direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijhe, Enkweg 56 en 54a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het project

Op perceel Enkweg 54a en 56 stond sinds 1990 een autobedrijf, Autobedrijf van Gurp met een bedrijfswoning. Dit is een garagebedrijf waar reparatie en onderhoud aan onder meer auto's, caravans en bedrijfswagens werden uitgevoerd. Bij dit bedrijf was ook een tankstation aanwezig. Er vond geen verkoop van LPG plaats. Dit bedrijf is inmiddels verhuisd naar de Industrieweg 1. De bedrijfswoning (nr 54A) staat er nog.

Herstructureringsmaatschappij Overijssel (HMO) gaat het perceel aan de Enkweg 56 in overleg met de gemeente wijzigen ten behoeve van woningbouw. Tevens wordt de voormalige bedrijfswoning (nr 54a) omgezet naar een reguliere woonbestemming.

Aangezien dit volgens het geldende bestemmingsplan niet mogelijk is, wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Wijhe, Enkweg 56 en 54a" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr.:NL.IMRO.1773.BP2018004020-0201 en een renvooi);
  • regels (en bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.3 Beschrijving van het projectgebied

Het plangebied is gelegen aan de zuid-west kant van Wijhe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0001.png"

Afbeelding - ligging plangebied

Het perceel is gelegen op de voormalige locatie van autobedrijf Van Gurp aan de Enkweg 54a en 56 te Wijhe. De achterzijde wordt begrenst door het bedrijventerrein, de overige zijden door woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0002.png"

Afbeelding - ligging plangebied met globale begrenzing

Kadastrale gegevens
Gemeente: Wijhe
Sectie: F
Nummer: 5692 + 6893 + 6892

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0003.png"

Afbeelding - Kadastrale kaart

1.4 Geldend planologische situatie

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Enkweg 56 / Industrieweg 1', met plan ID nummer: NL.IMRO.1773.BP2015004012-0301 (vastgesteld 19 juni 2016) en in bestemmingsplan 'De Enk', met plan ID nummer NL.IMRO.1773.BP2010004005-0401 (vastgesteld 13 augustus 2010). Volgens deze bestemmingsplannen heeft het perceel de bestemming 'Bedrijventerrein', de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1' en de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijfswoning'. Woningbouw is voor deze locatie op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0004.png"

Afbeelding - uitsnede geldend bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, de provincie en de gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de ruimtelijke aspecten weer. Hoofdstuk 5 gaat in op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt de waterhuishouding besproken en in hoogdstuk 7 wordt ingegaan op kabels en leidingen die in of om het plangebied liggen. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 9 wordt een beschrijving gegeven van het plan en wordt ingegaan op de juridische aspecten. In hoofdstuk 10 vindt de uiteindelijke afweging en conclusie plaats.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel aan de Enkweg 56 te Wijhe was sinds 1990 Autobedrijf van Gurp gevestigd. Dit is een garagebedrijf waar reparatie en onderhoud aan onder meer auto's, caravans en bedrijfswagens wordt uitgevoerd. Tevens was bij dit bedrijf een tankstation aanwezig (geen verkoop van LPG). Naast het perceel bevond zich de voormalige bedrijfswoning. Het pand is inmiddels gesloopt en de bodem gesaneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0005.png"

Afbeelding - Luchtfoto met voormalig autobedrijf

2.2 Toekomstige situatie

Op de locatie worden acht twee-onder-één-kapwoningen mogelijk gemaakt en wordt de bedrijfswoning gewijzigd naar een reguliere woning. Ten behoeve van de realisatie van de acht woningen wijzigt alleen de bestemming van het gebied aan de Enkweg. Het achterste deel behoudt de bedrijfsbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0006.png"

Afbeelding - Verkaveling nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.

De visie is opgesteld met als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij.' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  • vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de realisatie van acht twee-onder-één-kapwoningen. Deze ontwikkeling is dermate kleinschalig dat het raakvlak met het Rijksbeleid zeer beperkt is. Derhalve is het plangebied enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:

Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van acht twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Conclusie
Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is voor dit plan niet aan de orde.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.

In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Na de eerste aanvulling van 1 oktober 2012 worden in het Barro 15 onderwerpen beschreven: project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Plangebied
Het plan valt niet binnen één van de projecten benoemd in het Barro. Tevens is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel (12 april 2017)
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0007.jpg"

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken
Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan: de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Er worden vier lagen onderscheiden:

  • 1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt.

In de natuurlijke laag onderscheiden we gebiedstypen. Voor het plangebied geldt gebiedstype: Rivierengebieden (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgronden)

  • 2. Laag van het agrarische cultuurlandschap

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap onderscheiden we gebiedstypen. Voor het plangebied geldt gebiedstype: rivierenlandschap (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden)

  • 3. Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

In de stedelijke laag onderscheiden we gebiedstypen. Het plangebied is gelegen in gebiedstype: bedrijventerreinen.

  • 4. Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving

In de laag van de beleving onderscheiden we gebiedstypen. Het plangebied is gelegen in gebiedstype: bakens in de tijd.

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Of - Generieke beleidskeuzes
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Salland Diep. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat onttrekkingen alleen worden toegestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is.

De aanduiding heeft geen gevolgen voor de onderhavige ontwikkeling.

Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' blijkt dat met name het artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing is. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling tevens getoetst aan artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

In het voorliggende geval wordt geen extra ruimtebeslag gelegd door bouwen en verharden op de groene omgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling vindt namelijk in zijn geheel plaats binnen/boven de bestaande bebouwing en binnen de grenzen van het bouwvlak. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5, lid 1: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling is mogelijk doordat het garagebedrijf met benzineverkooppunt is verplaatst naar een andere locatie. Hierbij wordt het perceel omgevormd naar een woningbouwlocatie. De ontwikkeling voorziet in een verbetering van de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde voor de omgeving. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt aanzienlijk verbeterd. De aansluiting van het voornemen bij de geldende gebiedskenmerken komt in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Waar - Ontwikkelingsperspectieven
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving gaat het - kort door de bocht - om het optimaal in verbinding laten zijn van de stedelijke netwerken met elkaar (connectiviteit) en ervoor zorgen dat de stedelijke netwerken elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit). Het gaat daarnaast om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties. Het plangebied is op de Ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0008.jpg"

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2017
De raad heeft op 4 december 2017 de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, namelijk 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld.

Het doel / de speerpunten uit deze visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Volgens de visie gaat de gemeente strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij onder meer de uitgangspunten dat vergevorderde woningbouwplannen op een goede manier worden afgerond en dat voorkeur wordt gegeven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap.

De gewenste ontwikkeling voldoet ook aan het toekomstige beleid van de structuurvisie.

Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020
Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen eenieder en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen. De visie luidt: 'Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen'. Dit vertaalt zich in onder meer de volgende uitgangspunten:

De gemeente streeft naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.

De gemeente heeft een rijke differentiatie aan woonmilieus en wat aansluit bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.

De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.

De geplande ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de Woonvisie Olst-Wijhe 2016 - 2020. Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

3.4 Conclusie

Het voornemen voldoet aan het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

4.1 Stedenbouwkundige inpassing

De situering van de acht twee-onder-een-kapwoningen is zodanig dat rekening is gehouden met de woonomgeving alsook met de milieuaspecten van het bedrijventerrein. De woningen zijn zo gepositioneerd dat zij geen hinder ondervinden van de bedrijven en omgekeerd dat de bedrijven niet beperkt worden in hun mogelijkheden. De rooilijn van de voorgevels van de woningen passen goed in het straatbeeld van de Enkweg.

4.2 Archeologie

Inleiding
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Onderzoek
De gemeente Olst-Wijhe heeft haar archeologiebeleid op 4 oktober 2010 vastgesteld, met een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaart geeft een beter beeld van de aanwezige en te verwachten archeologische waarden dan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale cultuurhistorische kaart. Er zijn drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. In samenhang met de gemeentelijke kaart is beleid ontwikkeld over de manier waarop de gemeente Olst-Wijhe met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening omgaat. Dit heeft geresulteerd in een paraplubestemmingsplan archeologie, welke op 28 april 2014 is vastgesteld.

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat in de bebouwde kom een vergunningplicht (inclusief het uitvoeren van een archeologisch onderzoek) noodzakelijk is, wanneer sprake is van verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en het plangebied (omvang van het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden) groter is dan 250 m2.

Het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" in het bestemmingsplan "parapluplan archeologie". De voor "Waarde- Archeologie - 1" aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting. Voor deze bestemming gelden een aantal van toepassing zijnde regels.

Zo mogen op gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. Dit is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • een bouwwerk binnen de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

Conclusie
Aangezien de nieuwbouw plaats vindt op een terrein waar reeds sprake was van bebouwing, kan er van uit worden gegaan dat de bodem reeds is verstoord. Daarom ligt het niet in de verwachting dat zich waardevolle archeologische resten in de bodem bevinden.

Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.3 Parkeernormen

Eind 2014 is de Woningwet gewijzigd waarbij is bepaald dat een groot deel van de bouwverordening uiterlijk op 1 juli 2018 van rechtswege komt te vervallen. Het gaat dan onder andere om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de parkeernormbepaling. Vóór 1 juli 2018 moeten alle bestemmingsplannen op dit onderdeel zijn aangepast. Er kan dan niet meer verwezen worden naar stedenbouwkundige bepalingen. Dit geldt met name voor de parkeernormen. Voor alle bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe dient hiervoor een bepaling worden opgenomen. Vanaf begin 2015 gebeurt dit al bij alle nieuwe bestemmingsplannen maar omdat vóór 1 juli 2018 niet alle bestemmingsplannen zijn herzien moet dus in elk bestemmingsplan de verwijzing naar de Bouwverordening worden verwijderd en is via deze parapluregeling een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Om de parkeernormen ook van toepassing te laten zijn op dit bestemmingsplan zijn de bepalingen uit het Parapluplan Parkeren overgenomen. Hierdoor kunnen nieuwe aanvragen worden getoetst aan de vigerende parkeernormen van de gemeente Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Onderzoek
Het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden (onder de gevalsgrens van 2000 woningen, categorie D 11.2) die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r.. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.

Conclusie
Voor het planvoornemen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

5.2 Bodem

Algemeen
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het plan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een plan.

Onderzoek
In november 2017 heeft Kosterman Milieutechniek BV een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Enkweg 5, te Wijhe. Hier bevindt zich een buitengebruik gesteld TinQ tankstation met bedrijfsgebouw.

Aanleiding hiervoor was dat in verband met de voorgenomen verwijdering van het tankstation de milieukundige eindsituatie van de inrichting dient te worden vastgesteld. Het doel van het bodemonderzoek is vast te stellen of de bedrijfsactiviteiten tijdens de exploitatie hebben geleid tot gehaltes aan verontreinigende stoffen in de grond dan wel freatische grondwater.

Conclusies uit het onderzoek zijn:

  • Ter plaatse van de tankinstallatie werd in grond en grondwater geen verontreiniging waargenomen.
  • Ter plaatse van de vloeistofdichte vloer werd in grond en grondwater geen verontreiniging waargenomen.
  • Ter plaatse van de Olie-waterscheider (obas) werd in grond en grondwater geen verontreiniging waargenomen.

Conclusies:
De beëindigde bedrijfsactiviteiten hebben tijdens de exploitatie, niet geleid tot gehaltes aan verontreinigende stoffen in de grond dan wel freatische grondwater.

In maart 2018 heeft Klink-Nijland GWW Raalte B.V. een grond en grondwatersanering uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. In 2017 is een saneringsplan opgesteld voor het verwijderen van de aanwezige grond en grondverontreinigingen. De provincie heeft ingestemd met het saneringsplan. Vanaf medio oktober zijn de bovengrondse delen gesloopt en is vervolgens de sanering gestart.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het toekomstige woongebied geen verontreinigingen aanwezig zijn die een belemmering zijn voor de woonlocatie, de bodem schoon en geschikt voor het beoogd gebruik.

De evaluatierapportage sanering is als bijlage 1 toegevoegd aan dit plan.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

5.3 Geluid

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een plan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Onderzoek
In februari 2017 is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd voor de realisatie van de woningen. Conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige (spoor)wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Omloop en het doorgaande spoor Deventer-Zwolle. De geluidbelastingen zijn getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/h-wegen (i.c. de Enkweg) in de directe nabijheid van het plan meegenomen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de Omloop de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. De Wet geluidhinder legt verder geen belemmeringen op ten aanzien van de Omloop voor de realisatie van de woningen.

Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de zoneplichtige spoorlijn Deventer-Zwolle de voorkeursgrenswaarde (55 dB) wordt overschreden met maximaal 3 dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt gerespecteerd. Maatregelen om de geluidbelastingen terug te brengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke dan wel financiële aard. Bij de gemeente Olst-Wijhe wordt een hogere waarde voor de woningen aangevraagd.

Cumulatie Wet geluidhinder
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai is cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Goede ruimtelijke ordening
Na het verlenen van een hogere waarde voor de woningen vormt het aspect geluid vanwege omliggende (spoor)wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie
Het aspect weg- en railverkeerslawaai is geen belemmering voor dit plan. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 2 Weg- en railverkeer lawaai toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Onderzoek
In voorgaande paragraaf is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden (slechts 8 woningen), draagt het voorliggend project 'in niet betekende mate' aan de luchtverontreiniging.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoek
In januari 2018 is door Windmill Milieu en Management een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van een plan aan de Enkweg 56 te Wijhe. Hieruit is het volgende gebleken:

Transport over water, weg en spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour, invloedsgebied of plasbrandaandachtsgebied van een waterweg, weg of spoorweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water, de weg en het spoor vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.

Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich deels binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. Uit een uitgevoerde berekening blijkt dat in de huidige situatie geen sprake is van een groepsrisico. Naar verwachting zal ook in de toekomstige situatie geen sprake zijn van een groepsrisico. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen dan ook geen aandachtspunt voor het plangebied.

Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour van een risicovolle inrichting in de omgeving. Wel bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Wengelerafweg 8. De invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico moet derhalve inzichtelijk worden gemaakt.

Bepaling hoogte groepsrisico LPG

In februari 2018 is door Windmill de hoogte van het groepsrisico bepaald.

Met behulp van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is de aanwezigheid van (voor het groepsrisico relevante) inrichting en de ligging van de bijbehorende risicocontouren vastgesteld. In de nabijheid van de planlocatie is een LPG-tankstation aan de Wengelerafweg 8a gelegen. De ligging van de risicocontouren (PR 10-6 ) ten opzichte van de planlocatie zijn in navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0009.png"

De plaatsgebonden 10-6 -risicocontouren zijn in voorgaande afbeelding zwart gestreept weergegeven.

In de Revi is bepaald dat de grens van het invloedsgebied bij een LPG-tankstation op 150 meter afstand rondom het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir is gelegen. Deze afstand komt bij het LPG-vulpunt ongeveer overeen met de 100% letaliteitcontour. Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden 10-6 -risicocontouren. Het plaatsgebonden risico (wettelijke norm) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Wel is de planlocatie gelegen binnen de invloedsgebieden van het LPG-tankstation. Hierom dient de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van het LPGtankstation te worden bepaald.

Er zijn geen andere inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied gelegen waarvan het invloedsgebied tot de planlocatie reikt.

In de Revi is bepaald dat de grens van het invloedsgebied bij een LPG-tankstation op 150 meter afstand rondom het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir is gelegen. De ligging van het invloedsgebied is weergegeven in navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0010.png"

De planlocatie ligt volledig binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation. Het resterende deel van de omgeving (liggende binnen het invloedsgebied van het LPGtankstation) bestaat uit gebouwen met een industriële functie, kantoren, winkels, bijeenkomstfuncties en woningen.

Het initiatief betreft het realiseren van 8 grondgebonden woningen. Gelet op deze nieuwe ontwikkeling zijn er twee scenario's doorgerekend; de huidige situatie en de toekomstige situatie.

Huidige situatie
In de huidige situatie is op de huidige locatie een bedrijfsgebouw met bedrijfswoning gevestigd. Conform de gegevens van de BAG populatieservice zijn in het bedrijfsgebouw, gedurende de dagperiode 9,3 personen aanwezig en in de bedrijfswoning 1,2 personen gedurende de dag en 2,4 personen gedurende de nacht.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden 8 grondgebonden woningen gerealiseerd. Voor de woningen is gerekend met het kengetal 2,4 personen/woning in de nachtperiode en een aanwezigheid van 50% gedurende de dag. In totaliteit betekent dit een aanwezigheid van 9,6 personen in de dagperiode en 19,2 personen in de nacht.

Voor beide situaties is de hoogte van het groepsrisico bepaald Uit het onderzoek blijkt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het plan geen verhoging van het groepsrisico tot gevolg heeft.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de plannen, De uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlage 3 Quickscan externe veiligheid en bijlage 4 Notitie bepaling hoogte groepsrisico LPG toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

5.6 Trillingshinder

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de spoorlijn Zwolle – Deventer, op ca 65 meter uit het spoor. Tussen het plangebied en het spoor zijn woningen gelegen (eveneens aan de Enkweg).

Er is geen landelijke wetgeving ten aanzien van trillingshinder. Wel heeft Prorail, als beheerder van het spoorwegennet, een Beleidsregel trillinghinder spoor (2014) opgesteld, deze is van toepassing als sprake is van een Tracébesluit; dit geldt in dit geval niet. Ook Stichting Bouw Research (hierna SBR) heeft een publicatie uitgeven: “Trillingen: meet- en beoordelingsrichtlijnen – Deel B hinder voor personen in gebouwen (juli 2006)”.  

Als deze richtlijn van SBR wordt aangehouden, worden eisen aan de maximaal toegestane trillingen gesteld. Dit maximum is afhankelijk van de functie van het gebouw, de trillingsbron, de situatie (bestaand of nieuw) en het tijdstip. Voor nieuw te bouwen woningen gelden de streefwaarden uit tabel 2 in paragraaf 10.5.2. Voor de bestaande woning, Enkweg 54a, gelden de waarden uit tabel 3 uit paragraaf 10.5.3.  

Trillingen vanwege verkeer op het spoor wordt met name veroorzaakt door goederentreinen. Op het spoor Zwolle – Deventer rijden relatief weinig goederentreinen en hoofdzakelijk reizigerstreinen. De afstand van het spoor tot de woningen bedraagt ca 65 m. Vanwege de demping in de bodem, dempen trillingen snel uit (exponentieel). Tussen het plangebied en het spoor zijn andere woningen gelegen, waarvan bij de gemeente geen klachten bekend zijn over trillingshinder van het treinverkeer. 

Conclusie
Om de bovenstaande redenen is een indicatief trillingsonderzoek niet nodig. Het is aannemelijk dat voldaan kan worden aan de streefwaarden uit tabel 2 en 3 van SBR- deel B en daarmee aan de verwachting dat trillingshinder niet zal optreden. Het voorschrijven van eventueel trillingsbeperkende maatregelen is hierom niet nodig.

Het is wel aan te bevelen dat bij het opstellen van een bouwkundig ontwerp aandacht aan het aspect trillingen wordt geschonken. Ondanks dat trillingshinder niet te verwachten is, is trillingsoverlast ervaring een persoonlijke ervaring, welke mede wordt bepaald door de fysische eigenschappen van de woning (bijv. het eventueel resoneren van constructieonderdelen). Hierbij kan gedacht worden aan het verhogen van de massa van de vloeren.

5.7 Milieu(hinder)

Algemeen

Milieuzonering
De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is een handreiking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij het mogelijk maken van milieugevoelige functies (zoals woningen) kan op basis van die handreiking op hoofdlijnen bepaald worden welke afstand in acht moet worden genomen tot milieubelastende functies (zoals bedrijven). Het gaat om richtafstanden waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Wanneer aan de afstandsnormen wordt voldaan, is in beginsel sprake van een goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).

Ter voorbereiding op de transformatie is de zonering gehanteerd uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Uitgangspunt hierbij is dat de in het plangebied toegestane gevoelige functies niet tot gevolg mogen hebben dat bestaande milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied onevenredig worden belemmerd.

Om dat te bepalen is beschouwd in hoeverre milieuhinder kan optreden bij milieugevoelige functies binnen het plangebied, vanwege toegestane bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen.

Onder milieugevoelige functies worden woningen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, kinderopvang e.d. begrepen.

In de VNG-publicatie zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan. In de publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In onderhavige transformatie worden de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied aangehouden.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0011.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Onderzoek
In de planregels van de vigerende bestemmingsplannen zijn bedrijven toegestaan uit een bepaalde milieucategorie. Volgens de planregels varieert de toegestane milieucategorie van 2 tot en met 4.1. Overeenkomstig de systematiek van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering varieert de richtafstand tussen 10 meter en 100 meter, afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een gemengd gebied.

Uit onderzoek blijkt dat de richtafstanden van de VNG-publicatie deels overlappend zijn met de percelen. In de verdere uitwerking van het plangebied zal in voldoende mate rekening gehouden moeten worden met de overlapping, door slimme keuzes te maken over de ligging, oriëntatie en aard van de te bestemmen functies.

Uit de navolgende verkaveling blijkt dat hier voldoende rekening mee is gehouden. Binnen de bestemmingsplannen zijn twee categorieën te onderscheiden die overlappen met het plangebied. Het betreffen een 3.1 categorie (waarbij 30 m aangehouden moet worden) en een categorie 2 (waarbij 10 m binnen Gemengd Gebied voldoende is). Onderstaande figuur geeft de ligging weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0012.png"

Binnen het ontwerp is rekening gehouden met de ontwikkelmogelijkheden binnen de categorieën. Naast de standaardafstand is een extra 4 meter opgenomen voor vergunningsvrij bouwen. De gevels van de woningen zijn op voldoende afstand gepositioneerd. De gevels hebben een afstand van circa 16 m tot de categorie 2 zonering. Voor de categorie 3.1 is ruim 34 m tot de gevels aangehouden. Op deze manier hebben de ontwikkeling van de woningen en toekomstige plannen van de bedrijven geen invloed op elkaar.

Naast een bestemming voor nieuwbouw wordt ook de bedrijfsbestemming aan de Enkweg 54a gewijzigd. De vergunning van het bedrijf aan de Ambachtsweg 2 is hierop van invloed. Doordat de bestemming wijzigt, neemt de maximale toegestane geluidbelasting op deze woning af en mag nu nog 50dB(A) zijn. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd. Onderstaande figuur laat zien dat de woning inzake geluidbelasting aan de normen voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2018004020-0301_0013.png"

Conclusie
De realisatie van de woningen en de omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning vormen vanuit het aspect 'milieuzonering' geen belemmering. De aanwezige bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan dit plan.

5.8 Natuur en ecologie

Inleiding
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.

De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.

Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.

In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van plannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.

Onderzoek
In juli 2017 heeft Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd om het plan te toetsen aan de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Gebiedsbescherming
De voorgenomen plannen hebben naar verwachting geen significant negatief effect op Natura 2000-gebied Boetelerveld en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) tot gevolg.

Soortbescherming

  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in het plangebied. Van schade aan (onmisbare) vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen is ook geen sprake.
  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van nationaal beschermde zoogdieren zonder provinciale vrijstelling aanwezig in het plangebied. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemene, nationaal beschermde zoogdiersoorten met provinciale vrijstelling aanwezig.
  • Er zijn geen geschikte nestlocaties aanwezig van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Tevens worden algemene broedvogels niet broedend verwacht in het plangebied.
  • In het plangebied zijn algemene nationaal beschermde amfibieën met provinciale vrijstelling overwinterend te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen beschermde planten, vissen, reptielen of ongewervelden aangetroffen of te verwachten.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering.

Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren en verblijfplaatsen van algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën verdwijnen. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie automatisch een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt te allen tijde rekening gehouden met de Wet natuurbescherming.

Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd aan deze toelichting.

5.9 Klimaat en energie

Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.

De nieuw te bouwen woning wordt conform de EPC-norm gerealiseerd.

5.10 Conclusie

Zoals bij voorgaande paragrafen blijkt zijn er geen milieuaspecten die een belemmering zijn om de woningen te realiseren.

Hoofdstuk 6 Waterhuishouding

6.1 Watertoets

Algemeen
In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

Onderzoek
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. In januari 2018 is door EDOK-RO de watertoets uitgevoerd.

Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen.

Conclusie
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 7 Watertoets en bijlage 8 Samenvatting watertoets aan dit plan toegevoegd.

6.2 Overstromingsrisico's

Het hele plangebied is aangewezen als 'overstromingsgebied'. Dit betekent dat in de planvorming rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van overstroming. Een overstroming kan plaatsvinden door de doorbraak van de IJsseldijk. De kans op overstromingen is klein; 1: 1.250 per jaar. De overstromingsdiepte is daarbij 0,80 - 2,00 meter. Vanwege het overstromingsrisico moet in een vroeg stadium van de planvorming worden nagedacht over maatregelen. Deze maatregelen beperken de eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming. Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn:

  • aanvullend ophogen van het plangebied (voorzover mogelijk);
  • voldoende hoog aanbrengen van het vloerpeil, eventueel met verhoogde drempels;
  • zodanig inrichten gebouw zodat schade bij overstromingen wordt beperkt.

Dergelijke maatregelen komen bij de uitvoer van het plan aan bod en hebben als dusdanig geen invloed op dit bestemmingsplan.

6.3 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 7 Kabels en leidingen

7.1 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Wel bevindt zich aan de noordzijde een gasleiding. Hiervoor geldt dat aan weerszijden van deze leiding een bebouwingsvrije zone geldt van 4 meter. Binnen deze zone vindt in dit plan geen bebouwing plaats. Kabels en leidingen zijn geen belemmering voor dit plan.

7.2 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een plan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er wordt een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer afgesloten.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een plan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn wordt openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen.

Overleg
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, met de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

De naaste buren en de omgeving zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen.

Zienswijzen
Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 12 april 2018 tot en met 30 mei 2018. Deze termijn is een week langer dan wettelijk verplicht omdat er een rectificatie heeft plaatsgevonden van de terinzagelegging. De eerste week lag de procedure hogere grenswaarde met betrekking tot spoorweglawaai niet ter inzage. Bij wet is bepaald dat de twee procedures gelijktijdig ter inzage moeten liggen. Binnen de termijn zijn er vier zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording zienswijzen worden de zienswijzen beantwoord. Naar aanleiding van de zienswijzen wordt het ontwerp bestemmingsplan op twee aspecten aangevuld. Dit betreft de aspecten parkeren en trillingshinder.

Het plan is ter toetsing voorgelegd aan de provincie en ook aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De provincie kan instemmen met het plan. Het waterschap heeft geen reactie gegeven op het plan.

Vaststelling
Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 16 juli 2018. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.

8.3 Conclusie

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid vormen geen belemmering voor de realisatie van de acht woningen.

Hoofdstuk 9 Juridische aspecten

9.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

9.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Enkweg 56 Wijhe' gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige juridische situatie weergegeven. Voor dit gebied vervangt het plan de bestemming van de gronden in het vigerende bestemmingsplan. De beoogde woningbouw ontwikkeling krijgt de bestemming 'Wonen'. Op de verbeelding zijn bouwvlakken gepositioneerd waarbinnen gebouwd mag worden. Voor de maatvoering van het bouwvlak voor de beoogde nieuwe woningen wordt aangesloten bij de maatvoeringen van de woningen in de directe omgeving. De maximum goot- en bouwhoogte en het maximum aantal woningen wordt op de verbeelding weergegeven. Daarnaast hebben de gronden aan de voorkant (straatkant) van die woningen de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen de bestemming mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.

Hoofdstuk 10 Afweging en eindconclusie

In dit plan worden op de locatie van het voormalige autobedrijf acht twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd en wordt de voormalige bedrijfswoning bestemd als een reguliere woning. Voorgaande hoofdstukken tonen aan dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.