direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2020001001-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe is door de raad op 21 mei 2012 het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' vastgesteld. Sindsdien zijn er enkele wijzigingen en herzieningen doorgevoerd, zijn er enkele omissies geconstateerd en is er sprake van gewijzigde wetgeving en nieuw ruimtelijk beleid. De gemeente Olst-Wijhe is daarom voornemens om opnieuw het gehele buitengebied in één bestemmingsplan te vervatten waarin de omissies worden hersteld, gewijzigde wetgeving en geldend ruimtelijk beleid zijn verwerkt en de tussentijdse wijzigingen, verleende omgevingsvergunningen met afwijkingen en herzieningen zijn verwerkt. Met voorliggend plan gaat voor het gehele buitengebied hetzelfde juridisch toetsingskader gelden, waarbij wordt opgemerkt dat enkele kleinschalige aanpassingen (bijv. omzetten voormalige agrarische bedrijfspercelen naar het feitelijke gebruik wonen) tevens zijn meegenomen.

Het bestemmingsplan maakt, met uitzondering van de hiervoor genoemde kleinschalige aanpassingen, geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk die in de bestaande situatie nog niet aanwezig zijn of waarvoor anderszins een planologische procedure is doorlopen. Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldende bestemmingsplan is afgeweken, zijn wel meegenomen in het plan. Het bestemmingsplan heeft dan ook een overwegend conserverend karakter.

Overigens betekent dit niet dat het bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven op basis van het bestemmingsplan wel mogelijk. Het zal dan bijvoorbeeld gaan om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden.

1.2 Begrenzing plangebied

De gemeente Olst-Wijhe ligt in Salland. De gemeente heeft een oppervlakte van circa 11.838 hectare en grenst aan de gemeenten Zwolle, Heerde, Epe, Voorst, Deventer en Raalte.

Het plangebied beslaat het totale buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe. De verschillende kernen (Olst, Wijhe, Boskamp, Wesepe, Den Nul en Boerhaar) en de uiterwaarden in de gemeente zijn buiten het plangebied gehouden. Hiervoor zijn afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld. Op figuur 1.1 is de situering van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001001-0201_0001.png"  
Figuur 1.1 Situering van het plangebied  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het 'Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP2020001001-0201) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is sprake van een groot aantal geldende bestemmings-/wijzigingsplannen en verleende vergunningen. Het voert te ver om alle geldende plannen en de daarin opgenomen bestemmingen toe te lichten. In onderstaand tabel zijn de meest van belangzijnde bestemmingsplannen en parapluplannen opgenomen. Voor een overzicht van alle partiële herzieningen en projectbesluiten (uitgebreide omgevingsvergunningen) die in voorliggend bestemmingsplan zijn verwerkt wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

bestemmingsplan   vaststelling  
Buitengebied Olst-Wijhe   21 mei 2012  
Parapluplan archeologie   28 april 2014  
Buitengebied eerste herziening   8 september 2014  
Buitengebied tweede herziening   16 oktober 2017  
Parapluplan Parkeren   10 september 2018  

Na inwerkingtreding van het voorliggend bestemmingsplan zullen alle geldende plannen, voor zover onderdeel uitmakend van het plangebied, en de daarin opgenomen bestemmingen komen te vervallen en worden vervangen door nieuwe bestemmingen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschap

Het landschap van Salland is grofweg in tweeën te delen: het rivierenlandschap en het dekzandlandschap. Binnen deze tweedeling zijn vervolgens zeven deelgebieden onderscheiden. In deze paragraaf wordt de landschappelijke karakteristiek kort beschreven.

Het rivierengebied

Het rivierengebied bestaat uit een buitendijks en binnendijks gebied. Bij het buitendijks gebied horen de rivier de IJssel en uiterwaarden.

Binnen het rivierengebied zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

  • rivier en uiterwaarden;
  • oeverwal;
  • kommenlandschap.

Rivier en uiterwaarden

De rivieruiterwaarden van de IJssel vormen een aaneengesloten landschappelijk lint met een zeer uitgesproken aan de rivier gerelateerde karakteristiek. Zoals bij de meeste rivieruiterwaarden wijken de verkaveling, de openheid en de landschappelijke vormen sterk af van de aangrenzende oeverwal. Slechts op een paar plaatsen in de uiterwaarden is bebouwing aanwezig. De begrenzing door de rivierdijken versterkt de eenheid en herkenbaarheid van het deelgebied. De uiterwaarden zijn zeer gevarieerd. Over het algemeen zijn de uiterwaarden zeer open. De uiterwaarden zijn echter ruimtelijk meer verdicht waar deze worden beheerd als natuurreservaat, zoals bij de Duursche waarden, en op plekken waar rivierduinen aanwezig zijn, zoals bij Fortmond. De afgelopen jaren is met name gericht op het vergroten van de bergingscapaciteit van de uiterwaarden, het versnellen van de afvoer en het realiseren van nieuwe natuur. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke karakteristiek.

Oeverwallen

De oostelijke en westelijke oever van de IJssel worden begeleid door oeverwallen van wisselende breedte. Het landschapspatroon van de oeverwallen wijkt vrij sterk af van dat van de uiterwaarden, met de dijk als vrij scherpe overgang. De oeverwallen vormen een 'oud' landschap met een kenmerkende onregelmatige verkaveling waar al heel lang bebouwing aanwezig is. De kernen Wijhe, Den Nul en Olst liggen op de oeverwal. Buiten de kernen is op veel plaatsen karakteristieke bebouwing aanwezig. Ten zuiden van Olst is het landschap vrij gesloten door de aanwezigheid van landgoederen. Ten noorden van Den Nul heeft de oeverwal een meer open karakter. Van oudsher kwamen op de oeverwal hoogstamboomgaarden voor, hiervan zijn er nog maar enkele overgebleven.

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de ruimtelijke structuur en de eigen identiteit van de oeverwallen. Het gewenste landschapsbeeld bestaat uit een ruimtelijk verdicht 'mozaïek' met een relatief kleinschalige opbouw. Hierdoor zal het verschil in karakter tussen de meer verdichte oeverwallen en de open komgronden en uiterwaarden vergroot worden.

Komgebieden

Het komgebied van Salland ligt op de overgang van het rivierengebied naar het dekzandlandschap. Het gebied wordt gekarakteriseerd door een afwisseling tussen open lagere delen tegenover de beslotenheid van bochtige beplante wegen en boerderijen op de hogere oost-westgerichte ruggen (mengelgronden).

Het grootste gedeelte van de gemeente ligt binnen het kommenlandschap. Het betreft onder meer de Lierder- en Molenbroek en het gebied rondom de Soestwetering. Het landschap in de kommen is vlak, grootschalig en open. De verkavelingsstructuur in de komgebieden is rechtlijnig. De Soestwetering vormt een herkenbare landschappelijke drager die beide komgebieden met elkaar verbindt.

Het landschap van Salland wordt afwisselender en beter leesbaar wanneer de verschillen tussen de laaggelegen open gebieden en verdichte ruggen wordt versterkt. Het landschapsbeleid is gericht op behouden en versterken van deze karakteristiek.

Het zandgebied

Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-westgeoriënteerde dekzandruggen en -laagten met weteringen.

In het zandgebied in Salland zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

  • dekzandruggen;
  • weteringenlandschap;
  • dekzandvlaktes;
  • dekzandlaagtes.

Dekzandruggen

De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. Binnen de gemeente Olst-Wijhe komen dekzandruggen voor rondom Wesepe en bij Landgoed 't Nijenhuis. De agrarische delen van de dekzandruggen behoren tot het kampenlandschap. Deze delen hebben een halfopen tot besloten karakter. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant. Doorgaande structuren en de doorgaande wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en zijn ter hoogte van de ruggen beplant.

Weteringenlandschap

Het weteringenlandschap ligt tussen de dekzandruggen in. De (gegraven) weteringen zijn de structuurdragers binnen dit landschapstype. Het betreft lager gelegen gebieden die voornamelijk open zijn.

De waterlopen worden waar mogelijk ontwikkeld tot brede moeras- en broeklandschappen met ruimte voor water en natte natuur. Het rationele karakter van de gegraven weteringen blijft behouden. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Dekzandvlaktes

De dekzandvlaktes vormen de oorspronkelijke overgang van het oude naar jonge dekzandlandschap. Het is oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen, dit heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Het gebied ten (noord)oosten van Olst behoort tot dit landschapstype. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Dekzandlaagtes

Dit deelgebied lijkt sterk op het deelgebied 'dekzandvlaktes', maar heeft een natter karakter: het betreft hier broekontginningen. Het verschil tussen dit deelgebied en 'dekzandvlaktes' is gelegen in de lagere ligging van de gronden langs de weteringen. De rechte lanen met de erven en de open ruimtes daartussen bepalen de hoofdstructuur van het landschap. Ten opzichte van de oudere ontginningen is het maaiveld relatief vlak. Bebouwing komt in dit deelgebied relatief weinig voor en ligt veelal op de randen van het gebied. De dekzandlaagtes zijn op dit moment waardevol landbouwgebied.

Bij ontwikkelingen op de erven is het wenselijk in te spelen op het nattere karakter van dit deelgebied door in de beplantingskeuze hierbij aan te sluiten. De opgaven vanuit natuur en water richten zich op het ontwikkelen van natuurlijke oevers direct langs de weteringen. Dit sluit aan bij het sterke functionele en agrarische karakter van het deelgebied.

2.2 Cultuurhistorie

De ligging ten opzichte van de IJssel is bepalend voor de cultuurhistorie in de gemeente Olst-Wijhe. Zo werd in de jaren '50 van de vorige eeuw de IJssellinie opgericht als verdedigingslinie tegen de dreiging vanuit het oostblok.

De IJssellinie in Olst-Wijhe maakt deel uit van een 120 kilometer lang en maximaal 10 kilometer breed obstakel in de vorm van onderwater gezet land (inundatie). Het plan bestond om de IJssel bij Olst af te sluiten met caissons die tot zinken zouden worden gebracht. Het gebied daarachter viel droog en door sluizen in de dijk zou het wassende water over de naastgelegen landerijen en dorpen stromen zodat een brede strook land onder water kwam te staan. Bij Olst werd een stuw gebouwd en werden zestig bunkers en kazematten opgetrokken en ingebetonneerde Shermantanks uit de Tweede Wereldoorlog in de IJsseldijken en in de op het land opgeworpen terpen geplaatst. In 1953 was de IJssellinie gereed. In 1965 werd begonnen met het afbreken van de inlaatsluizen in de dijk bij Olst en in 1968 werd de IJssellinie definitief opgeheven. In Olst bleven 32 bunkers over waarvan er enkele zijn gerenoveerd en opengesteld. Ook enkele kazematten zijn gerestaureerd. De Stichting De IJssellinie beheert het bunkercomplex en stelt zich ten doel het complex als toeristische attractie met een militair aspect te behouden.

Daarnaast vormen de landgoederen (zoals 't Nijenhuis, Spijkerbosch, Hoenlo, de Haere, Wijnbergen, Zorgvliet, Ossebosch en Boxbergen) een belangrijk onderdeel van de cultuurhistorie van het landschap. In het zandgebied bevinden zich daarnaast veel verspreide cultuurhistorisch waardevolle elementen in de vorm van hoeven, enken, lanen, houtwallen, zandpaden etc. In het rivierengebied staan diverse karakteristieke IJsselhoeven.

2.3 Waterhuishouding

Algemeen

Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, uitgezonderd de bedding van de IJssel.

Bodem en grondwater

Het gebied rondom Olst en Wijhe kan geologisch en geohydrologisch gezien worden opgedeeld in afzettingen van rivierzand (waterdoorlatend). Het aanwezige rivierzand vormt het eerste en tweede watervoerend pakket, die aan de onderzijde wordt begrensd door kleiige en venige afzettingen van de formatie van Drente (vanaf circa 30 m-mv). Het eerste watervoerende pakket (formatie van Twente, tot circa 10 m-mv) is opgebouwd uit fijne tot grove zanden en het tweede watervoerende pakket (formatie van Kreftenheye, tot circa 30 m-mv) uit grofzandige afzettingen. Beide watervoerende pakketten vormen ter hoogte van het plangebied één geheel. Afstroming van grondwater vindt plaats vanuit het westen en oosten naar de IJssel toe, die een drainerende functie heeft. Onder de formatie van Drente bevindt zich het derde watervoerende pakket, tussen NAP –70 m en NAP –200 m, dat gevoed wordt vanuit de Veluwe en de Sallandse Heuvelrug. Zowel uit het tweede als uit het derde pakket wordt grondwater gewonnen voor drinkwater en industriële doeleinden.

Langs de IJssel komt een smalle strook voor met afzettingen van holocene IJsselklei. De afzetting bevindt zich direct onder het maaiveld en heeft een dikte die varieert van een halve meter tot enkele meters.

Het gebied kent veel regionale kwel, afkomstig van de Veluwe en de Sallandse heuvelrug. De regionale kwel van de Veluwe stroomt onder de IJssel door en komt ten oosten van de IJssel omhoog. Ook is er lokale kwel, afkomstig van water dat infiltreert op de dekzandruggen, langs de beekdalen en op de oeverwallen en dat weer aan de oppervlakte komt in de aangrenzende laagten.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn tal van waterlopen aanwezig. De belangrijkste zijn de Zandwetering en de Soestwetering. De IJssel maakt geen deel uit van het plangebied, maar doorsnijd dit. Wel is de IJssel verbonden met het plangebied. Zo zijn hoge waterstanden van de IJssel direct merkbaar in het grondwatersysteem en de watergangen in de omgeving.

De Zandwetering en Soestwetering lopen vrijwel geheel door agrarisch gebied. De waterlopen lopen van oost naar west en buigen vlak voor de IJssel naar het noorden af. Zij monden niet uit in de IJssel, maar via het Zwarte Water in het IJsselmeer. Het watergangenstelsel snijdt diep in het maaiveld, waardoor de watergangen een grote drainerende werking hebben op de omgeving en waardoor in tijden van neerslagoverschotten het teveel aan water zeer snel wordt afgevoerd.

In de gemeente liggen drie 'primaire watergebieden' welke zijn aangewezen door het Waterschap, één ten zuiden van de Omloop in Wijhe, één relatief groot gebied ten noordoosten van Olst en één ten noorden van Boskamp. Een primair watergebied houdt in dat daar de waterfunctie primair is en zwaarder weegt dan andere, daarmee strijdige belangen. Dit dient in samenspraak met het Waterschap te worden bekeken.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het water in de Soestwetering is over het algemeen van goede kwaliteit. Toch vormt ook hier de emissie van de landbouw een bron van verontreiniging. Voor grasland geldt een spuit- en mestvrije zone van 25 cm. Dit is geregeld via de Algemene Maatregel Van Bestuur (AMVB) 'open teelt'.

Het water van de Zandwetering is ondanks verschillende overstorten en de invloed van landbouw van redelijke kwaliteit.

De emissie van de aanwezige landbouw blijft een bron van vervuiling voor de watergangen. De laatste jaren zijn maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren, zoals het realiseren van ecologische oevers en het saneren van overstorten.

Veiligheid en waterkeringen

Voor een groot deel van het plangebied geldt dat het ligt in een gebied dat is aangemerkt als overstromingsrisicogebied. De waterkeringen langs de IJssel zijn aangemerkt als primaire kering. Het plangebied ligt voor een deel in de keurzone van deze kering. De kering langs de Soestwetering is ten noorden van Wijhe als regionale kering aangemerkt, voor het overige deel als 'overige waterkering'.

2.4 Functies

2.4.1 Agrarische bedrijvigheid

Type agrarische bedrijven

Het overgrote deel van de agrarische bedrijven in de gemeente bestaat uit melkrundveehouderijen. De intensieve veehouderij en de paardenhouderij vertegenwoordigen beide rond de 10% van de bedrijven. De overige bedrijven zijn een aantal akkerbouwbedrijven, schapen- en/of geitenhouderijen, tuinbouwbedrijven en boomkwekerijen. Daarnaast komen veel kleine afbouwende of juist opstartende bedrijven voor. Opvallend is de toename van het aantal paarden en kleine (vaak hobbymatige) paardenhouderijen. Bijna de helft van de agrarische bedrijven heeft een zodanige omvang dat deze ook op de langere termijn kunnen blijven voortbestaan. De intensieve veehouderijen zijn over het algemeen allemaal grote bedrijven.

Nevenactiviteiten

Een landelijke trend is dat agrariërs in toenemende mate andere (niet-agrarische) activiteiten gaan ontplooien; mede als gevolg van marktontwikkelingen en milieuregelgeving. De mogelijkheden een aanvullend inkomen te verwerven, liggen enerzijds binnen de landbouw zelf zoals het zelf bereiden en verkopen van kaas en andere zuivelproducten. Daarnaast kunnen agrariërs bijvoorbeeld recreatie en toerisme combineren met hun bedrijf, bijvoorbeeld door het realiseren van boerderijkamers of een kleinschalig kampeerterrein.

2.4.2 Recreatie

Door de ligging nabij stedelijke gebieden, het karakteristieke rivierenlandschap bij de IJssel en het afwisselende landschap met open weidegebieden en kleinschalige gebieden met onder meer de landgoederen en karakteristieke bebouwing, wordt er veel gerecreëerd in het buitengebied van Olst-Wijhe. Onderscheid kan worden gemaakt in verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve voorzieningen.

Verblijfsrecreatie

In de gemeente Olst-Wijhe is een groot verblijfsrecreatief park aanwezig: Summercamp Heino (net binnen de gemeentegrens). Daarnaast zijn er in het buitengebied diverse (mini)campings aanwezig. Ook wordt er op diverse plaatsen 'bed & breakfast' en 'boerderij-/plattelandskamers' aangeboden.

Dagrecreatie

In het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe bevinden zich geen grote dagrecreatieve attracties. De gemeente Olst-Wijhe kent enkel een aantal kleinere dagrecreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van sport- en spelactiviteiten.

Door het plangebied loopt verder een aantal wandel-, kano- en fietsroutes en ruiterpaden. De wegen en paden lenen zich verder prima voor 'spontane' routes en rondjes.

Voor beide vormen van recreatie geldt dat het aantrekkelijke landschap het belangrijkste 'kapitaal' van de recreatieondernemer is. Als dat wordt aangetast, verliest het gebied een belangrijk deel van haar aantrekkelijkheid voor de recreant.

2.4.3 Wonen

In het buitengebied zijn diverse woningen aanwezig. Woningen in het buitengebied verschillen in omvang en uitstraling. Langs de doorgaande (uitvals)wegen zoals de Rijksstraatweg, Herxen, Raalterweg, Hogeweg en Boxbergerweg komt op enkele plaatsen lintbebouwing voor. Daarnaast staan er verschillende burgerwoningen verspreid in het buitengebied. In een aantal gevallen betreft het voormalige agrarische bedrijfswoningen al dan niet met daarbij behorende voormalige bedrijfsgebouwen. Verwacht mag worden dat het aantal burgerwoningen in de toekomst verder toeneemt, gezien het aantal bedrijfsbeëindigingen.

In het plangebied komen enkele woningen voor waar bedrijfsmatige of beroepsmatige (neven)activiteiten plaatsvinden.

Veel mensen wonen in het buitengebied, omdat zij zelf daar binding mee hebben. Vaak uit zich dit in hobbymatig gebruik in de vorm van het houden van (klein)vee, paarden en dergelijke. Vaak hebben bewoners grond en opstallen in gebruik ten behoeve van dit hobbymatig gebruik.

2.4.4 Niet-agrarische bedrijven

In het buitengebied komt een beperkt aantal niet-agrarische bedrijven voor. Het soort bedrijven is divers en betreft onder meer loonbedrijven, aannemers- en bouwbedrijven, transportbedrijven, autobedrijven, dierenpensions, nutsbedrijven en dergelijke. Ook de omvang varieert sterk. Daarnaast komen ook bedrijven aan huis voor of bedrijven als nevenfunctie bij (voormalige) agrarische bedrijven.

2.4.5 Horeca en detailhandel

Als zelfstandige bedrijven, komt er nauwelijks horeca of detailhandel voor in het buitengebied van Olst-Wijhe. Wel komt horeca en detailhandel voor, gekoppeld aan andere hoofdfuncties, bijvoorbeeld in het kader van verbrede landbouw, vrijkomende agrarische bebouwing en landgoederen. De schaal waarop dat plaatsvindt, is echter klein.

2.4.6 Bijzondere maatschappelijke functies

In het buitengebied van Olst-Wijhe komen gebouwen voor diverse maatschappelijke functies voor. Het gaat met name om gezondheidszorg, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven en een begraafplaats.

2.4.7 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt doorsneden door enkele doorgaande wegen. De N756 (Raalterweg) is de belangrijkste oost-westverbinding. De noord-zuidverbinding wordt gevormd door de N337 (Rijksstraatweg) die loopt van Zwolle naar Deventer, grotendeels evenwijdig en over de IJsseldijk.

Eveneens zijn er diverse lokale wegen, ontsluitingswegen en zandpaden in het buitengebied van Olst-Wijhe aanwezig. Daarnaast liggen er enkele voet- en fietspaden in het buitengebied. Door de gemeente loopt de spoorlijn Zwolle-Deventer. Binnen de gemeente hebben de kernen Olst en Wijhe beiden een intercitystation.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan omvat alle gronden die gerekend worden tot het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, met uitzondering van de uiterwaarden.

Dit bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Inhoudende dat het plan ten aanzien van de bestaande 'stedelijke functies' (agrarische bedrijfspercelen, woonpercelen etc.) is gericht op het 'conserveren' of 'beheren' van de bestaande situatie in het plangebied, oftewel de bestaande functies en bebouwing(smogelijkheden) zijn in dit plan in beginsel overgenomen. Nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan dan ook niet mogelijk gemaakt.

Kleinschalige ontwikkelingen, bijv. het herbestemmen van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar wonen overeenkomstig het feitelijk gebruik, zijn wel meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Dit vanwege het feit dat voor dergelijke locaties een passende vervolgbestemming noodzakelijk is, er beleidsmatig geen belemmeringen zijn en de ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op milieu- en omgevingaspecten (zie ook hoofdstuk 5).

Wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat hiervoor van het geldend bestemmingsplan is afgeweken of wijzigingen in de gemeentelijke systematiek, zijn tevens meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Overigens betekent dit niet dat voorliggend bestemmingsplan geen enkele ontwikkeling mogelijk maakt. Kleinschalige ontwikkelingen blijven op basis van het bestemmingsplan wel mogelijk. Het gaat bijvoorbeeld om het bieden van mogelijkheden om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de bouw- en gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

4.1.1.4 Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro)

Per 1 oktober 2012 zijn onder meer voor het hoofdwegennet (HWN), de (Wijziging van) Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro/Rarro) van kracht geworden. Deze stellen vanuit nationaal perspectief grenzen aan de toelaatbaarheid van wijzigingen in nieuwe bestemmingsplannen ten opzichte van de plannen die golden op het moment van inwerkingtreding. De exacte geografische plaatsbepaling van de geldende reserveringszones is opgenomen in het Rarro. Zolang er geen Tracébesluit (TB) is voor de uitbreiding van infrastructuur hebben deze reserveringen een verplichtend karakter.

4.1.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

SVIR

Binnen het buitengebied liggen gebieden aangewezen als Natura 2000 en NNN. Ten gevolge van dit plan worden deze gebieden niet aangetast. De betreffende gebieden hebben in voorliggend bestemmingsplan een passende bestemming gekregen (overwegend de bestemming Natuur). Voor het overige zijn er geen nationale belangen gemoeid zoals verwoord in de SVIR. Van strijd met het rijksbeleid zoals verwoordt in de SVIR is dan ook geen sprake.

Barro

Dit bestemmingsplan raakt geen nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro. Wel behoort de IJssel tot het gebied 'Grote rivieren'. Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
  • ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen nadelige invloed op bovenstaande doelstellingen.

Rarro

Dit bestemmingsplan raakt geen reserveringszones zoals opgenomen in het Rarro. Het bestemmingsplan is wel gelegen in een radarverstoringsgebied. Voor nagenoeg de gehele gemeente Olst-Wijhe geldt dat geen bouwwerken mogen worden opgericht met een hoogte groter dan 136 meter, teneinde het functioneren van radarstations veilig te stellen. Dit bestemmingsplan staat geen bouwwerken met een dergelijke hoogte toe. De ligging van het plangebied in het radarverstoringsgebied vormt dan ook geen belemmering.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals meermaals aangegeven is dit bestemmingsplan voor het overgrote deel conserverend en beheersgericht van aard.

Uit diverse uitspraken van de Raad van State volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. Uit een uitspraak van de Raad van State volgt - samengevat- dat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking niet wordt verstaan een bestemmingsplan dat voorziet in een conservering van geheel onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die realiseerbaar waren op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór inwerkingtreding van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie AbRvS, 6 augustus 2014, nr. 201206568/1/R1).

Voor wat betreft voorliggend bestemmingsplan is enkel sprake van het opnieuw vastleggen van de huidige (planologische) situatie. Hierbij worden ook de onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals vastgelegd in het geldende planologische regime, opnieuw vastgelegd. De kleinschalige aanpassingen en ontwikkelmogelijkheden (o.a. afwijkingsbevoegdheden) waarin dit bestemmingsplan wel voorziet betreft een verruiming van de gebruiksmogelijkheden die, gezien de aard en beperkte omvang hiervan, niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat op dit bestemmingsplan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Nadien zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2020001001-0201_0002.png"  
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Gezien het conserverende karakter van voorliggend bestemmingsplan zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Het bepaalde in de omgevingsverordening is waar nodig doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort overwegend tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief is gericht op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant agrarisch gebruik en aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn hier verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer is gericht op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, waarbij rekening wordt gehouden met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem. Verbreding van economische activiteiten op het erf, zoals met recreatie krijgt de ruimte. Op plekken waar de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid die de ruimtelijke structuur versterken.

Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”

Voor wat betreft de gronden binnen het plangebied wordt, met uitzondering de in hoofdstuk 3 genoemde gevallen, niet voorzien in nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen. Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheersgericht karakter, waarbij enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Uitsluitend tussentijds doorgevoerde wijzigingen en kleinschalige aanpassingen (herbestemming voormalig agrarisch bedrijf naar wonen) zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Het vorenstaande is in overeenstemming met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.


Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en wordt enkel de huidige (planologische) situatie opnieuw vastgelegd en kleinschalige aanpassingen doorgevoerd. De gebiedskenmerken zijn met name van toepassing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien hier voor wat betreft deze laag geen sprake van is, wordt hier niet nader op ingegaan.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
4.3.1.1 Algemeen

Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.


Het buitengebied maakt onderdeel uit van de volgende gebieden; 'Prachtige IJsselzone', 'Lommerijke landgoederen' en 'Sallandse platteland'. Hierna zijn kort per gebied de ambities opgenomen.

4.3.1.2 Prachtige IJsselzone

Water

  • Leveren van een bijdrage aan het HWBP met als doel een duurzaam veilige dijk en een goede bescherming tegen hoogwater en het bevorderen van voldoende watervoerend vermogen ;
  • Inzetten op de waterkwaliteit en flora en fauna door toepassing van maatregelen conform Kader Richtlijn Water (KRW);
  • De scheepvaartfunctie vraagt om instandhouding van, en zo mogelijk faciliteren van meer duurzaam beheer van, de vaarweg.

Natuur en Ecologie

  • Faciliteren van de realisatie van de Natura 2000 doelstellingen in de uiterwaarden met behoud van de identiteit;
  • Inzetten op natuurontwikkeling in de Duursche Waarden met recreatief medegebruik in de vorm van wandelen en fietsen.

Landbouw

  • Versterken van toekomstbestendige landbouw, mede ten behoeve van het behouden en versterken van landschappelijke kwaliteiten;
  • Stimuleren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Bereikbaarheid en mobiliteit

  • Koppelen van herstructureringsopgaven aan de opgave om de wegen toekomstbestendig te maken voor zwaar landbouwverkeer met behoud van de landschappelijke kwaliteiten;
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid en de landbouwinfrastructuur door ontvlechting landbouwverkeer (breedte wegen) en recreatief en utilitair fietsverkeer (smallere wegen);
  • Sluipverkeer voorkomen door aanpassing van de wegenstructuur.

Vrijetijdseconomie

  • Stimuleren en ruimte geven aan het toegankelijk, zichtbaar en beleefbaar maken van de IJsselzone en haar parels;
  • Inzetten op goede verbindingen (fiets en wandel) tussen de IJsselzone en de directe omgeving waaronder de dorpen Olst en Wijhe en het Sallandse platteland met de aan de overzijde van de IJssel liggende dorpen;
  • Inzetten op de bovenregionale groenblauwe sterlocatie d.m.v. gebiedsontwikkeling;
  • Samenwerken in het hoogwaterbeschermingsprogramma als belangrijke pijler om deze integrale gebiedsontwikkeling vorm te geven en deze stevige ingreep aan de oostelijke dijk te vertalen naar kansen door een tijdige inbreng en slimme aanpak;
  • Stimuleren van projecten en voorzieningen op het gebied van recreatie en toerisme met als doel deze te koppelen aan het uitvoeringsprogramma van de IJsseldijk.
  • De IJsseldijk (N337) niet als barrière maar als belvedère ontwikkelen met herkenbare afslagen en rustpunten in samenwerking met de provincie.
4.3.1.3 Lommerijke landgoederen

Landbouw en landgoederen

  • Bevorderen van kwalitatieve, innovatieve, duurzame en verbrede landbouw met agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • Ruimte bieden voor ontwikkeling van landbouw gekoppeld aan de verbetering van landschappelijke kwaliteiten door inzet van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Bereikbaarheid en mobiliteit

  • Versterken van de bereikbaarheid van landgoederen met behoud van karakter en materialen.

Vrijetijdseconomie

  • Inzetten op het verbeteren van de toegankelijkheid en de beleefbaarheid van de landgoederen en buitenplaatsen voor recreanten;
  • Ontwikkelingsruimte vergroten en gebruiksmogelijkheden bieden aan het herbestemmen van vrijkomende gebouwen voor onder andere (verblijfs) recreatie en (cultuur)toerisme.
4.3.1.4 Sallandse platteland

Landbouw

  • Versterken van de economische vitaliteit van landgoederen door ruimte te geven aan ontwikkelingen om de kwaliteit van het landgoed te behouden en/of te versterken. Dit geldt ook voor (delen van) landgoederen buiten de begrenzing van de landgoederenzones;
  • Landbouwontwikkelingen mogelijk maken in relatie tot landschappelijke kwaliteiten (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving);
  • Bieden van meer flexibiliteit in het herbestemmen van vrijkomende gebouwen, transitie van gebouwen en nieuwe functies;
  • Eigenaren/beheerders leggen maatwerk per landgoed vast in een op te stellen toekomstvisie waarbij de duurzame exploitatie van het landgoed uitgangspunt is;
  • Stimuleren van het versterken van de kwaliteit van de landgoederen en het herstellen van de lanenstructuren;
  • Faciliteren van het versterken van de kwaliteit van het landgoederenlandschap.

Natuur, Water en Ecologie

  • Inzet op natuur vergroten door de lokale agrariërs in de omgeving van natuurgebieden een bredere economische basis te bieden (Groenblauwe diensten);
  • In het kader van de klimaatadaptatie met het waterschap en agrariërs inzetten op afdoende oplossingen voor de afvoer van hemelwater.

Bereikbaarheid en mobiliteit

  • Koppelen van herstructureringsopgaven aan de opgave om de wegen toekomstbestendig te maken voor zwaar landbouwverkeer met behoud van de landschappelijke kwaliteiten;
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid en de landbouwinfrastructuur door ontvlechting landbouwverkeer (breedte wegen) en recreatief en utilitair fietsverkeer (smallere wegen);
  • Sluipverkeer voorkomen door aanpassing van de wegenstructuur.

Vrijetijdseconomie

  • Versterken van wandel- en fietsroutes door de vindbaarheid en bereikbaarheid van routes en voorzieningen te verbeteren;
  • Uitbreiden en versterken van de diversiteit door het aanbod aan recreatieve en toeristische voorzieningen te vergroten, passend bij de aard en schaal van het landschap;
  • Stimuleren en faciliteren van omvorming van vrijkomende agrarische bebouwing naar kleinschalige verblijfsaccommodaties om de leefbaarheid op het platteland te versterken.

Duurzaamheid, Ruimtelijke- en sociale kwaliteit

  • Stimuleren van zonne-energie samen met bewoners en bedrijven;
  • Stimuleren van windenergie in daarvoor geschikte gebieden;
  • Ruimte bieden voor herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing tot nieuwe woon-werkconcepten of recreatief (mede)gebruik.
4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland gemeenten Deventer Raalte Olst-Wijhe

Met het landschapsontwikkelingsplan wordt een gedragen visie op het landschap uitgewerkt in zowel wensen als concrete en uitvoerbare projecten. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een kader om ruimtelijke ingrepen in het landschap te toetsen. Het buitengebied van de gemeenten Deventer, Olst -Wijhe en Raalte is een prachtig en gevarieerd gebied dat qua landschap, cultuurhistorie, natuur, rust en ruimte veel te bieden heeft. Gemeenten willen zich met een mooi en verzorgd landschap profileren. De bewoners moeten zich er thuis voelen en trots zijn op hun landschap. Ook de economische waarde van het landschap is van belang voor toerisme, recreatie en onroerend goed. Het landschapsontwikkelingsplan is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. In 2016 is dit plan geëvalueerd en is vastgesteld dat de beschreven waarden en ontwikkelingen nog steeds van toepassing zijn.

Voor wat betreft de beschrijving van de landschapskenmerken wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

4.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Voor wat betreft de gronden binnen het plangebied wordt, met uitzondering de in hoofdstuk 3 genoemde gevallen, niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheersgericht karakter, waarbij hoofdzakelijk de huidige (planologische) situatie opnieuw wordt vastgelegd. Enkele wijzigingen die tussentijds hebben plaatsgevonden evenals kleinschalige aanpassingen (bijv. herbestemmen voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar wonen) worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Gelet op het vorenstaande geldt dat in beginsel het hiervoor genoemde ruimtelijk beleid niet direct relevant is. Wel kan in algemeenheid worden geconcludeerd dat de systematiek van het juridisch bindende gedeelte zodanig is dat belangrijke kwaliteiten worden gerespecteerd en dat belangrijke ambities worden gestimuleerd. Daarnaast worden waardevolle elementen waar nodig beschermd, zoals karakteristieke bouwwerken, landschappelijke en archeologische waarden en groenvoorzieningen (bomen/bossen).

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het geldende gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, overstromingsrisico, milieuzonering, geurhinder, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en legt de bestaande (planologische) situatie opnieuw vast. In hoeverre in de diverse gebieden voldaan wordt aan het voorkeurswaarde of welke maatregelen genomen moeten worden om aan het voorkeurswaarde te kunnen voldoen is in het kader van dit conserverende plan niet van belang. De kleinschalige aanpassingen die in voorliggend plan tevens zijn doorgevoerd leiden niet tot nieuwe geluidsgevoelige objecten danwel andere toetsingsnormen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend en beheersgericht karakter waarvoor het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Wel zijn bodemonderzoeken uitgevoerd ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfspercelen aan de Raalterweg 47 te Wijhe, Velsdijk 10 te Wesepe, Scherpenzeelseweg 9 te Wijhe en Hagenvoorde 7-7a te Wijhe, aangezien ter plaatse de agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar een reguliere woonbestemming. Hierna zijn beknopt de conclusies uit de betreffende onderzoeken opgenomen. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting, waarin de betreffende rapportages gebundeld zijn.


Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek Raalterweg 47, Wijhe

Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • de bodem op de locatie bevat plaatselijk puin;
  • in de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en/of kwik aangetoond;
  • in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • in het grondwater zijn lichte verhoogde concentraties cadmium en zink aangetoond.;
  • in de grond zijn geen gehalten aan asbest aangetoond boven de interventiewaarde;
  • de gestelde hypothese “onverdacht” dient te worden verworpen, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.


Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit naar mening van het onderzoeksbureau geschikt voor het voorgenomen gebruik.

Verkennend bodemonderzoek Velsdijk 10, Wesepe

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan naar mening van het onderzoeksbureau worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging.

De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan PAK in grond en de licht verhoogde concentratie aan koper in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.

Verkennend bodemonderzoek Scherpenzeelseweg 9, Wijhe

Over het algemeen zijn in de grond ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond, waardoor geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Indicatief kan de boven- en ondergrond ter plaatse van deellocatie A en B als een klasse AW worden beschouwd. De boven- en ondergrond ter plaatse van deellocatie D kan indicatief deels als een klasse AW worden beschouwd. Ter plaatse van de opritten wordt de bovengrond, op basis van de verhoogde gehalten aan minerale olie, indicatief als Niet toepasbaar be-oordeeld. In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging voldoet een beperkt deel van de onderzoekslocatie, namelijk de opritten aan de voorzijde van de woonboerderij, formeel gezien niet aan het beoogde gebruik (klasse Wonen). Geadviseerd wordt om op termijn een aanvullend onderzoek uit te voeren ter plaatse van deellocatie D.

Tevens wordt geadviseerd om op termijn het asbestonderzoek conform de NEN 5707, ter plaatse van deellocatie C, alsnog uit te laten voeren. Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn ter plaatse van deellocatie D tevens aanwijzingen gevonden, namelijk het plaatselijk aantreffen van puin (resten beton) in de bodem, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, waardoor geadviseerd wordt een onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 uit te laten voeren.

Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek Hagenvoorde 7a, Wijhe

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • In de grond(meng)monsters is geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof.
  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • De hypothese voor het bodemonderzoek "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt aangenomen. Het aangetroffen barium gehalte wordt toegeschreven aan een natuurlijke oorsprong.
  • Bij het asbestonderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen. In mengmonster ASMM01 van de fijne fractie is een gehalte van <0,2 mg/kg d.s. aangetoond. In mengmonster ASMM02 van de fijne fractie is een gehalte van <0,1 mg/kg d.s. aangetoond. Beide mengmonsters bevinden zich onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • De hypothese voor het asbestonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
  • Uit milieukundig oogpunt is er naar mening van het onderzoeksbureau geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Indien de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk maken, dient voorafgaand aan het gewijzigd gebruik en/of verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen/ gewijzigd gebruik te worden aangetoond dat de kwaliteit van bodem in overeenstemming is met en geen milieuhygiënische belemmering vormt voor het nieuwe gebruik of het bouwen.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet overwegend in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied. In dit plan worden, met uitzondering van enkele kleinschalige aanpassingen, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet vervat zijn in een onherroepelijk bestemmingsplan of waarvoor anderszins een planologische procedure is afgerond of een vergunning is verleend. De kleinschalige aanpassingen en de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden leiden niet tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

Vaststelling van dit bestemmingsplan leidt dan ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • de Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande (planologische) situatie in het plangebied. Ter plaatse wordt, afgezien van kleinschalige aanpassingen, niet in nieuwe ontwikkelingen voorzien. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden dan zal bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen worden beoordeeld of er in de omgeving van belang zijnde inrichtingen/buisleidingen zijn gelegen die onderzocht moeten worden.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Overstromingsrisico

5.5.1 Algemeen

Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

Een dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans. Alle primaire waterkeringen in Nederland hebben een signaleringsnorm gekregen tussen de 1:300 en de 1:1.000.000. De dijktrajecten zijn vastgelegd in het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS). De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

5.5.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijktraject 53-2. Dit traject loopt van ten zuiden van Olst tot aan Zwolle. Dit dijktraject loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. In het Nationaal Basisbestand Primaire Waterkeringen (WMS) zijn de dijktrajecten weergegeven met de daaraan gekoppelde normen. De waarde betreft een overstromingskans. Het dijktraject 53-2 heeft een signaleringswaarde van 1:10000.

De ondergrens geeft de maximaal toelaatbare faalkans voor een waterkering weer, die hoort bij de betreffende signaleringswaarde van de kering. Voor iedere kering is de kans van de ondergrens drie maal groter dan de kans van de signaleringswaarde. In dit geval gaat het om een ondergrens van 1:3000.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en daarom zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd, kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor dit bestemmingsplan is het van belang dat het overwegend conserverend van aard is. Voorliggend bestemmingsplan brengt dan ook geen toename van overstromingsrisico's met zich mee.

5.5.3 Conclusie

Het overstromingsrisico vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.6 Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaard woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.6.3 Situatie plangebied

In het plangebied komt diverse bedrijvigheid voor. Hierbij gaat het in alle situaties om bestaande bedrijvigheid die op basis van de geldende bestemmingsplannen mag worden uitgeoefend. Wel voorziet voorliggend bestemmingsplan in het herbestemmen van voormalige agrarische bedrijfspercelen naar reguliere woonbestemmingen. Het gaat om de volgende percelen; Hagenvoorde 7-7a te Wijhe, Velsdijk 10 te Wesepe, Scherpenzeelseweg 9 te Wijhe en Raalterweg 47 te Wijhe. Omgevingsdienst IJsselland heeft beoordeeld of de herbestemmingen mogelijk zijn vanuit het aspect milieuzondering. Hierna zijn beknopt de conclusies uit de betreffende beoordelingen opgenomen. Voor de volledige beoordelingen wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting, waarin de betreffende beoordelingen gebundeld zijn.

Raalterweg 47 te Wijhe

  • 1. Op de locatie Raalterweg 47 te Wijhe rusten nog milieurechten: Op 22 juni 1999 is een melding gedaan in het kader van het Besluit melkrundveehouderijen vanwege het toepassing worden van het Besluit voor het bedrijf (het houden van 10 zoogkoeien (A2.100) en 7 stuks jongvee < 2 jaar (A 3.100). Bij het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming is in het kader van het Activiteitenbesluit nog een melding van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten vereist;
  • 2. Voor de voormalige agrarische woning op locatie Raalterweg 47 Wijhe geldt dat die voor aspect geurhinder veehouderijen minimaal op 50 meter moet zijn gelegen van andere veehouderijen. Aan die afstand wordt voldaan. Ook voor aspecten geluid en fijnstof wordt voldaan. Omliggende bedrijven worden door de wijziging van perceel Raalterweg 47 naar woonbestemming niet belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • 3. Aanvullend op de adviesvraag is in dit advies voor de volledigheid ook een beoordeling gemaakt van woon en leefklimaat voor aspecten weg verkeerslawaai en externe veiligheid. Ook deze aspecten vormen geen belemmering voor de woonbestemming op perceel Raalterweg 47 te Wijhe
  • 4. Mogelijk is voor de beëindiging van het agrarisch bedrijf nog een eindsituatieonderzoek bodem vereist.

Inmiddels is voor deze locatie een eindsituatieonderzoek bodem uitgevoerd. Verwezen wordt naar paragraaf 5.2.2.

Velsdijk 10 te Wesepe

De in dit advies beoordeelde milieuaspecten geluid, luchtkwaliteit, geurhinder en veehouderij, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid vormen geen belemmering voor toekenning van de woning in het plan. Wanneer sloop van bijgebouwen is voorzien is een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 en asbest NEN 5707 nodig vanwege de aanwezigheid van gebouwen met asbest dak.

Inmiddels is voor deze locatie een verkennend bodem- en asbestbodemonderzoek uitgevoerd. Verwezen wordt naar paragraaf 5.2.2.

Scherpenzeelseweg 9 te Wijhe

Op de locatie aan de Scherpenzeelseweg 9 te Wijhe is niet na te gaan of er nog milieu-rechten rusten op het perceel. De omzetting naar de woonbestemming heeft geen na-delige gevolgen voor eventuele ontwikkelingen van bedrijven in de omgeving. Ook het aspect fijn stof is geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

Hagenvoorde 7-7a te Wijhe

Op de locatie aan de Hagenvoorde 7 en 7a rusten nog milieurechten. De omzetting naar de woonbestemming heeft geen nadelige gevolgen voor eventuele ontwikkelingen van bedrijven in de omgeving. Ook het aspect fijn stof is geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

Nader onderzoek in het kader van milieuzonering wordt ten aanzien van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.

5.6.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Geurhinder

5.7.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.7.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied komen diverse agrarische bedrijven voor. Het voorliggende bestemmingsplan legt overwegend de bestaande planologische situatie opnieuw vast. Het opnieuw vastleggen van de huidige planologische situatie leidt niet tot extra beperkingen voor omliggende agrarische bedrijven of een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van bestaande geurgevoelige objecten. Tot slot wordt opgemerkt dat de bestemmingswijzigingen van voormalige agrararische bedrijfspercelen naar reguliere woonbestemmingen niet leiden tot nieuwe geurgevoelige objecten danwel andere toetsingsnormen (zie ook paragraaf 5.6.3).

5.7.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.8.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten

Situatie plangebied

Van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN is geen sprake. De vaststelling van het plan niet tot gevolg heeft dat aanwezige groenstructuren binnen het plangebied minder geschikt worden voor flora en/of fauna. De opgenomen afwijking- en wijzigingsbevoegdheden evenals de kleinschalige aanpassingen die in voorliggend plan zijn doorgevoerd leiden eveneens niet tot directe aantasting van Natura 2000 of NNN-gebieden. In geval toepassing wordt gegeven aan een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden of een omgevingsvergunning wordt aangevraagd wordt per geval bekeken of het uitvoeren van een stikstofonderzoek al dan niet noodzakelijk is. Onderzoek in verband met beschermde natuurgebieden wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.

Aan de grotere bestaande groenstructuren en natuurgebieden wordt conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan een passende bestemming toegekend.

5.8.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Situatie plangebied

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en legt uitsluitend de huidige bestaande situatie opnieuw vast. In eerste aanleg wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen die het uitvoeren van een ecologisch onderzoek noodzakelijk maken.

De beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt, hebben, gezien de geringe omvang ervan, geen onaanvaardbare nadelige gevolgen op ecologische waarden. Gezien het feit dat wetgeving zoals de Wet natuurbescherming, bijvoorbeeld bij de sloop van gebouwen, ook buiten de regels van het bestemmingsplan van kracht is, wordt het opnemen van specifieke regels niet noodzakelijk geacht.

5.8.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.9 Archeologie & cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie
5.9.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.9.1.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en legt de huidige bestaande situatie opnieuw vast. In eerste aanleg wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen die het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk maken.

De gemeente Olst-Wijhe beschikt over eigen archeologische verwachtingskaarten die reeds zijn vertaald in de geldende bestemmingsplannen. De nu reeds geldende dubbelbestemmingen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden onverkort overgenomen in dit bestemmingsplan.

Op deze wijze is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden bij mogelijke toekomstige bodemingrepen voldoende verzekerd.

5.9.2 Cultuurhistorie
5.9.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.9.2.2 Situatie plangebied

De gemeente Olst-Wijhe beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De cultuurhistorische waarden omvatten onder meer de rijks- en gemeentelijke monumenten, waaronder boerderijen en huizen, de aanwezige kloosters en het rijke bodemarchief (het archeologisch erfgoed).

Voor een overzicht van de cultuurhistorische waardevolle objecten en elementen in de gemeente Olst-Wijhe wordt verwezen naar bijlagen 3, 4, 5 of 6 van de regels.

Het voorliggende bestemmingsplan is over het algemeen conserverend van aard en legt de bestaande (planologische) situatie opnieuw vast. Er worden geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gezien het feit dat er sprake is van een overwegend conserverend plan en de aard van de kleinschalige aanpassingen, is er geen sprake van een aantasting van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

In dit bestemmingsplan is aan de monumenten en overige beschermingswaardige panden en objecten de 'karakteristiek' toegekend. Hiermee zijn de cultuurhistorische waarden in voldoende mate beschermd en wordt er voorkomen dat er gesloopt kan worden zonder vergunning.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.10 Water

5.10.1 Algemeen

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.
5.10.2 Situatie plangebied

Ten opzichte van het geldend planologisch regime voorziet dit bestemmingsplan niet in nieuwe ontwikkelingen die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de waterhuishouding.

Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vallei en Veluwe toegestuurd.

5.10.3 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.


Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.11.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Wel zijn binnen de diverse bestemmingen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen en kleinschalige aanpassingen doorgevoerd.

De hiervoor genoemde bevoegdheden en aanpassingen maar ook de nog niet benutte bouwtitels zijn van kleinschalige omvang en leiden niet tot een wezenlijk ander plan. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels en verbeelding

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Artikel 2 Wijze van meten: Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied op de verbeelding voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Nadere eisen: regels omtrent voorwaarden die het college van burgemeester en wethouders kan stellen aan bebouwing;
  • Afwijken van de bouwregels/gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: in de archeologische dubbelbestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 39 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Artikel 40 Algemene bouwregels: In de algemene bouwregels wordt ingegaan op de overschrijding van bouwgrenzen, herbouw van (bedrijfs)woningen, de te hanteren parkeernorm en op welke wijze omgegaan moet worden met bestaande afwijkende maten en afstanden.
    In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs) woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel of een algemene wijzigingsbevoegdheid wordt herbouw mogelijk gemaakt.
  • Artikel 41 Algemene gebruiksregels: In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Aangeven wordt welke vormen van gebruik in ieder geval strijd met dit bestemmingsplan zijn zoals een prostitutiebedrijf. Daarnaast zijn in dit artikel de parkeernormen en voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
  • Artikel 42 Algemene aanduidingsregels: Dit artikel is opgenomen voor de aanwezige grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden. Voor de regelgeving is aangesloten bij de vigerende plannen en de Omgevingsverordening Overijssel. Voor het waterwingebied betekent dit dat er uitsluitend gebouwen ten dienste van de waterwinning gebouwd mogen worden. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken.
  • Artikel 43 Algemene afwijkingsregels: Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor 1 specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg en voor het vergroten van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijvormen (>750 m³). Bij de laatste afwijkingsregel is het niet toegestaan een ligboxenstal en dergelijke te gebruiken om de inhoud van de woning te vergroten. Het gaat hier expliciet om de Sallandse boerderijvorm of karakteristieke bebouwing. Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeurswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Ten slotte is er een afwijkingsregel opgenomen voor het realiseren van kleinschalige windturbines met een tiphoogte van 25 m.
  • Artikel 44 Algemene wijzigingsregels: Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:
    • 1. woningsplitsing van een karakteristieke woning;
    • 2. het realiseren van een woning in een karakteristiek bijgebouw;
    • 3. verwijderen bestemming Waarde  - Archeologie - 1, 2, 3 of 4 als uit nader onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 4. herbouw (bedrijfs) woningen.


Woningsplitsing van karakteristieke panden en de realisatie van een woning in een karakteristiek bijgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding is opgenomen voor het gehele bouwvlak. Om de bepalen of de aanduiding karakteristiek is opgenomen vanwege een karakteristiek hoofdgebouw of een karakteristiek bijgebouw dienen bijlagen 3, 4 en 6 van de regels geraadpleegd te worden. Hierin staat per adres omschreven waarom het betreffende bouwvlak is aangewezen als karakteristiek.

De herbouw van (bedrijfs)woningen wordt, naast een algemene afwijkingsregel, ook via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Indien aangetoond kan worden dat aan de uiterste grenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Hiervoor dient wel een Verzoek hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat dit uitsluitend mogelijk is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

  • Artikel 45 Overige regels: In dit artikel worden de overige regels beschreven en bepalen dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op moment van ter inzage legging van het ontwerp. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen omtrent het relatieteken, verwijzing naar adressen en is er een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met betrekking tot het aanleggen en vellen van houtopstanden en het planten en kappen van bomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Artikelsgewijze toelichting op de planregels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn partiële herzieningen en projectbesluiten verwerkt. Daarnaast zijn er aanpassingen in de regels en op de verbeeldingen doorgevoerd. Voor het volledig overzicht aan wijzigingen wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.

Hierna wordt per bestemming een beknopte en algemene beschrijving gegeven.


Artikel 3 Agrarisch, Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden

Dit bestemmingsplan kent drie verschillende agrarische bestemmingen. Deze bestemmingen zijn gebaseerd op zonering. Door voor deze systematiek te kiezen, is het mogelijk voor alle zones aparte regelingen op te nemen waardoor aanwezige waarden worden beschermd. Om dit te bewerkstelligen, wordt onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld het toegestane grondgebruik en de bouwmogelijkheden. Alleen bestaande agrarische bedrijven zijn voorzien van één van deze bestemmingen. Dit betekent dat hobbyboeren niet onder deze bestemming vallen.

Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan. In de huidige situatie komt het echter voor dat bedrijven een andere (semi-) agrarische functie uitoefenen dan datgene wat in de betreffende zone is toegestaan. Deze bedrijven zijn voorzien van een specifieke functieaanduiding.

Voor de aanwezige agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, de bijgebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, veekeringen en andere specifiek genoemde functies), te worden gesitueerd. Dit betekent dat ook mestopslag, paardenbakken, sleufsilo's, kuilvoerplaten en teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Gezien de beperkte natuur- en landschapswaarden zijn in de zone Agrarisch kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken ook buiten het bouwvlak, maar aansluitend en binnen een zone van 50 meter vanaf de grens van het bouwvlak, rechtstreeks toegestaan. Kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken grenzend aan het bouwvlak, maar gescheiden door een weg vallen hier niet onder en zijn niet toegestaan. Bestaande kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken grenzend aan een bouwvlak, maar gescheiden door een weg zijn wel toegestaan en zijn derhalve voorzien van een aanduiding.

Binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden, zijn kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag via afwijking ook buiten het bouwvlak toegestaan indien deze bouwwerken aansluitend aan het bouwvlak en binnen een zone van 50 meter van de grens van het bouwvlak worden gerealiseerd. Via afwijking zijn ook teeltondersteunende voorzieningen onder voorwaarden toegestaan buiten, maar aansluitend aan, bouwvlakken.

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd. Voor paardenhouderijen is dit niet van toepassing. Hier geldt het bestaande oppervlak. Ten behoeve van de realisatie van de bebouwing kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen.

Bij nagenoeg alle agrarische bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Per bedrijfswoning is tevens 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan.

Binnen de agrarische bestemming is ook de mogelijkheid opgenomen voor tijdelijke waterberging. Omdat voor dit tijdelijk (mede)gebruik de bestemming niet hoeft te worden gewijzigd, is dit in de bestemmingsomschrijving opgenomen. Indien sprake is van permanente waterberging, kan dit via een wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd. De bestemming wordt gewijzigd indien er van agrarisch gebruik geen sprake meer is.

Afwijkingsregels

In de planregels zijn in de drie agrarische artikelen de volgende afwijkingsregels opgenomen:

  • ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak voor kleine overschrijdingen tot 25 m, met een maximum van 250 m²;
  • ten behoeve van de bouw van afwijkende stalsystemen in de vorm van serrestallen en boogstallen;
  • ten behoeve van regenkappen (in artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag (in artikel 4 en 5);
  • ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen (in artikel 4 en 5);
  • ten behoeve van extra woonruimte voor een tweede arbeidskracht of een rustende boer;
  • ten behoeve van bebouwingsoppervlak paardenhouderijen (in artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak (zowel een agrarisch bouwvlak als een bouwvlak met de bestemming Wonen);
  • ten behoeve van biomassavergistingsinstallaties;
  • ten behoeve van zorgboerderijen;
  • ten behoeve van mestvergistingsinstallaties;
  • overschrijding van het bouwvlak tot 1,5 ha;
  • ten behoeve van nevenfuncties. De verschillende toegestane nevenfuncties worden bepaald aan de hand van genoemde criteria. Dit betekent dat er geen gelimiteerde lijst is opgenomen.

Zoals eerder genoemd mogen binnen de bestemming Agrarisch kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken, lage permanente en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ook buiten het bouwvlak (eventueel mits aansluitend aan het bouwvlak) gesitueerd worden. Voor de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden wordt dit middels afwijkingsbevoegdheden mogelijk gemaakt. Op deze manier is een afweging ten opzichte van de natuur en/of landschapkenmerken nog mogelijk.

De mogelijkheid voor afwijken ten aanzien van een tweede bedrijfswoning is opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Dit als gevolg van de Wet geluidhinder. Als aan de voorkeurswaarde wordt voldaan kan men met een wijzigingsbevoegdheid afwijken. Als niet aan de voorkeurswaarde wordt voldaan, dient in het kader van het wijzigingsplan een Verzoek hogere waarden aangevraagd te worden. Dit is alleen mogelijk in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid.

Milieuhygiënische inpasbaarheid
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden:
- toetsing aan de eisen uit de Wet natuurbescherming;
- toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder);
- toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen;
- aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden;
- beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid.  

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden is een vergunningenstelsel van kracht met het oog op de te beschermen waarden. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak.

Wijzigingsbevoegdheid

Naast afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegdheden:

  • ten behoeve van realisatie van agrarische bouwvlakken ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Dit is alleen mogelijk indien er elders in de provincie Overijssel een ander agrarisch bedrijf opgeheven wordt (saldering) (artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken;
  • ten behoeve van de omschakeling naar een paardenhouderij;
  • ten behoeve van vervolgfuncties. Net als bij nevenfuncties is hier geen gelimiteerde lijst opgenomen. Iedere gewenste vervolgfunctie is mogelijk, mits voldaan wordt aan de opgenomen voorwaarden. Algemeen uitgangspunt bij het toestaan van een vervolgfunctie is dat er geen extra gebouwen mogen worden gebouwd. Om die reden zijn deze voormalige (agrarische) bedrijven op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding. In de regels is bepaald dat het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op gronden met deze bestemming niet mag worden vergroot, tenzij sanering plaats vindt. Daarbij geldt dat:
    • 1. na sanering tot 250 m² het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
    • 2. indien meer dan 250 m² wordt gesloopt, in ieder geval 250 m² mag worden teruggebouwd;
    • 3. van het gesloopte boven de 250 m² mag 1/3 worden teruggebouwd tot een maximum van 850 m².

In tabel 6.1 zijn voorbeelden van deze rekenregel gegeven.

Tabel 6.1 Rekenvoorbeeld saneringsregeling

te slopen bestaande bebouwing (m2)   rekenregel   maximaal oppervlak te realiseren nieuwbouw (m²)  
100   < 250 m2   100  
200   < 250 m2   200  
250     250  
400   250 + 1/3 x (400-250)   300  
1.000   250 + 1/3 x (1.000-250)   500  
1.600   250 + 1/3 x (1.600-250)   700  
2.050   250 + 1/3 x (2.050 - 250)   850  
2.500   > 850 m2 dus geldt het maximum   850  
3.000   > 850 m2 dus geldt het maximum   850  
  • ten behoeve van een tweede bedrijfswoning;
  • ten behoeve van nieuwe natuur;
  • ten behoeve van waterberging.

Gezien de aanwezige waarden, worden er in de zone Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden geen nieuwe bouwvlakken toegestaan. De eerstgenoemde wijzigingsbevoegdheid is daarom ook niet opgenomen in artikel 5.

Artikel 6 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle niet-agrarische bedrijven. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën) (SvB). Verwezen wordt naar bijlage 1 van de regels.

In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de SvB ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' toegestaan. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie worden specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf in de categorie 1 of 2 van de SvB.

Het kan voorkomen dat er bedrijven zijn die niet in de SvB zijn opgenomen. Om deze reden is een afwijkingsregel opgenomen. Indien aangetoond is dat het betreffende bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de SvB dan is dit bedrijf ook toegestaan. Omdat vanwege visuele aspecten of de sterke verkeersaantrekkende werking het niet gewenst is bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 met een indice 2 of hoger toe te staan, zijn deze bedrijven niet in de Staat opgenomen. Wijziging naar deze bedrijven is daarom niet mogelijk.

De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven zijn afhankelijk van de uitbreidingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Om deze reden is uitbreiding uitsluitend mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid waarbij de uitbreiding maximaal 15% bedraagt, die binnen het bouwvlak moet plaatsvinden. Voor agrarisch aanverwante bedrijven geldt een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 25%. Indien de uitbreiding niet passend is binnen het bestaande bouwvlak dan is het via afwijking toegestaan het bouwvlak (niet zijnde een bestemmingsgrens) eenmalig te overschrijden. Voor bedrijven voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsbebouwing' is uitbreiding van het bestaande oppervlak niet toegestaan.

Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor een vervolgfunctie. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als voor vervolgfuncties bij agrarische bedrijven.


Artikel 7 Bedrijf - Energiemolen

Deze bestemming is toegekend aan de energiemolen aan de Bokkelerweg ong. te Wesepe. Voor de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden is grotendeels aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf.

Artikel 8 Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is toegekend aan de molen aan de Marledijk 17. Voor de uitbreidingsmogelijkheden wordt aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf.


Artikel 9 Cultuur en ontspanning - 1

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande militaire gronden en objecten. Voor de regeling is aangesloten bij het vigerende plan. Tevens is een omgevingsvergunning opgenomen om onder andere het aantasten van de ter plaatse, bovengronds en ondergronds, aanwezige historische objecten te beschermen.


Artikel 10 Detailhandel en Artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum

Deze bestemming is toegekend aan bestaande detailhandelsvestiging. Hierbij is aangesloten bij de vigerende regeling. Voor de uitbreidingsmogelijkheden geldt hetzelfde als bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf. De specifieke detailhandelsfuncties, die vanwege de geldende regels niet onder de algemene detailhandelsbestemming behoren te vallen, zijn voorzien van een aparte bestemming. In dit geval gaat dit op voor een tuincentrum.


Artikel 12 Gemengd

In het plangebied komen enkele horecavestigingen voor die als grote neventak en soms zelfs als hoofdtak dagrecreatieve voorzieningen hebben. Om beide activiteiten op een juiste manier te bestemmen, is gekozen voor de bestemming Gemengd. Voor de bouwmogelijkheden binnen deze bestemming is aangesloten bij de bestemming Horeca.


Artikel 13 Horeca

De bestemming Horeca is toegekend aan de bestaande horecabedrijven. Voor wat betreft de toegestane horeca-activiteiten, is gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat zijn de horeca-activiteiten gecategoriseerd (zie bijlage 2 van de regels). Horecabedrijven in de categorieën 1a en 1b zijn algemeen toelaatbaar en uitwisselbaar. Horecabedrijven uit een hogere categorie zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Voor de uitbreidingsmogelijkheden wordt eveneens aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf.


Artikel 14 Landhuis

Historische landgoederen zijn apart bestemd met de bestemming Landhuis. Hier speelt enerzijds de bescherming van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Deze waarden worden beschermd door de bestaande bebouwing en functies vast te leggen en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden te eisen voor het onbebouwde gebied.

Tegelijkertijd worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden in de vorm van nevenfuncties die rechtstreeks of via een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan (mits de kwaliteiten van het landhuis niet worden geschaad) en zijn functies via een wijzigingsbevoegdheid uitwisselbaar gemaakt.

Door deze regeling is een optimale balans gevonden tussen behoud en ontwikkeling.


Artikel 15 Maatschappelijk en Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

Binnen de bestemming Maatschappelijk is gekozen voor een algemene bestemming. De specifieke maatschappelijke functies, die vanwege de geldende regels niet onder de algemene maatschappelijke bestemming behoren te vallen, zijn voorzien van een aparte bestemming. In dit geval gaat dit op voor begraafplaatsen.


Artikel 17 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan bestaande natuurgebieden. Ook bestaande bossen zijn voorzien van de bestemming Natuur. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming uitsluitend via afwijking toegestaan. Het bestaande informatiecentrum Den Nul valt ook binnen de bestemming Natuur , maar past niet binnen de afwijkingsbevoegdheid. Om deze reden is hiervoor een specifieke aanduiding opgenomen. Dit geldt tevens voor de bijbehorende parkeerplaatsen en de windturbine en een aantal andere functies op locaties elders (o.a. theehuisje).


Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie

Recreatieve activiteiten waarbij geen sprake is van nachtverblijf zijn bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Hieronder vallen lig-, speel- en groenvoorzieningen. Voor de bestaande volkstuinen wordt een functieaanduiding opgenomen. Hierdoor is het niet mogelijk om ter plaatse van de bestemming Recreatie - Dagrecreatie zonder aanduiding een volkstuin te realiseren.


Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Binnen deze bestemming is er in tegenstelling tot dagrecreatie wel sprake van nachtverblijf. De in het plangebied aanwezige kampeerterreinen alsmede de recreatiewoningen vallen binnen deze bestemming. Omdat alleen het huidige gebruik gewenst is, wordt gebruikgemaakt van de vigerende regeling en specifieke aanduidingen voor elk kampeerterrein. De solitaire recreatiewoningen zijn allen voorzien van de aanduiding 'recreatiewoning'.


Artikel 20 Sport

Voor de bestemming Sport wordt uitsluitend gebruikgemaakt van specifieke aanduidingen. Dit betekent dat op de betreffende percelen alleen de huidige functie is toegestaan. Uitwisseling van functies is niet mogelijk. Voor de bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij de bestaande situatie. Voor uitbreiding is net als bij de bestemming Bedrijf een afwijkingsregel opgenomen.


Artikel 21 Verkeer en Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

In het plan is voor de wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden, de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 tot 15 m. Voor de bestaande spoorweg is de bestemming Verkeer - Railverkeer opgenomen.


Artikel 23 Water

De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.


Artikel 24 Wonen en Artikel 25 Wonen - Woonwagenstandplaats

Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Indien er meer dan 1 woning op een bouwvlak is toegestaan, is dit aangegeven middels een maatvoeringaanduiding. De inhoudsmaat bedraagt in het algemeen maximaal 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is per woning 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan (indien er middels een maatvoeringaanduiding een aantal woningen is aangegeven, dan geldt dat voor elke woning 100 m² aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden). Percelen in gebruik door hobbyboeren hebben ook de bestemming Wonen gekregen. Omdat hobbyboeren vaak behoefte hebben aan ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen, is hier een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen. Middels deze afwijkingsbevoegdheid is uitbreiding van de bijgebouwen tot 250 m² onder voorwaarden mogelijk.

Indien bij een woonbestemming reeds meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, kan via een saneringsregeling 50% van de bebouwing worden vernieuwd tot een maximum van 250 m². Tabel 6.2 geeft enkele rekenvoorbeelden.

Tabel 6.2 Rekenvoorbeeld saneringsregeling wonen

voorbeelden  
bestaand   rekenregel   vervangende nieuwbouw  
40 m²     100 m²  
75 m²     100 m²  
100 m²     100 m²  
150 m²   150-100 = 50:2 = 25 + 100 = 125 m²   125 m²  
200 m²   200-100 = 100:2 = 50 + 100 =150 m²   150 m²  
250 m²   250-100 = 150:2 = 75 + 100 = 175 m²   175 m²  
300 m²   300-100 = 200:2 = 100 + 100 = 200 m²   200 m²  
350 m²   350-100 = 250:2 = 125 + 100 = 225 m²   225 m²   
400 m²   400-100 = 300:2 = 150 + 100 = 250 m²   250 m²  
meer dan 400 m²     250 m²  

Voormalige (agrarische) bedrijven hebben een functieaanduiding gekregen. Vanwege het vaak grote oppervlak aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, is ervoor gekozen voor deze percelen ruimere gebruiksmogelijkheden, in de vorm van nevenfuncties, op te nemen. Voorwaarde is wel dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid en nieuwe gebouwen niet mogen worden opgericht, tenzij bebouwing wordt gesaneerd. Daarbij geldt dat:

  • na sanering tot 250 m² het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
  • indien meer dan 250 m² wordt gesloopt, in ieder geval 250 m² mag worden teruggebouwd;
  • van het gesloopte boven de 250 m² mag 1/3 worden teruggebouwd tot een maximum van 850 m².

Voor een rekenvoorbeeld wordt verwezen naar tabel 6.1 bij de beschrijving van de agrarische bestemmingen.

Voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in een andere vervolgfunctie. Hiervoor gelden dezelfde criteria als voor vervolgfuncties bij agrarische bedrijven.

Vanwege de afwijkende regelingen zijn woonwagenstandplaatsen voorzien van een aparte bestemming.


Artikel 26 t/m 29 Leidingen

De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijken beslissen, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.


Artikel 30 t/m 33 Waarde - Archeologie (1, 2, 3 en 4)

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² (Waarde - Archeologie - 1), 5.000 m² (Waarde - Archeologie - 2) en 30 m² (Waarde - Archeologie - 3). Waarde - Archeologie - 4 is opgenomen voor een archeologisch monument. Wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe bebouwing dient te allen tijde onderzoek gedaan te worden.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Omdat op 1 perceel is aangetoond dat er graafwerkzaamheden tot 120 cm diepte zijn uitgevoerd is voor deze gronden de aanduiding 'diepte' opgenomen. Dit betekent dat voor de gronden ter plaatse van deze aanduiding de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 of 3 pas van toepassing is voor werken en werkzaamheden dieper dan 120 cm.


Artikel 34 Waarde - Landschap - 1 en Artikel 35 Waarde - Landschap - 2

Deze dubbelbestemming zijn opgenomen voor respectievelijk de essen en de kommen. Indien er in de agrarische bestemmingen mogelijkheden worden geboden die niet van toepassing zijn op de essen of de kommen is dat in dit artikel aangegeven.


Artikel 36 Waterstaat - Intrekgebied

Voor intrekgebieden ten behoeve van (potentieel) waterwinning is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Intrekgebied. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.


Artikel 37 Waterstaat - Waterbergingsgebied

Gebieden voor de instandhouding van de waterhuishoudkundige werken zijn tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied. Omdat in de gemeente geen waterbergingsgebieden op grond van de verordening dienen te worden bestemd, is deze dubbelbestemming opgenomen voor de primaire watergebieden. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.


Artikel 38 Waterstaat - Waterkering

Voor waterkeringen is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente.

Het bestemmingsplan biedt diverse mogelijkheden om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan of het bestemmingsplan te wijzigen. Hierbij zal per geval worden bezien of de kosten op een initiatiefnemer van een plan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening of door het sluiten van een overeenkomst. Tevens zal, indien noodzakelijk, een planschadeovereenkomst worden gesloten met een initiatiefnemer van een plan. Op vorenstaande wijze is het verhaal van de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd, zodat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het conceptbestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar de provincie gestuurd.

8.1.3 Regionale afstemming buurgemeenten

Het conceptbestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar de buurgemeenten gestuurd.

8.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het conceptbestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar het waterschap gestuurd.

8.1.5 Waterschap Vallei en Veluwe

Het conceptbestemmingsplan wordt voor vooroverleg naar het waterschap gestuurd.

8.2 Inspraak

Een bestuursorgaan kan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor het 'Bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe' zal geen inspraak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan worden verleend.

8.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.