direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Schuilenbergerweg 4, Olst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Schuilenbergerweg 4 is een historische boerderij gelegen met daarnaast een voormalige schuur. Deze schuur is bestemd als dubbele recreatiewoning. Initiatiefnemer wil deze schuur nu gaan inrichten en bestemmen als extra woning. Hiervoor dient het bestemmingsvlak 'Wonen' te worden aangepast. Tevens wil de initiatiefnemer het bestaande bijgebouw bij de huidige woning uitbreiden tot 150 m2.

In artikel 44, lid 2 van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat er een woning mag worden gerealiseerd in een karakteristiek of monumentaal gebouw bij een voormalige bedrijfsbebouwing. Met het ontwikkelen van een woning in een karakteristiek pand wordt deze bebouwing duurzaam in stand gehouden. Deze ontwikkeling is mogelijk middels een algemene wijzigingsregel.
Echter behelst het voorliggende initiatief ook de aanpassing van het bouwvlak, zodat de bestaande schuur binnen het bouwperceel komt te vallen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gehele ontwikkeling mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt langs de Schuilenbergerweg in de gemeente Olst - Wijhe. De planlocatie ligt in het buitengebied en is omgeven door weilanden en andere (voormalige) boerderijen. Ten oosten van de planlocatie ligt een groot bosperceel. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Olst- Wijhe heeft het perceel aan de Schuilenbergerweg 4, de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met een maatvoering van maximaal 2 recreatiewoningen. Binnen deze twee bestemmingen is een bouwvlak getekend.
Het perceel heeft daarnaast nog de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. 'Tevens heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2. Ook ligt er een functieaanduiding 'recreatiewoning ' op het perceel en de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied in het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in het vigerende bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Geplande ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan de Schuilenbergerweg 4 in Olst is een historische boerderij gesitueerd met daarnaast een voormalige schuur. Momenteel is de karakteristieke schuur in gebruik als dubbele recreatiewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0003.png"

Afbeelding - vooraanzicht van de boerderij en naastgelegen karakteristieke schuur.

2.2 Nieuwe situatie

Erfinrichtingsplan
Initiatiefnemer is voornemens om een extra woning te realiseren in de voormalige schuur. Om dit mogelijk te maken geeft initiatiefnemer de dubbele recreatiewoning op.

Ten behoeve van het ontwikkelen van de nieuwe woning, worden weinig fysieke ingrepen gedaan. De belangrijkste ingreep op het erf bestaat uit het inpassen van een nieuw bijgebouw bij de nieuwe woning. Hierbij wordt gerefereerd aan de oorspronkelijke inrichtingsprincipes, waarbij de bijgebouwen de richting van de Schuilenbergerweg volgen.
Het nieuwe bijgebouw (max. 100 m²) volgt dan ook de richting van de oude Schuilenbergerweg. Het oude verloop van de Schuilenbergerweg blijft als erfpad behouden. Het bestaande bijgebouw bij de boerderij wordt uitgebreid tot maximaal 150 m², waarbij er een boerderij- c.q. plattelandskamer (60 m²) wordt ingebouwd.
Verder wordt het erf zo aangepast dat er middels een haag een scheiding tussen de twee woningen wordt gerealiseerd, waarbij de eenheid van het gehele erf behouden blijft.

Ten behoeve van bovenstaande ontwikkelingen is een Ruimtelijk ontwikkelingsplan door BiedtRuimte opgesteld. Tevens is er een erfinrichtingsplan gemaakt, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0004.png"

Afbeelding - Erfinrichtingsplan nieuwe situatie

Nieuw bestemmingsplan
Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken wordt de vorm en de omvang van het bestemmingsvlak 'Wonen' aangepast. Tevens komt er een aanpassing van het bouwvlak zodat het bijgebouw ook hierin komt te vallen. Om de ontwikkelingen verder mogelijk te maken komt er een maatvoeringsaanduiding binnen het bouwvlak voor maximaal 2 wooneenheden.

De 'gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied' verdwijnt van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Gezien de beperkte onderhavige ontwikkeling wordt niet ingegaan op het rijksbeleid.

Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Overijssel, beken kleur (2017)

De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze is sinds 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: de Omgevingswet). In de omgevingsvisie worden onderwerpen beschreven als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel.

De focus in de omgevingsvisie ligt op de thema's 'klimaat', 'energie' en 'regionale economie.'

  • Klimaat

Opgaven en kansen:

  • 1. Overijssel met zijn rivierdelta en hoge gronden staat voor een grote opgave voor voldoende waterveiligheid, bescherming tegen wateroverlast en, in tijden van droogte, een goede zoetwatervoorziening (kwantitatief en kwalitatief). In het landelijke Deltaprogramma zijn voorkeursstrategieën opgenomen die zorgen voor bescherming tegen overstromingen en voor voldoende zoetwater, nu en in de toekomst. Voor een goede ruimtelijke vertaling van de wateropgaven en 'verbinding' met andere regionale opgaven, ruimtelijke kwaliteit en het creëren van maatschappelijke meerwaarde is stevige provinciale regie nodig.
  • 2. Stedelijke herstructurering en transformatie bieden kansen om in de stad ruimte te maken voor wateropvang en groen, en zo wateroverlast, hittestress en de gevolgen van overstromingen te beperken. Dat geeft tegelijk kansen om de kwaliteit en veiligheid van de woonomgeving te verbeteren.
  • Energie en milieu

Opgaven en kansen:

  • 1. Er is een transitie noodzakelijk naar (vooral ook) decentrale opwekking van hernieuwbare energie, hergebruik van grondstoffen en energie-efficiëntie. De provincie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke keuzen die samenhangen met de opwekking van hernieuwbare energie en het bij elkaar brengen van partijen.
  • 2. Herstructurerings- en transformatieopgaven kunnen hand in hand gaan met energieopgaven en kansen bieden voor het zuinig(er) en zorgvuldiger gebruik van energie en grondstoffen.
  • 3. Transitie naar een duurzame agrarische bedrijfsvoering, met – in antwoord op de veranderde eisen van consumenten en direct omwonenden – bijzondere aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn en zorg voor het milieu (onder andere door ketenoptimalisatie). Dit biedt kansen om de concurrentiepositie van de agro- en foodsector – en daarmee de toegevoegde waarde voor de regionale economie - te versterken.
  • 4. Energiebesparing en CO2-reductie in het openbaar vervoer, onder andere door zero emissie busvervoer.
  • Regionale economie

Opgaven en kansen:

  • 1. Stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is een belangrijke opgave. Overijssel heeft een goede uitgangspositie in de nationale topsectoren hightech, chemie, energie, agro&food en life sciences/health. En in de regionale sectoren: vrijetijdseconomie en de bouw. Verder liggen er kansen voor de logistieke sector: Overijssel heeft qua ligging, infrastructuur, ondernemerschap en kennis belangrijke troeven in handen om een sterkere positie in te nemen in het (inter)nationale logistieke netwerk. Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe werkgelegenheid voor zowel laag, middelbaar als hoog opgeleiden.
  • 2. Herstel van de balans tussen vraag en aanbod van woon- en werklocaties (zowel kwantitatief als kwalitatief) is een belangrijke opgave. Daarnaast noodzaakt afname van de ruimtedruk tot het kwalitatief op peil houden en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Regionaal is een stimuleringsbeleid en een actieve (re)programmering op bovenlokale ontwikkelingen voor woningbouw en werklocaties (bedrijventerreinen, kantorenlocaties en detailhandel) noodzakelijk. Het feit dat in Overijssel krimp en groei naast elkaar bestaan, vraagt om specifiek maatwerk dat rekening houdt met deze verschillen.
  • 3. De verminderde financiële armslag betekent dat we steeds vaker een afweging moeten maken tussen het maatschappelijk belang van een bepaalde voorziening en financiële overwegingen (zoals rendabele voorzieningen op een bepaald schaalniveau). De instandhouding van een goed netwerk van (betaalbaar) openbaar vervoer is bijvoorbeeld een grote uitdaging.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, gebruiken we het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0005.png"

Afbeelding - de roden draden uit de omgevingsvisie

  • Of – generieke beleidskeuzes
    Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
    Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
  • Hoe – gebiedskenmerken
    Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de structuurvisie vindt je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel en een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

Boringsvrijezones
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Salland Diep. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermde bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Beleid boringsvrije zone Salland Diep
Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat we onttrekkingen alleen toestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving  
In de Groene Omgeving gaat het wat de provincie betreft vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Voor alle nieuwe en grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling 'gebiedseigen' of 'gebiedsvreemd?';
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?; en
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Hulpmiddel bij toepassing in de praktijk is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat samen met gemeenten is opgesteld. Het werkboek geeft antwoord op vragen als 'Voor welke ontwikkelingen geldt het?' en 'Hoe bepaal je de balans?'. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is opgenomen in de provinciale verordening.

In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Zoals in navolgende afbeelding is weergegeven, valt het onderhavige plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0006.png"

Afbeelding - Uitsnede Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Hoe - Gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Gebiedskenmerken Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel.

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzes en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf;
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering;
  • het voorkomen dat locatiekeuzes leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap;)
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

In de natuurlijke laag worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie navolgende afbeelding). De ruimtelijke kwaliteitsambitie binnen de dekzandvlakte en ruggen is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Tevens is bij ontwikkelingen de richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0007.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag' 'Dekzandvlakte en ruggen

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.

Onderhavige ontwikkeling valt binnen de categorie 'Oude hoevenlandschap', zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0008.png"

Afbeelding Uitsnede plangebied binnen de 'Laag van het agrarisch landschap' 'Oude hoevenlandschap'

De ruimtelijke kwaliteitsambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'.

Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Het perceel ligt binnen de stedelijke laag in het gebiedskenmerken 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Het 'Informele trage netwerk' is het 'langzame' netwerk van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Indien ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedsfeer van stad en drop liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.

In het gebiedskenmerk 'Verspreide bebouwing' is sprake van een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad heeft zijn eigen kleur. Contrast tussen dynamische en luwe gebieden moeten worden versterkt door het infrastructuurnetwerk. Hierbij is de sturingsfilosofie dat de ontwikkeling van nieuwe erven bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De ontwikkeling is niet in strijd met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Laag van de beleving
In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele een sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw en tussen nut en schoonheid.

Op de locatie is het gebiedskenmerk 'Donkerte' van toepassing. Over het gebiedskenmerk 'Donkerte' kan worden gezegd, dat hier de sturingsfilosofie is dat in de donkere gebieden wordt ingezet op de minimaal noodzakelijk toepassingen van het kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Er is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Het plangebied is tevens aangeduid als onderdeel van de 'IJssellinie inundatieveld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in de 'Laag van de beleving' IJssellinie inundatieveld' en 'Donkerte'

In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de ligging van het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Tevens is de ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Donkerte'.

3.1.2 Omgevingsverordening Overijssel, beken kleur (2017)

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 LOP-visie

In 2008 hebben de gemeente Deventer, Olst-Wijhe en Raalte het toekomstbeeld voor Salland in een LOP (landschapsontwikkelingsplan) vastgelegd. De LOP-visie schetst het toekomstbeeld voor Salland. De visie maakt duidelijk welke ontwikkelingen passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden. De kern van Salland Eigen is versterking van het al bestaande landschap, behoud van streekeigen kenmerken en het tegengaan van verloedering. De ontwikkelingen die in het gebied spelen en op het gebied afkomen worden ingezet als 'motoren' voor landschapsontwikkeling.

Op de kaart van het landschapsontwikkelingsplan is te zien dat het erf Klein Schuilenberg op een dekzandvlakte ligt, te midden van een gebied met dekzandlaagtes. Dit gebied vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het is een oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen wat heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er wordt ingezet op het versterken van het lanenstelsel.

Voor het erf zijn de volgende landschappelijke karakteristieken van toepassing:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/gesloten
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

De gemeente Olst-Wijhe heeft haar ideeën en wensen voor de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd in een structuurvisie. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De structuurvisie van Olst-Wijhe is op 22 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe (d.d. 7 april 2008) en het Realisatiehoofdstuk (d.d. 14 april 2009).

Op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe een actualisatie van de Structuurvisie vastgesteld en de Nota Bovenwijkse Voorzieningen aangepast.

Kernpunten van het profiel voor Olst-Wijhe
De kernpunten van de Toekomstvisie zijn:

  • 1. Inzetten op de lokale samenleving: overzichtelijk, met betrokkenheid, een bloeiend verenigingsleven en ontplooiingskansen voor iedereen.
  • 2. Behouden en waar mogelijk versterken van het brede voorzieningenpakket: van detailhandel, scholen, sport, zorg tot cultuur. Extra woningbouw als motor voor dit streven.
  • 3. Een brede economische structuur met de focus op de lokale economie met voldoende werkgelegenheid en oog voor verbreding, innovatie en ondernemerschap.
  • 4. Versterken van het landschap, de diversiteit en de grote potentie die het landschap en haar natuurwaarden hebben als vestigingsplaatsfactor (wonen) en voor recreatie en toerisme. Het watersysteem en de natuur vormen de duurzame dragers.
  • 5. Vitaliteit van het landelijk gebied door in te zetten op een brede, kwalitatieve landbouw en nieuwe economische dragers in het buitengebied.

Wonen als krachtig middel voor een vitale gemeente
Bestaand beleid
In het beleid van de provincie, zoals verwoord in het Streekplan, geldt Olst-Wijhe als een gemeente zonder bijzondere taakstelling. De gemeente Olst-Wijhe dient te bouwen voor ‘eigen behoefte’ en zich primair te richten op de woonbehoefte van de eigen bevolking. Olst-Wijhe heeft op dit moment daarnaast een tijdelijk taakstelling voor de bovenlokale behoefte.

De afspraken rond woningbouw worden niet langer op basis van alleen kwantitatieve aspecten gevoerd (contingenten) maar ook op kwalitatieve aspecten. Het doel is onder meer om de landelijke gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van woonruimte voor sociaaleconomisch gebonden doelgroepen, met name jongeren (starters op de woningmarkt) en ouderen. Het uitgangspunt is dat er vraaggericht wordt gebouwd.

Woningbouw in en nabij de kernen
Het landschap vormt het goud van de gemeente. Daarom is het uitgangspunt dat uitbreiding pas aan de orde is als de kansen voor inbreiding zijn benut of onvoldoende uitkomst bieden. Het overgrote deel van de nieuw te bouwen woningen wordt geclusterd rond Olst en Wijhe, mede om de voorzieningenstructuur daar te versterken.

Wonen wordt daarnaast als middel ingezet om het landschap in het buitengebied te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door rood-voor-rood, in woonlandschappen en door nieuwe landgoederen.

Het voorliggende bestemmingsplan sluit goed aan op de Toekomstvisie Olst-Wijhe. Het voorliggend initiatief ziet op de woonbehoefte van initiatiefnemers. Tevens wordt een bestaande locatie anders ingericht en vindt er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats.

3.3.2 Structuurvisie Olst - Wijhe (2017)

De structuurvisie Olst-Wijhe wordt waarschijnlijk in het najaar van 2017 vastgesteld. De structuurvisie Olst-Wijhe beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor onze gemeente voor de komende jaren. De visie beschrijft de aard van de gemeente (de identiteit), de ontwikkelingen die spelen, de ambities en de manier waarop die gerealiseerd kunnen worden. Voor deze visie is de gemeente ingedeeld in vier gebieden:

  • Sterke dorpen
  • Prachtige IJsselzone
  • Lommerrijke landgoederen
  • Sallandse platteland.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'Sallands platteland' en kenmerkt zicht door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid.
Het uitgangspunt in de structuurvisie het behouden en versterken van de identiteit van de gebieden. De visie is een handleiding voor èn een uitnodiging aan inwoners en organisaties om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het landschap.

De hoofdpunten uit de visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Wonen
Nieuwe woonvormen voor ouderen en kwetsbare groepen zoals de meer-generatie-woning, kangoeroewoning, meegroeiwoning, maar ook het Vriendenerf Olst, zijn in opkomst als antwoord op veranderende woonbehoeftes. Een logische ontwikkeling met een steeds ouder wordende bevolking die langer (zelfstandig) thuis wil of moet wonen. Ook duurzame woningen zijn een trend, zoals de nul-op-de-meterwoningen (zelfvoorzienend in energie). Daarnaast zijn de gasloze wijken (geen gasaansluiting) in opkomst.

De woningmarkt heeft lange tijd ‘op slot’ gezeten en komt nu weer op gang. Ook in Olst-Wijhe is er de komende tijd sprake van een lichte groei door de vraag naar specifieke woonvormen, bijvoorbeeld private woon-zorg combinaties of klein en betaalbaar wonen. Daarnaast bestaat de trend van minder mensen per woning en de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Op basis van de huishoudensprognose zal de behoefte aan extra woningen het grootst zijn in de dorpen Olst en Wijhe.

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het gebied 'Sallands Landschap'. Er is een Ruimtelijk ontwikkelingsplan opgesteld waarmee de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de omgeving.

3.3.3 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen ons allen en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen.

In dit beleidskader is de volgende visie en uitgangspunten voor het wonen in Olst-Wijhe geformuleerd.

De visie luidt: Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen.

Dit vertaalt zich in de volgende uitgangspunten:

  • We streven naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.
  • Wij streven naar een passend aanbod van voorzieningen in de verschillende kernen. Een passend aanbod betekent dat rekening wordt gehouden met verschillen in schaalgrootte en dat bestaande voorzieningen zoveel mogelijk in stand worden gehouden; Een aantal voorzieningen zoals winkels, zorg en welzijn is vooral in de kernen Olst en Wijhe geconcentreerd.
  • Wij kennen een rijke differentiatie aan woonmilieus en sluiten aan bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.
  • De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.
  • Alle doelgroepen worden zo goed mogelijk bediend. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen, zorgbehoevenden en jongeren met een kleine beurs die willen starten op de woningmarkt.
  • Een aantrekkelijk woonklimaat betekent dat we ons sterk maken voor leefbare wijken en kernen met veel groen en met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Ook opteren we voor behoud van goede vervoersverbindingen naar Deventer, Zwolle en Raalte.
  • Wij willen inzetten op een duurzame woonomgeving. Onze ambitie is om in de toekomst energieneutrale kernen te ontwikkelen. Daarbij richten wij ons op energie neutrale nieuwbouw, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en op samenwerking op wijken kernniveau om collectief in te zetten op een duurzaam veilige en leefbare woonomgeving.

Het profiel als woongemeente
De kracht van ons profiel als woongemeente zit met name in de bijzondere ligging aan de IJssel tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. Daarbij beschikken we over een prima voorzieningenniveau, afgezet tegen de schaal van onze gemeente en kernen - en kennen we uitstekende verbindingen met de beide genoemde Hanzesteden. Ook is het prettige leef- en woonklimaat met gevarieerde woonmilieus, actief noaberschap en een bloeiend verenigingsleven een duidelijke plus. Dit sterke profiel kunnen we nog sterker voor onze promotie inzetten.

Het voorliggende initiatief is gericht op maatwerk binnen het bestaande perceel en sluit daarom goed aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie. Tevens opteert de gemeente bij nieuwe ontwikkelingen voor inbreiding indien daar concrete mogelijkheden voor zijn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verschillende planologische en milieuaspecten beoordeeld. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de onderzoeken genoemd en is beschreven of het thema al dan niet gevolgen heeft voor bestemmingsplan.

4.1 Archeologie

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die de archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Door de gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota voor archeologie opgesteld. Deze nota dient middels dit bestemmingsplan zijn doorvertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen.

De nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0010.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische verwachtingskaart met rood omcirkelt de globale ligging van het plangebied.

Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge verwachting. Ook zijn er enkele verstoringen aanwezig.
Voor het buitengebied is het beleidsadvies als volgt:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 2500 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Olst-Wijhe) bij plangebieden groter dan 5000 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting: onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 ha.

Het onderhavige bestemmingsplan
Voor het onderhavige plangebied geldt vooral een middelhoge verwachtingswaarde. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan wordt het bestaande bijgebouw uitgebreid en een nieuw bijgebouw mogelijk gemaakt. Verder wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing.
Omdat met de plannen ruimschoots onder de bovengrens van 5.000 m2 wordt gebleven is geen archeologisch onderzoek vereist. De bestaande dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" blijft bovendien behouden.

4.2 Bodem

Door Van der Poel B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Doel van het onderzoek is om een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt om te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
Het onderzoek is opgenomen in bijlage Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek. Hieruit zijn de volgende conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen.

Verkennend bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Beoordeling Omgevingsdienst IJsselland
Door de Omgevingsdienst IJsselland is het verkennend bodemonderzoek beoordeeld. Deze beoordeling is als bijlage 3 van de toelichting toegevoegd. De omgevingsdienst concludeert dat het rapport volledig is en het onderzoek inhoudelijk akkoord is.

De Omgevingsdienst beveelt aan dat wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

Het onderhavige bestemmingsplan
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief. Enkel indien vrijgekomen grond niet op het terrein kan worden verwerkt, moeten er regels uit het Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer Ijsselland worden toegepast.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Het onderhavige bestemmingsplan
Ter plaatse van de twee woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De woningen liggen niet binnen een straal van 30 meter binnen een zone van een weg, spoorweg of industriegebied. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

4.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het onderhavige bestemmingsplan
De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op het mogelijk maken van een woning binnen een bestaande schuur, waarbij twee recreatiewoningen komen te vervallen. Deze ontwikkeling is dermate beperkt dat de ontwikkeling onder de regeling 'Niet in betekenende mate' valt. Bovendien zijn in de gemeente Olst-Wijhe geen knelpunten bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0011.png"

Afbeelding - Risicovolle inrichtingen nabij het plangebied (bron: www.risicokaart.nl) 

Het onderhavige bestemmingsplan
Uit de risicokaart blijkt dat binnen 1 km vanaf de locatie geen risicobronnen liggen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen beperking voor het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • Het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Het onderhavige bestemmingsplan
Nabij het plangebied zijn de volgende agrarische bedrijven gelegen:

  • Schuilerberg 6. Dit is een agrarisch rundvee/melkbedrijf. Dit bedrijf ligt op 55 meter afstand. Door het bouwvlak zo te situeren blijft deze afstand gehandhaafd. Hiermee vormt het bedrijf geen belemmering voor de ontwikkeling en vice versa.
  • Schuilerberg 12. Dit is een melkveebedrijf. Het bedrijf ligt op ruim 600 meter afstand. Hierdoor vormt het geen belemmering voor de ontwikkeling.

De nieuwe woning en het bijgebouw liggen op 55 cq. 600 meter afstand. Voor het bedrijf vormt dit geen extra belemmering, aangezien voldaan wordt aan de richtsafstanden en de nieuwe en bestaande woning op voldoende afstand liggen.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Het onderhavige bestemmingsplan
Individuele/rechtstreekse beoordeling
De planlocatie Schuilenbergerweg 4 ligt naast het agrarisch bouwblok van een bedrijf aan de Schuilenbergerweg 6. Dit bedrijf is een melkrund- en vleesveehouderij. Het houden van 54 stuks vleesvee, een activiteit die volgens het bestemmingsplan intensieve veehouderij, is een nevenactiviteit bij de melkrundveehouderij met 99 melkkoeien en 65 stuks jongvee.

Dieren met vaste afstanden
Voor melkkoeien en jongvee geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstandseis van 50 meter tot woningen in het buitengebied. Op basis van de omgekeerde werking moet tussen het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf en het bestemmingsvlak wonen deze afstand van 50 meter worden aangehouden. Het nieuwe bestemmingsvlak komt op 50 meter afstand van het agrarische bestemmingsvlak van het buurperceel te liggen.

Dieren met geuremissiefactoren
Voor vleesvee zijn geuremissiefactoren vastgesteld. Op basis van de vergunde situatie is de geurbelasting (=geurimmissie) bij het meest nabijgelegen verblijfsgebouw 1,8 ou/m3 (=odour units per m3), de norm voor een woning in het buitengebied is 14 ou/m3. (Voor de geurberekening moet een gemiddelde gebouwhoogte worden ingevoerd daarvoor is een aanname gedaan en 4,5 meter aanghouden.)

Voor de geurberekening moet echter bij een nieuw bestemmingsplan een aangepaste geurberekening worden uitgevoerd waarvoor er van wordt uitgegaan dat de emissie van de vergunde veebezetting van het bedrijf op de rand van het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf plaatsvindt en in die situatie moet de geur op het meest nabijgelegen punt van het bestemmingsvlak wonen worden berekend. Deze 'worst case' berekening is uitgevoerd met het uitgangspunt dat de eerder genoemde vaste afstandseis van 50 meter wordt gerespecteerd. Op een punt op ca. 50 meter van het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf is de geurbelasting 4,3 ou/m3, de norm voor een woning in het buitengebied is 14 ou/m3.

De geurbelasting van dieren met geuremissie vormt geen belemmering voor het plan.

Cumulatieve geurhinder
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied is in 2009 een plan-Mer bestemmingsplannen buitengebied Salland opgesteld. Onderdeel van deze plan-Mer zijn kaarten met de geurbelasting. Voor een uitsnede van de kaart ter hoogte van de planlocatie zie Figuur: uitsnede geurkaart meegestuurd. Dit is een uitsnede van ca 4 bij 4 km met de planlocatie in het midden. Uit deze afbeelding blijkt dat op de planlocatie in 2009 sprake was van een zeer goed leefklimaat. Ook blijkt dat de grotere intensieve veehouderijen op grotere afstand zitten en dat de invloedsgebieden van deze bedrijven niet dusdanig zijn dat ze invloed hebben op de planlocatie. Specifiek kan nog worden aangegeven dat het bedrijf aan de Schuilenbergerweg 12 met een nevenactiviteit varkenshouderij in 2009 iets gekrompen is qua geuremissie. Het grote bedrijf aan de Dingshofweg 3b ten westen van de planlocatie is gestopt met het houden van varkens. De geuremissie van de vleeskalverenhouderij aan de Eikelhofweg 33a ten zuidwesten van de locatie is sinds 2009 niet toegenomen en ook de fokzeugenhouderij aan de Wethouder M. Van Doorninckweg 20 ten noordoosten van de locatie ia sinds 2009 niet gewijzigd.

Er hebben geen wijzigingen in de omgeving plaatsgevonden waardoor het leefklimaat op de locatie is verslechterd ten opzichte van 2009. Er is nog steeds sprake van een zeer goed leefklimaat.

Gezien de in Het aspect geur vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

In opdracht van de initiatiefnemer is door Milieu adviesbureau Eco Reest een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 5. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan opgenomen.

Quickscan Wnb
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa vijf kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande voorgenomen bestemmingswijziging is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen naast het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Soortenbescherming
Ter plaatse van het erf vindt geen daadwerkelijke ingreep plaats. Er is dan ook geen sprake van invloeden op eventuele beschermde waarden voor beschermde flora en fauna als gevolg van de geplande bestemmingswijziging. Slechts het gebruik van de locatie wijzigt van recreatie naar wonen. Hierdoor ontstaat echter geen daadwerkelijke verandering van invloeden op de thans aanwezige flora en fauna. Eventueel wordt in de toekomst een aanvullende schuur geplaatst. Indien deze ter plaatse van huidige erfverharding of grasveld wordt gesitueerd worden ook van de (beperkte) ingreep geen invloeden verwacht op leefgebied van (strikt) beschermde flora en fauna.

Zorgplicht
Opgemerkt wordt dat ten allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Het onderhavige bestemmingsplan
Op grond van de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat het plan geen negatieve effecten heeft voor beschermde natuurgebieden en beschermde soorten.Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.9 Water

Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Watertoets
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Het onderhavige bestemmingsplan
De watertoets voor dit plan heeft op 15 augustus 2018 plaatsgevonden via de Digitale Watertoets. Op basis van de watertoets is gebleken dat er bij dit plan geen waterhuishoudkundige aspecten van belang zijn. Het Waterschap Drentse Overijsselse Delta heeft geen belang bij dit plan. Voor de volledigheid is de samenvatting van de watertoets opgenomen in bijlage 6 van het bestemmingsplan.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan .

4.10 Overstromingsrisico's

Op de risicokaart is aangegeven dat het plangebied een kleine kans heeft op overstromingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018001043-0301_0012.png"

Afbeelding - uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Het onderhavige bestemmingsplan
Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijkringgebied Salland (nummer 53) aan.
Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied is aangemerkt als liggende in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt. De maximale waterdiepte tijdens een overstroming is voor het plangebied in de huidige situatie ingeschat op 0,8 à 2,0 m (overstromingsdiepte; water boven maaiveld).

De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

4.11 Verkeer en parkeren

Eind 2014 is de Woningwet gewijzigd waarbij is bepaald dat een groot deel van de bouwverordening op 1 juli 2018 van rechtswege is vervallen. Het gaat dan onder andere om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de parkeernormbepaling. Omdat hierdoor niet meer kon worden verwezen naar de stedenbouwkundige bepalingen, wordt er bij alle bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe een bepaling t.b.v. de parkeernormen opgenomen.
Vanaf begin 2015 gebeurt dit al bij alle nieuwe bestemmingsplannen maar omdat vóór 1 juli 2018 niet alle bestemmingsplannen zijn herzien moet dus in elk bestemmingsplan de verwijzing naar de Bouwverordening worden verwijderd en is via deze parapluregeling een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Om de parkeernormen ook van toepassing te laten zijn op dit bestemmingsplan zijn de bepalingen uit het Parapluplan Parkeren overgenomen. Hierdoor kunnen nieuwe aanvragen worden getoetst aan de vigerende parkeernormen van de gemeente Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied, dat op 21 mei 2012 is vastgesteld en op 8 september 2014 is herzien.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn enkele flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 toegelicht.

5.2 Wonen

Gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor gebouwen waar wordt gewoond, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van het bestemmingsvlak is middels een maatvoeringaanduiding aangegeven dat twee woningen in het bouwvlak zijn toegestaan. De woningen mogen de bestaande inhoud bedragen.

5.3 Waarde - Archeologie 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen of het uitvoeren van grondbeperkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 5.000 m² is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een initiatief van een particulier waarmee geen gemeentelijke investeringen zijn gemoeid. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Alle kosten voor de te voeren planologische procedure, de realisatie van de ontwikkeling en eventuele toegekende planschadecompensatie als gevolg van de ontwikkeling, komen voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure.
Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

6.2.1 Inspraak

Met omwonenden is overleg gevoerd over het voorgenomen plan. Geen van allen gaven aan bezwaar te hebben.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 25 februari 2019. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.