omdat de schuur behouden blijft is schade aan de mogelijk aanwezige huismusnesten niet aan de orde. De gebruiksdoeleinden die mogelijk gemaakt worden door de bestemmingsplanwijziging zijn naar verwachting niet nadelig voor Huismus. Als in de toekomst de schuur alsnog afgebroken wordt, is echter nader onderzoek naar Huismus noodzakelijk. De bouw van de woning op het perceel heeft geen negatieve effecten op de geschiktheid voor Huismus. Hooguit zijn positieve effecten te verwachten als gevolg van mogelijke aanleg van een siertuin en/of aanwezigheid van mogelijke hobbydieren. Vervolgstappen zijn voor Huismus niet aan de orde;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (Houtduif kan bijvoorbeeld nog tot half november broedend aanwezig zijn), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens (NDFF 2017) zijn verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten. Daarnaast is er geen sprake van onmisbaar foerageergebied of onmisbare vliegroutes. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet aan de orde;
  • Op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens (NDFF 2017) worden geen overig beschermde soorten verwacht. Wel is incidenteel een exemplaar foeragerend te verwachten. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet aan de orde;
  • Bij de beoogde plannen worden mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene soorten geschaad. Voor deze soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen in voorliggende situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen niet aan de orde is;

Conclusie en aanbeveling

Mits rekening gehouden wordt met de genoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het voorgenomen plan dan ook uitvoerbaar

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Normstelling en beleid

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Olst- Wijhe heeft op 4 oktober 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de beleidsnota is bepaald welke gebieden lage en welke gebieden hoge archeologische waarden hebben. Dit is weergegeven op kaart. Op basis van regels kan vervolgens worden afgeleid of voor ruimtelijke ontwikkelingen wel of geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De beleidsnota bepaalt het volgende voor buitengebieden:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • Bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.
4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke of andere monumenten met cultuurhistorische waarde die worden gesloopt. Op de ontwikkellocatie gelden de uitgangspunten die horen bij dekzandvlakten. Er moet aan de uitgangspunten worden voldaan die genoemd worden in het LOP die horen bij deze gronden.

Het voorgenomen initiatief doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden. De ontwikkeling past binnen de bestaande landschappelijke structuur qua inpassing. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Voor het plangebied geldt dat de gronden een lage archeologische verwachtingswaarde hebben (zie figuur 4.1). In deze gebieden geldt alleen een onderzoeksplicht als het plangebied groter is dan 10 ha. In het voorliggende plan is het plangebied kleiner. Er is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0011.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Archeologische verwachtingskaart Olst-Wijhe

4.3 Water

4.3.1 Normstelling en beleid

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid 
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets op 6 april 2017 (zie bijlage 3). Daaruit is gebleken dat voor dit bestemmingsplan de korte watertoetsprocedure doorlopen moet worden. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

Overstromingsrisico

Op de Risicokaart van de provincie Overijssel is aangegeven dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen. Het gehele deel van het plangebied is aangeduid als 'potentieel overstroombaar gebied' (kleine kans). In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0012.png"

Figuur 4.2: Uitsnede Risicokaart – Overstromingsrisico's (bron: www.risicokaart.nl)

Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Voor het plangebied is de maximale waterdiepte tijdens een overstroming in de huidige situatie ingeschat op 0,8 à 2 m (overstromingsdiepte; water boven maaiveld).

De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:

  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

Uitwerking en toepasbaarheid van deze mogelijkheden dienen nader te worden uitgewerkt bij bijvoorbeeld het waterhuishoudkundig ontwerp.

Beschermingszone (hoofd)watergang of persleiding

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een ondergrondse persleiding t.b.v. wateraanvoer van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze persleiding moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze persleiding gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de persleiding een obstakelvrije zone van 5 meter. Door middel van een Watervergunning kan hiervan worden afgeweken.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning
Het plangebied of een gedeelte daarvan ligt in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.4 Verkeer en parkeren

Door de omvorming van de huidige bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen', zal de verkeersaantrekkende werking naar verwachting gelijk blijven. De huidige verkeersbewegingen zijn alleen ten behoeve van het bedrijf. Door het schrappen van de bedrijfsfunctie en het mogelijk maken van de woonfunctie, zal de verkeersintensiteit nagenoeg gelijk blijven.

In de huidige situatie is het perceele voorzien van een eigen ontsluiting. Met dit bestemmingsplan zal de feitelijke situatie niet veranderen. Daarnaast zal ook de parkeersituatie niet veranderen ten opzichte van de feitelijke situatie.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Normstelling en beleid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt een woonbestemming een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige (milieubelastende) functies. Voor het bepalen in hoeverre de nieuwe woonbestemming vanuit milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is, is in het kader van dit

bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied ligt in de invloedssfeer van het bedrijvencomplex aan de Van Dongenstraat in Broekland. Het bestemmingsplan geeft een specifieke bedrijfsbestemming aan: machinebouwbedrijf, metaalconstructiebedrijf, landbouwmechanisatiebedrijf en installatiebedrijf. Het installatiebedrijf valt onder milieucategorie 2, de overige genoemde bedrijven vallen onder milieucategorie 3. In het bestemmingsplan is geen onderscheid gemaakt in milieucategorie 3.1 (50 meter) en 3.2 (100 meter). Uit de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering geldt voor een machinebouwbedrijf: 100 meter, een metaalconstructiebedrijf: 100 meter en een landbouwmechanisatiebedrijf: 50 meter. Deze afstanden gelden met name voor het aspect geluid.

Beoordeeld moet worden of de nieuw te realiseren woning aan de Waterstraat 32 belemmerend is voor de bedrijven gelegen aan de Van Dongenstraat in Broekland. Omdat er twee woningen dichter bij deze bedrijven staan dan de afstand van het perceel Waterstraat 32 tot de bedrijven, is de nieuw te realiseren woning niet belemmerend voor deze bedrijven. De bedrijven worden het meest belemmerd door de twee woningen aan de Van Dongenstraat (nr. 41 en 43).

4.6 Bodem

4.6.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Verkennend bodemonderzoek

In september, oktober en december 2016 is door Hunneman Milieu Advies een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend- en nader asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Waterstraat 32 te Wijhe (rapport d.d. februari 2017, nummer 160815/am/sh). Het onderzoeksgebied is ongeveer 1.000 m² groot. Het verkennend onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn hieronder opgesomd.

Het nader asbestonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van het zintuigelijk en analytisch aantreffen van asbest, tijdens het verkennend onderzoek. Uit de resultaten van het vooronderzoek, veldwerk en laboratorium blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn in de vaste bodem zwakke tot sterke bijmengingen aan puin waargenomen. Lokaal is een puinverharding aangetroffen.
  • Analytisch zijn in de vaste bodem en in het grondwater op het overige terrein maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond, De aangetoonde gehalten overschrijven respectievelijk de achtergrondwaarden en/of de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
  • Ter hoogte van twee monsterpunten is in de aanwezige puinverharding hechtgebonden serpentijn en amfibool asbest aangetoond. De berekende gewogen gehalten aan asbest overschrijden de interventiewaarde voor asbest in puin.
  • De aanwezige puinverharding betreft geen bodem. Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten is op de locatie derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De asbestverontreiniging is aangetoond ter plaatse van de aangetroffen halfverharding, waardoor de verontreiniging valt onder het besluit Asbestwegen. Het bevoegd gezag is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT).
  • De met asbestverontreinigde halfverharding dient, onder milieukundige begeleiding, te worden verwijderd en te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Voorafgaand aan de verwijdering dient een plan van aanpak goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag, ILenT.

Aanvullend bodemonderzoek

Op verzoek van de gemeente Olst-Wijhe is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Waterstraat 32 te Wijhe. Dit onderzoek is in mei en juni 2017 uitgevoerd door Hunneman Milieu Advies (rapport d.d. 30 augustus 2017, nummer 170308/am/sh). Eind 2016 is op een deel van de locatie al bodemonderzoek uitgevoerd (circa 1.000 m²). Met dit aanvullende onderzoek is het gehele terrein onderzocht. Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingswijziging op de locatie Waterstraat 32 te Wijhe. Het aanvullende onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Uit het onderzoek komt het volgende naar voren:

  • Zintuiglijk zijn in de vaste bodem zwakke tot sterke bijmengingen aan puin waargenomen. Lokaal is een puinverharding aangetroffen. Er is een kleine hoeveelheid asbestplaatmateriaal aangetroffen.
  • In de aanwezige puinverharding is hechtgebonden serpentijn en amfibool asbest aangetoond. De berekende gewogen gehalten aan asbest overschrijden de interventiewaarde voor asbest in puin (100 mg/kg d.s.).
  • Formeel gezien dient naar aanleiding van de aangetroffen gehalten aan asbest in monsterpunt 27 en 32 een nader onderzoek asbest te worden uitgevoerd. Echter aangezien evident is dat het aangetroffen asbest te relateren is aan de aanwezigheid van de puinlaag wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • Analytisch zijn in de vaste bodem en in het grondwater op het overige terrein maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden respectievelijk de achtergrondwaarden en/of de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
  • Op basis van de onderzoeksresultaten verwachten wij dat circa 165 m3 (85 m2 + 90 m2 + 150 m2 x 0,5 m-mv) puin verontreinigd is met asbest boven de interventiewaarde.
  • De aanwezige puinverharding betreft geen bodem (Wbb). Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten is op de locatie derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De asbestverontreiniging is aangetoond ter plaatse van de aangetroffen halfverharding, waardoor de verontreiniging valt onder het besluit Asbestwegen. Het bevoegd gezag is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT);
  • De met asbestverontreinigde halfverharding dient, onder milieukundige begeleiding, te worden verwijderd en te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Voorafgaand aan de verwijdering dient een plan van aanpak goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag, ILenT.

Conclusie bodemonderzoek

Op basis van de huidige milieukundige bodemkwaliteit zijn er milieukundig belemmeringen voor de geplande nieuwbouw. De met asbestverontreinigde halfverharding dient, alvorens gestart kan worden met de geplande nieuwbouw, te worden verwijderd. De saneringswerkzaamheden zijn gepland in het najaar van 2017.

4.7 Geluid

4.7.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In de voorgenomen ontwikkeling wordt het perceel aan de Waterstraat omgevormd van bedrijfsperceel naar een woonperceel. Wonen betreft een geluidsgevoelige functie. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssferen van industrie- en wegverkeerslawaai.

Op verzoek van de gemeente Olst-Wijhe heeft het Expertisecentrum uit Zwolle op 3 april 2017 de geluidsbelasting op het plangebied berekend voor de wegen die binnen de gemeente Olst-Wijhe liggen (zie bijlage 6). Omdat de exacte locatie van de woning nog niet bekend is, is de geluidsbelasting berekend als geluidscontour op het hele bestemmingsvlak waar nu nog de bedrijfsbestemming op rust. In het rekenmodel is uitgegaan van een akoestisch absorberende bodem, behalve ter plaatse van de wegen en het plangebied. Ter plaatse van de wegen is een akoestisch reflecterende bodem ingevoerd. Ter plaatse van het plangebied zal deels verharding worden aangebracht. Daarom is daar gerekend met een ½ absorberende/reflecterende bodem.

De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder bedraagt 48 dB. Mits de woning op een afstand van tenminste 10 meter uit het hart van de Waterstraat wordt gebouwd, voldoet de geluidsbelasting ten gevolge van de Waterstraat aan de voorkeurswaarde. De geluidsbelasting ten gevolge van De Wesenberg overschrijdt de voorkeurswaarde. Wel kan voldaan worden aan de maximale grenswaarde van 53 dB, onder de voorwaarde dat de woning op tenminste 14 meter uit het hart van de weg wordt gebouwd (zie figuur 4.3 voor het geluidscontour). Het vaststellen van een hogere grenswaarde is daarom nodig om de woningbouw mogelijk te maken. Gezien de optredende geluidsbelasting dient door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat de geluidwering van de te realiseren woning voldoet aan het binnen niveau van 33 dB conform het “Bouwbesluit”.

Over de invloed van het industrie lawaai en de gevolgen daarvan voor het plangebied wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en Milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2017001030-0301_0013.png"

Figuur 4.3: Gecumuleerde geluidscontouren van alle wegen op 5 meter hoog inclusief aftrek

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit door de transformatie van het perceel. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief. Ook een goed woon- en leefklimaat wat betreft de luchtkwaliteit loopt door de ontwikkeling geen gevaar.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Normstelling en beleid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Een quick-scan heeft uitgewezen dat het plangebied niet is gelegen in de invloedssfeer van een risicovolle inrichting, buisleiding of route voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Getoetst is aan de Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014, doc. nr.: 11.044838, van de gemeente Olst-Wijhe (vastgesteld op 10 oktober 2011). Relevant hierbij is Paragraaf 3.4.4 Externe Veiligheid van de Beleidsnota. Aan hetgeen daarin gesteld is (woonbebouwing buiten de 10-6 veiligheidscontour) wordt voldaan.

Er is geen toename van het groepsrisico, zodat een verdere verantwoording daarvan niet noodzakelijk is. De beoogde wijziging van het bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de gemeentelijke Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014.Op het aspect externe veiligheid is er geen beletsel aanwezig voor de voorgenomen wijziging.

4.10 Geur

“Individuele/rechstreekse” geurhinder

In de omgeving van de geplande woonbestemming liggen in de verschillende richtingen de volgende 3 bedrijven het dichtst bij het plangebied.

  • 1. op ca. 135 meter ten oosten een melkrundveehouderij aan de Van Dongenstraat 35-37 te Broekland;
  • 2. op ca. 200 meter ten zuiden een vleesvarkenshouderij aan de Wesenberg 3 te Wijhe;
  • 3. op ca. 370 meter ten noordwesten een zoogkoeienhouderij aan de Waterstraat 27.

(de afstanden zijn gemeten tussen de grenzen van de bouwblokken)

Bedrijven met vaste afstanden

Voor de dieren die worden gehouden op de melkrundveehouderij aan de Van Dongenstraat 35-37 en de zoogkoeienhouderij aan de Waterstraat 27 zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Er gelden op basis van de Wet geurhinder en veehouderij vaste afstanden van 50 meter.

Worst case benadering RO toetsing kortste afstand hoekpunt bouwblok bedrijf – hoekpunt bouwblok woning

Bij een bestemmingsplan toetsing moeten de bestaande rechten van het bedrijf beschermd worden daarbij wordt een worst case benadering toegepast waarbij de geur van het bedrijf wordt neergelegd op de hoekpunt van het bouwblok van het bedrijf die het dichtst bij het te ontwikkelen plan ligt. De afstanden van ca. 135 meter ten opzichte van de Van Dongenstraat 35-37 te Broekland en ca. 370 meter ten opzichte van de Waterstraat 27 zijn op deze wijze gemeten. Aan de afstandseis van 50 meter wordt voldaan.

Bedrijven met geurnormen

Voor de vleesvarkens die worden gehouden op het bedrijf aan de Wesenberg 3 zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Voor de geurbelasting die met deze geuremissiefactoren en het rekenprogramma V-stacks wordt vastgesteld geldt een geurnorm van 14 ou/m3 (odour units per kubieke meter).

Worst case benadering RO toetsing kortste afstand hoekpunt bouwblok bedrijf – hoekpunt bouwblok woning

Bij een bestemmingsplan toetsing moeten de bestaande rechten van het bedrijf beschermd worden daarbij wordt een worst case benadering toegepast waarbij de geur van het bedrijf wordt neergelegd op de hoekpunt van het bouwblok van het bedrijf die het dichtst bij het te ontwikkelen plan ligt. Deze berekening met het rekenprogramma V-stacks geeft op het meest nabijgelegen punt van het geplande bouwblok voor de Waterstraat 32 een geurbelasting die 6,6 ou/m3 is. Aan de geurnorm van 14 ou/m3 wordt voldaan.

Op basis van de huidige emissiepunten

Als in plaats van de worst case benadering de geurbelasting wordt berekend op basis van de werkelijke ligging van de huidige emissiepunten dan volgt uit de geurberekening op het meest nabijgelegen punt van het geplande bouwblok voor de Waterstraat 32 een geurbelasting van 4,8 ou/m3. Aan de geurnorm van 14 ou/m3 wordt ruim voldaan.

Cumulatieve geurhinder

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied is in 2009 een plan-Mer bestemmingsplannen buitengebied Salland opgesteld. Onderdeel van deze plan-Mer zijn kaarten met de geurbelasting. Uit dit kaartmateriaal dat op basis van de situatie in 2009 is gemaakt blijkt dat het leefklimaat op de locatie van het perceel aan de Waterstraat 32 redelijk goed is. Een uitsnede van de kaart ter hoogte van het plangebied en de legenda van de kaart zijn als bijlage toegevoegd. De uitsnede geeft alle bedrijven weer die binnen het gebied met een straal van 2 km liggen. Dat is het gebied dat moet worden meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve stankhinder.

Uit de uitsnede van de kaart blijkt dat de grootste invloed op het leefklimaat voor de locatie aan de Waterstraat 32 wordt uitgeoefend door het bedrijf aan de Wesenberg 3. Daarnaast zal ook de invloed van het bedrijf aan de Van Dongenstraat 35-37 hebben bijgedragen aan de verkleuring van een goed naar een redelijk goed leefklimaat ter hoogte van de planlocatie.

Inmiddels is het bedrijf aan de Van Dongenstraat 35-37 een melkrundveehouderij geworden. Doordat er nu geen dieren meer worden gehouden met geuremissiefactoren is de bijdrage van dit bedrijf afgenomen. De vergunning van het bedrijf aan de Wesenberg 3 is na 2009 ook gedeeltelijk ingetrokken waardoor het aantal dieren met geuremissiefactoren is afgenomen en daarmee ook de bijdrage van dit bedrijf.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het leefklimaat redelijk goed is gebleven of mogelijk zelfs verbeterd is naar goed door de afname van bijdrage aan de geurhinder van de meest nabijgelegen bedrijven.

Nu er sprake is van een redelijk goed (of goed) leefklimaat vanwege cumulatieve geurhinder kan aan het plan medewerking worden verleend.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In (de omgeving van) het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op de planvorming en dit bestemmingsplan. Bij de bouw van de woning moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van kleinere lokale kabels en leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.1.1 RO standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld. De SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven.

Deze uniforme opbouw maakt het eenvoudig bestemmingsplannen te tonen en te raadplegen, wat gebeurt via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze site toont een overzichtskaart met alle bestemmingsplannen. Door een bestemmingsplan te selecteren kunnen vervolgens ook de bijbehorende regels en de toelichting worden geraadpleegd. Bestemmingsplannen worden hiertoe gecodeerd op basis van IMRO 2012 om digitale publicatie mogelijk te maken.

Aan deze digitale wijze van publicatie is gekoppeld dat de digitaal gepubliceerde versie van het bestemmingsplan de juridisch bindende versie is.

5.1.2 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan de afzonderlijke bestemmingen zijn gebruiks- en bouwmogelijkheden toegekend in de planregels.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor een directe planvormen. Het gehele plan kent een directe wijze van bestemmen. Dit wil zeggen dat een aanvraag omgevingsvergunning direct aan het bestemmingsplan getoetst kan worden en indien de aanvraag passend is een omgevingsvergunning afgegeven kan worden. Hiervoor zijn geen wijzigings- of uitwerkingsprocedures nodig.

In de bestemmingsregels zijn kaders gesteld ten aanzien van de gebruiks- en bouwmogelijkheden. In algemene zin geldt dat zoveel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de systematiek en regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Olst-Wijhe.

5.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'Begrippen' en de 'Wijze van meten';
  • In hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    • 1. bestemmingsomschrijving: een beschrijving waarvoor de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden;
    • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;

en indien van toepassing:

    • 1. nadere eisen: nadere eisen die gesteld worden;
    • 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    • 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders;
    • 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    • 6. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
    • 7. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen;
  • Hoofdstuk 3 'Algemene regels', bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 4.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Hoofdstuk 1 omvat de Inleidende regels. Dit zijn de definities van de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze waarop de in het bestemmingsplan gehanteerde maten, gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen - en het gebruik van gronden en bouwwerken geregeld. Bij iedere bestemming is een bestemmingsomschrijving – en zijn bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat algemene regels die van toepassing zijn op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hoofdstuk 4 zijn de Slotregels opgenomen.

5.3.1 Enkelbestemming

Wonen (3)

Voor het perceel aan de Waterstraat 32 is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Deze bestemming wordt binnen de gemeente toegekend aan de reguliere burgerwoningen en staat het toe om op deze gronden maximaal één woning te realiseren. De inhoudsmaat bedraagt in het algemeen maximaal 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is per woning 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Indien bij een woonbestemming al meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, kan via een saneringsregeling 50% van de bebouwing worden vernieuwd tot een maximum van 250 m². Voor rekenvoorbeelden wordt verwezen naar de tabellen 5.1 en 5.2 van het geldende bestemmingsplan.

5.3.2 Dubbelbestemming

Voor intrekgebieden ten behoeve van (potentieel) waterwinning is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Intrekgebied'. Het bebouwen op deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

5.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (5)

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (6)

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Overschrijding van bouwgrenzen

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Parkeergelegenheid

Dit is een regeling ten aanzien van aan te houden parkeernormen.

Algemene gebruiksregels ( 7 )

In dit artikel is bepaald welk gebruik in ieder geval als strijdig wordt gezien.

Algemene aanduidingsregels (8)

Dit artikel is opgenomen voor het aanwezige grondwaterbeschermingsgebied. Voor de regelgeving is aangesloten bij de vigerende plannen en de Omgevingsverordening Overijssel.

Algemene afwijkingsregels (9)

Algemene afwijkingssregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor 1 specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg en voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.

Ten slotte is er een afwijkingsregel opgenomen voor het realiseren van kleinschalige windturbines met een tiphoogte van 25 m.

Overige regels (10)

In een aantal gevallen wordt in dit plan verwezen naar een (andere) wettelijke regeling, begrip en/of functie uit die andere regeling. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van onderhavig plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling zou anders een wijziging van onderhavig plan met zich mee kunnen brengen, zonder dat hiertoe is besloten door de gemeenteraad.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11 )

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is geregeld in dit artikel. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Dit artikel betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel (artikel 12 )

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

Vooroverleg

Er wordt vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie heeft in het vooroverleg op 15 december 2016 akkoord gegeven op het plan.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is sprake van ambtshalve wijziging geweest. De ambtshalve wijziging zijn samengevat in de Nota ambtshalve wijzigingen (zie bijlage 7).

De volgende ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd:

  • in de regels:
    • 1. artikel 3.2 onder e: wordt vervangen zodat bijgebouwen niet meetellen voor de maximale inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen);
  • in de toelichting:
    • 1. figuur 4.3: wordt vervangen door de figuur uit de 'Motivatie hogere grenswaarde Wet geluidhinder plan Waterstraat 32 te Wijhe'';
    • 2. bijlage 3: wordt vervangen door de Watertoets van 13 oktober 2017.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd.

Het plan betreft een initiatief van de gemeente in samenwerking met de eigenaar van het perceel. Bij dit plan zijn gemeentelijke investeringen gemoeid. Door middel van een overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal. Alle kosten voor de te voeren planologische procedure en de eventuele toegekende planschadecompensatie als gevolg van de ontwikkeling komen voor rekening van de gemeente. De eigenaar betaald alleen de kosten die hij ook zou hebben gehad bij de bouw van een bedrijfswoning.