direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bokkelerweg ongenummerd te Wesepe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In het dorp Wesepe heeft in de periode 1832 tot 1945 een molen gestaan aan de rand van het dorp. In 1945 is de molen afgebrand en heeft er geen herbouw meer plaatsgevonden. Daarmee is een belangrijk icoon van het dorp Wesepe verdwenen. Er is nu een particulier initiatief om de Weseper molen te herbouwen. Uitgangspunt is dat deze nieuwe molen een hedendaagse functie krijgt in het dorpsgezicht van Wesepe. Met de herbouw wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan dorpsrand en landschap en krijgt Wesepe een nieuw icoon.

De nieuwe Weseper molen zal op een andere plek worden gerealiseerd dan de oorspronkelijke molen (de oorspronkelijke plek is bebouwd). Op deze nieuwe locatie aan de rand van het dorp zal een molen worden gebouwd voor duurzame energieopwekking in combinatie met wonen en werken. Het college van B&W heeft op 15 oktober 2013 (in principe) ingestemd planologische medewerking te verlenen aan het verzoek.

Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel deze bebouwing en activiteiten planologisch en juridisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, even ten zuiden van het dorp Wesepe. Het plangebied ligt in een relatief open landschap met voornamelijk agrarische doeleinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0001.jpg"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0002.jpg"

Afbeelding - Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende plan voor het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Olst-Wijhe op 21 mei 2012. De volgende bestemmingen en aanduidingen zijn van toepassing op het plangebied:

  • Agrarisch met waarden - Landschapswaarden;
  • Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming);
  • Verkeer;
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied (gebiedsaanduiding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0003.jpg"

Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied"

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • 3. een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Het bouwplan

2.1 Toekomstige situatie

2.1.1 Ontwikkeling

Een belangrijk aspect voor de locatiekeuze is de vrije windvang, de molenbiotoop, en een ander aspect is dat de plek geschikt is om de landmark functie te kunnen vervullen voor het dorp Wesepe. De ontwikkellocatie ligt op circa 300 m ten zuiden van de Nicolaas Kerk Wesepe aan de Bokkelerweg.
Deze locatie is, door een ervaren molenbouwer, beoordeeld op de windvang. Deze locatie voldoet voor 95% aan de ideale omstandigheden voor de windvang.

De perceelsgrootte is 0,64 ha. Deze oppervlakte is voldoende om hierop de ontwikkeling te kunnen realiseren. Er wordt een molen met bijgebouw gerealiseerd voor duurzame energieopwekking in combinatie met wonen en werken. Uitgangspunt is dat de nieuwe energiemolen met schuur een krachtig beeld toevoegt aan de dorpsrand van Wesepe.

Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de toelichting gevoegd (zie bijlage 8) en fungeert als welstandstoetsingskader voor de bouwplannen in het plangebied. Aangesloten moet worden bij de uitgangspunten zoals genoemd in het beeldkwaliteitsplan.

In onderstaande zijn enkele belangrijke passages en afbeeldingen uit het beeldkwaliteitsplan overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0004.jpg"

Afbeelding - Toekomstige situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0005.jpg"

Afbeelding - Toekomstige situatie molen (bron: Beeldkwaliteitsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0006.jpg"

Afbeelding - Toekomstige situatie bijgebouw/ schuur (bron: Beeldkwaliteitsplan)

De molen is het hoofdelement en is gesitueerd aan de dorpszijde. Aan deze zijde staat de molen op een met gras begroeide belt waardoor het verschijningsbeeld molen vanuit het dorp Wesepe niet wordt onderbroken met erfelementen en met erfactiviteiten. De molen staat haaks op de Bokkelerweg. De inrit vanaf de Bokkelerweg ligt op de hartlijn van de molen. De molen kan door deze positie maximaal wind vangen van de meest heersende windrichtingen. De schuur is maximaal gepositioneerd op de zon om maximale stroomopbrengst te kunnen generen middels zonnecollectoren. De in- en uitvaart van de molen is evenwijdig gesitueerd aan de ontwateringsgreppels in het bestaande land.

Hierdoor ontstaat een wigvormig erf tussen de in- uitvaart en de schuur. De molen staat op 50 m uit de hartlijn van de Bokkelerweg.

2.1.2 Landschappelijke inpassing

Het molencomplex ligt in een open landschap, bij voorkeur boerenland/grasland (en geen parkomgeving), dit om een goede windvang mogelijk te maken. De molen komt in een dergelijk open landschap goed tot zijn recht. De ligging is leesbaar, logisch en visueel sterk.

Langs de Bokkelerweg staan nu bomen. Voor een optimale windvang dienen hier een paar bomen weggehaald te worden. De beste plek (ruimtelijk gezien) hiervoor is de zone waar de nieuwe waterloop de Bokkelerweg kruist. Het beekdal wordt dan beter beleefbaar als open landschap.
Juist aan de randen van dit open beekdal beginnen de bomen weer. Op deze wijze worden de contrasten tussen open en gesloten versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0007.jpg"

Afbeelding - Landschappelijke erfinrichting (bron: Landschapsplan)

Structuur

De kavelgrenzenstructuur sluit aan bij het bestaande beekdal landschap. Ten behoeve van structuur en waterretentie wordt aan de west en noordzijde op de kavelgrens een nieuwe kavelgrenssloot gegraven. Deze structuur wordt versterkt aan de aanplant van twee meidoornhagen (hoogte 80 cm) In de haag worden gestrooid een aantal knotwilgen geplant.

De molen is het hoofdgebouw en staat op de aslijn van de inrit en in diagonale lijn van de landschappelijke hoek. De schuur is in verband met haar functie, opwekken van zonne-energie, haaks op zuid gesitueerd. Op een hoekpunt van de kavel, voorzijde van het erf, is een poel gesitueerd voor versterken van het leefgebied van de kamsalamander. Het is een gesloten poel met in de directe nabijheid de bestaande sloten. Deze poel heeft eveneens een retentiefunctie voor het hemelwater dat afkomstig is van van de gebouwen.

Het Erf

Door situering van gebouwen, landschappelijke beplanting, en de poel ontstaat een compact erf. Het erf biedt ruimte om auto’s etcetera aan het zicht te onttrekken. Het erf wordt voorzien van halfverharding. Deze verharding heeft aarden kleuren. Op het erf wordt een picknickplaats aangelegd met een digitaal informatiepaneel voor passanten.

Zichtlijnen

Ten behoeve van het versterken van het beekdal en de vrije windvang voor de molen worden 15 stuks eiken bomen langs de Bokkelerweg verwijderd. Hierdoor wordt eveneens de beeldkwaliteit vanuit het dorp Wesepe versterkt. Door openheid in het gebied ontstaan meer mooie zichtlijnen en de samenhang met belangrijke gebouwen in dorpsrand worden versterkt en kan de molen haar Landmark functie nog beter vervullen.

Doorwerking in het bestemmingsplan

De landschappelijke inpassing is een zeer belangrijk thema om medewerking te verlenen aan het initiatief. De landschappelijke inpassing is in dit bestemmingsplan geregeld door in de regels een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

2.1.3 Kwaliteitsimpuls buiten het perceel

Het betreft hier een ontwikkeling in het landelijk gebied waarvoor het provinciale beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. Uitgangspunt hiervan is dat de geboden ontwikkelruimte in balans moet zijn met de investering in ruimtelijke kwaliteit. Om deze balans te realiseren zal de ontwikkelaar in de omgeving van het perceel ook een aantal kwaliteitsimpulsen realiseren. Om te waarborgen dat de maatregelen worden uitgevoerd, zijn deze van een juridische regeling voorzien (door middel van een voorwaardelijke verplichting) in dit bestemmingsplan en zijn ze opgenomen in bijlage 2 van de regels.

Enkele voorbeelden van maatregelen die worden genomen:

  • de kap van bomen wordt gecompenseerd door een bedrag beschikbaar te stellen voor herstel van laanbeplanting elders;
  • er wordt een geldbedrag gestort in het landschapsfonds van de gemeente Olst-Wijhe. Hierdoor kan elders geïnvesteerd worden de kwaliteit van het landschap;
  • er wordt een openbaar toegankelijke picknickplaats gerealiseerd op het perceel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Het vastgelegde beleid vormt het kader voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de provinciale Omgevingsvisie Overijssel (en de Omgevingsverordening, vastgesteld 1 juli 2009) schetst de provincie de visie op de ontwikkeling van de fysieke omgeving voor 2030. De Omgevingsvisie heeft de status van een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

De provincie heeft twee thema's die leidend zijn voor alle beleidskeuzes die worden gemaakt:

  • Duurzame ontwikkeling, hiermee wordt voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien;
  • Ruimtelijke kwaliteit: de goede functie op de goede plek op de goede manier ingepast in de omgeving.

Het plangebied valt binnen de Groene omgeving. Met de Groene omgeving wordt het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. Het gaat dus om het buitengebied met een grote verscheidenheid aan natuurgebieden, akkers, weiden, bossen, landgoederen, rivieren, beekdalen, buurtschappen, verspreide bebouwing, recreatiemogelijkheden, etc.. Voor ontwikkelingen in de Groene omgeving geldt de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving. Uitgangspunt hiervan is dat de geboden ontwikkelruimte in balans moet zijn met de investering in ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie
Het plangebied valt in een gebied waar de provincie open staat voor ontwikkelingen, mits er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Met het opgestelde inrichtingsplan voor het perceel en de te realiseren kwaliteitsinvesteringen in de omgeving wordt voldaan aan het beleid uit de Omgevingsvisie. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 2 van de regels). Het plan voldoet daarmee aan het beleid uit de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De volgende onderwerpen zijn van belang in het kader van onderhavige ontwikkeling:

  • Ruimtelijke kwaliteit;
  • Kwaliteitsimpuls Groene omgeving;
  • Reconstructiebeleid;
  • Cultuurhistorie;
  • Fiets- en wandelroutestructuren;
  • Externe Veiligheid.


Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
De provincie heeft om nieuwbouwinitiatieven te toetsen de ‘Catalogus Gebiedskenmerken’ vastgesteld. Inzichtelijk gemaakt moet worden hoe toepassing is gegeven aan de ‘vierlagenbenadering’ die in de Omgevingsvisie is neergelegd. De catalogus gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie geeft richting aan welke kwaliteiten en kenmerken versterkt, ontwikkelt of behouden moeten worden (vierlagenbenadering).

Voor de Weseper Energiemolen gaat het om de volgende aandachtspunten:

  • ligging in beekdal: ‘als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van het beekdal dan dragen deze bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting’. De terreininrichting is open en transparant. De molen komt aan de rand van het beekdal, en accentueert door de ligging de overgang van hoog naar laag/besloten en open). Door de kap van een aantal bomen langs de Bokkelerweg wordt het open karakter van het beekdal versterkt.
  • oude hoevenlandschap: ‘als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) en aan de samenhang en karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met beplanting,; open es(je); beekdal; voormalig heidevelden; mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes. (Routestructuur en toegankelijkheid versterken, overgang van openheid naar kleinschaligheid benadrukken, open en transparante inrichting van terrein).
  • donkerte: vermijd onnodig kunstlicht, behoud rustige en onthaaste karakter van ‘donkere’ gebieden.

Cultuurhistorie
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De ontwikkeling draagt bij aan de versterking van de cultuurhistorische waarden doordat een verdwenen dorpsincoon, de voormalige graanmolen van Wesepe, in ere wordt hersteld.

Fiets- en wandelroutestructuren
In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met bestaande bovenlokale fiets- en wandelroutestructuren. De Bokkelerweg maakt deel uit van het bestaande fiets- en wandelroutenetwerk Salland.

Externe veiligheid
Bestemmingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw of vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in het invloedsgebied van een (vaar)weg die op de risicokaart is aangeduid als ‘route gevaarlijke stoffen’ nadat is aangetoond dat dit geen beperkingen zal opleveren voor de functie van de (vaar)weg als onderdeel van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen en advies is gevraagd van de regionale brandweer.

Conclusie
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is een inrichtingsplan opgesteld en worden extra kwaliteitsinvesteringen in de omgeving van het plangebied uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het plan voldoet aan de gestelde eisen.
In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe in dit bestemmingsplan is omgegaan met de onderwerpen cultuurhistorie, externe veiligheid en fiets- en wandelroutestructuren.
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid, zoals is weergegeven in de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

3.2.3 Reconstructieplan Salland-Twente (2004)

Het reconstructieplan Salland-Twente is op 15 september 2004 door de Provinciale Staten van Overijssel vastgesteld. Het plan is op 4 november 2004 formeel van kracht geworden. Het plangebied vormt een onderdeel van het reconstructiegebied.

In het reconstructieplan wordt onderscheid gemaakt tussen landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. De locatie ligt in het verwevingsgebied. De hoofdlijn in verwevingsgebied is:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap, etcetera);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

Conclusie
Onderhavige ontwikkeling biedt ruimte aan een nieuwe functie in het landelijk gebied. In het Reconstructieplan wordt binnen verwevingsgebied de ruimte geboden aan andere functies dan landbouw. Het plan past binnen het Reconstructieplan Salland-Twente.

3.2.4 Conclusie

Het initiatief is besproken met de provincie. Het initiatief wordt door de provincie positief gewaardeerd omdat het iets toevoegt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De ontwikkeling van de molen in het buitengebied van Wesepe moet worden gezien als de ontwikkeling van een woon-werklocatie in het buitengebied van Wesepe.

  • De locatie van de nieuwe molen geeft een nieuwe ruimtelijke samenhang en legt indirect een verbinding tussen het lintdorp en kern Wesepe.
  • Het Beekdal van de Kleine Vloedgraven open maken door het kappen van bomen omdat een molenbiotoop moet worden gerealiseerd is landschappelijk logisch.
  • Het voorgestelde gebouw heeft een gebiedseigen uitstraling want wordt gebouwd naar analogie van de verdwenen graanmolen.
  • Creëert werkgelegenheid (onderdak voor klein bedrijfje van 5-6 personen)

De uiterlijke verschijningsvorm van het nieuwe woon- werkgebouw, een molen, is te beschouwen als de basisinspanning die geleverd moet worden voor een landschappelijke inpassing in het gebied. In het kader van de KGO is de omvang van de compensatie afhankelijk van de waardevermeerdering van de grond overige vermeden kosten. De compensatie moet in dit geval gezocht worden in de omgeving van de molen en niet rondom het gebouw. Hierbij is het in eerste instantie aan de gemeente om te bepalen wat hiervan de omvang is. De provincie kan zich vinden in de gekozen uitwerking zoals vastgelegd in bijlage 2 van de planregels "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving Weseper Energiemolen".

3.3 Regionaal/Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe (2008)

De Structuurvisie Olst-Wijhe is door de raad op 22 juni 2009 ongewijzigd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit de Toekomstvisie Olst-Wijhe 'Versterken van een dijk van een gemeente' d.d. 7 april 2008 (inclusief de bijbehorende Nota inspraak en overleg toekomstvisie Olst-Wijhe) en het Realisatiehoofdstuk toekomstvisie Olst-Wijhe 'Marsroute naar het wenkend perspectief' d.d. 14 april 2009 (inclusief de bijbehorende beleidskaart structuurvisie Olst-Wijhe) en de Nota inspraak structuurvisie Olst-Wijhe. In de Structuurvisie Olst-Wijhe wordt een integraal ontwikkelingsbeeld voor de gemeente in 2025 gegeven. De visie is in december 2011 geactualiseerd.

De visie beschrijft de kwaliteiten met als motto ‘Versterken van een dijk van een gemeente’ en geeft een samenhangend ontwikkelingsbeeld voor de gemeente in 2025. De visie beschrijft de kwaliteiten van het landschap en de kernen en benadrukt het verder versterken van het aantrekkelijke vestigingsklimaat. De cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten zijn een belangrijke drager voor de toekomst. Het landschap is door de eeuwen heen gevormd als gevolg van menselijk handelen en zegt dus veel over onze cultuurhistorie.

3.3.2 Nota Ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad heeft op 10 maart 2014 de Nota ruimtelijke kwaliteit, 'de kunst van het verleiden', vastgesteld. Het handhaven en versterken van de ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk uitgangspunt in het ruimtelijk beleid van Olst-Wijhe. De belevingswaarde van de omgeving vinden veel mensen heel belangrijk. Toch worden resultaten soms wisselend gewaardeerd. De één wil samenhang en structuur. De ander wil volledige vrijheid om eigen keuzes te maken. In de nota wordt een antwoord gegeven op de vraag wat de inwoners van de gemeente mogen verwachten in de komende jaren. Burgemeester en wethouders willen stimuleren en verleiden en zo min mogelijk achteraf bijsturen. De nota verklaart het begrip ruimtelijke kwaliteit en beschrijft het tot nu toe gevoerde beleid. Tevens wordt de ambitie van het gemeentebestuur neergezet. De huidige kwaliteiten van het landelijk gebied en onze dorpen wordt beschreven en de trends en bedreigingen die op de loer liggen. Daarom is nieuw beleid voorgesteld en een werkwijze die past bij de huidige tijdgeest.

Een van de maatregelen is dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (K.G.O.) bepalend wordt voor de aanpak van plannen in het buitengebied. Ruimtelijke kwaliteit wordt door Olst-Wijhe gezien als een beleving van de uiterlijke verschijningsvorm, de belevingswaarde. Daarbij is echter niet uitsluitend het beeld bepalend, maar ook de toekomstwaarde ( duurzaamheid) en vooral ook de gebruikswaarde.

Bij nieuwe van het bestemmingsplan afwijkende ontwikkelingen in het buitengebied wordt de lijn van de provincie gevolgd en wordt gegaan voor maatwerkoplossingen per casus waarbij gestuurd wordt op de hoogst haalbare kwaliteit van het eindresultaat, en door niet op voorhand allerlei regels te stellen. Dus geen algemeen bindende inhoudelijke regelgeving, maar alleen spelregels voor het samenspel tussen gemeente en ontwikkelaar in de planontwikkelfase om te komen tot maatwerkoplossingen, waarbij het leggen van verbinding tussen het individuele belang van de ontwikkelaar en het maatschappelijk belang de uitdaging is. Dit vraagt om een interactieve werkmethode tussen initiatiefnemer en gemeentelijk medewerker, waarbij deze laatste de ruimte moet krijgen en nemen om 'aan tafel' met de aanvrager maatwerkafwegingen te maken. Bij het bepalen van de winst aan ruimtelijke kwaliteit speelt het plan zelf, de schaal en de impact op de omgeving, een grote rol evenals de belangen en de reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden.

Bij een eerste 'screening' van het plan komen de volgende vragen aan de orde:

  • 1. Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie? Past het qua sfeer/karakter/uitstraling in de omgeving of wordt het juist ervaren als een verstoring hiervan? Ter illustratie: een 'landleven'-winkel in een fraai gerestaureerde karakteristieke boerenhoeve 'harmonieert' beter in het buitengebied dan een forse loods met dito parkeerplaats waarin trendy merkkleding wordt aangeboden.
  • 2. Wat is de schaal en de impact op de omgeving? Wat is de zichtbaarheid, valt het erg op of zie je er bijna niets van, bepaalt het 'de eerste indruk' van het gebied?
  • 3. Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving zoals natuur, landschap, cultuur?
  • 4. Is het alleen voor eigen belang van de ontwikkelaar of is er ook een maatschappelijk belang mee gediend: Vergroot het bijvoorbeeld de leefbaarheid van de bewoners van het gebied? Of wordt elders een maatschappelijk knelpunt opgelost? Gaat het om een project met winstoogmerk of om een maatschappelijk project dat meer geld kost dan het oplevert?

Conclusie

Onderhavig plan sluit goed aan bij het beleid en de uitgangspunten uit de Nota ruimtelijke kwaliteit.


3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan (2008)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is opgesteld door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe en dient een ruimtelijk kader te bieden om ideeën te laten leven. De visie gaat uit van de kracht van de streek. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de versterking van het landschap. De landbouw is hierbij een belangrijke functie in het buitengebied. Daarnaast worden natuur en water als belangrijke ruimtelijke opgaven gezien.

De locatie ligt in het weteringenlandschap op een kleine verhoging in het lage, natte landschap. Het weteringenlandschap wordt gekenmerkt door het open en nat karakter en de lagere ligging (gelegen tussen hogere dekzandruggen). Wegen en doorgaande structuren zijn meestal niet beplant (met uitzondering van historische lanen). Beplanting die er voorkomt past bij landschap (knotwilgen, elzensingels, rietoevers). Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hoge gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger. Het landschapsbeeld is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken. Insteek is zoveel mogelijk open houden van het beekdal en zichtbaar maken van natte karakter.

In principe is nieuwvestiging in het open landschap niet gewenst, Echter, de locatie van de molen op de iets hogere gronden in het weteringenlandschap is logisch en past ook bij de landschapskarakteristieken zoals deze nu zijn. Op deze plek wordt de hogere ligging geaccentueerd en ontstaat contrast met het lager gelegen, open landschap. Het meer open maken van het dal door beplanting langs de Bokkelerweg weg te halen, daar waar de Bokkelerweg het water kruist, past bij de karakteristieken van het landschap.

3.3.4 Beleidsnota archeologie (2010)

Op 4 oktober 2010 is de beleidsnota van de gemeente Olst-Wijhe vastgesteld. Olst-Wijhe wil met deze beleidsnota voldoen aan de verplichten vanuit de wetgeving. De gemeente wil hiermee extra toezicht uitoefenen op nieuwe (bouw)activiteiten.

De Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe bepaalt het volgende:

  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.

Conclusie
In paragraaf 4.1 is aangegeven op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met de archeologische (verwachtings)waarden zoals in de beleidsnota archeologie van de gemeente zijn vastgelegd. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de beleidsnota archeologie.

3.3.5 Welstand

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de uiterlijke verschijningsvorm van de bouwwerken en de erfinrichting. Dit plan is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting. De raad wordt voorgesteld, gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan, om dit beeldkwaliteitsplan vast te stellen als kader voor de welstandstoetsing van de bouwplannen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

Daarnaast heeft de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie
De gemeente Olst-Wijhe heeft haar archeologiebeleid op 4 oktober 2010 vastgesteld. Er zijn drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. Voor elke zone geldt een eigen beleid. Dit vastgestelde archeologiebeleid is met dubbelbestemmingen vertaald in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde en de bijbehorende bestemming "Waarde - Archeologie - 2". Hiervoor geldt dat een vergunningplicht (inclusief het uitvoeren van een archeologisch onderzoek) noodzakelijk is, wanneer sprake is van verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en het plangebied (omvang van het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden) groter is dan 5.000 m².

In onderhavig plan worden twee nieuwe gebouwen gerealiseerd. Aangezien de grens van 5.000 m² niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en geldt er geen vergunningplicht. Wel dient de betreffende dubbelbestemming opnieuw te worden opgenomen, zodat bij eventuele toekomstige werken of werkzaamheden die de gestelde grenzen wel overschrijden, de vergunningplicht nog steeds van toepassing is. Ook de meldingsplicht blijft onverminderd van toepassing.

Cultuurhistorie
Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, erven en ensembles. Het betreft zowel monumenten als karakteristieke panden. De gemeente Olst-Wijhe heeft Het Oversticht gevraagd een overzicht te maken van de karakteristieke panden en erven in het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied. Dit heeft geresulteerd in het document 'Gemeente Olst-Wijhe, karakteristieke panden en erven in het buitengebied' (2009). Het erf van dit bestemmingsplan is hierin niet aangegeven.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In december 2013 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor een deel van de locatie. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem waargenomen.

In de vaste bodem zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan barium overschrijdt de tussenwaarde. Aangezien er op de locatie geen duidelijk aanwijsbare antropogene bron aanwezig is, betreft het aangetoonde gehalte aan barium naar verwachting een van nature verhoogde achtergrondwaarde. Derhalve bestaat er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er , vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de realisatie van een molen op de locatie.

Het bodemonderzoek is door de gemeente beoordeeld en goedgekeurd. In bijlage 2 is de beoordeling bijgevoegd.

4.3 Externe veiligheid

In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen;
  • transportroutes;
  • buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2013005005-0301_0008.jpg"

Afbeelding - Uitsnede risicoatlas (bron: www.risicokaart.nl)


Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt is er geen sprake van een ligging van risicovolle leidingen, routes en inrichtingen nabij het plangebied. Het aspect 'externe veiligheid' vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.4 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn. Het plangebied ligt niet binnen de EHS.

Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is bijgevoegd in bijlage 3.

Gebiedsbescherming

Van het plan is op bescheiden schaal een toename te verwachten van geluid, licht en optische verstoring. Het is uitgesloten dat dit gevolgen heeft voor gebieden met beschermde natuurwaarden. De afstand tot beschermde natuurgebieden is te groot in verhouding tot de schaal van de ingreep en het weidegebied waarin het plangebied valt is niet aangewezen voor ganzen of weidevogels. Vanuit het natuurgebiedsbeleid gezien doen zich daarom geen conflicten voor.

Flora

  • Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Het voorkomen van bedreigde en strikter beschermde soorten is uit te sluiten.

Fauna

  • De ingreep heeft kan een negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groepen zoogdieren. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Het terrein is niet van belang voor vleermuizen in het algemeen. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor eventuele vlieg- en foerageerroutes die langs de laanbomen van de Bokkelerweg lopen.
  • Er bestaat enige kans dat in en rond het plangebied broedgevallen optreden van algemene soorten zonder vaste nestplaats. Met name in de ruige greppels en de bomen. Op broedgevallen in de laanbomen van de weg is geen negatief effect te verwachten.
  • Binnen het plangebied zijn broedvogels met vaste nestplaatsen uitgesloten.
  • In de omgeving van het plangebied zijn geen vaste nestplaatsen aangetroffen.
  • Het plan is niet van invloed op strikter beschermde zoogdieren, reptielen, strikter beschermde amfibieën, vissen en ongewervelden.

Uit het onderzoek komen naar voren dat het plan – wat de strikter beschermde soorten betreft – een negatief effect kan hebben op broedvogels zonder vaste nestplaats. Het gaat hier om broedsels in de ruige greppels en in het weiland. Van een mogelijk effect is alleen sprake tijdens de aanlegfase. Het is verboden broedsels van vogels en vaste verblijfplaatsen te verstoren of te vernielen. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt aanbevolen om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of in ieder geval voor het broedseizoen te starten met de aanleg van de toegang en het grondverzet. Er kan ook in het broedseizoen worden begonnen als een inspectie uitwijst dat er geen broedgevallen binnen de invloedssfeer van het project aanwezig zijn of het terrein voor het broedseizoen ongeschikt is gemaakt voor broedvogels. Het broedseizoen piekt in de periode half maart – half juli te gebeuren. Eerdere en latere nestgevallen zijn mogelijk. Van weidevogels zijn eerdere broedgevallen mogelijk. Kievit kan in de tweede helft van februari al tot broeden komen. Van zangvogels kunnen na half juli nog derde legsels optreden. Het is daarom aan te raden buiten de periode half augustus-half februari te werken of voor half februari te starten met de voorbereidende werkzaamheden.

Voor de volledigheid wordt vermeldt dat de zorgplicht uit de Flora- en faunawet onverminderd van toepassing blijft. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Geluid

In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  • a. woningen;
  • b. onderwijsgebouwen;
  • c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder b; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Ten behoeve van de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4.

De conclusie van dit onderzoek is dat bij geluidgevoelige woningen van derden voldaan wordt aan de wettelijke norm. Het jaargemiddelde geluidniveau vanwege de Weseper energie molen bedraagt naar verwachting nergens meer dan de geluidnormen Lden=47 dB en Lnight=41 dB. Van het unieke bouwconcept zijn de bronsterkten onbekend en zijn in het kader van het onderzoek indicatieve bronsterkten bij verschillende windsnelheden gehanteerd. De gehanteerde bronsterkten zijn naar verwachting worst case en afkomstig van een enigszins geometrisch vergelijkbare windturbine.

Wegverkeer

Aangezien in het bestemmingsplan een gevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt (bedrijfswoning) dient formeel beoordeeld te worden of er sprake kan zijn van eventuele geluidhinder vanwege de ligging aan/ nabij een weg. De Bokkelerweg is een straat waar sprake is van een zeer lage verkeersintensiteit en daarom ook een lage geluidhinder kent. Op de gemeentelijke verkeersmilieukaart heeft de Bokkelerweg ter plaatse van het plangebied geen geluidscontour. Bovendien hebben de wegen waar de Bokkelerweg mee in verbinding staat hun 49 dB geluidscontour op dan wel net buiten weg.

Bij geluidgevoelige woningen van derden wordt eveneens voldaan aan de wettelijke norm. Het jaargemiddelde geluidniveau vanwege de Weseper energie molen bedraagt naar verwachting nergens meer dan de geluidnormen Lden=47 dB en Lnight=41 dB. Van het unieke bouwconcept zijn de bronsterkten onbekend en zijn in het kader van het onderzoek indicatieve bronsterkten bij verschillende windsnelheden gehanteerd. De gehanteerde bronsterkten zijn naar verwachting worst case en afkomstig van een enigzins geometrisch vergelijkbare windturbine.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Slagschaduw

Tijdens het akoestisch onderzoek is teven de toekomstige slagschaduw van de molen beoordeeld. De conclusie van het onderzoek is dat bij plaatsing van de Weseper energie molen de maximaal voorgestelde streefwaarde van zes uren slagschaduw per jaar nergens wordt overschreden. Het onderzoek is te raadplegen in bijlage 4.

Beide onderzoeken zijn positief beoordeeld door de afdeling Omgevingsadvies van de gemeente Zwolle. De beoordeling is bijgevoegd in de bijlagen 5 en 6.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

De toename van het autoverkeer zal minimaal zijn terwijl de luchtkwaliteit ter plaatse geen knelpunten kent. Aangenomen kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

In het plangebied gelden de molen en de bedrijfswoning als geurgevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 170 meter ten noorden van het plangebied. Deze afstand is dermate groot, dat er geen sprake is van belemmering in de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf. Daarbij wordt opgemerkt dat de bebouwde kom van Wesepe aansluit bij dit agrarisch bedrijf en al een potentiële belemmering zou kunnen vormen. Het bouwplan vormt daarom geen nadere belemmering ten opzichte van de huidige situatie.

Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die hinder met zich mee brengen. Er is dus geen sprake van een onevenredige hinder. Omgekeerd vormt de nieuwe bebouwing geen belemmeringen op voor bedrijven in de omgeving.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Waterparagraaf

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf. Ten behoeve van het bouwplan is de digitale watertoets uitgevoerd. Deze toets is bijgevoegd in bijlage 7. Het verslag hiervan is in onderstaande weergegeven.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeer
De molen en de schuur zullen naar verwachting werk genereren voor 5-6 personen. Het plangebied wordt ontsloten via de Bokkelerweg. Deze weg komt in het zuiden uit op de Zonnenbergerweg en in het noorden in de kern Wesepe. Vanaf hier is de provinciale weg Raalterweg goed bereikbaar.

Fiets- en wandelstructuren
De Bokkelerweg is aangesloten op het fiets- en wandelroutenetwerk Salland. Recreatieve gebruikers kunnen de locatie dus goed bereiken.

Parkeren
Op de locatie zal voorzien worden in parkeerbehoefte. Er is voldoende ruimte om parkeerplaatsen te realiseren voor de werknemers en eventuele bezoekers.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.10 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten meer rekening worden houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). Deze overstromingsrisicoparagraaf geeft inzicht in de risico’s bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen dan wel te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel.

De molenlocatie ligt in het weteringenlandschap dat in zijn algemeenheid gekenmerkt wordt door een open en nat karakter en de lagere ligging, gelegen tussen hogere dekzandruggen. De molen en het bijgebouw worden gebouwd op een bestaande verhoging in dit landschap aan de rand van het beekdal en accentueren de overgang van hoog naar laag en van besloten naar open. De molen wordt hierbij op een (nieuw aan te leggen) belt gezet van 3,50m hoog. Mede hierdoor is het overstromingsrisico zeer gering. Daarnaast worden de komende jaren in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier diverse maatregelen uitgevoerd die in zijn algemeenheid bij hoogwater een waterstand dalend effect hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

Het bestemmingsplan is opgezet als een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. De ruimtelijke indeling van het gebied, alsmede de toegestane functies en maten zijn op de verbeelding en in de regels geregeld.

5.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden- Landschapswaarden

Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven dat deze bestemming is bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering. Er zijn geen bebouwingsmogelijkheden opgenomen in dit bestemmingsplan aangezien zich in het plangebied en in de directe omgeving hiervan geen bouwvlakken van agrarische bedrijven bevinden.

Bedrijf - Energiemolen (enkelbestemming)
De bestemming Bedrijf - Energiemolen is toegekend aan het perceel waar de energiemolen en het bijgebouw zijn voorzien. Gezien het bijzondere karakter van het bouwplan zijn andere vormen van bedrijvigheid uitgesloten. De locatie van de molen en van het bijgebouw zijn nauwkeurig vastgelegd op de verbeelding, alsmede de bebouwingsmogelijkheden.

De landschappelijke inpassing is een zeer belangrijk thema om medewerking te verlenen aan het initiatief. De landschappelijke inpassing is in dit bestemmingsplan geregeld door in de regels een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Het landschapsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Het betreft hier een ontwikkeling in het landelijk gebied waarvoor het provinciale beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. Uitgangspunt hiervan is dat de geboden ontwikkelruimte in balans moet zijn met de investering in ruimtelijke kwaliteit. Om deze balans te realiseren zal de ontwikkelaar in de omgeving van het perceel ook een aantal kwaliteitsimpulsen realiseren. Om te waarborgen dat de maatregelen worden uitgevoerd, zijn deze van een juridische regeling voorzien (door middel van een voorwaardelijke verplichting) in dit bestemmingsplan en zijn ze opgenomen in bijlage 2 van de regels.

Pas wanneer aan deze voorwaarden zijn voldaan mogen gebouwen in gebruik worden genomen.

Verkeer (enkelbestemming)
In het plan is voor de wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden, de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 tot 15 m.

Waarde - Archeologie - 2 (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor die gronden die mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, geldt een omgevingsvergunningplicht, wanneer deze meer dan 5.000 m² beslaan en dieper dan 50 cm onder het maaiveld.

Molenbiotoop (vrijwaringszone)
Ten behoeve van de bescherming van de windvang van de molen is een vrijwaringszone op de verbeelding opgenomen. Deze vrijwaringszone houdt in dat afhankelijk van de afstand tot de molen sprake is van hoogtebeperkingen van bebouwing en beplantingen.

5.3 Algemene en Overgangsregels

5.3.1 Anti-dubbeltelbepaling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.

5.3.2 Algemene bouwregels

Deze regels dienen om te voorkomen dat bouwwerken die qua plaats en afmetingen afwijken van de bestemmings- en andere regels, maar wel legaal tot stand zijn gekomen, ten onrechte onder het overgangsrecht komen te vallen.

5.3.3 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik van gronden en bouwwerken in strijd is met de betreffende bestemming. Het gaat onder andere om het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting.

5.3.4 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning onder voorwaarden afwijken van de algemene gebruiksregels, ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw of bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte voor mantelzorg.

5.3.5 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk wijzigen als uit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

5.3.6 Algemene procedureregels

Ten aanzien van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is in artikel 3.6, lid 4 Wro bepaald dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze waarop dat gebeurt is aangegeven in deze Algemene procedureregels. Betreffende alle andere besluiten die in het kader van het plan kunnen worden genomen, bevat de Wabo in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht de nodige procedureregels.

5.3.7 Aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. brandweeringang;
  • c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. de ruimte tussen bouwwerken;
  • e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
5.3.8 Overgangs- en slotregels

Ingevolge het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dienen de overgangsregels met deze formulering in de regels van een bestemmingsplan te worden opgenomen.

De slotregel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Maatschappelijk draagvlak

In november 2012 heeft de initiatiefnemer zijn plan voor de realisatie van de molen gepresenteerd aan Plaatselijk Belang Wesepe. In 2013 zijn er door 'Het Atelier Overijssel, werkplaats voor ruimtelijke kwaliteit' twee werkateliers gehouden voor de concrete planuitwerking. Hieraan hebben onder andere architecten en landschapsdeskundigen van Het Oversticht en de provincie Overijssel meegewerkt. Dit heeft geresulteerd in een aantal schetsontwerpen en in uitgangspunten voor het Beeldkwaliteitplan. In juni 2013 zijn de resultaten gepresenteerd aan Plaatselijk Belang Wesepe en de aanwonenden van het zoekgebied. In september 2013 heeft de initiatiefnemer zijn plannen gepresenteerd aan de gemeenteraad. Vanaf oktober 2013 communiceert de initiatiefnemer via de website www.wesepe.nl actief over dit plan met de inwoners van Wesepe. Geconcludeerd kan worden dat er bij de inwoners van Wesepe en bij de gemeenteraad veel enthousiasme is voor dit plan.

6.1.2 Vooroverleg provincie Overijssel

Het voornemen van de Weseper Energiemolen is een aantal keer met de provincie Overijssel besproken in verband met de te nemen KGO-maatregelen. In onderstaande is de formele reactie van de provincie d.d. 23 april 2014 op het laatste voorstel integraal overgenomen:

"Op verzoek van de gemeente Olst-Wijhe heeft er de afgelopen periode diverse keren vooroverleg plaats gevonden met de provincie over het bestemmingsplan die ontwikkeling van de Weseper Energiemolen mogelijk maakt. Het vooroverleg ging met name over de invulling van de KGO. Dit overleg heeft uiteindelijk geleid tot een voorstel vanuit de gemeente voor invulling van de KGO, dat wij op 16 april ontvingen. In het voorstel geeft gemeente aan overeenstemming te hebben bereikt met de initiatiefnemer over een extra KGO-impuls in de vorm van een afdracht van € 20.000,- aan het landschapsfonds voor vergroening van de Raalterweg. In z'n totaliteit wordt de KGO dan ingevuld zoals omgeschreven in het voorstel.

De realisatie ervan wil de gemeente borgen door opname in de anterieure overeenkomst en door te werken met een voorwaardelijke bestemming (gebruik onder voorwaarde dat alle maatregelen zijn uitgevoerd).

Hierbij onze reactie op dit voorstel:

Wij hebben per mail en in de gevoerde gesprekken al aangegeven dat in dit geval naar ons idee er sprake van een nieuwe woon-werklokatie in het buitengebied waarbij de mogelijkheid wordt geboden om bedrijfsmatig energie te gaan winnen. De verschijningsvorm van de nieuwe ontwikkeling, in de vorm van een klassieke molen met bijgebouwen, spreekt ons aan maar beïnvloedt wel de manier waarop de KGO wordt ingevuld. Dit vanwege de hoogte van de basisinspanning die nodig is voor inpassing van de molen in de omgeving. Het initiatief is enerzijds een nieuwe creatieve ontwikkeling, refereert aan een verdwenen dorpsicoon, is innovatief en heeft veel draagvlak in de omgeving. Die aspecten wegen we mee in het bepalen van de hoogte van de KGO. Anderzijds heeft de molen zelf een beperkte maatschappelijke functie. Er wordt wel fors geïnvesteerd in de landschappelijke verschijningsvorm van de molen en het erf, maar de daadwerkelijke KGO-investeringen in de omgeving zijn in verhouding beperkt. Naar onze mening dient de KGO, hetzij in de onmiddellijke omgeving hetzij via het landschapsfonds elders in de gemeente te worden geïnvesteerd.

Wij hebben in het vooroverleg aangegeven drie verschillende opties te zien voor invulling van de KGO:

  • Investering in de verbetering van de kwaliteit van de (te reconstrueren) Raalterweg.
  • Investeren in begeleidende beplanting langs de Grote Vloedgraven in het kader van de landinrichting Olst-Wesepe
  • Investeren in nog niet financieel gedekte plannen uit het DOP (dorpsontwikkelingsplan Wesepe)

Het uiteindelijke voorstel van de gemeente past binnen de eerste optie. Daarbij is voor ons met name het uiteindelijke ruimtelijke plaatje belangrijk: wat levert de investering aan concrete ruimtelijke kwaliteit aan de Raalterweg op?

Wij kunnen, kort samengevat, instemmen met het KGO-voorstel, zoals we dat op 16 april hebben ontvangen".

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpplan heeft van 5 juni t/m 16 juli 2014 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft de provincie Overijssel de opmerking geplaatst dat in de plantoelichting een overstromingsrisicoparagraaf ontbreekt, terwijl dit, gezien de ligging in een dijkkringgebied, wel verplicht is. Naar aanleiding hiervan is de plantoelichting alsnog aangevuld met een overstromingsrisicoparagraaf (paragraaf 4.10).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van afdeling 6.4 (grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening moet voor de uitwerking van ruimtelijke plannen worden overgegaan tot kostenverhaal via een exploitatieplan, tenzij het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is. Dit is in een anterieure overeenkomst geregeld. In deze overeenkomst zijn afspraken vastgelegd over de investeringen in ruimtelijke kwaliteit en de verschuldigde kosten voor de planologische procedure.

Het betreft een particulier initiatief waarmee geen gemeentelijke investeringen zijn gemoeid. In een anterieure overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar is overeengekomen dat eventuele planschade voor rekening van de ontwikkelaar komt.