Plan: | Bestemmingsplan Olstergaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1773.BP2019003007-0301 |
Aan de zuidkant van de kern Olst ligt een gebied met een omvang van circa 3,5 hectare dat begrensd wordt door de Jan Schamhartstraat, de Rietgors en de nieuwe ontsluitingsweg van Olst Zuid, de Vink. De gemeente Olst-Wijhe is eigenaar van dit gebied en wil hier de duurzame proeftuinwijk Olstergaard ontwikkelen. In dit gebied worden binnen het vastgestelde stedenbouwkundige kader maximaal 80 woningen gerealiseerd. Ontwerpvrijheid voor en ontwikkelen samen met de toekomstige bewoners, natuurinclusief bouwen en circulair bouwen zijn hierbij de uitgangspunten.
Het gebied is momenteel bestemd als agrarisch gebied zonder bouwmogelijkheden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend en flexibel planologisch kader voor de ontwikkeling van het gebied. Hierin zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de zuidrand van Olst en wordt begrensd door de Jan Schamhartstraat, de Rietgors en de nieuwe ontsluitingsweg van Olst Zuid, de Vink. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (Bron: ArcGIS) |
Het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Olstergaard” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Hieronder is via een kaartuitsnede een beeld gegeven van het geldende planologisch kader.
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Zichtbaar is dat het plangebied op dit moment voornamelijk een agrarische bestemming heeft. Deze bestemming laat het bouwen van woningen en het gebruiken van gronden ten behoeve van het wonen niet toe. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuw planologisch kader waarmee de realisatie van Olstergaard mogelijk wordt gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de beoogde woningbouwontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel, de regio West-Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Het dorp Olst ligt aan de rivier de IJssel. Olst komt voor het eerst in 947 in de geschriften voor als Holsto, een van de drie hoven van de abdij van Essen. De andere twee hoven zijn Archem onder Ommen en Herte onder Dalfsen. Olst groeit nog vóór 1295 uit tot kerkplaats. Na de bedijking van de IJssel in 1308 ontwikkelt het dorp zich als pleisterplaats aan de route van Deventer naar Zwolle.
In 1850 bestaat Olst uit een kern aan de IJsseldijk en een kleine kern rond de kerk landinwaarts aan het spoor. In de loop van de jaren ontstaan uitbreidingen die beide kernen verbinden.
Van de oudste bebouwing langs de dijk zijn weinig zichtbare sporen achtergebleven, met uitzondering van de Bökkers-Mölle. In het dorp tonen Huize ter Spille, Olsterhof en Westenvoorde nog de situatie van weleer. Niet alleen de gebouwen, maar ook de bezittingen, die nu als park worden gebruikt, zijn cultuurhistorisch waardevol.
De Jan Schamhartstraat welke ten oosten van het plangebied ligt wordt al op de oudste kaarten aangegeven. De straat vormt de verbinding uit zuidelijke richting met het oude deel van Olst rond de Willibrordkerk. De straat heeft van oudsher een landelijk karakter waar bebouwing, fruitteelt en bouwland elkaar afwisselen.
Het dorp heeft een industrieel karakter. Tot in de late jaren zeventig was Olst een centrum van landbouw (voornamelijk gemengd bedrijf), tuinbouw (met fruitveiling), vleesverwerkende industrie en steenfabrieken. Tegenwoordig zijn de steenfabrieken gesloten, de land-en tuinbouw en vleesverwerkende industrie is nog volop aanwezig.
Het plangebied met een omvang van circa 3,5 hectare ligt aan de zuidrand van Olst en wordt begrensd door de Jan Schamhartstraat, de Rietgors en de nieuwe ontsluitingsweg van Olst Zuid, de Vink.
De locatie bevindt zich tussen drie verschillende landschapzones. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de landgoederenzone Deventer-Olst. Het landschap is hier vrij gesloten door de aanwezigheid van landgoederen. Ze vormen een belangrijke historische structuur. Ten westen van het plangebied bevindt zich de IJsselzone met bijbehorende landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarde (zoals de uiterwaarden). Ten slotte ligt ten oosten de Sallandse plattelandszone. Dit landschap kenmerkt zich door kleinschaligheid, openheid en diversiteit in functies.
Het gebied zelf is onbebouwd en bestaat uit weide en een groenstructuur van opgaande beplanting. Het plangebied wordt al eeuwenlang voor agrarische doeleinden gebruikt. De afgelopen twee eeuwen als akkerland en in ieder geval tussen 1864 en 1970 als boomgaard. Op het terrein waren in het verleden twee paden aanwezig. Deze zijn tegenwoordig nagenoeg onzichtbaar.
Via de Vink en Kneu is het gebied ontsloten op de N337 ten westen van het plangebied. Ten oosten ligt de spoorlijn Zwolle-Deventer. Het gebied ligt tussen twee duurzame woonvormen in. Aan de oostzijde staan de Aardehuizen, ten westen bevindt zich het Vriendenerf. Ten zuiden, aan de overzijde van de Vink begint het buitengebied.
Op onderstaande afbeeldingen wordt via een kaart, luchtfoto en straatbeelden een beeld gegeven van de huidige situatie in het plangebied. het plangebied is indicatief omkaderd.
Afbeelding 2.1: Kaart huidige situatie plangebied (Bron: ArcGIS) |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto drone huidige situatie plangebied (Bron: Gemeente Olst-Wijhe) |
|
Afbeelding 2.3: Straatbeelden huidige situatie plangebied (Bron: Gemeente Olst-Wijhe) |
Voor de ontwikkeling van Olstergaard is in 2019 samen met toekomstige bewoners, SVP Architectuur en stedenbouw, Adviesbureau Haver Droeze, Ecogroen advies en ingenieursbureau en de gemeente Olst-Wijhe een 'Ontwikkelingsplan' gemaakt. Het Ontwikkelingsplan is samen met de grondexploitatie Olstergaard vastgesteld door de gemeenteraad op 2 december 2019. Hieronder wordt nader ingegaan op de totstandkoming en inhoud van het ontwikkelingsplan. Het volledige ontwikkelingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Het ontwikkelingsplan betreft een co-creatie met de bewonersgroep Olstergaard bestaande uit een diverse groep mensen met het gezamenlijke doel om te wonen in de natuurinclusieve en circulaire woonwijk Olstergaard. Woningcorporatie Salland Wonen was eveneens aanwezig en betrokken bij de bijeenkomsten van de bewonersgroep en is reeds een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met de gemeente Olst-Wijhe om 14 woningen in het plangebied te gaan bouwen en verhuren.
Het ontwerp van Olstergaard is gebaseerd op het ontwikkelen van een natuurinclusieve en circulaire woonbuurt met maximaal 80 woningen. Het ruimtelijke concept is het vertrekpunt geweest voor de ontwikkeling en bestaat uit zes bouwstenen:
Het gebied is onderdeel van het grotere geheel van Olst en sluit aan op het omliggende landschap met de IJsselzone, akkers en landgoederen. Olstergaard verbindt de reeds bestaande duurzame initiatieven Vriendenerf en Aardehuizen. Het is een natuurlijke steppingstone naar het landelijke gebied. Om dit te bereiken en behouden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In het ontworpen groene Casco zijn de openbare ruimte en basisvoorzieningen in het plangebied in beeld gebracht. Vervolgens is een stedenbouwkundige ordening gemaakt met ordeningsprincipes per woonveld. Ten slotte is een proefverkaveling opgesteld waarin drie woonsferen met bijbehorende spelregels voor ontwikkeling zijn neergezet. In onderstaande afbeelding is de opbouw van het stedenbouwkundig plan weergegeven.
Afbeelding 3.1: Stedenbouwkundig plan Olstergaard (Bron: gemeente Olst-Wijhe) |
Zoals in voorgaande paragraaf reeds aangegeven zijn er drie verschillende woonsferen binnen het gebied Olstergaard gedefinieerd. Dit zijn:
In onderstaande afbeelding zijn de woonsferen weergegeven.
Afbeelding 3.2: Woonsferen Olstergaard (Bron: gemeente Olst-Wijhe) |
De verschillen in de woonsferen zit in de uitstraling en grootte van de woningen, erfafscheidingen en beplanting en mate van vrijheid in materialisatie, positionering en vorm van de woningen.
Binnen deze woonsferen zijn ambities en doelstellingen opgesteld voor vijf kernwaarden te weten:
Hierbij zijn drie ambitieniveau's neergezet namelijk
Op basis van de ambities en doelstellingen is per woonsfeer aangegeven wat de basisambitie is (SUPER, ULTRA of MAX) en zijn per kernwaarde (Natuurinclusiviteit, Circulairiteit, Ruimtelijke kwaliteit, Klimaatbestendigheid en Duurzaamheid) hele concrete spelregels voor ontwikkeling van het gebied. In onderstaande afbeelding is dit visueel weergegeven met als voorbeeld de woonsfeer 'Natuurlijk cultuurhistorisch'.
Afbeelding 3.3: Spelregels woonsfeer Natuurlijk Cultuurhistorisch (Bron: Gemeente Olst-Wijhe) |
De verschillende woonsferen en bijbehorende spelregels welke ruimtelijk relevant zijn, zijn doorvertaald naar drie verschillende bestemmingen namelijk:
Voor het hele plangebied is ervoor gekozen het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van erf en perceelscheidingen op grond van artikel 2 lid 3 en lid 12 van Bijlage 2 Besluit omgevingsrecht uit te sluiten. De reden hiervoor ligt in het gekozen ruimtelijk concept in Olstergaard, dat in de volgende punten kan worden samengevat:
In hoofdstuk 7 wordt de gehanteerde bestemmingen nader toegelicht.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen beleidsregels (Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe 2015). In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.
In de beleidsregels gaat Olst-Wijhe uit van de volgende uitgangspunten:
Voor verkeersgeneratie heeft Olst-Wijhe geen eigen beleidsregels vastgesteld hiervoor wordt uitgegaan van de kengetallen voor verkeersgeneratie zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstig parkeren, publicatie 381, december 2018' van het CROW.
Voor Olstergaard kunnen gelet op het bovenstaande de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In onderstaande tabel is op basis van de 'Beleidsregels voor parkeren Olst-Wijhe' de parkeernorm per woningtype aangegeven:
Woningtype | Minimumnorm rest bebouwde kom per woning/appartement |
Woning duur (vrijstaand) | 2 parkeerplaatsen |
Woning midden (halfvrijstaand) | 1,8 (afgerond 2) parkeerplaatsen |
Woning goedkoop (rijtje) | 1,6 (afgerond 2) parkeerplaatsen |
Appartement (> 150 m2) | 2 parkeerplaatsen |
Appartement (100-150 m2) | 1,8 (afgerond 2) parkeerplaatsen |
Appartement (< 100 m2) | 1,6 (afgerond 2) parkeerplaatsen |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat op basis van het beleid ongeacht het type woning per woning 2 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. De parkeerbehoefte per woning is in Olstergaard gelet op het duurzame en autoluwe karakter van de wijk echter lager dan in een reguliere woonwijk. In de Olstergaard wordt uitgegaan van 1.4 auto per woning. Hiermee blijft het aantal parkeerplaatsen per woning (naar boven afgerond) 2.
Specifieke parkeeroplossing Olstergaard
Op moment van opstellen van dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de ontwikkeling van maximaal 80 woningen in het gebied. In het ontwikkelingsplan zijn uitgangspunten geformuleerd voor parkeren in het gebied. Deze wijken af van de beleidsregels voor parkeren die Olst-Wijhe normalitter hanteerd. Zoals reeds aangeven wordt Olstergaard autoluwe wijk. Een beperkt aantal woningen (circa 18 van de 75) krijgt een eigen parkeerplaats. De overige bewoners parkeren op de drie parkeerterreinen aan het begin van de wijk en lopen vanaf daar naar de woning. Aan de noordkant wordt langs het landweggetje en tegen de groene rand haaks geparkeerd. Centraal in de wijk is een parkeerveldje met zonnepanelen. En aan de zuidkant is een parkeerveldje rond de bomen gepland. Verder zijn er een aantal kavels waar twee parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de beoogde parkeeroplossing.
Afbeelding 3.4: Parkeeroplossing Ontwikkelingsplan Olstergaard (Bron: Gemeente Olst-Wijhe) |
Uitgaande van de uitgangspunten zoals aangegeven in het Ontwikkelingsplan Olstergaard, vorm het aspect 'parkeren' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Zoals onder parkeren reeds aangegeven is de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie in Olstergaard vanwege het duurzame karakter lager ingeschat. Normaliter worden de richtlijnen van het CROW (kenniscentrum voor onder andere verkeerstechniek) aangehouden. Deze gaan uit van zes verkeerbewegingen per dag voor sociale huurwoningen tot wel 8,6 verkeerbewegingen per dag voor vrijstaande koopwoningen. Omdat de woonwijk een duurzaam karakter krijgt, wordt een lagere norm aangehouden. Dit is te verantwoorden, omdat de parkeerbehoefte 58% lager is dan normaal en bewoners bijvoorbeeld met deelauto's werken. Het volgende uitgangspunt wordt daarom gehanteerd:
Zoals reeds aangegeven wordt op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan uitgegaan van het realiseren van maximaal 80 woningen in het gebied. Op basis hiervan kan een worstcase scenario worden berekend: 80 x 5 auto's per weekdagetmaal is circa 400 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De wegen rondom het plangebied zijn op deze hoeveelheid berekend en kunnen het verkeer op een veilige en vlotte wijze ontsluiten richting de N337 ten westen van Olst. Hieronder wordt nader ingegaan op de ontsluiting van het plangebied.
Ontsluiting
Het plangebied wordt grotendeels autoluw ingericht met smalle slingerende landweggetjes. De noordelijke ontsluiting is open voor autoverkeer en maakt enkele kavels met de auto bereikbaar tot aan het middenpad. Deze wordt afgezet, maar is altijd toegankelijk voor nood- en hulpdiensten. Bij de ontsluitingen aan de oost- en zuidkant kunnen auto's een klein stukje het gebied in om daar vervolgens te parkeren op de aangegeven centrale parkeervelden. De ontsluitingen op de Kneu en Vink zullen op een verkeersveilige manier worden aangelegd.
Verder is het gebied via wandel- en fietspaden vanuit alle zijden toegankelijk.
Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt, vormt het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is voor dit woningbouwproject door John Stohr Advies een ladderonderbouwing gemaakt. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hierna wordt op basis van deze rapportage nader ingegaan op de behoefte aan de woningbouw in Olstergaard en de locatiekeuze.
In de laddertoets wordend de volgende vragen beantwoord:
De behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
De behoefte aan een woningbouwplan wordt bepaald door de confrontatie van de (lange termijn) prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen daarbij ook kwalitatieve aspecten een rol spelen. Daarbij moet worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.
Uit de rapportage in Bijlage 2 blijkt dat het ruimtelijk verzorgingsgebied ruimer ligt dan alleen de gemeente Olst-Wijhe. Er zijn duidelijke verhuisrelaties met omliggende gemeenten. Door de bijzondere aard van het plan (natuurinclusief ontwerp, circulair bouwen en duurzaam bouwen in eigen beheer) zal het plan ook een ruimere aantrekkingskracht hebben. Bij het opstellen van het plan zijn circa 40 potentiële toekomstige bewoners uit Olst, maar ook van elders actief betrokken geweest. Dat heeft al geleid tot 18 individuele inschrijvingen en een collectieve inschrijving (CPO van 8 huishoudens), terwijl het plan nog niet actief in de markt is gebracht. Daarnaast zijn er al een aantal gegadigden voor de 14 te realiseren huurwoningen. Van de ingeschrevenen voor een kavel komt 33% uit Olst, 20% uit Deventer, 20% uit de rest van de regio West-Overijssel, 20% uit de regio Utrecht en een enkeling uit Groningen. De gegadigden voor een huurwoning komen allen van buiten Olst. Naast de concrete inschrijvingen is er ook een behoorlijk aantal gegadigden dat zich heeft aangemeld als belangstellende voor een kavel. Het grote aantal gegadigden van buiten Olst bevestigt het bijzondere karakter van de planontwikkeling en het specifieke woonmilieu dat daarmee ontstaat. Olstergaard biedt daarmee een specifieke, onderscheidende toevoeging aan het kwalitatieve woonmilieu in de regio en zal een positief effect hebben op de huishoudensontwikkeling in Olst.
Regionale woningbouwprogrammering
In het RWP West-Overijssel 2019 zijn de regionale woningbouwafspraken vastgelegd. Doel van het RWP is voldoende woningen te bouwen om de groei van het aantal huishoudens in West-Overijssel op te vangen. Daarnaast ligt er een grote kwalitatieve opgave: het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus, adaptief en levensloopgeschikt, het opheffen van de kwalitatieve mismatches in de bestaande voorraad et cetera.
In het RWP is ook afgesproken dat voor gemeenten als Olst-Wijhe een afstemmingsplicht geldt voor plannen buiten het bestaand stedelijk gebied vanaf 25 woningen, in lijn met de Ladder. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra de meerderheid van de gemeenten in de subregio en planrelevante gemeenten hebben ingestemd. Olst-Wijhe maakt samen met Deventer en Raalte deel uit van de subregio Salland. Dit zijn ook de twee gemeenten waarmee Olst-Wijhe de sterkste verhuisrelatie heeft. Als planrelevante gemeenten kunnen Zwolle, Epe, Heerde en Voorst worden aangemerkt. In de Laddertoets is actuele informatie opgenomen over de plancapaciteit per 1-1-2020. De woningaantallen in het RWP zijn gebaseerd op de prognose van 2017. Inmiddels laten actuele ontwikkelingen zien dat de groei van de bevolking nationaal en regionaal sterker is dan de afgelopen periode werd ingeschat. In het RWP 2017 was afgesproken voor de toepassing van de Primos prognose uit te gaan van een gewogen gemiddelde van de Primos prognose van de laatste 5 jaren. Bij het RWP 2019 is het gewogen gemiddelde niet gebruikt. Toepassing van die methodiek leidt tot nagenoeg dezelfde aantallen.
De prognoses van Primos laten in 2018 en 2019 een daling zien. De recente landelijk prognoses van CBS wijzen echter in de richting van een eerder niet voorziene extra (landelijke) behoefte, vooral als gevolg van buitenlandse migratie. Door de aard van de economie en het aanbod aan hoogwaardige opleidingen in de regio zal de extra woningvraag vanuit arbeidsmigranten ook in West-Overijssel aan de orde zijn. Daarnaast zal de regio ook voor de wisselende behoefte vanuit statushouders woonruimte moet blijven bieden. Daarnaast ziet de regio een toename van de druk op de woningmarkt van West-Overijsel als gevolg van de woningmarktproblematiek in de Randstad. De sterke daling die de Primos prognoses van 2018 en 2019 voorzagen zijn derhalve minder reëel en stroken ook niet met de actuele vraag, zoals ook blijkt uit de groei van het aantal gerealiseerde woningen en de vraag naar bouwkavels. Ook in de bestaande woningvoorraad is er veel vraag, terwijl het aanbod beperkt is.
Op basis van de actuele trends in huishoudenontwikkeling mag verwacht worden dat de feitelijke ontwikkeling structureel hoger zal komen te liggen dan door Primos berekend is.
Actuele woningbouwprognose Olst-Wijhe
Gezien de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt en de behoefte van de gemeente Olst-Wijhe om daarover op korte termijn meer inzicht in te hebben heeft de gemeente aan onderzoeksbureau Tellers & Benoemers gevraagd een actuele prognose op te stellen voor de periode 2020-2030. (Prognose
Huishoudenontwikkeling Olst-Wijhe tot 2030. Tellers&Benoemers, 2019).
Waar Primos, in verband met de landelijke toepassing, uitgaat van landelijke trends ten aanzien van de huishoudensontwikkeling, hanteert Tellers&Benoemers hiervoor gemeente specifieke trends. In deze prognose zijn drie scenario’s gehanteerd, een realistisch, een pessimistisch en een optimistisch scenario. Daarmee geeft deze prognose een actueel beeld van de bandbreedte waarbinnen de huishoudensgroei van Olst-Wijhe de komende jaren naar verwachting zal plaatsvinden. De prognose laat in de eerste jaren een sterke toename van het aantal huishoudens zien met na 2025 een geleidelijk afnemende groei. Een mogelijke daling van het aantal huishoudens is volgens deze prognose de eerste 15 jaren niet in beeld. De drie scenario;s laten de komende 10 jaar de volgende toename zien:
Afbeelding 4.1: Prognose Huishoudensontwikkeling Olst-Wijhe tot 2030 (Bron: Tellers & Benoemers, 2019) |
Voor de ladderonderbouwing van Olstergaard is, in aanvulling op de gegevens uit het RWP, uitgegaan van het realistisch scenario van Tellers & Benoemers.
Toespitsing van de woningbehoefte op de kern Olst
De gehanteerde prognoses zijn allen gericht op de gehele gemeente. Op 1 januari 2018 had de gemeente 7.446 huishoudens, waarvan 2.320 (31%) in Olst en 2.590 (35%) in Wijhe. De overige huishoudens (34%) wonen in de kleine kernen Boskamp, Den Nul, Wesepe, Welsum en Boerhaar en de buurtschappen Eikelhof, Elshof en Herxen en het buitengebied (samen 2.536 huishoudens). Voor de woningbehoefte vanuit de kleine kernen en buurschappen wordt uitgegaan van de aanname dat 30% van de behoefte in de kleine kernen en 70% van de behoefte in het buitengebied in de beide hoofdkernen (Wijhe en Olst) zijn weg zal vinden. Daarmee wordt het aandeel van Olst in de eigen lokale woningbehoefte geraamd op ca. 38% en voor Wijhe op ca. 42%. De overige behoefte (ca. 20%) zal in de kleine verspreide locaties buiten de hoofdkernen zijn weg vinden. De leeftijdsopbouw van de inwoners van Olst en van Wijhe verschillen niet in zodanige mate dat dit aanleiding geeft om de raming van het aandeel Olst bij te stellen. Daarmee kan de specifieke woningbehoefte voor Olst worden geraamd.
Afbeelding 4.2: Toedeling prognose Tellers & Benoemers naar Olst (Bron: Tellers & Benoemers, 2019) |
Aandacht voor specifieke doelgroepen (kwalitatief)
In afbeelding 4.3 is zowel de leeftijdsopbouw van de gemeente Olst-Wijhe als de huishoudenssamenstelling te zien. Uit de grafiek valt op te maken dat het aantal geboorten afneemt en dat de piek ligt bij inwoners in de leeftijdscategorie 55 tot 60 jaar.
Afbeelding 4.3: Leeftijdsopbouw Olst-Wijhe (Bron: Joh Stohr Advies) |
Daarnaast heeft Olst-Wijhe in de leeftijdsopbouw een duidelijke dip in de leeftijdscategorieën 25 – 45 jaar. Deze dip heeft ook zijn weerslag op het aantal jonge kinderen dat sterk terugloopt en leidt op termijn tot een duidelijke vergrijzing van de bevolking.
Voor een meer evenwichtige en stabiele leeftijdsopbouw is het van belang dat de gemeente gezinnen met kinderen weet te behouden en aan te trekken en ze dus in staat stelt in de gemeente een woning te kunnen vinden. Daarnaast is het ook noodzakelijk betaalbare, maar vooral beschikbare woonmogelijkheden voor starters te bieden. De vergrijzing vraagt ook aandacht voor specifieke woonmogelijkheden voor ouderen.
(On)mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied
Bij de toets aan de Ladder wordt als bestaand stedelijk gebied aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
Omdat de woningbouwontwikkeling Olstergaard buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.
Capaciteit in bestaand stedelijk gebied
In Afbeelding 4.4 is de bestaande harde en zachte plancapaciteit en de potentiële plancapaciteit exclusief Olstergaard per 1-1-2020 weergegeven. De plancapaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied van Olst-Wijhe (Herstructurering en transformatie (hard, zacht en potentieel) bedraagt 161 woningen, waarvan 76 in de kern Olst. De plancapaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied in de kern Olst is vrijwel volledig zachte of potentiële capaciteit, waaronder herstructurering van een bedrijfslocatie (Aberson). Een deel van de Abersonlocatie (65 woningen) is buiten bestaand stedelijk gebied. Het is op dit moment echter nog niet mogelijk exact aan te geven wat binnen en wat buiten bestaand stedelijk gebied zal zijn. Voor deze laddertoets is de gehele locatie vooralsnog als binnenstedelijk aangemerkt. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn een beperkt aantal maatschappelijke gebouwen, zoals scholen die in de toekomst mogelijk vrijkomen, maar daar bestaan nog geen concrete termijnen en plannen voor. De verwachting is dat de eerste school pas op zijn vroegst over enkele jaren (2023 –2024) in aanmerking komt voor herontwikkeling of transformatie. De mogelijke toekomstige herstructureringslocaties (buiten de bedrijfslocatie Aberson) zullen naar verwachting vooral worden ingezet om de doelgroepen jongeren en ouderen woonmogelijkheden binnen de kern Olst te bieden.
Afbeelding 4.4: Bestaande plancapaciteiten per 1-1-2020 (Bron: Joh Stohr Advies) |
Samenvattend kan worden gesteld dat binnen bestaand stedelijk gebied in Olst, ook op termijn, onvoldoende ruimte is om te voorzien in de ruimtebehoefte voor woningen voor de doelgroep waar het plan Olstergaard zich op richt (gezinnen met kinderen) of voor mensen met een meer specifieke woonwens (natuurinclusief, circulair).
Totale plancapaciteit in Olst
Afbeelding 4.4 laat zien dat op 1 januari 2020 de totale plancapaciteit (hard en zacht, binnenstedelijk en uitleg) in Olst, exclusief Olstergaard, 112 woningen bedraagt. Voor de hele gemeente Olst-Wijhe bedraagt de totale plancapaciteit (zonder vervanging door sloop) 339 woningen.
In afbeelding 4.5 is dit afgezet tegen de woningbehoefte voor de periode 2020-2029. Uit deze tabel blijkt duidelijk dat er binnen de doelstellingen van de Ladder duurzame verstedelijking: “realiseren van een nieuw uitleggebied is mogelijk indien daarin binnenstedelijk niet kan worden voorzien”, binnen de kern Olst én binnen de totale gemeente Olst-Wijhe voldoende “ruimte” is voor de ontwikkeling van een woningbouwplan met een capaciteit van ca. 80 woningen.
Afbeelding 4.5: Toetsing prognose 2020-2029 aan restcapaciteit (Bron: Joh Stohr Advies) |
Ter referentie is de restcapaciteit ook gerelateerd aan de afspraken in het RWP 2019. De realisatie van Olstergaard blijft ook binnen het daarin opgenomen maximum.
Afbeelding 4.6: Toetsing afspraken RWP 2019 aan restcapaciteit (Bron: Joh Stohr Advies) |
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt de provincie Overijssel de mogelijkheid om in het buitengebied nieuwe woningen te realiseren om daarmee andere kwaliteitsdoelen in het landelijk gebied mogelijk te maken. Ook in Olst-Wijhe zullen naar verwachting in de periode 2020–2030 in KGO plannen een aantal woningen gerealiseerd gaan worden. Deze realisatie wordt niet planmatig aangestuurd door de gemeente, maar dit is volledig afhankelijk van particulier initiatief. Het aantal KGO-woningen dat in de komende 10 jaar gerealiseerd gaat worden is daarom moeilijk te voorspellen. Maar de KGO woningen zullen in omvang nooit zo groot zijn dat dit zou leiden tot heroverweging van Olstergaard.
Conclusie Laddertoets Olstergaard
De gemeenten in West-Overijssel hebben in het RWP met elkaar afgesproken dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Met de ontwikkeling van ca. 80 woningen in Olstergaard blijft de gemeente binnen deze planningsafspraken. Uiteraard blijft de gemeente daarmee ook ruim binnen de in haar ogen meer realistische uitkomsten van de woningbehoefte prognose die door Tellers & Benoemers is opgesteld.
Het plan Olstergaard, een uitleglocatie voor woningbouw waarbij ca. 80 woningen zullen worden gerealiseerd met een onderscheidend woonmilieu, voldoet aan de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals in West-Overijssel uitgewerkt in “Ruimte voor woonkwaliteit - RWP West-Overijssel 2019 (Regionale Woonprogrammering)”. Voor Het plan heeft tevens afstemming plaatsgevonden met de buurgemeenten Deventer, Raalte en Zwolle en de nabij gelegen gelderse gemeenten Voorst, Heerde en Epe.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.7 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 4.7: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) en artikel 2.14.4 (Overstroombaar gebied) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3
In voorliggend geval worden woningen gerealiseerd op onbebouwde gronden. De gronden liggen echter direct aangrenzend aan bestaande bebouwd gebied. Ten westen, noorden en oosten zijn reeds woningen gebouwd. Daarnaast is de nieuwe ontsluitingsweg van Olst Zuid (de Vink) vanwege de reeds voorziene woningbouw om het plangebied heen gelegd. Hiermee is sprake van nog onbebouwde gronden die reeds onderdeel uitmaken van het bestaand bebouw gebied van de kern Olst.
De locatie van het nieuwe woongebied is qua ligging ten opzichte van de kern als logisch aan te merken. Het betreft een verdere uitbreiding van de nieuwbouw wijk Zonnekamp-Oost en verbindt de duurzame woongebieden Vriendenerf en Aardewoningen met elkaar. Binnen de kern Olst zijn geen herstructurerings- of transformatielocaties aanwezig die voldoende ruimte bieden aan de ontwikkeling van een proeftuinwijk als Olstergaard. Verder is het uitgangspunt deze wijk natuurinclusief en circulair te ontwikkelen. Dit houdt in dat bestaande groenstructuren zoveel mogelijk worden ingepast in de wijk. Inhoudende dat het beoogde woonconcept redelijkerwijs niet binnenstedelijk te realiseren is wordt geconcludeerd dat er in voldoende mate is aangetoond dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5
Het plangebied is momenteel agrarisch in gebruik. Met de realisatie van woningen komt deze functie te vervallen. De nieuwe woningen en bijbehorende voorzieningen zullen echter op een adequate wijze zowel stedenbouwkundig, landschappelijk als natuurinclusief worden ingepast. De bestaande groenstructuren zijn leidend voor de invulling van het plangebied en worden waar mogelijk versterkt. Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar het 'Ontwikkelingsplan Olstergaard' zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.1.5.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2
Zoals blijkt uit paragraaf 4.1.1.3 is er behoefte aan de geplande woningen in Olstergaard. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening.
Artikel 2.14.4: Overstroombaar gebied
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.14.4
Het plangebied volgende omgevingsverordening binnen overstroombaar gebied. Concreet ligt de locatie ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. In paragraaf 5.5. wordt nader ingegaan op het overstromingsrisico binnen het plangebied en wordt geconcludeerd dat bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten het gewenst is dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Zoals blijkt uit het Ontwikkelingsplan wordt bij de natuurinclusieve ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden met mogelijke overstroming(en).
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Als gevolg van de ontwikkeling komt het plangebied feitelijk volledig te liggen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken', aangezien het plangebied deel zal gaan uitmaken van de kern Olst. Daarom wordt er bij de toetsing getoetst aan het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.8 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Afbeelding 4.8: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”
Met de ontwikkeling van de woningen wordt er gebouwd voor de lokale behoefte aan woningen in Olst, maar wordt zoals blijkt uit paragraaf 4.1.1.3 ook ingezet op een specifieke doelgroep die aanwezig is in de regio en daarbuiten. Het initiatief draagt bij aan het realiseren van een aantrekkelijke en innovatieve woonomgeving in Olst en past daarmee in het ontwikkelingsperspectief. Het plan frustreert andere functies in de omgeving niet (zie ook hoofdstuk 5). Ten slotte wordt er bijgedragen aan de energietransitie, doordat de woningen op een duurzame en circulaire wijze zullen worden gebouwd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.
Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'. In afbeelding 4.9 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.9: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Oeverwallen'
De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot ‘rivierduinen’ en langs de Vecht tot duinen.
De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. Vanwege de hoge natuurlijke dynamiek is het winterbed lang het domein van natuurlijke processen gebleven. Door de voedselrijkdom van de gronden en de regelmatige overstromingen, zijn deze gronden al eeuwenlang als wei- en hooiland in gebruik.
De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - wateren natuur projecten samenhangende, ruimte lijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en de aanleg van dijken. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is door cultivering minder goed zichtbaar geworden. Bij het ontwikkelingsplan is rekening gehouden met de kenmerken van de natuurlijke laag. De ontwikkeling is daarom in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
De locatie is op basis van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' eveneens aangeduid met het gebiedstype 'Oeverwallen'. In afbeelding 4.10 is dit weergegeven.
Afbeelding 4.10: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
'Oeverwallen'
Dit landschap kenmerkt zich als een rivierenlandschap met wegdorpen op de oeverwallen, (handels)steden aan de rivier. Dynamisch landschap; samenhang tussen rivier, uiterwaarden, dijken, wielen, oever wallen, komgronden en natuurlijk reliëf/ rivierduinen. Veel functies: water, verdediging, vervoer, handel, schoonheid, natuur. Verdedigingswerken - vestingen, IJssellinie.
Wegdorpen op oeverwallen, verspreide bebouwing op rivierduinen. Verkavelingen zijn gebaseerd op de richting van de rivier en hoogteligging. Open reliëfrijk winterbed met wei- en hooiland, geulen en opgaand ooibos. De dijk als scherpe grens en markant ruimtelijk element met aan de dijk en op de oeverwal concentraties van bebouwing en beplanting. Binnendijks: oeverwallen als kleinschalig (mix) mozaïeklandschap (bebouwing, boomgaarden, akkerbouw, wegen paden); daarnaast open en verkavelde komgronden met weiland, waarin de patronen van de rivier soms nog te af te lezen zijn. Boerderijen zoals karakteristieke IJsselhoeves soms op rivierduintjes.
De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren.
Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Houd de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw).
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
De kenmerken van het Oeverwallenlandschap zijn nauwelijks meer aanwezig, omdat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw en dijken. Zoals blijkt uit het ontwikkelingsplan Olstergaard wordt bij de ontwikkeling van het casco van het plangebied expliciet rekening gehouden met natuur, landschap en de cultuurhistorie in het gebied en de omgeving. De oude paden met landschappelijk waardevolle bomen krijgen weer een functie en het groen verbindt het dorp met het buitengebied. Voor een volledige omschrijving wordt verwezen naar het 'Ontwikkelingsplan Olstergaard' zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap.
3. De “Laag van de beleving”
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 4.11 wordt dit weergegeven.
Afbeelding 4.11: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
"IJssellinie inundatieveld"
Het IJsselline inundatieveld is onderdeel van het thema Bakens in de tijd. Bakens in de tijd zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordings geschiedenis van Overijssel. Geologische monumenten (bv pingo’s), archeologische monumenten en vindplaatsen, schansen, verdedigingslinies, kapelletjes, religieuze monumenten, historische wegen tot landschappelijke ensembles zoals De Kolonie. Bakens zijn niet alleen (water)torens en andere hoge, kenmerkende bouwsels, ook patronen als de (ruil)verkavelingsstructuur vormen een baken in de tijd.
De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebieds identiteit. Het zijn plekken waar ‘tijds- diepte’ tot intense indrukken leidt.
De ambitie is het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Verder is het de ambitie bakens van deze tijd toe te voegen. Behoud van monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden is mogelijk door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar en ontwikkel recreatieve routes langs deze bakens met uitleg over de ontstaansgeschiedenis
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Ten aanzien van het aspect donkerte is het van belang om op te merken dat de volledige kern Olst als zodanig is aangemerkt. In de omgeving van het plangebied is dan ook reeds sprake van verlichting door stedelijke functies. Daarnaast is het gebruik van verlichting inherent bij woongebieden. Wel zal geprobeerd worden onnodige verlichting (lichtvervuiling) te voorkomen onder meer door de toepassing van LED verlichting. LED kenmerkt zich door de gerichte verlichting en weinig verstrooiing van licht naar de omgeving. In het 'Ontwikkelingsplan Olstergaard' zijn per woonsfeer spelregels opgenomen omtrent verlichting. Deze spelregels zijn via de regels van dit plan juridisch geborgd.
Wat betreft het IJssellinieinundatieveld wordt opgemerkt dat het bij voorliggende woningbouwontwikkeling niet mogelijk is deze verdegingslinie te accentueren of zichtbaar te maken.
Geconcludeerd wordt dat de 'Laag van de beleving” zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
In het Regionaal Woonplan West-Overijssel 2019 (RWP) zijn de regionale woningbouwafspraken vastgelegd. Doel van het RWP is voldoende woningen te bouwen om de groei van het aantal huishoudens in West-Overijssel op te vangen. Daarnaast ligt er een grote kwalitatieve opgave: het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus, adaptief en levensloopgeschikt, het opheffen van de kwalitatieve mismatches in de bestaande voorraad et cetera.
In het RWP is ook afgesproken dat voor gemeenten als Olst-Wijhe een afstemmingsplicht geldt voor plannen buiten het bestaand stedelijk gebied vanaf 25 woningen, in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra de meerderheid van de gemeenten in de subregio en planrelevante gemeenten hebben ingestemd. Olst-Wijhe maakt samen met Deventer en Raalte deel uit van de subregio Salland. Dit zijn ook de twee gemeenten waarmee Olst-Wijhe de sterkste verhuisrelatie heeft. Als planrelevante gemeenten kunnen Zwolle, Epe, Heerde en Voorst worden aangemerkt.
In paragraaf 4.1.1.3 is reeds ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het RWP West-Overijssel is meegenomen in de laddertoets. De gemeenten in West-Overijssel hebben in het RWP met elkaar afgesproken dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Met de ontwikkeling van ca. 80 woningen in Olstergaard blijft de gemeente Olst-Wijhe binnen deze planningsafspraken.
Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:
Hiermee speelt de nieuwe visie ook in op ontwikkelingen als vergrijzing, leegstand en veranderende behoeftes van bijvoorbeeld inwoners en ondernemers. Speciale aandacht is in de Structuurvisie Olst-Wijhe uitgegaan naar de verkeerssituatie Olst.
Op de beleidskaart is het plangebied gelegen in het gebiedsdeel 'Sterke dorpen'. Voor dit gebiedsdeel zijn op de thema's 'Leefkwaliteit Dorpen en Buurtschappen', 'Bereikbaarheid en Mobiliteit' en 'Duurzaamheid, Ruimtelijke- en Sociale kwaliteit' doelen gesteld. Hieronder worden de voor deze ontwikkeling van belang zijnde doelen weergegeven.
Leefkwaliteit Dorpen en buurtschappen
Voorzieningen
Wonen
Bereikbaarheid en mobiliteit
Duurzaamheid, Ruimtelijke- en sociale kwaliteit
De ontwikkeling van proeftuinwijk Olstergaard waar samen met de toekomstige bewoners natuurinclusief en circulair wordt ontwikkeld is in lijn met de doelstellingen van de structuurvisie. Daarnaast is in het plan ruimschoots aandacht voor bereikbaarheid en mobiliteit, duurzaamheid, ruimtelijke- en sociale kwaliteit.
Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen eenieder en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen. De visie luidt: 'Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen'. Dit vertaalt zich in onder meer de volgende uitgangspunten:
De woningbouwontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten en draagt bij aan de doelen zoals deze zijn gesteld in de woonvisie. In paragraaf 4.1.1.3 is in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking reeds ingegaan op de woningbehoefte kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020.
Op 25 januari heeft de gemeenteraad van Olst-Wijhe de Duurzaamheidsvisie gemeente Olst-Wijhe vastgesteld. In deze visie legt de gemeente haar ambities op het gebied van klimaat voor de periode 2010-2020 vast. De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
Voor nieuwbouwprojecten zijn de volgende maatregelen gesteld:
Duurzaamheidprogramma 'Samen Duurzaam 2016-2020'
Op basis van de visie is in 2011 het duurzaamheidsprogramma 2011-2015 opgesteld. Dit programma heeft successen geboekt op het gebied van CO2-reductie en duurzame energieopwekking. In 2015 is hierop het vervolgprogramma 'Samen Duurzaam 2016-2020' opgesteld. Dit programma kent een aantal programmalijnen waarbij de programmalijn 'Energie: lokaal energie opwekken en besparen voor voorliggende ontwikkeling relevant is. Het stimuleren en faciliteren van kansrijke ontwikkelingen en energieneutraal bouwen als uitgangspunt stellen bij nieuwbouw maken onderdeel uit van deze programmalijn.
Bij de ontwikkeling van Olstergaard staat duurzaam bouwen centraal. Met het plan wil de gemeente voorzien in de lokale en regionale behoefte van inwoners om zelf een duurzame woning te bouwen op een aantrekkelijke locatie, omringd door natuur en voorzieningen. Daarnaast staat circulair en natuurinclusief bouwen en klimaatadaptie centraal, hiermee worden alle facetten van het duurzaamheidsdomein meegenomen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de duurzaamheidsambities van de gemeente Olst-Wijhe.
Met het landschapsontwikkelingsplan wordt een gedragen visie op het landschap uitgewerkt in zowel wensen als concrete en uitvoerbare projecten. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een kader om ruimtelijke ingrepen in het landschap te toetsen. Het buitengebied van de gemeenten Deventer, Olst -Wijhe en Raalte is een prachtig en gevarieerd gebied dat qua landschap, cultuurhistorie, natuur, rust en ruimte veel te bieden heeft. Gemeenten willen zich met een mooi en verzorgd landschap profileren. De bewoners moeten zich er thuis voelen en trots zijn op hun landschap. Ook de economische waarde van het landschap is van belang voor toerisme, recreatie en onroerend goed. Het landschapsontwikkelingsplan is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. In 2016 is dit plan geëvalueerd en is vastgesteld dat de beschreven waarden en ontwikkelingen nog steeds van toepassing zijn.
Ten aanzien van de overgang van stad naar platteland wordt in het Landschapsontwikkelingsplan per kern een advies geven. Voor Olst en Wijhe is het volgende aangegeven:
De ontwikkelingen van woonwijken en bedrijventerreinen kunnen, indien goed ingepast, een bijdrage leveren aan het ruimtelijk versterken van het ‘mozaïek’ patroon op de oeverwal. Door landschappelijke overgangen vorm te geven met karakteristieke groenelementen als boomgaarden, singels en hagen ontstaan geleidelijke overgangen van stad naar land. Ook bebouwing in het kader van rood voor rood kan een bijdrage leveren aan de landschappelijke invulling van deze overgangen. Een belangrijke opgave op de grens van stad en land is de berging van water van de Zandwetering in de lagere delen van het kommenlandschap.
In het stedenbouwkundig ontwerp van de nieuwe wijk is expliciet rekening gehouden met natuur, landschap en cultuurhistorie. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf Hoofdstuk 3 en Bijlage 1 van deze toelichting.
Op 15 juni 2009 heeft de gemeente Olst-Wijhe haar Verkeersvisie Olst-Wijhe vastgesteld. De gemeente Olst-Wijhe heeft te maken met diverse bouwplannen en verkeerskundige ontwikkelingen. In belangrijke mate draait het om een visieontwikkeling op hoofdlijnen, maar er dienen ook concrete antwoorden te worden gegeven op huidige en toekomstige verkeersproblemen. Deze verkeersvisie heeft de vorm gekregen van een Vervoersprestatie op locatie studie (VPL-studie). Via deze aanpak wordt een bijdrage geleverd aan energiebesparing en het verminderen van de uitstoot van CO2 door het autoverkeer.
Voor de nieuwbouw in Olst-Zuid is inmiddels een nieuwe verkeersstructuur ontwikkeld. Hierbij is om het plangebied reeds een wijkontsluitingsweg (de Vink) aangelegd. Voor de ontsluiting van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting.
Op 5 juli 2016 besloot het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe de mogelijkheid te verkennen voor de ontwikkeling van het gebied 'Proeftuin Olst' ten behoeve van woningbouw. Tijdens de verkenningsfase heeft het college op 27 juni 2018 de uitgangspunten en ambities voor de gebiedsontwikkeling verder geduid: Ontwikkel het gebied op basis van een natuurinclusief ontwerp en creëer ruimte voor particulieren om op een innovatieve manier circulair en energieneutraal te ontwikkelen en bouwen.
De bevindingen uit de verkenningsfase zijn vertaald naar concrete ambities, uitgangspunten en randvoorwaarden en vastgelegd in het ambitiedocument. De werktitel voor het project is tevens gewijzigd in ‘Olstergaard’.
Het ambitiedocument maakt voor alle betrokken partijen en inwoners duidelijk met welke bedoeling de gemeente Olst-Wijhe dit nieuwe woongebied verder wil ontwikkelen. Het ambitiedocument geeft richting aan de gebiedsontwikkeling Olstergaard en markeert het einde van de verkenningsfase. Hieronder zijn de ambities voor de wijk op een rij gezet:
Duurzaam
We gebruiken de resultaten van de onderzoeken om een optimaal ontwerp te maken. Voorop staat dat Olstergaard in alle opzichten duurzaam wordt.
Ontwikkelen met toekomstige bewoners
De gemeente ontwikkeld Olstergaard samen met de toekomstige bewoners, de omwonenden en partijen zoals het energiebedrijf, het waterschap en natuur- en milieuorganisaties. Zij zijn samen de adviseurs. De gemeente is ervan overtuigd dat het delen van kennis het beste plan oplevert. Bovendien is het voor toekomstige bewoners fijn om mee te ontwikkelen aan hun eigen wijk, omdat zij zo direct invloed hebben op hun woonomgeving. De gemeente ontwikkelt samen met hiervoor genoemde partijen, maar uiteindelijk is de gemeente eindverantwoordelijk en neemt de benodigde besluiten.
Voorliggend bestemmingsplan faciliteert met een flexibel en ontwikkelgericht planologisch kader de ontwikkeling van Olstergaard conform de bovengenoemde ambities.
Het Ontwikkelingsplan Olstergaard dat is opgesteld door Stedenbouwkundig bureau SVP, landschapsarchitectenbureau Haver Droeze en ecologische bureau Ecogroen samen met de toekomstige bewoners, gemeente en woningbouwcorporatie is het vervolg op het Ambitiedocument Olstergaard. Het ontwikkelingsplan betreft een concreet en financieel haalbaar stedenbouwkundig plan en inrichtingsplan voor de openbare ruimte dat voldoet aan de gestelde ambities. De uitgangspunten van het ontwikkelingsplan vormen de basis voor dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 is in de planbeschrijving reeds nader ingegaan op het ontwikkelingsplan Olstergaard.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, overstromingsrisico, milieuzonering, geurhinder, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, spoortrillingen en Besluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval worden er geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de woningen. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.
Akoestisch onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
De zone is gelegen aan weerszijden van de weg en begint naast de buitenste rijstrook. Eventuele parkeerstroken, voet- of fietspaden en vluchtstroken worden niet tot de weg gerekend en vallen binnen de zone. De zone langs een weg omvat het gebied waarbinnen extra aandacht moet worden geschonken aan het geluid afkomstig van de betrokken weg. Binnen een zone moet worden gestreefd naar een akoestisch optimale situatie. Dit betekent dat er bij nieuwe ontwikkelingen, zoals het opstellen van bestemmingsplannen, het verlenen van (individuele) omgevingsvergunningen en het aanleggen van infrastructurele werken, het akoestische aspect van de plannen direct in kaart moet worden gebracht. Zodoende kan in een vroeg stadium worden onderkend of plannen doorgang kunnen vinden danwel of maatregelen nodig zijn om een akoestisch gunstig klimaat te creëren.
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor :
30 km uur wegen
Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km per uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeurswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het geluidbeleid geeft dat ook aan. Deze belangenafweging moet worden gemaakt bij het wijzigen van een bestemmingsplan. De geluidbelasting wordt aan het geluidbeleid getoetst als een weg met een geluidszone.
Het plangebied wordt omringd door wegen. De Jan Schamhartstraat ten westen en Rietgors ten noorden van het plangebied betreffen 30 km per uur wegen. Deze wegen kennen geen wettelijke geluidszone en worden in het kader van wegverkeerslawaai formeel niet relevant geacht. De Vink ten zuiden en oost van het plangebied kent nu nog een 50 km per uur regiem. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van deze weg (200 meter) een onderzoek is daarmee noodzakelijk. De mogelijkheid bestaat dat de Vink in de toekomst een 30 km per uur regiem krijgt. De onderzoeksnoodzaak vervalt hiermee, maar gelet op het blijvende doorgaande karakter van de weg (meer dan alleen bestemmingsverkeer) is het voor een goede belangenafweging en ruimtelijke ordening toch zinvol om een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uit te voeren. BJZ.nu heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3.
Onderzoeksresultaten
De geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai van de Vink en Rietgors bedraagt hoogstens 48 dB ter plaatse van de bouwvlakken. Er wordt daarmee aan de voorkeurswaarde voldaan. Wat betreft wegverkeerslawaai is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Op circa 290 meter ten oosten ligt de spoorlijn Deventer-Zwolle. Gelet op de Geluidproductieplafondkaart ligt het plangebied buiten de geluidszone van dit spoortraject. De geluidzone 49,5 dB tot 54,5 dB ligt op 115 meter afstand van het plangebied. Deze afstand is ruim voldoende voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het aspect 'railverkeerslawaai' vormt dan ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect 'industrielawaai' vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op invloed van omliggende bedrijfsfuncties op het plangebied.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In maart 2018 heeft Klink-Nijland Milieutechniek een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Hieronder worden de onderzoeksresultaten besproken. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4.
Onderzoeksresultaten
Uit het verkennend bodemonderzoek komt naar voren dat de onderzoekshypothese van onverdachte locatie moet worden verworpen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PCB's en 2,4 en 4,4-DDE aangetroffen. Daarnaast is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetroffen.
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en naftaleen aangetoond.
De verhoogde gehalten in zowel grond als het grondwater overschrijden niet de voormalige tussenwaarden, hierdoor wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er milieukundig geen belemmering voor de geplande ontwikkeling (wonen en tuinen).
Het aspect 'bodemkwaliteit' vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende woningbouwontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden verwacht dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Via de NIBM-tool is een worst-case berekening uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van realisatiejaar 2020 en 400 extra voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De berekening laat het volgende beeld zien.
Afbeelding 5.1 NIBM berekening Olstergaard (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) |
Uit de berekening blijkt dat voorliggend bestemmingsplan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt tevens dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tevens wordt opgemerkt dat de woonfuncties niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met een paarse omlijning weergegeven.
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart, de rode cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Spoorlijn Deventer-Zwolle
Uit de inventarisatie blijkt dat in de direct omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Op iets grotere afstand ligt wel de spoorlijn Deventer-Zwolle waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De spoorlijn heeft geen plasbrandaandachtgebied. Met betrekking tot het groepsrisico en de verantwoording daarvan is de zone van 200 meter (groepsrisico aandachtsgebied) vanaf het spoor een belangrijke afstand. Dit gebied omvat het 100% letaliteitspercentage (op circa 150 meter) van een BLEVE. Vanaf 200 meter is er sprake van een significant lager letaliteitspercentage. Vanaf die afstand zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig. Bij ruimtelijke plannen die geheel of deels binnen de 200 meter van de transportbron zijn gelegen dient aandacht gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht groepsrisico.
De afstand van het spoor tot het plangebied bedraagt meer dan 200 meter. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Slachterijbedrijf Hogeslag Olst
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich slachterijbedrijf Hogeslag Olst met een ammoniakopslagtank. Het plangebied ligt echter ruim buiten de PR- en GR-risicocontour. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is ten aanzien van deze risicobron niet noodzakelijk.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
Een dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS). De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.
Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. Dit traject loopt van ten zuiden van Olst tot aan Zwolle. Dit dijktraject loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. In het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS) zijn de dijktrajecten weergegeven met de daaraan gekoppelde normen. De waarde betreft een overstromingskans. Het dijktraject 53-2 heeft een signaleringswaarde van 1:10000.
De ondergrens geeft de maximaal toelaatbare faalkans voor een waterkering weer, die hoort bij de betreffende signaleringswaarde van de kering. Voor iedere kering is de kans van de ondergrens drie maal groter dan de kans van de signaleringswaarde. In dit geval gaat het om een ondergrens van 1:3000.
Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en daarom zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd, kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.
Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijktrajecten is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen, dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
Mits bij de ontwikkeling van het plangebied wordt nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's bij overstroming kunnen beperken vormt het overstromingsrisico geen belemmering voor de ontwikkeling van Olstergaard.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaard woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt aan de rand van de kern Olst, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als een omgevingstype rustige woonwijk. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk woningen. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn een fruitteeltbedrijf aan de Jan Schamhartstraat 88 en Slachterijbedrijf Hogeslag Olst aan de Industrieweg. Hieronder wordt nader op deze bedrijvigheid en hun invloed op het plangebied ingegaan.
Fruitteeltbedrijf Jan Schamhartstraat 88
Het fruitteeltbedrijf aan Jan Schamhartstraat 88 bevindt zich op circa 210 meter ten zuiden van het plangebied. Planologisch gezien is hier ook een grondgebonden veehouderij toegestaan, welke onder een hogere milieucategorie valt. Daarom is uitgegaan van een dergelijke bedrijfsvoering. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.7 nader op ingegaan. De overige van toepassing zijnde aspecten worden hierna getoetst.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een grondgebonden agrarisch bedrijf aangeduid als categorie 3.2 bedrijf met het aspect geur uitgezonderd als grootste richtafstand afstand 30 meter voor de aspect geluid en stof. Voor specifiek een fruitteeltbedrijf, dat op deze locatie aanwezig is, geldt überhaupt een grootste afstand van 30 meter voor geluid. Deze afstand wordt in dit geval ruimschoots gehaald. Gezien de ruime afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende milieubelastende functies niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Hogeslag Olst
Het slachterijbedrijf Hogeslag Olst ligt op circa 400 meter ten noordoosten van het plangebied op het bedrijventerrein van Olst. Volgens het bestemmingsplan is voor deze specifieke bedrijfslocatie het slachten van vlees en een vrieshuis toegestaan.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' worden dergelijke bedrijfsactiviteiten aangeduid als categorie 3.2 bedrijfsactiviteiten met een grootste richtafstand van 100 meter voor geur en geluid. Deze afstand wordt eveneens ruimschoots gehaald.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de te bouwen woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven geen sprake is.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Zoals in paragraaf 5.6 reeds is aangegeven, bevindt het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf zich aan de Jan Schamhartstraat 88 op circa 210 meter ten zuiden van het plangebied. De wettelijke afstand wordt ruimschoots gehaald. Op basis van het vorenstaande wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verwacht en worden omliggende agrarische bedrijven niet gehinderd in de bedrijfsvoering.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 en NNN gebieden (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied, maar wel op korte afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op een afstand van circa 0,5 kilometer van het plangebied. Gebiedsbescherming en onderzoek naar de stikstofdepositie van de ontwikkeling behoeft daarmee belangrijke aandacht. Gelet op de afstand tot het natura 2000-gebied heeft de ontwikkeling geen directe negatieve invloed op de instandhoudingsdoeleinden van het natura 2000-gebied.
In 2019 en 2020 zijn door Ecogroen AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat mogelijk negatieve effecten als gevolg van een toename van depositie in de gebruiksfase op Natura 2000-gebied Rijntakken niet bij voorbaat uit te sluiten zijn. Overige effecten zijn bij voorbaat uitgesloten. Hierop heeft Ecogroen samen met de gemeente Olst-Wijhe besloten om deze effecten nader te beoordelen in een voortoets. Het uitgevoerde onderzoek en de resultaten zijn in de rapportage 'Voortoets beoordeling Olstergaard' beschreven. De rapportage is op genomen Bijlage 5. Hieronder worden conclusies van de ecologische beoordeling weergeven.
Uit de AERIUS berekening met kenmerk S55xUNMgDp7W van 17-04-2020 – pdf output (Bijlage 6) volgt dat er als gevolg van de ontwikkeling van Olstergaard een maximale toename van stikstofdepositie van 0,13 mol/ha/jaar plaatsvindt op Natura 2000-gebied Rijntakken (gebruiksfase). Deze stikstofdepositie vindt plaats op:
In deze leefgebieden komen negen soorten voor die zijn aangewezen zijn voor Natura 2000-gebied Rijn-takken: twee broedvogelsoorten, vijf niet-broedvogelsoorten en twee habitatrichtlijnsoorten.
Voor de broedvogelsoorten kwartelkoning en watersnip spelen de gevolgen van stikstofdepositie een ondergeschikte rol in vergelijking met knelpunten veroorzaakt door huidige beheervormen en hierop volgende abiotische condities, maaidata en verstoring door de N-weg en recreatie. Bovendien blijven moge-lijkheden aanwezig om waar nodig de draagkracht van het gebied voor de soort te vergroten binnen de leefgebieden en zoekgebieden, bijvoorbeeld door vernattingsmaatregelen, afspraken te maken over beheer met de terreineigenaren en het voorkomen van recreatie. Significant negatieve effecten - door de beperkte toename van atmosferische stikstofdepositie - op de behoudsdoelstellingen van leefgebied van kwartelkoning en watersnip zijn uitgesloten. De draagkracht van het gebied voor deze soorten neemt niet af.
Voor de niet-broedvogelsoorten grutto, kemphaan, kievit, scholekster en tureluur vormt de stikstofdepositie eveneens een ondergeschikte rol in vergelijking met andere bestaande knelpunten. Deze bestaande knelpunten worden gevormd door beheersvormen, verstoringsfactoren, verminderd broedsucces en de afwezigheid van foerageergebieden zoals plas-dras situaties, slikkige nevengeulen of drooggevallen mossel- en kokkelbanken. Significant negatieve effecten - door de beperkte toename van atmosferische stik-stofdepositie - op de behoudsdoelstellingen van leefgebied van bovengenoemde niet-broedvogelsoorten zijn eveneens uitgesloten. De draagkracht van het gebied voor deze soorten neemt niet af.
De habitatrichtlijnsoorten geldt dat de toevoer van stikstof in het systeem van het betreffende leefgebied (Lg02) met name veroorzaakt door uitspoeling van fosfaat, sulfaat en nitraat uit aanliggende landbouw-percelen. Ook de kwaliteit van het inlaadwater vormt een probleem. Het gevolg is een sterke plantengroei door een te hoge mate van voedselrijkdom in de wateren. Duidelijk is dat atmosferische depositie in dit systeem een ondergeschikte rol speelt. De draagkracht van het gebied voor deze soorten neemt niet af.
De uitvoering van het bestemmingsplan is niet strijdig met de Wet natuurbescherming.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN reeds weergegeven.
Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 560 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied is op dit moment onbebouwd en ingericht als agrarisch perceel (maisakker) met een houtopstanden. Door EcoTierra - ecologisch adviesbureau is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten weergegeven. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten quickscan flora en fauna
Er zijn tijdens de veldbezoeken geen beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels of beschermde verblijfplaatsen/ exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde soorten waargenomen, met uitzondering van de steenmarter. Het plangebied heeft echter geen significante betekenis voor de steenmarter. Er is een steenuilenkast aanwezig bij een buurperceel. Tevens zijn er recente waarnemingen van een steenuil in de directe omgeving gevonden. Bij navraag bij de bewoners van de buurpercelen is gebleken dat de steenuil niet broedt in de steenuilenkast, maar in een kapschuur op het perceel ten westen van het plangebied. Er zal door de beoogde plannen geen directe aantasting van de broedlocatie plaatsvinden. Echter, mogelijk wordt functioneel leefgebied aangetast door de herinrichting van het plangebied. Algemeen voorkomende vogel, zoogdieren, amfibieen en insecten kunnen gebruik maken van de houtopstanden om erin te verblijven, broeden en voort te planten.
Op basis van de quickscan is geconcludeerd dat in de onderzochte situatie procedurele gevolgen ten aanzien van de steenuil niet geheel zijn uit te sluiten. Door Natuurbank Overijssel is daarom een nader onderzoek naar de Steenuil verricht. De briefnotitie waarin de onderzoeksresultaten in beschreven zijn is openomen in Bijlage 8. Hieronder worden de resultaten besproken.
Onderzoeksresultaten Steenuil
Uit het uitgevoerde veldonderzoek is niet gebleken dat het plangebied tot functioneel leefgebied van de steenuil behoort. Er werd tijdens geen enkel bezoek een uil gehoord of waargenomen in het plangebied. Steenuilen bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats en er zijn geen aanwijzingen dat steenuilen het plangebied benutten als foerageergebied. Indien steenuilen een nestplaats bezetten buiten het plangebied, maar het plangebied benutten als foerageergebied, dan zouden steenuilen vanuit het ‘foerageergebied’ zeker gereageerd hebben op de geluidsnabootsing.
Het plangebied was in 2019 en het voorjaar 2020 in gebruik als maïsakker. Een dergelijk gebruik vormt een ongeschikte habitat voor steenuilen, omdat er geen muizen en geen regenwormen in maïsland voorkomen. De afwezigheid van de steenuil was dan ook geen echte verrassing. In het verleden (2016) was het plangebied ook in gebruik als grasakker (bron: Google streetview).
Tevens staat er hoge en dichte begroeiing tussen de vermeende nestplaats (zoals genoemd in de natuurwaardenrapportage uit 2018) aan de Jan Schamhartstraat en het plangebied. Steenuilen zijn niet snel geneigd vanuit de nestplaats, eerst over hoge bomen te vliegen, naar het foerageergebied.
Los van de vraag òf het plangebied wel tot functioneel leefgebied van de steenuil behoort, wordt het plangebied na inrichting als geschikte habitat voor de steenuil beschouwd. De duurzame instandhouding van een eventueel bezette nestkast, net buiten het plangebied, wordt niet in gevaar gebracht door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen rust- of nestplaats van de steenuil beschadigd/ vernield en wordt het functionele leefgebied (specifiek foerageergebied) niet aangetast. Er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden en er hoeft geen naderonderzoek uitgevoerd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren, overeenkomstig wet- en regelgeving voor de steenuil. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Omdat bij de ontwikkeling van Olstergaard natuurinclusief bouwen centraal staat, is in het onderzoek van EcoTierra ook aandacht besteed aan mogelijkheden om de biodiversiteit binnen en nabij het plangebied te verbeteren. Hierbij is gelet op de aanwezige natuurwaarden en aanwezige natuurwaarden. De suggesties uit het onderzoek zijn meegenomen in het Ontwikkelingsplan Olstergaard en daarbij behorend stedenbouwkundig ontwerp. Per woonsfeer zijn spelregels opgenomen omtrent natuurinclusief bouwen. De toepassing van deze spelregels is via de regels van dit bestemmingsplan juridisch geborgd.
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Door gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota en beleidsadvieskaart voor archeologie opgesteld. Deze nota is doorvertaald in de bestemmingsplannen. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een grotere omvang van 2.500 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld.
Al in 2006 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een bureaustudie en inventariserend veldonderzoek in het kader van de wijk Zonnekamp Oost (Bijlage 9). In dit onderzoek is ook het huidige plangebied meegenomen.
Het bureauonderzoek is ruim 10 jaar geleden uitgevoerd en de bureaustudie is daarmee deels gebaseerd op verouderd kaartmateriaal en verouderde informatie. Er is onder andere gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de toenmalige Rijksdienst Cultuurlandschap, Archeologie en Monumenten (RACM) in plaats van de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Olst Wijhe die pas in 2010 is opgesteld. Deze verwachtingskaart vormt de basis voor het bestemmingsplan en op de verwachtingskaart heeft het gehele gebied een hoge archeologisch verwachting.
Hoewel de onderbouwing verschilt, komt de verwachting hiermee vrijwel volledig overeen met de IKAW. Wel zijn op de verwachtingskaart ook enkele locaties met historische bebouwing weergegeven die niet op de IKAW staan. Maar hoewel deze informatie dus niet op de IKAW staat, komt deze wel uit het rapport van BAAC naar voren en is dus meegenomen in het advies.
Afbeelding 5.4: Uitsnede archeologische verwachtingskaart Olst-Wijhe 2006 (Bron: gemeente Olst-Wijhe) |
De keuze die in 2006 is gemaakt om het gehele terrein te onderzoeken doormiddel van booronderzoek sluit aan op de keuze die in 2019 zou worden gemaakt en er is dus geen aanleiding om het bureauonderzoek opnieuw uit te voeren.
Selectieadvies
Op basis van het booronderzoek concludeert BAAC dat het gehele plangebied binnen de geplande verstoringsdiepte van 1 meter bestaat uit oeverwalafzettingen van de IJssel die in de volle middeleeuwen of later zijn afgezet. Tot de aanleg van de dijken langs de IJssel in de late middeleeuwen stond het gebied periodiek onder water en ook vindplaatsen uit de vroege middeleeuwen liggen hiermee niet voor de hand.
Er zijn wel historische bronnen voor de aanwezigheid van een historisch erf tussen de woningen Scharmhartstraat 93 en 93a maar elders in het gebied zijn nog bij de uitgevoerde veldverkenning nog bij het booronderzoek archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op vindplaatsen uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd.
BAAC adviseert daarom om het gehele plangebied vrij te geven tot een diepte van 1 meter met uitzondering van de locatie van het voormalige erf 't Hooge. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de door BAAC gehanteerde begrenzing van de locatie van het erf 't Hooge naar de huidige maatstaven aan de krappe kant is en Archeologie Deventer adviseert een iets ruimer gebied rond het erf te ontzien bij bouwwerkzaamheden.
In het huidige plan is echter al rekening gehouden met een ruimere buffer rond de boerderij. Als buiten deze buffer al resten aanwezig zijn, gaat het waarschijnlijk om (delen van) bijgebouwen, sloten of diergraven met een beperkte zeggingskracht. Ook de huidige ideeën over een dergelijke buffer hebben daarmee geen gevolgen voor het advies voor dit specifieke plangebied.
Afbeelding 5.5: Advieskaart bureauonderzoek en karterend booronderzoek BAAC 2006 (Bron: BAAC) |
Selectiebesluit
Een selectiebesluit is formeel een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Olst-Wijhe. Archeologie Deventer adviseert het voorliggende plangebied vrij te geven tot een diepte van 1 meter. Indien werkzaamheden dieper dan 1 meter nodig zijn, is aanvullend booronderzoek nodig om de verwachting ter plaatse te controleren. Op basis hiervan kan afhankelijk van de omvang en aard van de geplande werkzaamheden, archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk zijn.
Doorwerking bestemmingsplan
Op basis van bovenstaande informatie kan in dit nieuwe bestemmingsplan worden uitgegaan van ruimere vrijstellingsgrenzen. In plaats van een vrijstellingsdiepte van 0,5 meter kan een vrijstellingsdiepte van 1,0 meter worden gehanteerd. De locatie van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming Waarde Archeologie - 1 komt verder volledig overeen en wordt weer opgenomen in dit bestemmingsplan. Verder worden de planregels uit het bestemmingsplan Buitengebied overgenomen met een ruimere vrijstellingsgrens.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. De Jan Schamhartstraat ten oosten van het plangebied is een historische route die voor zover bekend in ieder geval reeds bestaat sinds 1648. Verder is bekend dat in het gebied twee paden aanwezig waren die niet of nauwelijks meer waarneembaar zijn. De locatie bevindt zich verder tussen drie verschillende landschapzones met bijbehorende cultuurhistorie. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de landgoederenzone Deventer-Olst. Het landschap is hier vrij gesloten door de aanwezigheid van landgoederen. Ze vormen een belangrijke historische structuur. Ten westen van het plangebied bevindt zich de IJsselzone met bijbehorende landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarde. Ten slotte ligt ten oosten de Sallandse plattelandszone. Dit landschap kenmerkt zich door kleinschaligheid, openheid en diversiteit in functies.
De ontwikkeling van Olstergaard doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied. Deze waarden worden door de ontwikkeling juist versterkt.
De aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
In Nederland is er tot op heden geen wetgeving waarin hinder vanwege trillingen is geregeld. In gevallen waarin in de directe nabijheid van het plangebied een spoor aanwezig is, kan het raadzaam zijn om het aspect hinder door spoortrillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten te onderzoeken en af te wegen.
Trillingshinder is een aandachtspunt indien de afstand tot het spoor van minder dan 250 meter bedraagt. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor.
In dit geval bedraagt de kortste afstand van het plangebied tot de spoorlijn afstand zo'n 220 meter. Er bestaat daarom aanleiding om binnen een zone die is gelegen tussen 100 en 250 meter van het spoor rekening te houden met het aspect trillingshinder door spoor in het geval:
Met treinbeeld wordt een overzicht van de verschillende type treinen die passeren bedoeld. Zo kan het zijn dat zich een combinatie voordoet van zwaar treinverkeer (vaak goederenvervoer of zware locomotieven) en een stijve zandlaag of zandpakket. Gelet op de afstand tot het spoor in relatie tot de bodemopbouw - volgens de provinciale bodemkaart: Rivierkleigronden, Vaaggronden - wordt er vanuit gegaan dat er geen noodzaak bestaat voor trillingsonderzoek. Uit ingewonnen informatie bij Alcedo, specialist in trillingsonderzoek, blijkt ook dat trillingen, en hiermee de noodzaak voor onderzoek op een afstand van 220 meter nagenoeg niet voorkomt.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet significant zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling inclusief beoordeling en bijbehorend besluit is opgenomen in Bijlage 10.
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieueffecten verantwoord is.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
In voorliggend geval is het waterschap Drents Overijsselse Delta reeds aangehaakt bij de totstandkoming van het 'Ontwikkelingsplan Olstergaard'. Via expertmeetings hebben zij geadviseerd over het stedenbouwkundig ontwerp.
De locatie Olstergaard kenmerkt zich bodemkundig door een ligging op de hogere zavelige oeverwal van de IJssel met een overgang in het oostdeel naar een lagere oeverwal grenzend aan de zone met meer klei. Aan de zuidzijde gaat het gebied over in een zone met lemig fijn zand, de voormalige bouwlanden van Olsterenk. Hoewel de grondwaterstand fluctueert (onder invloed van de rivierwaterstand) en regelmatig diep onder het maaiveld staat is de bodem niet goed doorlatend. Uit de genomen boor-profielen blijkt dan ook dat de opbouw zeer divers is met een bovengrond van zwak zandige klei of zeer fijn zand, daaronder lagen met sterk tot zwak zandige kleilagen, en af en toe fijn zwak siltig zand. Op korte afstand zitten er verschillen in de opbouw. De aanwezigheid van klei, zeer fijn siltig zand duidt op een beperkte doorlatendheid. Het water in de bodem zal dan ook wellicht deels bestaan uit grondwater, hangwater en stagnerend bodemwater (schijnwaterspiegel).
Voor Olstergaard wordt uitgegaan van een systeem van oppervlakkige waterafvoer en berging inéén. Er wordt geen hemelwaterriool aangelegd. Nader onderzoek en detaillering moet uitwijzen hoe de infiltratiecapaciteit van met name de wadi's optimaal kan zijn. Het netwerk van afvoergreppels, infiltratiegreppels en wadi's, dat voornamelijk is gelegen in het openbaar gebied, heeft een retentiecapaciteit van 40 mm. Tegelijk zorgt het natuurlijk verhang van het plangebied van een afstroom naar de meest oostelijke wadi. Deze heeft twee overstorten: aan de noordzijde onder de Vink en aan de zuidzijde op de hoofdwatergang. Vooral ter plaatse van de wadi's zal bodemverbetering met grof zand en wellicht een drainage worden toegepast.
Daarnaast ligt er een opgave, die standaard is voor de gemeente Olst-Wijhe, om 10 mm (gerekend over verhard gebied op de kavel) te bergen op eigen perceel. Als rekenvoor-beeld: woning opp 75 m2 + 25 m2 verharding = 100 m2 x 0,01 m1 = 1 m3 Er moet met andere woorden (tijdelijk) ruimte zijn op de kavel voor 1 m3 water. Dit kan opgelost worden door het graven van een vijver, poel, greppel of een bassin in combinatie met en grindkoffer waar het kan wegzakken (zie berekening). Er wordt richting bewoners gestimuleerd om regenwater op te slaan voor tuinbevloeiing in droge periodes.
Nadere uitwerking waterberging
Basisprincipe:
Uitgegaan wordt van een systeem waarbij het regenwater oppervlakkig wordt afgevoerd via greppels in de bermen naar de ontworpen wadi's. In deze wadi's kan het water geborgen worden en langzaam infiltreren in de ondergrond. Hieronder is een eenvoudige berekening opgenomen uitgaande van een maximale waterdiepte in de wadi's van 30 cm. Overeenkomstig de gemaakte berekening is er voldoende bergingscapaciteit om 80 mm. water te bergen.
Planuitwerking:
Bij de planuitwerking wordt uitgegaan van wadi's die aangelegd worden als natuurlijke lage kruidenrijke linten die variëren in breedte en diepte. In deze wadi's kan op de meeste plaatsen minimaal 60 cm. water geborgen worden in plaats van 30 cm. waar mee gerekend is. De totale bergingscapaciteit zal dus nog veel groter zijn dan uit de berekening volgt (ca. 50 tot 100% overcapaciteit).
Bodemopbouw:
De bodemopbouw binnen het plangebied kent een variatie tussen kleilagen en zand. We hebben laten onderzoeken of de kwaliteit van het aanwezige zand in de ondergrond geschikt is om te gebruiken als zand voor zandbed onder de wegen. Uit de onderzoeken blijkt dat dit het geval is en er is nu een grondbalans opgesteld waarbij in principe wordt uitgegaan van een gesloten grondbalans. Onder de wegen en de wadi's wordt de kleigrond verwijderd, deze kleigrond wordt verwerkt op de kavels. Ter plekke van de kavels wordt, waar nodig, zand ontgraven die gebruikt wordt onder de wegen en de wadi's. De wadi's zullen het water langzaam afgeven naar de ondergrond. Omdat juist verdroging een steeds groter probleem is/wordt in Nederland willen we bewust geen drains aan gaan brengen onder de wadi's. Het is wenselijk dat het water langzaam kan infiltreren in de ondergrond, omdat het systeem voldoende overcapaciteit heeft is een drainage t.b.v. een snellere infiltratie ook niet noodzakelijk. Daarnaast zal de beoogde extensief te beheren beplanting er voor zorgen dat de grond in de wadi's niet dicht slaat maar goed blijft infiltreren.
Poel:
Binnen het plan wil de gemeente graag een waterhoudende poel realiseren. Hiervoor wil men de bodem vertinnen met klein of leem die wel van buiten het plangebied aangevoerd zal moeten worden. De vertinning wordt niet tot aan de bovenzijde van de taluds aangebracht, maar wordt gestopt op ca. 60 cm. onder de bovenzijde van de taluds. Het idee is dat het water in de poel kan stijgen op het moment dat het geregend heeft en zodoende ook de poel mee doet in de waterberging. Als vanuit de wadi's water de poel in stroomt kan het water rondom infiltreren als het water stijgt tot boven de aangebracht vertinning.
Overstorten:
Om er zeker van te zijn dat de bewoners van Olstergaard droge voeten houden is op twee plaatsen een overstort mogelijk. De inschatting is echter dat het ontworpen systeem zoveel overcapaciteit heeft dat de overstorten niet nodig zullen zijn. Overeenkomstig de afspraken met het waterschap worden de overstorten gedetailleerd op een maximale capaciteit van 1,6 l/s/ha.
Klimaatverandering:
Andere aspecten van een veranderend klimaat zijn verdroging, hitte en waterveiligheid. In een (woon)omgeving met veel groen en onverhard maaiveld is de opname capaciteit van hemelwater optimaal en is daarnaast extra 'stress' door hitte klein. Groen dempt de temperatuur, de bodem werkt als spons en houdt water vast, levert zuurstof, vangt fijn stof en bevochtigd de lucht. Daarbij zorgen de oost-west structuurlijnen van struweel voor (wind)beschutting.
Onderstaande afbeelding brengt het watersysteem in beeld.
Afbeelding 6.1: Watersysteem Olstergaard (Bron: Gemeente Olst-Wijhe) |
Het thema water maakt integraal onderdeel uit van het Ontwikkelingsplan Olstergaard. Zo ook in spelregels per woonsfeer. Hier zijn bijvoorbeeld uitgangspunten opgenomen voor:
In het Ontwikkelingsplan Olstergaard in Bijlage 1 Ontwikkelingsplan Olstergaard wordt het watersysteem van Olstergaard nader toegelicht. In de gebruiksfase beheert de gemeente de wadi´s en greppels in het gebied. Bij de herinrichting van de Vink wordt rekening gehouden met de eisen van het waterschap met betrekking tot het onderhoud van de A-watergangen. Deze A-watergangen liggen echter niet binnen het plangebied van Olstergaard.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Groen (artikel 3)
De gronden die behoren tot het groene casco van Olstergaard, inclusief de onverharde wegen (karresporen), waterpartijen en parkeerrgelegenheden hebben deze bestemming gekregen en zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, straatmeubilair, waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen, waterbergingsvoorzieningen, wadi's, oevers, taluds, speelvoorzieningen en zonnepanelen.
Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeenschappelijke ruimte', een gemeenschappelijke ruimte (bijvoorbeeld in de vorm van een buurtgebouw) toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van waarde - gemeenschappelijke ruimte' is tevens de aanduiding 'wro-zone wijzigingsbevoegdheid' opgenomen. Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid de bestemming te wijzigen in Wonen - Natuurlijk ecologisch ten behoeve van de bouw van maximaal één woning.
Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' parkeervoorzieningen toegestaan.
Verkeer - Verblijf (artikel 4)
De hoofdinfrastructuur van Olstergaard heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gekregen. De gronden zijn bestemd voor wegen ter ontsluiting van aanliggende gronden, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen, waterbergingsvoorzieningen, wadi's, oevers en taluds en straatmeubilair.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming wrden gebouwd.
Water (artikel 5)
De waterlichamen in het plangebied hebben deze bestemming gekregen. De gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar onder bruggen, dammen en/of duikers, speelvoorzieningen en andere voorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden opgericht.
Wonen - Natuurlijk cultuurhistorisch (artikel 6)
De kavels gelegen binnen de woonsfeer Natuurlijk cultuurhistorisch hebben deze bestemming gekregen. De gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroep/bedrijf, bed and breakfast, erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen tuinen en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterpartijen, waterbergingsvoorzieningen, wadi's, oevers en taluds. Verder zijn ter plaatse van de bouwvlakken opstellingen voor zonnepanelen toegestaan.
Verder is een aan huis verbonden beroep/bedrijf onder voorwaarden gestaan.
De bouwregels zijn verdeeld in algemene bouwregels, bouwregels voor hoofdgebouwen, bouwregels voor bijbehorende bouwwerken en bouwregels bouwwerken geen gebouw zijnde.
In het algemeen is geregeld dat maximaal 40% van het erf mag worden verhard. Verder dient minimaal 10 millimeter regenwater per m2 verhard oppervlak wordt geborgen op het eigen erf.
Op de verbeelding is per bouwvlak is een maximum aantal wooneenheden aangeven. In de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden is geregeld dat kan worden afgeweken van het aangeven aantal, mits het totaal aantal woningen binnen het plangebied niet meer zal bedragen dan 80. De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 40% van het bouwperceel tot een maximum van 125 m2. De goothoogte bedraagt overal 3,5 meter. De bouwhoogte varieert van 7 meter langs de Jan Schamhartstraat en 8 meter verder in het plangebied.
Woningen worden in principe vrijstaand gebouwd. Ter plaatse de aanduiding 'twee-aaneen' op de verbeelding mogen hoofdgebouwen vrijstaand, twee-aaneen of geschakeld worden gebouwd.
Via de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurinclusief' is het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van erf- en perceelafcheidingen. Erf- en perceelafscheidingen dienen daarnaast groen te worden uitgevoerd conform de in Bijlage 2 opgenomen Lijst met beplantingen. In paragraaf 3.4 is de aanleiding voor het uitsluiten van het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van erf- en perceelafscheidingen nader toegelicht.
Wonen - Natuurlijk ecologisch (artikel 7)
De kavels gelegen binnen de woonsfeer Natuurlijk ecologisch hebben deze bestemming gekregen. In de basis is de bestemming hetzelfde opgebouwd als de bestemming 'Wonen - natuurlijk cultuurhistorisch'. De verschillen zitten in de bouwmogelijkheden die voor dit gebied in beperkte mate anders zijn. Het betreffen hier de volgende punten:
Ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1' is in afwijking van de bouwregels voor de andere kavels een maximum bebouwingspercentage van 30% van het bouwperceel tot een maximum van 75 m2 toegestaan.
In de afwijkingsregels is net als in de andere woonbestemmingen een afwijking opgenomen voor het aantal woningen per bouwvlak. Daarnaast is geregeld dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' kan worden afgeweken van het aangegeven maximum te bebouwen oppervlak ten behoeve van een collectief particulier opdrachtgeverschap project (CPO) of sociale huurwoningen.
Wonen - Natuurlijk voedselrijk (artikel 8)
De kavels gelegen binnen de woonsfeer Natuurlijk voedselrijk hebben deze bestemming gekregen. In de basis is de bestemming hetzelfde opgebouwd als de bestemmingen 'Wonen - natuurlijk cultuurhistorisch' en 'Wonen - natuurlijk ecologisch'. De verschillen zitten ook hier in de bouwmogelijkheden die voor dit gebied iets anders zijn. Het betreffen hier de volgende punten:
In de afwijkingsregels is net als in de andere woonbestemmingen een afwijking opgenomen voor het aantal woningen per bouwvlak. Verder is geregeld dat na een binnenplanse afwijking hoofdgebouwen ook twee-aaneen mogen worden gebouwd.
Daarnaast is geregeld dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 2' kan worden afgeweken van het aangegeven maximum te bebouwen oppervlak ten behoeve van een collectief particulier opdrachtgeverschap project (CPO) of sociale huurwoningen.
Waarde - Archeologie (artikel 9)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting. Voor de gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 1 m beneden maaiveld.
Waarde - Natuurinclusief (artikel 10)
De voor 'Waarde - Natuurinclusief' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het creëren en behouden van het natuurinclusieve, circulaire en open ruimtelijke concept van van Olstergaard dat is neergezet is in het Ontwikkelingsplan Olstergaard.
In de bouwregels is bepaald dat gronden binnen deze dubbelbestemming niet in aanmerking komen voor het vergunningsvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van erf- en perceelafscheidingen als bedoeld in artikel 2 lid 3 en lid 12 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht, zoals dat luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. De gemeente hoeft geen exploitatieplan op te stellen indien voldaan wordt aan de volgende criteria:
'Anderszins verzekerd' betekent dat voor de desbetreffende gronden de kosten van de grondexploitatie al op een andere manier worden gedekt. Daarvan is sprake als:
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente in co-creatie met de bewonersgroep Olstergaard en Woningbouwcorporatie Salland Wonen. De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. De gronden worden bouw- en woonrijp opgeleverd.
Grondexploitatie
Er is een kostendekkende grondexploitatie opgesteld en op 2 december 2019 door de raad vastgesteld. In de grondexploitatie is rekening gehouden met ontsluitingswegen.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
In paragraaf 4.1.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en daarmee tevens aan het Regionaal Woonplan West-Overijssel. Geconcludeerd is dat de ontwikkeling binnen de gemaakt planningsafspraken blijft. Nadere regionale afstemming met buurgemeenten is daarom niet noodzakelijk, maar de gemeente Olst-Wijhe heeft dit wel gedaan met de gemeenten Deventer, Raalte, Zwolle, Voorst, Heerde en Epe. Zij hebben ingestemd met het plan.
Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg naar de provincie gestuurd. De provincie heeft het conceptbestemmingsplan beoordeeld en heeft geen opmerkingen. De vooroverleg reactie op opgenomen in Bijlage 11.
In voorliggend geval is het waterschap Drents Overijsselse Delta reeds aangehaakt bij de totstandkoming van het 'Ontwikkelingsplan Olstergaard'. Via expertmeetings hebben zij geadviseerd over het stedenbouwkundig plan. Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg naar het waterschap gestuurd. Het waterschap heeft een aantal vragen gesteld over de waterparagraaf in het conceptbestemmingsplan met betrekking tot de retentiecapaciteit voor hemelwater, de verbinding tussen de vijver in het plangebied en het watersysteem, en onderhoudswerkzaamheden aan de hoofdwatergang. Naar aanleiding van de vragen over de opgestelde waterparagraaf heeft Haver Droeze een aanvullende notitie opgesteld met een nadere onderbouwing van de uitwerking van het beoogde watersysteem voor Olstergaard. Deze nadere onderbouwing is verwerkt in de waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan. Het advies van het waterschap is opgenomen in Bijlage 12.
Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg naar de Veiligheidsregio IJsselland gestuurd. De veiligheidsregio heeft het conceptbestemmingsplan beoordeeld en heeft de volgende adviezen gegeven:
De adviezen worden in de verder uitwerking van Olstergaard meegenomen, op de genoemde punten vindt nadere afstemming met de veiligheidsregio plaats. De adviezen hebben niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. De vooroverleg reactie op opgenomen in Bijlage 13.
Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg naar de GGD IJsselland gestuurd. De GGD heeft het conceptbestemmingsplan beoordeeld en heeft de adviezen gegeven op de volgende punten:
De bovengenoemde adviespunten leiden niet tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan. Voor het aspect spoortrillingen wordt in het kader van het bestemmingsplan geen nader onderzoek verricht. Zoals in paragraaf 5.10 is aangeven geven dergelijke onderzoeken vaak dit aan dat op deze afstanden tot de spoorlijn trillingen nagenoeg niet voorkomen. In de nadere uitwerking van de wijk wordt rekening gehouden met bouwkundige maatregelen om eventuele gezondheidsklachten door spoortrillingen te voorkomen.
Verder is afgesproken dat de GGD IJsselland in het vervolgtraject blijft adviseren omtrent de ontwikkeling van Olstergaard. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 14.
Het conceptbestemmingsplan is voor vooroverleg naar de Gasunie gestuurd. De GGD heeft het conceptbestemmingsplan beoordeeld en aangegeven geen opmerkingen te hebben. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 15
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is het ontwikkelingsplan Olstergaard ontstaan via een co-creatie met de bewonersgroep Olstergaard bestaande uit een diverse groep mensen met het gezamenlijke doel om te wonen in de natuurinclusieve en circulaire woonwijk Olstergaard. Ook de omliggende omgeving is hierbij betrokken geweest. Ook zijn omwonenden op verschillende avonden bijgepraat over het plan.
In het voorliggende geval wordt daarom geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 juni 2020 tot en met 15 juli 2020 ter inzage gelegen. Binnen de genoemde termijn zijn in totaal twee zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen gaven geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan Olstergaard. De gemeenteraad van de Olst-Wijhe heeft het bestemmingsplan Olstergaard ongewijzigd vastgesteld. De Nota van Zienswijzen is opgenomen in Bijlage 16 van deze toelichting.