direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wesepe, Kreikenlaan 5-7/Scholtensweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP202205013-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om op basis van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) een vrijstaande woning te mogen realiseren. Hiervoor wordt een voormalige kippenschuur van circa 1.100 m2 gesloopt en de intensieve bedrijfstak beëindigd. De akkerbouw wordt voortgezet en dus is sprake van ontmenging. De gemeente Olst-Wijhe heeft aangegeven onder voorwaarden hieraan medewerking te willen verlenen. Binnen de huidige agrarische bestemming zijn twee bedrijfswoningen toegestaan en aanwezig. De woning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt omgezet naar een plattelandswoning. Daarnaast is er in overleg met de gemeente besloten om op het perceel gelegen achter de school meer woningen mogelijk te maken en zo een bijdrage te kunnen leveren aan de woningbehoefte in Wesepe. Onder deze woningen komt een drie-onderéén kap woning, een rij van vier starterswoningen en een rij van vier sociale huur woningbouwwoningen. Op deze manier komen er in totaal 12 woningen op het perceel achter de school.

Om de plannen te realiseren is een nieuw planologisch kader nodig. Binnen het nieuwe planologisch kader wordt de functie aanduiding 'intensieve veehouderij' verwijderd en worden de woningen mogelijk gemaakt.

Voorliggende onderbouwing dient als ruimtelijke motivatie behorende bij het bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Wesepe, grenzend aan de woonkern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0001.png"  
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Hierna volgt een luchtfoto van het plangebied en de nabije omgeving. Het bestaande perceel wordt omringt door agrarische gronden. De beoogde ontwikkellocatie grenst aan de bebouwing van de kern Wesepe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0002.png"  
Figuur 1.2 Luchtfoto  

Kadastrale gegevens

Gemeente : Olst

Sectie : H

Nummer : Bestaand erf: 172, 822, 1336 en 4207 (deels)

Ontwikkellocatie: 585 (deels) en 1536 (deels)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0003.png"  
Figuur 1.3 Uitsnede kadastrale kaart  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het 'Wesepe, Kreikenlaan 5-7/Scholtensweg' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1773.BP202205013-0301) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen in de bestemmingsplannen 'Buitengebied Olst-Wijhe' en 'Wesepe'.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' is vastgesteld op 12 april 2021.

Volgens dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 2' , de functie aanduiding 'intensieve veehouderij' en de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0004.png"  
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'  

Het bestemmingsplan 'Wesepe' is vastgesteld op 2 februari 2007. Volgens dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' en de gebiedsaanduiding 'zone waterschapsbelang'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0005.png"  
Figuur 1.5 Uitsnede bestemmingsplan 'Wesepe'  

Daarnaast gelden voor het gebied nog het Parapluplan archeologie (vastgesteld 28 april 2021) en het Parapluplan Parkeren (vastgesteld 10 september 2018).

Om de voorgenomen alsnog juridisch planologisch mogelijk te maken is deze toelichting opgesteld, waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de waterhuishouding besproken. Hoofdstuk 6 gaat in op de planverantwoording en hoofdstuk 7 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie Wesepe

De geschiedenis van Wesepe gaat terug tot het jaar 1230, Toen heette het Wesope en was in het bezit van edelman Wouter van Keppel, tevens bezitter van havezate Dingshof. Wesope betekent 'weidebeek, wat aangeeft dat het hier in vroegere tijden een drassig gebied was, afgewisseld met de hoger gelegen veldgronden. De naam Wesepe is afgeleid van het oud-germaanse "wisa" voor weide, en "apa" voor water.

In 1348 wordt de kerk van Wesepe al genoemd in een oorkonde. Een zelfstandige marke werd Wesepe in 1549. Deze Marke bestond oorspronkelijk uit 41 gezinnen. In 1748 had Wesepe 239 inwoners, in 1849 410 inwoners, en in 1979 ongeveer 1250. In 1837 werd een beltmolen gebouwd, die helaas in de nacht van 10 op 11 april 1945, één dag voor de bevrijding van Wesepe, door bezetters in brand is gestoken.

De openbare lagere school, gebouwd in 1855, heeft tot 1954 dienst gedaan. Later is aan de Scholtensweg een nieuw schoolgebouw gebouwd. Op 24 september 1910 werd in Wesepe het spoorwegstation geopend voor de spoorlijn Deventer–Ommen van de Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij Deventer-Ommen. Op 15 mei 1935 reed de laatste trein door Wesepe. Het stationsgebouw bestaat nog steeds en fungeert momenteel als woonhuis.

2.2 Huidige situatie

Bestaand erf

Het bestaande erf wordt omringt door agrarische gronden. Op het perceel bevinden zich schuren t.b.v. het akkerbouwbedrijf en een grote kippenschuur van circa 1.100 m2. Op het perceel bevinden zich twee bedrijfswoningen waarvan er één rechtstreeks wordt ontsloten en één via het agrarische bedrijf op de Dominee E. Kreikenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0006.png"  
Figuur 2.1 Aanzicht van het agrarische bedrijf  
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0007.png"  
Figuur 2.2 Aanzicht van één van de twee bedrijfswoningen  

Ontwikkellocatie

De ontwikkellocatie is nu in gebruik als agrarische grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0008.png"  
Figuur 2.3 Luchtfoto ontwikkellocatie  

2.3 Toekomstige situatie

Door de sloop van de bestaande kippenschuur wordt het mogelijk de vrijstaande woning te kunnen realiseren. Het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan 5-7 wordt opnieuw ingericht en kleiner. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. Daarnaast heeft de gemeente aangegeven op de gronden achter OBS A. Bosschool aan de Scholtensweg nog een drie-onder-één kap woning, een rij van vier starterswoningen en een rij van vier sociale huur woningbouwwoningen mogelijk te willen maken. Op deze manier komen hier in totaal 12 extra woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0009.png"  
Figuur 2.4 Verkaveling  

Op de afbeelding is de inpassing van deze 12 woningen te zien. In het midden wordt een groene ruimte met wadi aangelegd als een centrale plek in de buurt. Dit zorgt voor lucht en een buffer tussen de school en de nieuwe woningen. Deze groene ruimte kan dubbel gebruikt worden door de school en de kinderen in de woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0010.png"  
Figuur 2.5 Overzicht type woningen en inrichting  

De woningen worden haaks op de bestaande wal geplaatst zodat er doorzichten ontstaan naar het groene landschap (zie figuur 2.4). Aan de straatzijde worden hagen als begeleiding aangelegd, waardoor er eenheid ontstaat. De vier sociale woningen en de vier starters woningen bestaan uit 1 laag met kap. De drie-onder-een-kapwoningen, nabij de sporthal mogen uit 2 lagen met kap bestaan. De vrijstaande woning wordt één bouwlaag met kap en heeft een inhoud van maximaal 750 m3.

Het parkeren vindt deels op eigen terrein en deels op een centraal gelegen parkeerhof plaats. Hierna volgt een indicatieve afbeelding van de sociale woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0011.png"  
Figuur 2.6 Indicatief beeld van de sociale woningen  

De woningen worden ontsloten door een weg, welke door het landschap wordt begeleid door landschappelijke hagen naar de Dominee E. Kreikenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0012.png"  
Figuur 2.7 Ontsluitingsweg  

Er zijn door initiatiefnemer 3 varianten onderzocht:

  • 1. Zuidzijde school via de Scholtensweg, mogelijk in combinatie met 1a. Een extra ontsluiting tussen de school en de gymzaal.
  • 2. Ontsluiting ten noorden van de gymzaal via het perceel van een andere grondeigenaar.
  • 3. Ontsluiting richting Kreikenlaan (gekozen variant, waarbij een aanpassing t.b.v. de aanwonende buren is gedaan).

In alle varianten geldt dat door het beëindigen van het pluimveebedrijf, vooral het vrachtverkeer op de Kreikenlaan afneemt. Per variant wordt door initiatiefnemer ingegaan op de integrale afweging:

1 en 1a. Zuidzijde school via de Scholtensweg (voorkeursvariant)

Voordelen:

  • Korte afstand tot de kern en logische aansluiting met de bebouwde kom.
  • Beperkt ruimtebeslag.
  • Grotendeels via bestaand verhard terrein.

Nadelen:

  • In eerste variant geen keerruimte voor hulpdiensten en doodlopend (geldt voor alle varianten) > opgelost door een verbinding voor langzaamverkeer en hulpdiensten langs de gymzaal.
  • Ontsluiting kort langs de school, leidend tot nadelen op het vlak van geluidsbelasting school en verkeersveiligheid.
  • Verkeersveiligheid van de overbelaste Scholtensweg voornamelijk tijdens halen en brengen school.

Door de buren zijn daarnaast de volgende bezwaren geuit:

  • Onveilige verkeerssituatie doordat het parkeren in het hofje ten zuiden van de school onder druk komt te staan.
  • Bij een eventuele extra ontsluiting voor de hulpdiensten tussen de school en de gymzaal ontstaat een onveilige situatie.
  • Verdwijnen van de aansluiting van een van de achtertuinen.
  • Verdwijnen van bestaand groen (haag en bomen) ten zuiden van de school.
  • Extra druk op de Scholtensweg.

Daarnaast is de ontsluiting aan de zuidzijde van de school ook door de gemeente en eerder genoemde externe partners getoetst. De veiligheidsregio heeft deze ontsluitingsoptie afgewezen vanwege onvoldoende bereikbaarheid van de nieuw te bouwen woningen voor de hulpdiensten. Dit maakte dat in overleg met de gemeente deze variant als niet haalbaar is beoordeeld. Op basis daarvan is een alternatief gezocht. Daarbij is getracht om variant 2 gerealiseerd te krijgen.

2. Ontsluiting ten noorden van de gymzaal via het perceel andere eigenaar

Voordelen:

  • Het alternatief met de minst lange afstand tot de kern.
  • Langzaamverkeersroute langs de zuidzijde van de school.
  • Extra bouwmogelijkheden in ‘plan initiatiefnemer’.

Nadelen

  • Inzet van een perceel in eigendom van andere eigenaar dan initiatiefnemer die geen bereidheid heeft om mee te werken aan dit voorstel.
  • De extra druk op de Scholtensweg op de locatie waar vanwege de school en de huisarts al sprake is van een overbelaste situatie.

Doordat de bereidheid grond te verkopen of te ruilen er niet was bij de eigenaar van het perceel kwam deze variant ook te vervallen. De gemeente heeft bij variant 2 geen toetsende rol gehad omdat dit plan door bovengenoemde redenen niet uitgewerkt aangeboden is.

Door de initiatiefnemers is verder gezocht naar een alternatief. De variant richting de Koedijk is op dat moment globaal bestudeerd, maar wegens de grote afstand en doorsnijding van agrarische percelen is deze variant afgevallen. Daarmee bleef de derde variant over, de ontsluiting richting de Kreikenlaan.

3. Ontsluiting richting Ds E. Kreikenlaan

Hiertoe heeft initiatiefnemer contact gezocht met de grondeigenaar van het perceel nabij de Kreikenlaan. De kerk was bereid mee te denken in een oplossing. De optie van de ontsluiting via de Kreikenlaan is met de kerk (resulterend in aankoop benodigde gronden) en aanwonenden besproken. Daarbij is gezocht naar een ontsluiting die zo dicht mogelijk bij de bestaande bebouwde komgrens ligt. Deze optie is dan ook als gewenst alternatief voor de eerste ontsluiting bij de gemeente ingediend, mede omdat dit het minst belastende alternatief is.

Voordelen

  • Door de ontsluiting via de Kreikenlaan ontstaan meer afwikkelings-mogelijkheden van het verkeer richting Deventer, Wesepe en Raalte.
  • Een korte langzaamverkeersroute langs de school, waardoor fiets of voetgangersverkeer richting Wesepe wordt gestimuleerd.

Nadelen

  • Extra ruimtebeslag in bestaand buitengebied.
  • Hogere kosten voor de aanleg (en uiteindelijk ook in beheer).

Na presentatie van deze variant bleek de direct aanwonende buurman (huurder van de woning van de kerk) te vrezen voor overlast van verkeer. Op basis van zijn bezwaren is het plan zodanig aangepast dat aan de noordzijde van zijn perceel een kleine wal van +/- 1 meter hoog gerealiseerd wordt, zodat er geen overlast van inschijnende verlichting ontstaat. Verder is er meer ruimte gerealiseerd ten oosten van de perceelsgrens van deze woning. De kavelsloot wordt hier verlegd en de tuin wordt op deze locatie groter. Daarmee is er een variant ontwikkeld die ruimtelijk (op het vlak van verkeer, landschap, en ruimtelijke opbouw) ruim voldoende scoort en die invulling geeft aan de bezwaren uit de omgeving. Ondanks dat dit niet de eerste voorkeur had, is deze variant ruim voldoende ruimtelijk en functioneel inpasbaar.

Het derde alternatief is wederom voorgelegd aan de gemeente en externe partners, zoals die eerder vermeld zijn. Het ingediende plan is getoetst en alle partijen kunnen hiermee instemmen.

Figuur 2.8 geeft een indicatie van de gewenste sfeerbeelden, als mogelijke inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0013.png"  
Figuur 2.8 Sfeerbeelden  

Het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan 5-7 wordt opnieuw ingericht. De bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. De oude kippenschuur verdwijnt en een deel van die gronden wordt bij de bestaande weide en akker gevoegd, waardoor het erf kleiner wordt. De overgang naar het landschap wordt versterkt door de aanleg van een rode beukensingel en aanplant nieuwe bomengroep. De toegang tot het erf wordt benadrukt door de aanplant van een nieuwe solitaire boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0014.png"  
Figuur 2.9 Toekomstige inrichting Dominee E. Kreikenlaan 5-7  
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0015.png"  
Figuur 2.10 Sfeerbeelden inrichting Dominee E. Kreikenlaan 5-7  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Relatie tot initiatief

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Bij voorliggend plan worden 12 extra woningen gerealiseerd. Dit is meer dan 11 woningen, waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling moet worden aangetoond.

Laddertoets

Voor de toekomstige kwantitatieve woningbehoefte baseren we ons op de actuele prognose van de gemeente Olst-Wijhe, namelijk het woningbehoefteonderzoek Olst-Wijhe tot 2030 (Tellers en Benoemers, 2021). In deze prognose zijn vier scenario's doorgerekend om woningbehoefte, voor de gemeente Olst-Wijhe te bepalen: een realistisch, een pessimistisch, een optimistisch en een maximaal scenario. Dit onderzoek geeft een actueel beeld van de bandbreedte waarbinnen de woningbehoefte van Olst-Wijhe de komende jaren naar verwachting zal plaatsvinden.

Tabel 3.1 Gemeente Olst-Wijhe woningbehoefte 2021-2030

  2020-2030   Gemiddelde jaarlijkse toename  
Maximaal scenario   1.073   107  
Optimistisch scenario   835   84  
Realistisch scenario   769   77  
Pessimistisch scenario   696   70  

Bron: Woningbehoefteonderzoek Olst-Wijhe 2020-2030, Tellers & Benoemers, 2021

In de periode tot 2030 neemt de behoefte aan woningen in de gemeente Olst-Wijhe toe met 696 tot 1.073 huishoudens afhankelijk van het scenario. Dit komt neer op een gemiddelde jaarlijkse toename van 70 tot 107 woningen per jaar.

Huidige plancapaciteit

Op dit moment bestaat de netto plancapaciteit van de gemeente Olst-Wijhe voor de periode 2021-2030 uit circa 350 woningen. De netto harde plancapaciteit per 1 januari 2022 was 250 woningen. Dit betekent dat op gemeenteniveau de plancapaciteit lager is dan de behoefte in de periode tot 2030. In de kern Wesepe wordt naast dit plan met 12 woningen ook plan Weidebeek met 24 woningen de komende jaren gerealiseerd.

Toekomstige behoefte aan woningen

Op basis van het WoON2018 is een eerste analyse gemaakt van de kwalitatieve behoefte in de gemeente Olst-Wijhe. Hierbij is ervoor gekozen om een vraagprofiel op te stellen van woningzoekenden die woonachtig zijn in de regio Olst-Wijhe en op zoek zijn naar een woning in een dorps woonmilieu. Hieruit komt naar voren dat er in de gemeente een vrij diverse vraag is naar verschillende woningtypen, zowel in de huur- als de koop.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0016.png"  
Figuur 3.1 Woonvoorkeur huishoudens in de regio Olst-Wijhe met voorkeur voor dorps woonmilieu (Bron: WoON2018)  

Kijken we naar de vraag naar koopwoningen dan valt op dat de vraag naar vrijstaande woningen, appartementen en rijwoningen relatief groot is. De vraag naar appartementen is vooral afkomstig van ouderen die willen doorstromen naar een geschikte woning. Dit product ligt echter meer voor de hand op een locatie in een van de hoofdkernen in de gemeente. Daarnaast is de verwachting dat de vraag naar rijwoningen groter is dan uit het WoON naar voren komt. Dit wordt ook bevestigd door de uitkomsten van het jongerenonderzoek uit 2019. Hieruit blijkt dat veel starters graag in hun eigen kern en omgeving willen wonen en geen behoefte hebben aan een groot eerste huis. Door de sterke prijsontwikkeling van koopwoningen is dit ook steeds lastiger geworden. De ontwikkeling van starterswoningen en rijwoningen speelt juist in op de vraag van deze groep. Daar speelt mee dat dit aanbod nu ontbreekt in de kern. Gelet op de omvang en samenstelling van het dorp Wesepe komen we tot de conclusie dat de differentiatie van het programma qua doelgroepen en prijsniveaus sterk inspeelt op de behoefte vanuit de kern. Zowel voor jongeren, gezinnen als ouderen.

Ontwikkeling past binnen de huidige en toekomstige beleidskaders

De ontwikkeling van het plangebied past binnen de huidige en toekomstige beleidskaders. Woningbouw is noodzakelijk om de druk op de markt te verlichten. Daarnaast levert het project een belangrijke bijdrage aan realisatie van kleinschalige wooninitiatieven waarbij aandacht is voor realisatie van aanbod voor zowel jongeren als ouderen.

Ontwikkeling sluit aan op de kwantitatieve woningvraag

De gemeente Olst-Wijhe heeft tot 2030 een woningbehoefte van ongeveer 696 tot 1.073 woningen. In Wesepe woont circa 6,45% van de totale bevolking van de gemeente Olst-Wijhe. De woningbehoefte in Wesepe is op basis hiervan in deze periode geraamd op maximaal 45 - 69 woningen. De gemeente Olst-Wijhe schat de opgave zelfs wat hoger in doordat de instroom vanuit de regio toeneemt. De realisatie van 12 woningen in het plangebied past ruim binnen deze bandbreedte, ook wanneer rekening wordt gehouden met de realisatie van 24 woningen van plan Weidebeek. Binnen de gemeente Olst-Wijhe is extra woningbouw in de komende jaren noodzakelijk om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen. Conclusie: plan beantwoordt in ruime mate aan kwalitatieve vraag.

Onderhavig plan speelt in op de huidige kwantitatieve en kwalitatieve vraag in Wesepe. Het plan voorziet in de lokale woonwensen, speelt in op de vraag van starters, doorstromers en de groeiende groep senioren. Daarnaast geeft realisatie van woningen op deze locatie een belangrijke impuls aan de leefbaarheid van het dorp, grenzend aan Wesepe.

Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.

Relatie tot initiatief

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. Tevens is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-beleid) is ontstaan om ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk te maken in ruil voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' is ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse regelingen waaronder het Rood voor Rood-beleid. Er is een werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken'. De gemeente Olst-Wijhe heeft het KGO-beleid ook van toepassing verklaard en nader uitgewerkt in de 'nota Ruimtelijke Kwaliteit'. De 'nota Ruimtelijke Kwaliteit' vervangt onder andere het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid.

Relatie tot initiatief

Omdat de ontwikkeling in het landelijk gebied plaatsvindt, moet het initiatief voldoen aan het KGO-beleid. Twee principes zijn hierbij leidend:

  • 1. Elke ontwikkeling moet bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
  • 2. De ontwikkelingsruimte die men krijgt moet in evenwicht zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen.

Randvoorwaarden vanuit KGO:

  • De ontwikkeling richt zich op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.;
  • Bewaak evenwicht tussen ontwikkelruimte en landschappelijke en maatschappelijke tegenprestatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0017.png"  
Figuur 3.2 Balans ontwikkeling vs Kwaliteit verbetering (Bron: Provincie Overijssel)  

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling

De locatie en bebouwing van het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan 5 lenen zich uitstekend voor de wijziging. Feitelijk hoeven er geen ingrijpende wijzigingen aan de gebouwen en het erf te worden aangebracht. Er wordt behalve de kippenschuur, geen bebouwing gesloopt en er komen geen nieuwe bijgebouwen bij. De uitstraling van het erf met karakteristieke T-boerderij wordt versterkt door de sloop van de kippenschuur (circa 1.100 m2) en aanplant van diverse bomen, waardoor de landschappelijke kwaliteiten op het bestaande erf sterk verbeteren. Het erf wordt compacter, doordat een deel van de gronden bij de bestaande weide en akker worden gevoegd. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. Dit past in de gedachte van zorgvuldig ruimtegebruik, door geen nieuwe woningen toe te staan, maar gebruik te maken van bestaande bedrijfswoningen.

De ontwikkeling van de kleinschalige woonlocatie grenzend aan het stedelijke gebied is passend voor deze locatie en kan als gebiedseigen worden beschouwd. Er is een grote vraag naar woningen voor jongeren en ouderen in Wesepe, waar binnen de bebouwde kom geen ruimte is voor 12 woningen. De schaal, omvang en het diverse aanbod van woningen in dit plan sluit aan bij de bestaande woningenstructuur in Wesepe en de grootte van het dorp. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving

De ontwikkeling van een woonlocatie met 4 sociale huurwoningen, 4 starterwoningen, een drie-onder-één-kapper en een vrijstaande woning is kleinschalig. De schaal, omvang en het diverse aanbod van woningen in dit plan is passend bij de bestaande woningenstructuur in Wesepe en de grootte van het dorp. Uit het woonbehoefte onderzoek blijkt dat er vraag is naar zowel huur- als koopwoningen in dit plan.

Het plan grenst aan de westzijde aan de openbare basisschool en de gymzaal. Aan de zuidzijde grenst het plan aan een woonomgeving met een vrijstaande woning en een twee-onder-één kapper. Aan de noord- en oostzijde grenst het plan aan landbouwpercelen. Door deze begrenzing is de impact op de omgeving beperkt. De ontsluiting vindt bovendien via het zuiden plaats op de Dominee E. Kreikenlaan en is in overleg met omwonenden tot stand gekomen. De woonlocatie is landschappelijk ingepast door robuuste groene elementen, door behoud van de groene bomensingel en aanleg van een veldje met wadi en aanplant van bomen met eetbare vruchten, beukenhagen tussen de kavels en in de woonstraat, landschappelijke haag langs de entreeweg en bomen in de parkeerhof. Dit zorgt voor een zachte overgang naar het omliggende landschap.

Door het saneren van de kippenschuur op het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan, staakt ook de intensieve bedrijfstak op dit erf. Dit heeft niet alleen landschappelijk een positieve impact, maar zal ook zorgen voor minder geur en fijnstof in de omgeving. Het omzetten van de bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 naar plattelandswoning draagt bij aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, doordat geen nieuwe woning wordt toegevoegd. Tegelijkertijd heeft deze omzetting geen impact voor omwonenden, omdat de woning al bewoond is en bewoond blijft.

Eigen belang en maatschappelijk belang

De ontwikkeling van de kleinschalige woonlocatie, inclusief sociale huurwoningen en starterswoningen zorgt er voor dat o.a. jongeren in Wesepe kunnen starten op de woningmarkt en later kunnen doorstromen. Het behouden van jongeren in het dort, draagt bij aan de leefbaarheid. Hiermee dient het plan een maatschappelijk belang. Ook voor het behoud van functies als huisarts, sportfaciliteiten, basisschool en een rijk verenigingsleven is het behoud van jongeren in het dorp van maatschappelijk belang. Daarnaast zorgt de beëindiging van de intensieve bedrijfstak voor een verbetering van luchtkwaliteit in de omgeving, doordat geur en uitstoot van fijnstof door het intensief houden van kippen wordt beperkt.

Het plan dient ook een eigen belang doordat er weer een gezonde bedrijfsvoering mogelijk is, waardoor toekomstige generaties het familiebedrijf kunnen voortzetten. Met het omzetten van de bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 naar plattelandswoning is bewoning door een derde zonder binding met het bedrijf mogelijk, tegelijkertijd leidt dit niet tot belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering op Dominee E. Kreikenlaan 5. Het totale project dient daarmee naast een eigen belang, ook maatschappelijke belangen.

Conclusie

Het betreft een gebiedseigen ontwikkeling met een schaal die past in de omgeving. Het plan sluit aan bij maatschappelijke ontwikkelingen doordat de intensieve bedrijfstak wordt gestaakt en daarmee de luchtkwaliteit verbetert, woningen worden gebouwd voor sociale huur en koopwoningen voor starters en doorstromers, grenzend aan het dorp. Dit komt de leefbaarheid van het dorp Wesepe ten goede. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, door de sloop van de kippenschuur van 1.100 m2 en woningbouw aansluitend aan het dorp. Bovendien worden zowel het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan 5-7 als de kleinschalige woningbouwlocatie landschappelijk ingepast.

Het evenwicht tussen ontwikkelruimte en landschappelijke en maatschappelijke tegenprestatie is daarmee in balans. Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

De uitbreiding met kleinschalige woningbouw is mogelijk onder het principe van concentratie, artikel 2.1.2 Omgevingsverordening Overijssel, waarin wordt gesteld dat bij uitbreiding van een dorp dat niet valt onder het stedelijk netwerk wordt voldaan aan de lokale behoeftevraag. De woningbehoefte is in paragraaf 3.1.3 onderbouwd.

3.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 3.3 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0018.png"  
Figuur 3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.4.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied aan de Dominee E. Kreikenlaan 5 en 7 in Wesepe ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0019.png"  
Figuur 3.4 Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap'  

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied.
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Voorliggend plan is gebaseerd op het beëindigen van de intensieve bedrijfstak, de sloop van de kippenschuur en voortzetting van het agrarische bedrijf als akkerbouwbedrijf (ontmenging). De tweede bedrijfswoning (Dominee E. Kreikenlaan 7) wordt een plattelandswoning. Dit plan is passend binnen dit ontwikkelingsperspectief, waarin akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik geldt en wonen de leefbaarheid in het gebied versterkt. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan. Daarnaast past het ontwikkelen van een vrijstaande woning, een drie-onder-één kap woning, vier starterswoningen en vier sociale huur woningbouwwoningen ook binnen het ontwikkelperspectief. Hiermee wordt de leefbaarheid in Wesepe versterkt, doordat er meer woonruimte komt waarna er veel vraag is.

3.2.4.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Gelet op de aard van voorliggend bestemmingsplan (het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie) zijn bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' geen specifieke artikelen relevant. Hieronder wordt desalniettemin beknopt ingegaan op artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
    • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
    • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
    • a. dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
    • b. dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Relatie tot initiatief

In voorliggend geval staakt de intensieve bedrijfstak en wordt het bedrijf voortgezet als akkerbouwbedrijf (ontmenging). De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. De kippenschuur van 1.100 m2 wordt gesloopt en het erf wordt kleiner en landschappelijk ingepast. Er worden 12 woningen aansluitend aan het dorp gebouwd op gronden die vallen onder het bestemmingsplan van de kern Wesepe. Er is dus sprake van vermindering van bebouwing op het erf in het buitengebied (Groene Omgeving) en toename van bebouwing direct aansluitend aan het dorp Wesepe op agrarische gronden.

Voor dit plangebied is er zuinig en zorgvuldig omgegaan met ruimtegebruik. Voor de ontwikkeling is er geen ruimte binnen de bebouwde kom, dit is de meest geschikte plek voor de realisatie van een vrijstaande woning, een drie-onder-één kap woning, vier starterswoningen en vier sociale huur woningbouwwoningen.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Relatie tot initiatief

Na onderzoek blijkt er behoefte aan een vrijstaande woning, een drie-onder-één kap woning, vier starterswoningen en vier sociale huur woningbouwwoningen te zijn in Wesepe. Dit is toegelicht in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4.4.2 Hoe - gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan: de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Er worden vier lagen onderscheiden:

1. Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt.

Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0020.png"  
Figuur 3.5 Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes'.  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings-)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Relatie tot initiatief

De gronden in het plangebied die in deze laag vallen zijn momenteel reeds ingericht als erf. Het voornemen voorziet hier uit het slopen van de schuur en verkleinen van het bouwvlak. De bebouwing zal door voorliggende afnemen. Het gehele perceel wordt landschappelijk ingepast. Tenslotte vinden er geen wijzigingen plaats ten aanzien van de beleefbaarheid van de hoogteverschillen die kenmerkend zijn voor het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'

'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Relatie tot initiatief

Tijdens het maken van het landschapsplan is er voldoende rekening gehouden met het vasthouden van water. In het landschapsplan is een Wadi en een greppel ingetekend voor de berging van water, zodat het water hierin vastgehouden kan worden. De Wadi is voor de opvang van hemelwater, daarnaast worden hier ook bomen in de centraal gelegen groene ruimte aangeplant. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning, er verandert ruimtelijk niets ten opzichte van de huidige situatie.

2. Laag van het agrarische cultuurlandschap

De tweede laag beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden - en worden - gebracht.

Het plangebied is gelegen in Essenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0021.png"  
Figuur 3.6 Laag van het agrarische cultuurlandschap 'Essenlandschap'  

'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, voormalige heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Relatie tot initiatief

Met het behoud van het erf wordt de karakteristieke structuur van het erf behouden en met het landschapsplan wordt dit versterkt. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning, er verandert ruimtelijk niets ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt het plangebied van de 12 woningen aangrenzend aan het dorp versterkt door de beplanting, ook langs de toegangsweg. Tevens wordt een nieuwe open ruimte gecreëerd waarvan meerdere groepen gebruik kunnen maken.

3. Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Relatie tot initiatief

Deze laag is voor het plangebied niet van toepassing.

4. Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving

Het plangebied ligt in de laag Donkerte. In dit gebied mogen alleen minimaal noodzakelijke verlichting worden aangebracht. Wanneer verlichting noodzakelijk is moet deze gericht worden zodat het licht zo min mogelijk verspreid. Tevens ligt het plangebied in de laag IJssellinie inundatieveld. Binnen deze laag is het van belang om de verschillende cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk te bewaren en waar het kan te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0022.png"  
Figuur 3.7 Laag van de beleving  

Relatie tot initiatief

Op de woonlocatie wordt kunstlicht selectief ingezet om het rustige en onthaaste karakter te behouden. Op het erf aan de Dominee E. Kreikenlaan 5-7 zal de donkerte toenemen, doordat met het slopen van de schuur minder verlichting naar buiten valt. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning, daarmee blijft het gebruik gelijk aan de huidige situatie.

Door de sloop van de kippenschuur op het erf, de landschappelijke inpassing en het kleiner maken van het erf neemt de ruimtelijke kwaliteit toe. Hierdoor wordt de erfstructuur versterkt en dit is meer passend bij de karakteristieke T-boerderij met bijgebouwen die behouden blijven.

3.2.4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen een positieve invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Laag van de beleving'.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
3.3.1.1 Algemeen

Op 4 december 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025 geschetst. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen, waaronder die voor het bestemmingsplan Buitengebied. Met de nieuwe visie speelt de gemeente in op de volgende strategische doelen:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.


Het plangebied is op de beleidskaart gelegen in het 'Sallandse platteland'. Het Sallandse platteland kenmerkt zich door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid. Het grootste deel van het landelijk gebied in de gemeente is nog altijd in gebruik voor de landbouw.

De uitdaging voor de gemeente voor het deelgebied 'Sallandse platteland' is om ervoor te zorgen dat de opgaven op het gebied van landbouw, natuur, ecologie, water en energie worden ingezet om de diversiteit van dit groot- en kleinschalig landschap te versterken en de plattelandseconomie te bevorderen. De gemeente wil landschapselementen die zo kenmerkend zijn voor het Sallandse landschap beschermen.

De basis voor de kwaliteit van het Sallandse platteland is toekomstbestendige landbouw. Daar wil de gemeente ruimte aan bieden, hetgeen betekent dat er gekozen wordt voor kwaliteit in breed perspectief. Naast duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn economische vitaliteit, volksgezondheid en sociale kwaliteit daarbij belangrijke uitgangspunten. In de toekomstige Omgevingsplannen krijgt dit nadere uitwerking.

Ten aanzien van duurzaamheid, ruimtelijke- en sociale kwaliteit is één van de uitgangspunten om ruimte te bieden voor herbestemming van vrijkomende bebouwing in het buitengebied tot nieuwe woon-werkconcepten.

In de uitvoeringsparagraaf is aangegeven hoe de gemeente uitvoering wil geven aan de visie. Uitgangspunt van de visie is dat ontwikkelingen mogelijk zijn mits deze bijdragen aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de leefomgeving. Dat vraagt om een andere aanpak, meer integraal, in overleg met meerdere partners en met een duurzame focus en ruimte voor maatwerk. Ten aanzien van het Sallandse Platteland wordt het volgende omschreven:

De gemeente vergroot de mogelijkheden voor herontwikkeling van vrijkomende agrarische bebouwing door in te zetten op vrijetijdseconomie en ruimte voor ontwikkelingen te koppelen aan duurzaamheid, ruimtelijke en sociale kwaliteit. De gemeente versterkt het agrarisch natuur- en landschapsbeheer door onder meer de inzet van Groenblauwe diensten. De gemeente verbreedt het bestaande KGO- instrument (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) conform de omgevingsvisie van de provincie Overijssel om zo de ruimtelijke en sociale kwaliteit en de toekomstwaarde (duurzaamheid) mee te kunnen wegen. Daarbij zoekt de gemeente een oplossing voor het ontvlechten van verkeersstromen van gemotoriseerd (landbouw)verkeer met langzaam (recreatief) verkeer (fietsers). Daarnaast wil de gemeente ruimte blijven bieden aan duurzame en innovatieve landbouw.

Relatie tot initiatief

Voorliggend plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Door de sloop van de kippenschuur en het verdwijnen van de intensieve bedrijfstak (ontmenging) wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt en wordt de landschappelijke kwaliteit versterkt. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. waardoor deze ook door een derde partij bewoond kan worden, zonder binding met het agrarische bedrijf. Er verandert ruimtelijk niets aan de woning ten opzichte van de huidige situatie. Door de realisatie van de kleinschalige woonlocatie, grenzend aan de kern Wesepe wordt de levendigheid van Wesepe versterkt, wordt voorzien in een grote behoefte aan woningen en zullen naar verwachting minder jongeren naar elders verhuizen.

3.3.1.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dan ook dat het initiatief in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
3.3.2.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit". Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 februari 2014.

3.3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Uitgangspunt van het beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past planologische medewerking kan worden verleend, bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst spelen het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol, evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden.

Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving?
  • speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Relatie tot initiatief

In de gemeentelijke Nota Ruimtelijke Kwaliteit is het KGO-beleid vastgesteld. Ruimtelijke kwaliteit is hierin als leidend principe vastgelegd en de harde normering, zoals die van toepassing was bij de rood voor rood-regeling, is vervangen door kwalitatief maatwerk op perceels- en gebiedsniveau. Op basis van het KGO-beleid worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan als de geboden ontwikkelruimte in balans is met de investering in de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de balans speelt het plan zelf, de schaal en de impact op de omgeving een rol.

De toegevoegde waarde van de woningbouwkavel en de investeringen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit moeten met elkaar in balans zijn. Er wordt 1.100 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt, er wordt asbest gesaneerd en de intensieve veehouderij zal worden beëindigd waarmee een milieuknelpunt voor het dorp Wesepe wordt opgelost. Het verdwijnen van de intensieve tak betekent ook dat mogelijke toekomstige ontwikkelingen (eventuele herontwikkeling huidige schoollocatie) daardoor niet belemmerd wordt. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de bestaande functies en waarden in de omgeving en de schaal en impact van de ontwikkeling is beperkt. Met het plan wordt naast het eigen belang, ook het maatschappelijk belang gediend. Met het voorgenomen plan zal een ruimtelijke kwaliteitswinst worden gerealiseerd en past daarmee binnen het geldende KGO-beleid.

De uitbreiding met kleinschalige woningbouw is mogelijk onder het principe van concentratie, artikel 2.1.2 Omgevingsverordening Overijssel, waarin wordt gesteld dat bij uitbreiding van een dorp dat niet valt onder het stedelijk netwerk wordt voldaan aan de lokale behoeftevraag. Hierover is ambtelijk vooroverleg geweest met de provincie. Zij hebben aangegeven dat KGO bij een dergelijke uitleg niet van toepassing is zolang de ontwikkeling voorziet in de lokale behoefte.

3.3.2.3 Conclusie

Het voorgenomen plan voldoet aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Salland
3.3.3.1 Algemeen

Een landschapsontwikkelingsplan gaat uit van de bestaande kwaliteiten en potenties van het landschap en het beschrijft de gewenste ontwikkelingen. Dit gebeurt in een aanpak van onderop en met relevante partijen.

Met het landschapsontwikkelingsplan wordt een gedragen visie op het landschap uitgewerkt in zowel wensen als concrete en uitvoerbare projecten. Het landschapsontwikkelingsplan biedt een kader om ruimtelijke ingrepen in het landschap te toetsen. Het buitengebied van de gemeenten Deventer, Olst -Wijhe en Raalte is een prachtig en gevarieerd gebied dat qua landschap, cultuurhistorie, natuur, rust en ruimte veel te bieden heeft. Gemeenten willen zich met een mooi en verzorgd landschap profileren. De bewoners moeten zich er thuis voelen en trots zijn op hun landschap. Ook de economische waarde van het landschap is van belang voor toerisme, recreatie en onroerend goed. Het landschapsontwikkelingsplan is een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. In 2016 is dit plan geëvalueerd en is vastgesteld dat de beschreven waarden en ontwikkelingen nog steeds van toepassing zijn.

3.3.3.2 Weteringenlandschap

Volgens het LOP ligt het plangebied in het deelgebied "Weteringenlandschap".

Visie op het deelgebied:

De weteringen zijn de dragers van de landschapsstructuur. De waterlopen worden ontwikkeld tot brede moeras- en broeklandschappen met ruimte voor water en natte natuur. Het rationele karakter van de gegraven weteringen blijft behouden. De laagtes dienen zoveel mogelijk open te blijven, opgaande beplanting en andere ruimtelijke verdichting (bijvoorbeeld bebouwing) worden in de laagtes niet gestimuleerd. Doorgaande structuren in het weteringenlandschap zoals het Overijssels Kanaal en (doorgaande) wegen passen zich aan de karakteristiek van het landschap. Onbeplante wegen blijven onbeplant. Bestaande wegbeplanting blijft behouden en reageert op het landschap door op een andere manier om te gaan met onderbeplanting en de dichtheid van beplanting om zo de openheid te ervaren. De gewenste verschijningsvorm voor beplante wegen is een transparante wegbeplanting, zonder onderbeplanting, met bomen op voldoende onderlinge afstand. Dit wordt nader uitgewerkt in de deeluitwerkingen. Uitzondering op de openheid vormen de nattere bossen van de landgoederen langs de weteringen (bijvoorbeeld Den Alerdinck en de Oostermaet). Binnen het weteringenlandschap komen op de hogere plekken kleine delen dekzandruggenlandschap voor met enken en het kampen- en hoevenlandschap. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken. In het onderstaande schema is een gewenst toekomstbeeld geschetst van het weteringenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0023.png"  
Figuur 3.8 Gewenst landschapsbeeld 'weteringenlandschap'  

Landschappelijke karakteristiek:

  • Wetering als structuurdrager
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen.
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.

Relatie tot initiatief

Met de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de karakteristieken van het weteringenlandschap. De impact op het landschap is daarmee klein. Het voorliggende initiatief sluit dan ook goed aan bij de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.4 Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025

De Woonvisie Olst-Wijhe 2022-2025 is op 13 juni 2022 vastgesteld. De gemeente wil de woningcrisis stevig aanpakken, blijkt uit deze nieuwe woonvisie. Net als het landelijke beeld kent ook Olst-Wijhe het probleem van onvoldoende aanbod en stijgende huizenprijzen. De gemeente wil daarom de komende 10 jaar onder andere groeien met 1.000 tot 1.200 woningen. De belangrijkste punten uit de Woonvisie zijn:

  • De gemeente wil het aantal koop- en huurwoningen flink uitbreiden in Olst, Wijhe, Wesepe en Boskamp en in de andere kernen wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen. Samen met SallandWonen en beide huurdersorganisaties werkt de gemeente aan oplossingen voor de (sociale)huur.
  • De gemeente wil zich in eerste plaats richten op eigen inwoners met in het bijzonder aandacht voor starters en senioren.
  • De gemeente wil een goede mix van doelgroepen en woningtype. Dit vergroot de sociale samenhang, doorstroming en leefbaarheid.
  • De gemeente wil duurzaam bouwen, aangepast aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en zorg voor biodiversiteit.
  • De gemeente wil dat iedereen mee kan doen in de samenleving. Dat er zorg is voor elkaar en ondersteuning waar nodig.

Voor een flexibel en evenwichtig aanbod in de kleine kernen en buurtschappen, de leefbaarheid en behoud van jongeren, is het van belang dat ook daar woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarom is bij de realistische trend uitgegaan van een streef aantal van circa nieuwe 200 woningen voor de periode 2021 – 2030 in kleine kernen en buurtschappen. In het maximaal scenario wordt ervan uitgegaan dat het zwaartepunt van de additionele woningbouw met name in de beide hoofdkernen zal worden gerealiseerd en groeit het woningbouwprogramma voor de overige kernen en buurtschappen in wat mindere mate mee. Bij het bouwen van woningen in de kleine kernen en buurtschappen is het respecteren van de omgeving (gebouwd en landschappelijk) een belangrijk uitgangspunt.

Met het voorliggende plan wordt ingespeeld op de lokale behoefte en wens van Plaatselijk belang naar woningen voor jongeren en de mogelijkheid voor ouderen om kleiner te gaan wonen.

Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van de leefbaarheid en instandhouding van bestaande goede dorpse voorzieningen, zoals de basisschool, sportvoorzieningen en een rijk verenigingsleven.

3.3.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Bestaand erf

In mei 2022 heeft Kruse Milieu BV een vooronderzoek conform norm NEN 5725 uitgevoerd voor een terreindeel aan de Dominee E. Kreikenlaan 5 in Wesepe (zie Bijlage 1)

De aanleiding voor het vooronderzoek is de voorgenomen sloop van een kippenschuur en de extensivering van de veehouderij. De extensivering van de veehouderij is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen nieuwbouw van woningen op korte afstand van het bedrijf. In het bestemmingsplan zal hiervoor de functieaanduiding "intensieve veehouderij" verwijderd worden.

Het vooronderzoek dient om inzicht te krijgen in hoeverre verontreinigingen kunnen zijn ontstaan door huidige en/of voormalige (bedrijfs)activiteiten en of dat er mogelijk sprake is van een (historische) verontreiniging. Het doel van het vooronderzoek is het opstellen van een hypothese over de bodemkwaliteit (aanleiding A uit norm NEN 5725).

Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens norm NEN 5725:2017, "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek", NNI Delft, oktober 2017.

Uit de historische topografische kaarten blijkt dat het besluitvormingsgebied tot circa 1978 in gebruik is geweest als landbouwgrond (akker en weiland). Vanaf 1978 is de locatie bebouwd met de te slopen kippenschuur. Ten westen hiervan is in 2014 een schuur gesloopt. Sindsdien is de huidige situatie ter plekke van het erf niet gewijzigd.

Uit de (vervallen) Hinderwet- en milieuvergunningen van de locatie blijkt dat er op 3 locaties op het erf een bovengrondse dieseltank heeft gestaan. Vanwege de afstand tot het besluitvormingsgebied, kan aangenomen worden dat de dieseltanks geen (negatieve) invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit ter plekke van het besluitvormingsgebied.

Ter plekke van het besluitvormingsgebied is voor zover bekend is niet eerder een bodemonderzoek. Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio IJsselland (CSO Adviesbureau, januari 2013) wordt verwacht dat de boven- en ondergrond voldoen aan de klasse AW2000.

Het dak van de te slopen kippenschuur is grotendeels voorzien van asbestverdachte golfplaten. Aan de noordzijde is het dak voorzien van dakgoten en aan de zuidzijde watert het hemelwater af op verhard terrein. Er is binnen het besluitvormingsgebied geen sprake van asbestverdachte druppelzones.

Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen sloop van de schuur en is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik (erf).

De bestaande bedrijfswoning aan de Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt met de beoogde ontwikkeling in gebruik genomen als plattelandswoning. Hierdoor kan de woning bewoond worden door derden, zonder bedrijfsmatige binding te hebben met het bedrijf. Hiermee verandert het feitelijk gebruik als woning niet. De woning is voorheen nooit gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, het betreft namelijk een woonhuis welke jaren geleden is gebouwd voor enkel en alleen de woonfunctie. Een verkennend bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

4.2.2.2 Ontwikkellocatie

In april 2022 is door Kruse Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). De doelstelling van het onderzoek op een onverdachte locatie is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater.

Het veldwerk is uitgevoerd conform BRL SIKB 2000 en de protocollen 2001 en 2002, waarvoor Kruse Milieu BV is gecertificeerd.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 16 boringen verricht, waarvan er 6 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn, matig siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen (plaatselijk uiterst oerhoudend). Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 0.65 m-mv.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is zeer licht verontreinigd met arseen;
  • de ondergrond (OG en OG II) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG I en BG II) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht verhoogde gehalten gemeten. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de ondergrond (OG en OG II) zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

4.2.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin), ook voor de plattelandswoning.

4.3 Erfgoed

4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

Het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe geeft aan dat de bestaande locatie de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geldt. Dit houdt in dat er bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De locatie waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd heeft geen archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0024.png"  
Figuur 4.1 Uitsnede geldend bestemmingsplan  

4.3.1.2 Conclusie

Archeologie is geen belemmering voor de functiewijziging naar wonen.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.3.2 Cultuurhistorie
4.3.2.1 Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

4.3.2.2 Onderzoek

Vanaf 1 januari 2012 schrijft het Bro voor in artikel 3.1.6 lid 2 dat in plannen moet worden aangegeven hoe is omgegaan met cultuurhistorische waarden.

Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorische geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.3.3 Conclusie

Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.4 Flora en fauna

4.4.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.4.2 Onderzoek

In april 2022 is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen plannen in het kader van de Wet natuurbescherming mogelijk zijn (zie Bijlage 3).

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het dichtstbij gelegen gebied dat valt onder de werkingssfeer van de wet Natuurbescherming en stikstof gevoelig is, is Boetelerveld. Gezien de afstand tot dit gebied, circa 7,3 kilometer, en de geplande ontwikkeling kan er stikstofdepositie plaatsvinden. Om dit aan te tonen dan wel uit te sluiten is een Aerius berekening uitgevoerd.

Stikstof

Ten behoeve van stikstof-gerelateerde effecten is door Natuurbank Overijssel onderzoek gedaan of sprake is van een negatief effect op het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied Boetelerveld (zie Bijlage 4).

De activiteiten in de ontwikkelfase leiden gezamenlijk tot een NOx-emissie van 52,6 kg/jaar en een NH3- emissie van 0,5 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de ontwikkelfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbeschermingvergunning aangevraagd te worden.

De activiteit in de gebruiksfase leidt tot een NOx-emissie van 4,5 kg/jaar en een NH3-emissie van 0,3 kg/jaar. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteit gedurende de gebruiksfase, leidt echter niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft dan ook geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

Natuur Netwerk Nederland

Het plangebied is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland in Overijssel.

Soortbescherming

Flora

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.

Vleermuizen

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op (essentiële) vliegroutes van vleermuizen.

Zoogdieren

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Vogels

Door het bouwrijp maken van het plangebied tijdens de voortplantingsperiode wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord, beschadigd en vernield. Als gevolg van het verwijderen van de beukhaag tijdens de voortplantingsperiode wordt mogelijk een bezet vogelnest beschadigd en vernield. Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen/vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. De betekenis van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd. Aantasting leidt niet tot wettelijke consequenties.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Houtopstanden

Houtopstanden zoals bedoeld in het onderdeel houtopstanden van de wet Natuurbescherming zijn in het projectgebied niet aanwezig. Overtreding op dit onderdeel Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Plattelandswoning Dominee E. Kreikenlaan 7

De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. De woning blijft gehandhaafd en het gebruik verandert niet ten opzichte van de huidige situatie. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatieve impact op de flora en fauna in de omgeving.

4.4.3 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.5.2 Onderzoek

Het bestaande erf ligt op meer dan 30 meter afstand van de ontwikkeling kleinschalige woonwijk en hoeft om die reden niet getoetst te worden. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning. Een dergelijke voormalige agrarische bedrijfswoning is geen geluidsgevoelig object. Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken dergelijke objecten deel uit van de inrichting. In de omgeving van deze plattelandswoning liggen geen andere inrichtingen die toetsing aan geluidsnormen vereisen.

In maart 2023 is door 'Geluid Plus' een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het plan te toetsen aan de Wet geluidhinder (zie Bijlage 5).

In het kader van de Wet geluidhinder dient het geluid van gezoneerde wegen, 30 km/u wegen uitgezonderd, beoordeeld te worden bij het realiseren van een nieuwe woonbestemming. Het plan ligt in het wettelijk invloedsgebied (zone) van de Dominee E. Kreikenlaan (60 km/u). Op basis van het voorliggende onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plan ruim aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. In het kader van goede ruimtelijke ordening is nader onderzoek naar het geluid van overige wegen niet relevant.

De woningen van het plan grenzen ten oosten aan de basisschool "OBS A. Bosschool", kinderopvang en de gymzaal "De Nieuwe Coers" aan de Scholtensweg 44-48. Vanwege de nabijheid van deze inrichting is het aspect geluid beoordeeld. In het kader van goede ruimtelijke ordening blijkt alleen het stemgeluid van kinderen op het pleinen van de school en kinderopvang relevant voor de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen. Uit het onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de VNG-richtwaarden voor een rustige woonwijk ter plaatse van de rijwoningen en de vrijstaande woning. Bij de 3^1-kap-woningen is de geluidbelasting hoger dan de richtwaarde maar voldoet aan redelijke waarden voor een acceptabel woon- en leefklimaat. Een geluidscherm kan overwogen worden maar omdat het stemgeluid alleen relatief kort voorkomt in de dagperiode van schooldagen is de toegevoegde waarde hiervan beperkt. Conform het Bouwbesluit hebben de nieuwe woningen een geluidwering van tenminste 20 dB(A) waarmee het geluidniveau in de woningen in de dagperiode, 35 dB(A) voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 55 dB(A) voor het maximaal geluidniveau, voldoende geborgd is (zonder realisatie van een geluidscherm).

In het kader van goede ruimtelijke ordening is het woningbouwplan inpasbaar in de nabijheid van de school en kinderopvang.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
4.6.2 Onderzoek

Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0025.png"  
Figuur 4.2 Worst-case berekening extra verkeer  

In de tabel is er uitgegaan van 8 verkeersbewegingen per woning per etmaal. Dit resulteert in 96 extra voertuigbewegingen per etmaal, uitgaande van 12 woningen. Hierbij is geen rekening mee gehouden dat er in de bestaande situatie ook sprake is van een aantal vervoersbewegingen. De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning, maar het gebruik en aantal verkeersbewegingen voor deze woning verandert niet.

Er is op basis van de uitkomsten geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

4.6.3 Conclusie

Het aspect lucht is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Tabel 4.1 Richtafstanden tot omgeving rustige woonwijk en gemengd gebied

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.7.2 Onderzoek

De nieuw te ontwikkelen woningen liggen op circa 20 meter afstand van de openbare basisschool aan de Scholtensweg te Wesepe. In het kader van goede ruimtelijke ordening dient het geluid afkomstig van de school beoordeeld te worden, inclusief open ramen op warme dagen tijdens lesuren. Conform de VNG publicatie 'Bedrijven- en Milieuzonering' komen de woningen binnen de richtafstand van 30 meter van de school te liggen. Nader onderzoek is nodig om te beoordelen of goed akoestisch woonklimaat mogelijk is ter plaatse van de nieuwe woningen, ook al is het schoolplein aan de westzijde van de school gelegen. De nieuwe woningen leveren (voor geluid) geen beperkingen op aan de school, dit hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden.

In maart 2023 is door 'Geluid Plus' een akoestisch onderzoek uitgevoerd vanwege de nabijheid van de school. Hieruit is gebleken dat de school geen belemmering is voor de realisatie van het plan (zie 4.5.2 en Bijlage 5).

De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning en is gelegen op meer dan 10 meter van het agrarische bouwblok. Een plattelandswoning is geen geluidsgevoelig object voor de eigen inrichting. Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken dergelijke objecten deel uit van de inrichting. Er zijn bovendien geen andere inrichting in de omgeving waarvan de plattelandswoning hinder op het gebied van geur, geluid, gevaar of stof kan ondervinden. Omgekeerd belemmert de plattelandswoning geen omliggende bedrijven in de uitvoering van hun activiteiten.

4.7.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de woningen en de omzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen
4.8.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.8.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.8.2 Situatie plangebied

In de omgeving van de planlocatie bevindt zich enkel het agrarische bedrijf van de initiatiefnemer op de Dominee E. Kreikenlaan 5-7, op circa 30 meter. Dit bedrijf zal met dit plan de intensieve tak laten vervallen en doorgaan als akker-en/of tuinbouw in combinatie met het houden van dieren (hobbymatig maximaal 250 kippen). De bijbehorende richtafstanden betreffen 10 meter voor geur, 10 meter voor stof en 30 meter voor geluid. De ontwikkelingen op planlocatie vallen buiten de richtafstanden van dit bedrijf, waardoor onderzoek niet noodzakelijk is.

De bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 wordt een plattelandswoning en is gelegen op meer dan 10 meter van het agrarische bouwblok en zelfs op ruim 24 meter van de dichtstbijzijnde agrarische bebouwing en voldoet daarmee aan de richtsafstand van 10 meter voor geur. De aanduiding 'plattelandswoning' houdt in dat de gemeente de voormalige agrarische bedrijfswoning kan uitsluiten van de geurbeoordeling. De bepalingen staan in de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 2, derde lid) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c). Er zijn bovendien geen andere inrichting in de omgeving waarvan de plattelandswoning hinder op het gebied van geur kan ondervinden. Omgekeerd belemmert de plattelandswoning geen omliggende bedrijven in de uitvoering van hun activiteiten.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

Uit een analyse van de risicokaart blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen over weg, trein, water en buisleiding.
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0026.png"  
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart  

4.9.3 Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Uitgaande van 8 verkeersbewegingen, per woning, per etmaal (bron: CROW), vinden er 96 verkeersbewegingen per etmaal extra plaats. Hierbij is geen rekening gehouden met de bestaande situatie. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 6 minuten. Dit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.10.2 Parkeren

In het plan is rekening gehouden met Parkeernormen gemeente Olst-Wijhe. Voor de hoofdfunctie Wonen geldt voor de starterswoningen, de sociale huur woningbouwwoningen en de middelste woning van de drie-onder-één kap woning (goedkope woningen) binnen de 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 1,6. Voor de hoekwoningen van de drie-onder-één kap woning (halfvrije middendure woningen) geldt een parkeernorm van 1,8 en voor de vrijstaande woning (dure vrijstaande woning) is de parkeernorm 2.

Op het inrichtingsplan is te zien dat de parkeervoorziening voor de vrijstaande woning en de hoekwoningen van de 3 onder-1-kap woning op eigen erf worden gerealiseerd. Het totaal aan aantal parkeerplaatsen dat voor dit plan gerealiseerd moet, betreft dus 9 woningen x 1.6 parkeernorm = 14,4 parkeerplaatsen minus de ene parkeerplaats die al is gerealiseerd op het eigen erf is 13,4, afgerond 14 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0027.png"  
Figuur 4.4 Overzicht parkeerplaatsen  

In figuur 4.4 is te zien dat er 14 parkeerplaatsen in het openbare gebied worden aangelegd waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.

De bestaande bedrijfswoning aan de Dominee E. Kreikenlaan wordt een bedrijfswoning, het gebruik verandert daardoor niet. Het aantal verkeersbewegingen blijft gelijk en op het perceel is voldoende ruimte voor het parkeren van 3 auto's.

4.10.3 Conclusie

De aspecten Verkeer en Parkeren vormen geen belemmering voor voorliggend plan.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.11.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.11.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.12 Besluit milieueffectrapportage

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.12.2 Onderzoek
4.12.2.1 Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van een vrijstaande woning, een drie-onder-één kap woning, vier starterswoningen en vier sociale huur woningbouwwoningen, welke circa 96 extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Boetelveld' op een afstand van circa 7,3 kilometer. Gezien deze afstand zal er geen sprake zijn van een stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jr (zie ook Bijlage 4).

4.12.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Waterhuishouding

5.1 Watertoets

5.1.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

5.1.2 Onderzoek
5.1.2.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. In september 2022 is door BiedtRuimte de Watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 6).

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen. Rond het plangebied liggen geen primaire A watergangen of secundaire B watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 3 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

  • De hoogte van maaiveld op de slooplocatie ligt op ca. 5.4 m+NAP.
  • De gemiddelde bestaande terreinhoogte op bouwlocatie is: ca. 4,29 m+NAP
  • De bestaande rijbaan aan de westzijde (Scholtensweg) ligt op: ca. 4,20 m+NAP
  • De GHG op bouwlocatie ligt op: ca. 3,90 m+NAP
afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0028.png"  
Figuur 5.1 Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond plangebied  

Bij extreme neerslag wordt wel wateroverlast in de nieuwbouwlocatie verwacht, zie Klimaatatlas WDODelta en figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0029.png"  
Figuur 5.2 Wateroverlast bij extreme neerslag in plangebied  

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. In dit plan is rekening gehouden met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.

Compensatie nieuwbouw kleine plannen

Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1700 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 170 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.

Voor dit plan is het met name relevant omdat op hogere gronden wordt gesloopt en lagere gronden wordt teruggebouwd (klimaatatlas geeft aan dat wateroverlast nu al aan de orde kan zijn). Omdat er geen open water is voor afvoer van overtollig water bij een grote bui, is waterberging binnen het eigen gebied van belang. De bouw van de woningen mag niet leiden tot wateroverlast in de omgeving.

Grondwateroverlast

Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

5.1.2.2 Toets aan initiatief

Voor de bestaande bedrijfswoning Dominee E. Kreikenlaan 7 geldt dat deze behouden blijft en het gebruik niet verandert wanneer het een plattelandswoning wordt ten opzichte van de huidige situatie.

Door Buro Noord is een uitwerking gemaakt van de waterhuishouding voor de ontwikkeling van 12 woningen. Daaruit is gebleken dat het vloerpeil van de woningen voldoet aan de eis van 80 cm ten opzichte van de GHG en daarmee voldoet aan de eisen voor ontwatering. Ook de drooglegging van de verharding voldoet aan de eisen doordat de wegen ruim 50 cm boven de GHG liggen.

Verhardingen die niet aansluitend aan de wadi liggen, wateren oppervlakkig, via bermen, af naar naastliggende watergangen. Voor de overige verharding is in overeensstemming met de gemeente en Waterschap Drents Overijselse Delta een berging van 145 m3 vastgesteld1 voor hemelwaterafvoer. Het bodemoppervlak van de wadi in het ontwerp is ca. 250 m2. Met een waterdiepte van 30 cm heeft de wadi een bergingscapaciteit van circa 75 m3.

Langs de zuidoost grens van het terrein, achter de boswal, wordt een greppel aangebracht met een minimale bergingscapaciteit van 70 m3. De wadi wordt in verbinding gebracht met deze greppel, waardoor extra berging ontstaat. De greppel is 3 meter breed (tussen de insteken), ca. 0,75 meter diep (bodemhoogte gelijk aan bodemhoogte wadi) met taluds van 1:1, ontstaat een berging van 0,5 m3/m. Om 70 m3 te bergen dient de greppel dus minimaal 140 meter lang te zijn.

De overstort van de greppel (0,30 m boven de wadibodem) wordt middels een stuw op 4,15 m+NAP gerealiseerd. De greppel stort over in een sloot langs de toegangsweg richting de Dominee E. Kreikenlaan. Uitgangspunt voor deze sloot is een bovenbreedte van 3,0 meter en taluds 1:1. Voor het graven van wateren dieper dan 40 cm wordt een Watervergunning aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Hiermee voldoet het plan aan de eisen om wateroverlast tegen te gaan door voldoende bergingscapaciteit te creëren.

Waterkwaliteit

Afvoer hemelwater

Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Het plan is zo ontworpen, dat er voldoende ruimte is om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.

Verontreiniging

Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Riolering

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan is rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. In de paragraaf Wateroverlast hierboven is de bergingseis toegelicht.
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. In de paragraaf Wateroverlast hierboven is toegelicht dat een deel van het afstromende hemelwater via infiltratie in de bodem plaatsvindt en een deel in de wadi en greppel wordt geborgen. Daarmee is sprake afkoppeling en infiltratie van hemelwater in de bodem.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het "Besluit lozing afvalwater huishoudens" (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
    • 2. Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het "Activiteitenbesluit".

De woningbouwlocatie zal worden aangesloten op de riolering die aanwezig is in Wesepe.

Rioolcapaciteit

  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Dit plan betreft een dusdanig kleine ontwikkeling dat er geen problemen ontstaan bij de aansluiting van de 12 woningen op het bestaande rioolstelsel of de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen en de omzetting van agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. De watertoets is als Bijlage 6 toegevoegd aan dit plan.

5.1.3 Overstromingsrisico

Het plangebied maakt onderdeel uit van 'dijkring 53'. In de provinciale Verordening is opgenomen dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden binnen deze dijkring alleen in nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen deze gebieden voorzien, als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn is gewaarborgd. Dit is toegelicht in deze overstromingsparagraaf.

Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Het plangebied is aangemerkt als liggende in een gebied dat niet onderloopt tijdens een overstroming, zie figuur 5.3. De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP202205013-0301_0030.png"  
Figuur 5.3 Maximale waterdiepte bij een overstroming (plangebied=rode stip) (Bron: Atlas voor de Leefomgeving)  

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

Voor nieuwe ontwikkelingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan navolgende voorzieningen/ maatregelen:

  • aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied;
  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde weg, zodat bereikbaarheid gewaarborgd blijft;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op eerste verdieping situeren.

Uitwerking en toepasbaarheid van deze mogelijkheden zijn nader uitgewerkt in paragraaf 5.1.2 voor zover nodig. Hoewel het plangebied is gelegen binnen dijkring 53, is er geen sprake van overstromingsgevaar bij een dijkdoorbraak.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels en verbeelding

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele plangebied.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.


Artikel 3 Agrarisch

De gronden aan de Kreikenlaan 5-7 zijn voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch'. In de regels is hoofdzakelijk aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe" (vastgesteld 4 december 2021). Op enkele punten wordt hiervan afgeweken, waarop hieronder een toelichting wordt gegeven.

Als onderdeel van voorgenomen ontwikkeling wordt de intensieve bedrijfstak beëindigd. Hierom wordt ook de aanduiding 'intensieve veehouderij' achterwege gelaten en is het op grond van de regels niet mogelijk een intensieve veehouderij op te richten. Tevens wordt het bouwvlak verkleind.

Daarnaast wordt één van de bedrijfswoningen omgezet tot zogenoemde 'plattelandswoning'. Ter plaatse van de plattelandswoning is de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen.

Artikel 4 Groen

De bestaande houtwal en de aan te leggen wadi in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. In de regels is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan "Wesepe" (vastgesteld 2 juli 2007).

Artikel 5 Tuin

De gronden voor de voorgevel van de te realiseren woningen zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Wesepe".

Artikel 6 Verkeer

In het plan is voor de wegen en het parkeerterrein in het plangebied de bestemming 'Verkeer' opgenomen. In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe".


Artikel 7 Wonen

Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen achter de voorgevel zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. In de regels is aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Wesepe".

Het maximaal aantal woningen per bouwavlak is aangegeven middels een maatvoeringaanduiding. De maximum goothoogte van de woningen is ook middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. Daar waar rijwoningen worden gebouwd is de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen. Voor een bed & breakfast en kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn enkele specifieke gebruiksregels opgenomen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op een deel van de gronden in het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. In de regels is geheel aangesloten bij de regels uit het eerder genoemde bestemmingsplan "Buitengebied Olst-Wijhe".

Zone waterschapsbelang

Op een deel van het plangebied is in de huidige situatie de aanduiding 'zone waterschapsbelang' van toepassing. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Na overleg met de gemeente Olst-Wijhe en waterschap Drents-Overijsselse Delta is besloten deze zone niet mee te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Het waterschap heeft aangegeven dat de betreffende zone binnen het plangebied niet samenvalt met een van de toetslagen die zij hanteert.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Er is vooroverleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past. Ook is het voorliggende plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. Met betrekking tot de 'zone waterschapsbelang' heeft het waterschap aangegeven dat deze zone binnen het plangebied niet overeenkomt met een van de toetslagen die zij hanteert. Het waterschap stemt in met het weglaten van voorgenoemde zone in voorliggend bestemmingsplan.

Inspraak

In het kader van inspraak heeft het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een zienswijze ingediend aangaande de ontsluiting van het plangebied (ontwikkellocatie). In Bijlage 7 staat de zienswijze met de gemeentelijke reactie. Naar aanleiding hiervan is in paragraaf 2.3 een uitgebreide toelichting gegeven van de verschillende ontsluitingsvarianten. Ook is beargumenteerd waarom voor de voorliggende ontsluiting is gekozen.