direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Olst - Ter Stegestraat 34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2015003002-0302

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ter Stegestraat 34 is een ruim woonperceel aanwezig die als standplaats voor een woonwagen fungeert. Bij de gemeente is het verzoek binnen gekomen om op het oostelijk deel van het perceel nog een standplaats voor een woning te realiseren. In het verleden waren op het perceel reeds twee standplaatsen toegestaan, maar bij de integrale herziening van het bestemmingsplan Olst is deze weg bestemd.

De gemeente wil meewerken aan het verzoek, maar de tweede woonwagen past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan Olst. Om die reden is een planherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan Olst - Ter Stegestraat 34 voorziet daarin.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015003002-0302_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron: Google Maps)

1.2 Planologische regeling en doel

Het perceel is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Olst, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2009 en heeft daarin de bestemming 'Wonen'. Het perceel heeft een bouwvlak waarbinnen één woning/wooneenheid is toegestaan. Een tweede woning/wooneenheid is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor de realisatie van een tweede standplaats voor een woonwagen c.q. de bouw van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015003002-0302_0002.png"

Figuur 2: fragment gelden bestemmingsplan 'Olst' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens staat in hoofdstuk 3 een beschrijving van het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dat hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie en het voorgenomen initiatief. De huidige situatie is van belang, omdat dit het kader geeft waarbinnen het voorgenomen initiatief ingepast moet worden. Het voorgenomen initiatief is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Ter Stegestraat 34 te Olst is thans een woonwagen aanwezig met bijbehorende erfbebouwing. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 1.000 m². De woonwagen staat op het noordwestelijk gelegen gedeelte van het perceel en is georiënteerd op de Ter Stegestraat. Aan de oostkant van het perceel is een groenstrook aanwezig en daarachter bevindt zich de spoorweg Deventer - Olst. Op het perceel is verder een aantal opstallen achter de woonwagen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015003002-0302_0003.png"

Figuur 3: Huidige situatie

2.2 Het voorgenomen initiatief

Ten zuiden van de bestaande woonwagen wordt een nieuwe woonwagen geprojecteerd die in de rooilijn van de bestaande rooilijn wordt geplaatst. De kavel wordt daarbij opgesplitst in twee woonpercelen. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er in plaats van de plaatsing van een woonwagen ook een woning gebouwd mag worden. De standplaats zal om die reden voorzien worden van een bouwvlak waarop zowel een woonwagen geplaatst als een woning gebouwd mag worden.

Van belang is dat de bijgebouwenregeling van toepassing is van het geldende bestemmingsplan "Olst". Dit houdt in dat de thans op het perceel aanwezige aan- en bijgebouwen en overkappingen alleen gehandhaafd mogen blijven voor zover ze binnen deze regeling passen. Ten behoeve van de bouw van de woning, dient de erfbebouwing in overeenstemming te worden gebracht met de geldende bijgebouwenregeling, hetgeen betekent dat een deel van de bestaande opstallen moet worden afgebroken. Dit komt ook de ruimtelijke kwaliteit van het perceel ten goede.

In figuur 4 is aangegeven op welke wijze het perceel wordt ingericht en welke erfbebouwing gehandhaafd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2015003002-0302_0004.png"

Figuur 4: inrichting perceel Ter Stegestraat 34

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

Een plan om één woning (of woonwagen) te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2104, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2009) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.

Generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Ontwikkelingsperspectieven

Voor het huidige woonperceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stads milieus. In onderhavige situatie gaat het om de vervanging van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor een nieuw te bouwen woning.

Gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:

natuurlijke laag: oeverwallen

Voor de oeverwallen (langs de IJssel) zijn de natuurlijke variatie van bos op de hogere delen en de open ruigte langs de voet van de oeverwal als kwaliteiten aangewezen. Het herontwikkelen van een woonperceel binnen het bestaande landschappelijk kader doet geen afbreuk aan deze kwaliteiten.

laag van het agrarisch cultuurlandschap: oeverwallen

Het huidige rivierengebied is ontstaan na bedijking van de rivieren en bestaat uit het winterbed met uiterwaarden, de dijk en oeverwal en de komgronden. De oeverwallen kennen een gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. De bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven zijn dragers van de kwaliteit. Deze structuur wordt gerespecteerd.

stedelijke laag: bebouwingsschil 1900 - 1950.

Aanduiding van ruimtelijke kenmerken, karakteristieken en kwaliteiten die samenhangen met de ontwikkeling van bebouwing en het verbindende netwerk van infrastructuur.

Het plan past binnen de stedelijke laag, de bestaande structuur wordt gerespecteerd.

lust- en leisurelaag: donkerte

Het plan doet geen afbreuk aan de donkerte in het gebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, passen binnen de beleidskeuzes van de provincie en aansluiten op het ontwikkelingsperspectief dat op het plangebied van toepassing is. Voorts wordt er geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het gebied.

Dit plan stelt het intensiveren van een bestaand bouwperceel met een extra woning voor. Dit sluit naadloos aan op de SER-ladder.

In dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Uit de verordening blijkt dat een bestemmingsplan dat voorziet in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties in overeenstemming moet zijn met de woonvisie van de gemeente. Over de aard, omvang en locatie van de woningbouwlocatie moet overeenstemming zijn bereikt met buur gemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De inpassing in de woonvisie is beschreven in de volgende paragraaf.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2009)

De uitgangspunten uit de omgevingsvisie zijn vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen in de Omgevingsvisie Overijssel. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

De Toekomstvisie Olst-Wijhe is door de raad op 22 juni 2009 als structuurvisie vastgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe. De structuurvisie 'Versterken van een dijk van een gemeente' (7 april 2008), beschrijft in eerste instantie hoe de gemeente wil anticiperen op demografische ontwikkelingen, nieuwe vormen van werkgelegenheid, groei van het autoverkeer, stedelijke uitbreidingen en transformaties in het buitengebied. Daarnaast wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2025 aangegeven. Met de visie positioneert de gemeente zich als dynamisch gebied in de luwte tussen twee netwerksteden, waar het aangenaam wonen, werken en recreëren is.

Wonen wordt in de Toekomstvisie gezien als krachtig middel voor een vitale gemeente. De inwoners van de gemeente moeten ook in de toekomst prettig kunnen wonen in woningen die aansluiten op hun behoefte. De gemeente wenst een zo gevarieerd mogelijk aanbod van woningen en woonmilieus tot stand te brengen. Daarbij gaat het niet alleen om nieuwe gebieden maar zeker ook om inbreidingslocaties, waar in de toekomst grote behoefte aan bestaat.

De gewenste ontwikkeling voldoet aan het beleid van de Toekomstvisie. Bij de realisatie van de woonwagen c.q. bouw van de woning is er sprake van gebruik van bestaande locaties.

3.3.2 Actualisatie Structuurvisie 2011

In 2011 is een actualisatie van de Toekomstvisie vastgesteld. De reden van de actualisatie waren de economische crisis, de demografische ontwikkelingen (vergrijzing etc) en de doorwerking daarvan op de woningmarkt. Deze actualisatie geeft daarom specifiek een actualisatie en concretisering van de woningmarkt. De gemeente streeft naar de toevoeging van ongeveer 800 tot 900 woningen in de periode tot en met 2020. Het gaat daarbij om reguliere woningen, dus uitgezonderd de woningbouw voor bijzondere doelgroepen. Met betrekking tot de woningdifferentiatie wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op de demografische ontwikkelingen en rekening gehouden met de wensen van de verschillende doelgroepen.

Aan de uitgangspunten, die in de Toekomstvisie zijn genoemd, veranderd de actualisatie ervan niets. Ook in het beleid van de actualisatie van de Toekomstvisie past de gewenste ontwikkeling van de woningen.

3.3.3 Woonvisie Olst-Wijhe 2006 - 2015

In de Woonvisie Olst-Wijhe 2006 - 2015 beschrijft de gemeente voor welke opgave ze staat en wat haar inzet is in het overleg met derden. De Woonvisie is in nauwe samenwerking met de gemeente Raalte en de lokale woningcorporaties tot stand gekomen. In 2011 is het Uitvoeringsplan woningmarkt Olst-Wijhe 2010-2015 opgesteld en is de groeiambitie naar beneden toe bijgesteld. Dit Uitvoeringsplan vervangt de woningbouwplanning uit de Woonvisie 2006-2015 en vormt samen met die Woonvisie de geactualiseerde Woonvisie.

In de Woonvisie staat dat uitbreiding van de woningvoorraad nodig is om de huidige spanning op de woningmarkt aan te pakken en in te kunnen spelen op groei van het aantal huishoudens richting 2015. Olst-Wijhe wil, naast het aantal dat nodig is om de eigen behoefte op te kunnen vangen, extra woningen bouwen. De gemeente wil verder groeien, binnen de kaders van een groen en dorps karakter.

De woonvisie is de basis voor de met de provincie Overijssel afgesproken prestatieafspraken woningbouw 2010-2015. De realisatie van de extra woning past binnen het woonbeleid en de prestatieafspraken met de provincie Overijssel.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voornemen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het beleid heeft geen invloed op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de omgevingsaspecten.

4.1 Ecologie

4.1.1 Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Uiterwaarden IJssel'. De uiterwaarden zijn ook aangewezen als EHS-gebied. Het plangebied ligt op een ruime afstand van ruim 4,5 kilometer vanaf het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de relatief grote afstand zijn er geen negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming

Het gaat hier om een bestaand woonperceel dat in gebruik is als tuin. Aangenomen kan worden dat de plaatsing van een woonwagen of de bouw van een woning geen significante effecten heeft op de flora en fauna op het perceel en de naaste omgeving. Daarnaast is het niet aannemelijk dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de eventueel te slopen opstallen.

Voor broedvogels in het algemeen moet het slopen en renoveren van de gebouwen buiten het broedseizoen plaatsvinden. De piek van het broedseizoen valt in de periode half maart - half juli. Latere en eerdere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode november - februari is de kans op broedsels nihil. Bij de sloopwerkzaamheden is een goede afstemming tussen de perioden van de werkzaamheden in relatie tot de vleermuizen en de broedvogels van belang.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Normstelling en beleid

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze wet gewijzigd. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Het archeologiebeleid van de gemeente Olst-Wijhe is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe (vastgesteld op 4 oktober 2010). Door een archeologische verwachtingskaart wordt het duidelijk waar zich (mogelijk) archeologische resten bevinden. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld.

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Bovendien worden er geen grote fysieke ingrepen gedaan die mogelijk afbreuk doen aan eventuele cultuurhistorische waarden in de omgeving. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Het perceel heeft in de archeologische verwachtingskaart behorende bij de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie (vastgesteld in oktober 2010) een hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is niet nodig bij vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en als het gebied waar de bodem daadwerkelijk wordt verstoord kleiner is dan 2.500 m2.

Deze ontwikkeling heeft primair betrekking op de plaatsing van woonwagen waarbij de bodem niet wordt verstoord. In geval er sprake zal zijn van de bouw van een woning, kan worden gesteld dat de ingreep kleiner is dan 2.500 m2, Op grond hiervan is geen archeologisch onderzoek nodig.

4.3 Water

4.3.1 Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is het aspect water. De 'watertoets' is dan ook wettelijk verplicht gesteld. De watertoets wordt vooral gezien als een procesinstrument. Dit procesinstrument moet waarborgen, dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is een vroegtijdige afstemming van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Groot Salland.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het beoogde voornemen heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe. Het plan heeft geen invloed op gronden die voor het waterschap van belang zijn zoals waterkeringen, boezemkades en watergangen.

Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen blijkt dat het plan geen waterschapsbelang heeft. Het automatisch gegenereerde rapport is als bijlage 1 opgenomen. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg niet voorgelegd aan het waterschap. Uit de watertoets blijkt immers dat er geen waterschapsbelang is.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Normstelling en beleid

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt een woonbestemming een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige (milieubelastende) functies. Voor het bepalen in hoeverre de nieuwe woonbestemming vanuit milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Tegenover het plangebied ligt de openbare basisschool Ter Stege. Ingevolge de bedrijvenlijst van de VNG dient tussen scholen en woningen in principe een afstand te worden aangehouden van 30 meter (categorie 2). Deze afstand wordt hier niet gehaald, maar er is hier sprake van een bestaande situatie. Er wordt weliswaar een extra woning gerealiseerd, maar er is al sprake van een woonperceel. De nieuwe woning / woonwagen wordt geprojecteerd op dezelfde afstand van de school als de bestaande woonwagen, waardoor voor beide functies geen verslechtering van de bestaande situatie optreedt. Bovendien is de meest milieubelastende functie (geluid) van de school, in casu het schoolplein, gesitueerd achter de schoolgebouwen die aan de straatkant liggen. De afstand van de geprojecteerde woning tot het schoolplein, voldoet wel aan de normafstand van 30 meter.

Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit de milieuzonering.

4.5 Bodem

4.5.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Er is sprake van een bestaand woonperceel (erf). Op basis daarvan wordt aangenomen dat er geen sprake is van een zodanige verontreiniging dat het de plaatsing van een woonwagen of de bouw van een woning in de weg staat. Een verkennend bodemonderzoek zal dit bij de uitvoering van de plannen moeten uitwijzen.

4.6 Geluid

4.6.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Er is sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder, omdat er sprake is van de bouw van een woning op een nieuwe locatie. In principe is akoestisch onderzoek daarom verplicht.

De Ter Stegestraat is een straat waar het 30 km/uur regiem van toepassing is. Op basis daarvan is akoestisch onderzoek voor wat betreft weg verkeerslawaai niet nodig.

De nieuwe woning ligt wel binnen de invloedssfeer van de spoorweg Deventer - Olst. Naar aanleiding daarvan is akoestisch onderzoek verricht. Uit dat onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden, waardoor een hogere grenswaarde nodig is. Voor een woning is een ontheffingswaarde van 60 dB noodzakelijk en voor een woonwagen een ontheffingswaarde van 61 dB. Het verzoek hogere waarde wordt gelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarna de hogere waarde voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, zal worden verleend.

Het akoestisch onderzoek is toegevoegd als bijlage 2.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Normstelling en beleid

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied is sprake van de toevoeging van één woning. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de Wet milieubeheer en zijn op het gebied van de luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de ontwikkeling en uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in diverse wet- en regelgeving.

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6 -contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan Olst van 2009 en de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van de locatie één relevante risicobron voor externe veiligheid aanwezig is. Binnen een afstand van 40 meter van het plangebied ligt het spoortraject Deventer – Zwolle. Om deze reden is onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden en groepsgebonden risico door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

Uit dat onderzoek blijkt er geen 10-6 veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico geldt. Geconcludeerd is dat de voorgenomen realisatie van een tweede woonwagenstandplaats of woning hiermee niet in strijd is.

Verder is geconstateerd dat de toename van het groepsrisico dermate laag is dat een verdere verantwoording daarvan niet noodzakelijk is. De beoogde wijziging van het bestemmingsplan voldoet aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de gemeentelijke Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014.

Op het aspect externe veiligheid is er derhalve geen beletsel aanwezig voor de voorgenomen wijziging. Het onderzoek van de Omgevingsdienst is toegevoegd als bijlage 3.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op de planvorming en dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de juridische opzet van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt eerst een algemene toelichting gegeven. Daarna volgt een toelichting op de gehanteerde bestemmingen.

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bouwregels van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan.

5.2.1 Tuin

De gronden met deze bestemming 'Tuin' dienen in beginsel vrij van bebouwing te blijven. Het betreffen in deze concrete situatie de voor- en zijtuinen die op de openbare ruimte zijn gericht. De locatie van de bestemming is afgestemd op het bestemmingsplan "Olst".

5.2.2 Wonen

De twee standplaatsen voor beide woonwagens met bijbehorend erf, exclusief voor- en zijtuinen zijn als 'Wonen' bestemd. Deze bestemming is zodanig opgezet dat niet alleen standplaatsen voor woonwagens mogelijk zijn, maar ook woningen gebouwd mogen worden. De woonwagens moeten binnen het bouwvlak worden geplaatst cq. de woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om de gronden te mogen gebruiken als standplaats voor woonwagens, is een specifieke aanduiding opgenomen.

Voor wat betreft de erfbebouwingsregeling (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports) is aangesloten op de regeling in het bestemmingsplan "Olst".

5.2.3 Dubbelbestemming

In het bestemmingsplan komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' voor. Deze bestemming heeft tot doel de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De regels laten daarom alleen (bouw)activiteiten toe wanneer onderzoek is uitgevoerd of overleg is geweest.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

6.1.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (artikel 3.11 Bro). Er zijn geen provinciale belangen in het geding. Zoals in paragraaf 4.3 als is aangegeven, is overleg met het waterschap niet meer nodig.

6.1.2 Zienswijzen

Zoals voorgeschreven in de wetgeving, is het ontwerpbestemmingsplan vervolgens gedurende 6 weken ter visie gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld op 6 juni 2016. Tegen dit besluit staat beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open. Wanneer geen beroep wordt ingesteld is het plan op de eerste dag van de zevende week na publicatie van de vaststelling onherroepelijk.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Dit is enerzijds afhankelijk van de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling en anderszins van de grondexploitatie van het gebied. Beide aspecten hangen nauw met elkaar samen.

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Met dit bestemmingsplan zijn geen grote uitvoeringskosten gemoeid. Het plan heeft betrekking op een woonperceel dat in particulier eigendom is. De nieuw geprojecteerde woonwagen cq. woning kan vanaf de bestaande weg worden ontsloten, waardoor er geen uitvoeringskosten voor de gemeente zijn. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het projectbesluit. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk worden geacht.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemers zal voorafgaand aan de formele procedure een overeenkomst worden gesloten. De gemeenteraad besluit geen exploitatieplan bij dit bestemmingsplan vast te stellen. Enerzijds omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal geregeld is, en anderzijds omdat het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.