direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wesepe - Boxbergerweg 71
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het erf aan de Boxbergerweg 71 betreft een groot (voormalig) agrarisch erf, gelegen in het buitengebied van de gemeente Olst-Wijhe, nabij het dorp Wesepe. Op het erf bevinden zich een aantal relatief grote landschapsontsierende schuren (met een oppervlakte van in totaal 2860 m2) en één bedrijfswoning. Daarnaast bevat het erf veel erfverharding. Het agrarische bedrijf is gestopt en de schuren staan grotendeels leeg.

Het plan is om de landschapsontsierende schuren te slopen, de erfverharding grotendeels te verwijderen en ter compensatie twee nieuwe woningbouwkavels te realiseren. Het erf wordt daarbij landschappelijk ingepast.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het te ontwikkelen plangebied is gelegen ten zuidwesten van het dorp Wesepe. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan Groote Vloedgraven, aan de oostzijde grenst het plangebied aan een woonkavel, in het zuiden wordt het gebied ingekaderd door de Boxbergerweg en ten westen ligt een groenstrook (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0001.png"
 Afbeelding - Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het 'bestemmingsplan Wesepe', welke is vastgesteld op 2 juli 2007. Het erf heeft daarin de bestemming 'Wonen' (maximaal één woning). De schuren hebben daarnaast de aanduiding 'caravanstalling'. De omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0002.png"


Afbeelding - Weergave plangebied op een uitsnede van het 'bestemmingsplan Wesepe'

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen dit geldende bestemmingsplan, omdat er twee nieuwe (extra) woningbouwkavels worden gerealiseerd, ter compensatie van de sloop van alle landschapsontsierende schuren.

Overigens geldt ook het bestemmingsplan 'Archeologie'. Het erf heeft daarin de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2'. Dit betekent dat de gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat de grens bij het oprichten van nieuwe bebouwing (wel of geen archeologisch onderzoek) op 5000 m2 ligt. Aangezien in het voorliggende plan het oppervlak ruim beneden deze grens ligt, hoeft er geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel is deze bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. In hoofdstuk 4 komen de relevante omgevings- en milieuaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de planregels. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Geplande ontwikkeling

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Huidige situatie

Het erf aan de Boxbergerweg 71 is gelegen ten zuidwesten van het dorp Wesepe. Het betreft een erf waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt. Op het voorerf bevindt zich een voormalige bedrijfswoning, inclusief bijgebouw, welke deels verscholen ligt achter de bijbehorende siertuin. Op het achterliggende erf bevinden zich een viertal landschapontsierende schuren met een totaal oppervlakte van 2860 m2. De meest oostelijke en noordelijke schuren worden momenteel gebruikt als caravanstalling (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0003.png"

Afbeelding - Vooraanzicht voormalige bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0004.png"

Afbeelding - Landschapsontsierende opstallen

2.3 Het voorgenomen plan

Het voorgenomen plan staat uitgebreid omschreven in het bijgevoegde ontwikkelplan (zie Bijlage 1). Hierin zijn onder andere een beleids- en landschapsanalyses opgenomen, een visie en een concreet inrichtingsplan met tekstuele toelichting. De visie is in deze paragraaf beknopt weergegeven samen met een uitwerking van een erfinrichting.

2.3.1 Plan uitgangspunten

Op basis van de uitgevoerde analyse zijn er een aantal hoofduitgangspunten voor het voorgenomen plan geformuleerd die hun weerslag vinden in het landschappelijke kader:

  • Maximaal twee nieuwe woongebouwen ter compensatie van de sanering van de schuren;
  • Verweven landschap en erf;
  • Erfopbouw baseren op historische karakteristieken van Sallandse erven;
  • Maat en schaal van het landschap herstellen.
2.3.2 Landschappelijk kader

De erfinrichting van het plangebied bouwt voort op de historische karakteristiek. Het oranje gearceerde deel, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding, geeft de zone aan waarin bebouwing, verharding en tuin een plek mogen krijgen. Landschappelijk is het hierbij wenselijk om gebouwen te combineren of aan elkaar te bouwen. Bijvoorbeeld door het bijgebouw te koppelen aan de woning. Of door de nieuwe bijgebouwen te clusteren tot één bouwvolume. Hierdoor ontstaat rust op het erf en worden grotere bouwvolumes gerealiseerd. Dit is een eigenschap van traditionele erven. Bewoners zijn vrij in de vorm hoe zij hier gehoor aan geven in hun uitwerking, uiteraard passend binnen de regels van het bestemmingsplan en de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In het oranje deel en het lichtgroene deel is plaats voor formelere erfelementen, zoals siertuin, boomgaard of bomenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0005.png"
Afbeelding - Weergave landschap en woonvorm

2.3.3 Erfinrichting

Naast het landschappelijke kader is ook een deel van de uitwerking van de landschappelijke tegenprestatie afhankelijk van de toekomstige bewoners, hun bouwstijl en persoonlijke voorkeur. Daarom is er voor deze ontwikkeling gekozen om middels gebruik van gereedschapskisten flexibiliteit te bieden aan de toekomstige gebruikers/bewoners. De rode draad in de gereedschapskisten is vertaald naar een drietal uitgangspunten:

1 Erfopbouw met hiërarchie in gebouwen
Een karakteristiek erf vraagt om een duidelijke hiërarchie in gebouwen. Traditionele historische erven bestaan uit meerdere gebouwen met verschillende bouwvolumes op één erf. Echter het erf aan de Boxbergerweg 71 is geen traditioneel erf en de bestaande woning is geen authentieke boerderij. Daarom is het niet nodig om hiërarchie in de bebouwing toe te passen.

  • De bestaande hoofdwoning van de projectlocatie is de bestaande woning die op de Boxbergerweg georiënteerd is en aan de voorkant van het perceel staat.
  • De architectuur van de nieuwe woningen moet voldoen aan de uitgangspunten zoals benoemd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Olst-Wijhe.


2 Verschil detaillering landschappelijke aankleding
Het hoofdvolume en de nieuwe woningen verschillen ook in het gebruik van landschapselementen. Bij het hoofdvolume passen formele erfelementen, zoals een boomgaard en een siertuin. Deze kunnen een plek krijgen aan de zijkant en voorkant van de bestaande hoofdwoning, maar die is niet verplicht omdat het geen authentieke boerderij is. Traditioneel is de landschappelijke aankleding van de hoofdwoning het rijkst. Dit komt naar voren in bijvoorbeeld het aantal borders, de formaliteit van borders, het gebruik van hagen en het tuinachtige karakter. De bestaande situatie sluit hier goed op aan en het is dus niet verplicht om veranderingen in de landschappelijke aankleding te realiseren. De landschappelijke inrichting rondom de nieuwe woningen is losser van structuur. Ook kan gekozen worden op deze bouwkavels het landschap tot aan de gevel te laten lopen.

3 Privacy en erfaankleding uit het zicht
Door de juiste positionering van erfelementen ontstaat er visueel gezien één erf, met privacy voor de toekomstige gebruikers. Ieder gezin heeft zijn eigen buitenruimte met zitgelegenheid direct aan de woning. Deze zitgelegenheid heeft vrij zicht en is noord en noord-west georiënteerd. Zitgelegenheden (met tuinmeubilair en andere tuinverschijnselen) zijn door positionering, hagen en heesters zo veel mogelijk aan het oog onttrokken (gezien vanaf de weg). Zo wordt een erf gerealiseerd waar eenvoud en een groene setting centraal staat.

2.3.4 Gereedschapskisten

Deze drie genoemde uitgangspunten vormen gezamenlijk de basis voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan. Naast deze uitgangspunten is er per woning een aparte gereedschapskist opgesteld, deze zijn hieronder beknopt weergegeven.

Gereedschapskist hoofdwoning
Voor de landschappelijke inpassing van de hoofdwoning moet een plek gezocht worden door de toekomstige bewoners voor de onderstaande elementen. Samen moeten de elementen een oppervlakte in beslag nemen van 40% van de kavel (zie het oranje en lichtgroene gedeelte bij de afbeelding in 2.3.2). Bestaande beplanting en de bestaande poel wordt meegerekend.

Gereedschapskist nieuwe woningen
Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen is een losse compositie van de onderstaande onderdelen denkbaar. Landschap tot aan de gevel is het credo. Samen moeten de elementen een oppervlakte in beslag nemen van 40% van de kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0006.png"
Afbeelding - Voorbeelduitwerking a.d.h.v. bovengenoemde kaders

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid met betrekking tot het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het relevante Rijks, provinciaal en gemeente beleid is bestudeerd, waarna de voorgenomen ontwikkeling aan dit beleid is getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden de voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming, waarmee de realisatie van twee extra wooneenheden mogelijk wordt gemaakt. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Waterbeleid van de 21ste eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen word en in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het voorliggende plan is gekeken hoe op verstandige wijze omgegaan kan wordne met het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. Zoals eerder benoemd is het overgrote deel van het huidige erf verhard, met als gevolg dat het regenwater op veel plaatsen slecht kan infiltreren. In de voorgenomen ontwikkeling wordt deze verharding grotendeels verwijderd, waardoor natuurlijk infiltratie mogelijk wordt gemaakt. Uit het flora en fauna onderzoek (zie Bijlage 2) is gebleken dat er ook wordt gekeken naar een mogelijkheid tot het ontwikkelen van een tweede poel, deze kan in de toekomst functioneren als tweede waterberging binnen het plangebied.

3.2.4 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het Bevt is, net als in het Bevi en Bevb, een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op de relevantie van het aspect externe veiligheid en transportroutes ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling.

3.2.5 Conclusie

De voorgenoemde ontwikkeling past binnen de relevante regelgeving en beleidskaders op nationaal niveau. Vanuit de beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Wel dienen de waterhuishoudkundige gevolgen en het aspect externe veiligheid ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling nader onderzocht te worden. Hier wordt in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan nader op ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid Overijssel

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaalculturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0007.png"


Afbeelding - Weergave EHS en zone ONW (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Bovenstaande figuur bevat een uitsnede van de kaart waarop de begrenzing van de EHS en de zone ONW met Natuur en Water) is aangegeven. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied niet binnen de ontwikkelgebieden van de EHS of de PAS valt. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelopgaven van de Natura 2000 of de PAS. Wel ligt een deel van het achtererf binnen de zone ONW. Hier is ruimte voor een economische ontwikkeling in combinatie met versterking van natuur, landschap en water. In het voorliggende plan worden binnen dit gebied schuren gesloopt en erfverhardingen verwijderd. De nieuw op te richten bebouwing (woningen en bijgebouwen) ligt buiten (wel op de rand) van deze zone. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen dit beleid.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, mits hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend;

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0008.png"
Afbeelding - KGO, verbeelding van de balans

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen


Gebiedseigenheid van de ontwikkeling
De voorgestane ontwikkeling betreft de transformatie van een agrarisch bedrijf naar een woonerf aan de Boxbergerweg 71 te Wesepe. De nieuwe woonfunctie past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend (de naastgelegen erven betreffen woonerven) en het erf ligt in een gebied dat grotendeels is aangewezen als 'mixlandschap'. Daarnaast bepaalt uiteraard het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het inrichtingsplan zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving
De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. De schaal van de ontwikkeling aan de Boxbergerweg 71 te Wesepe is klein. Binnen de contouren van het erf wordt circa 2860 m2 aan schuren gesloopt. Ter compensatie worden twee woningen van maximaal 750 m3 gebouwd, met een beperkt oppervlakte aan verhardingen en bijgebouwen. Het bouwvolume op het erf neemt daarmee aanmerkelijk af. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk goed ingepast. Al met al wordt daarmee een forse winst in ruimtelijke kwaliteit geboekt. De impact op de omgeving is dan ook klein.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen
De initiatiefnemers zijn op zoek naar een goede invulling voor het erf, ter compensatie van de sloop van circa 2860 m2 aan schuren. Door de transformatie naar een woonerf wordt de ontwikkeling economisch uitvoerbaar. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het plan dient daarmee een eigen belang, maar past binnen het overheidsbeleid. Het plan voorziet in een nieuwe functie voor een voormalig agrarisch erf, waarmee leegstaande landschapsontsierende schuren gesloopt kunnen worden. Dit levert een forse winst in ruimtelijke kwaliteit op.

Conclusie
Op basis van het KGO-beleid is alleen het goed ruimtelijk inpassen van de ontwikkeling voldoende. Er wordt een forse winst in ruimtelijke kwaliteit geboekt door de sloop van circa 2860 m2 aan landschapsontsierende, leegstaande bebouwing en alle verhardingen.

  • er is een nieuwe functie gevonden voor een deels leegstaand voormalig agrarisch erf;
  • de nieuwe woonfunctie is gebiedseigen;
  • het totale bouwvolume op het erf neemt fors af;
  • bestaande functies in de omgeving worden niet beperkt;
  • het nieuwe woonerf wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast.

Op basis van het beleid is dan ook geen extra investering in ruimtelijke kwaliteit noodzakelijk.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het pas in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0009.png"
Afbeelding - Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Catalogus gebiedskenmerken)

1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Uit de voorgaande beleidsanalyses kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de generieke beleidskeuzes.

2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven. Het voorliggende plangebied ligt grotendeels binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0010.png"
Afbeelding - Ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' (Bron: GIS)

In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land - en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen centraal. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap.

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij o.a. landschapsontsierende agrarische schuren en verhardingen worden gesloopt/ verwijderd en een tweetal woningen worden gerealiseerd past binnen dit ontwikkelingsperspectief. De functie beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven (zie hiertoe ook hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan).

Ook valt de voorgenomen ontwikkeling gedeeltelijk binnen de 'zone ondernemen met natuur en water buiten de EHS'. In deze gebieden is ruimte voor een economische ontwikkeling in combinatie met versterking van natuur, landschap en water. In het voorliggende plan worden binnen dit gebied schuren gesloopt en erfverhardingen verwijderd. De nieuw op te richten bebouwing (woningen en bijgebouwen) ligt buiten (wel op de rand) van deze zone. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen dit beleid.

3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan /ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings) plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied bevindt zich grotendeels op één van de dekzandvlaktes van Overijssel, zie onderstaande afbeelding. De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. De meeste dekzandvlaktes zijn in de loop der tijd in cultuur gebracht en nu te onderscheiden als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is om de hoogteverschillen te versterken en de landschappelijke verschillen met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0011.png"
Afbeelding - Weergave natuurlijke laag (Bron: GIS)

Normerende uitgangspunten

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf


Richtinggevende uitgangspunten

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen met betrekking tot de instandhouding van het huidige reliëf. Door het verwijderen van veel bebouwing en verhardingen wordt deze juist meer zichtbaar.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen. Het plangebied ligt in het oude Hoevenlandschap (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0012.png"
Afbeelding - Weergave agrarisch landschap (Bron: GIS)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerende uitgangspunten:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

In het voorgenomen plan wordt het bestaande erf geherstructureerd. Het bebouwingsvolume neemt fors af. Door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing wordt er openheid gecreëerd op het erf. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast, waardoor de openheid van het erf wordt geborgd. Ook wordt het aanwezige reliëf in het plangebied niet aangetast met de voorgnomen ontwikkeling.

Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble
  • Koppelen erf aan landschap

Binnen het plangebied wordt de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van de landschapsontsierende opstallen en het verwijderen van de vele verharding aanzienlijk verbeterd. Daarnaast wordt door de nieuwe erfindeling het erf beter gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust - en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijkere pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

De lust- en leisurelaag heeft geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling en daardoor ook geen gevolgen.

3.3.2 Reconstructieplan Salland - Twente

Op regionaal niveau is het Reconstructieplan Salland-Twente van belang. In het Reconstructieplan zijn binnen het landelijk gebied verschillende doelen gesteld. Deze doelen zijn door het rijk en de provincie benoemd. Binnen het Reconstructieplan zijn deze doelen in vijf programmalijnen verwerkt, te weten:

  • perspectiefvolle landbouw;
  • behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en (cultuur)landschap;
  • economische vitaliteit;
  • sociale vitaliteit en leefbaarheid;
  • veerkracht watersysteem.

Het Reconstructieplan kent verder een onderverdeling van het gebied in drie zones, die leidend zijn voor de uit te voeren activiteiten. De zones zijn:

  • extensiveringsgebied;
  • verwevingsgebied;
  • landbouwontwikkelingsgebied.

Het plangebied aan de Boxbergerweg 71 valt binnen de zone verwevingsgebied. Deze gebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Het reconstructieplan ziet toe op het weren van intensieve veehouderijen op bepaalde locaties in verwevingsgebied. In de voorgenomen ontwikkeling wordt het agrarische erf omgevormd tot woonerf. Dit past binnen het Reconstructieplan Salland- Twente.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. De ontwikkeling past binnen de kaders van het KGO-beleid en binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven. Daarnaast is het plan uitgewerkt op basis van de gebiedkenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld, inclusief het bijbehorende Realisatiehoofdstuk, als zijnde de Structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. En op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad de actualisatie Toekomstvisie Olst Wijhe, inclusief het Realisatiehoofdstuk in combinatie met de bijstelling van de Nota Bovenwijkse Voorzieningen vastgesteld.

In de toekomstvisie van de gemeente is opgenomen dat het wonen (dit kan gedifferentieerd zijn (starters, gezinnen en ouderen)) als middel wordt ingezet om het landschap te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door 'Rood voor Rood' (de Rood voor Rood-regeling is naderhand opgegaan in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit) toe te passen en door de ontwikkeling van woonlandschappen. De ontwikkeling van woonlandschappen blijft voorlopig beperkt tot de ontwikkelingen direct rondom Wesepe. Woningen conform 'Rood voor Rood' en 'VAB-Wonen' (omzetting van karakteristieke boerderijen in woningen) worden in het hele gebied toegepast, waarbij in de LOG- gebieden dat slechts bij uitzondering wordt toegestaan.

Het voorliggende plan richt zicht op de sloop van landschapsontsierende opstallen en het bouwen van een tweetal woningen. Deze woningen dienen als middel om het landschap te versterken. Deze ontwikkeling is daarom niet in strijd met deze toekomstvisie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied op een dekzandvlakte. Voor dit gebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op de weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijke ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren als wegen en kanalen passen zich aan de omgeving aan;
  • Erfbeplanting langs lanen zijn rationeel en kennen een heldere overgang van erf naar landschap, bijvoorbeeld middels een haag;
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten.

In het voorliggende plan is waar mogelijk rekening gehouden met de bovengenoemde uitgangspunten. De koppeling tussen de weg en het erf blijft behouden. De laanvorm van de inrit wordt benadrukt door de bomen aan weerzijde van de laan. Daarnaast worden de twee nieuwe woningen georiënteerd als blokkavels.

3.4.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving"(KGO) opgenomen. De gemeente Olst - Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014 . Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving (in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan is nader onderbouwd dat geen waarden worden
  • aangetast)?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?

Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, wat overeenkomstig het provinciale beleid is. De toets aan dit "KGO-beleid" is opgenomen in paragraaf 3.3.1 van dit bestemmingsplan. De conclusie is dat met de gehele ontwikkeling daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd.

3.4.4 Rood voor Rood

Voorafgaand aan de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", gold in de gemeente Olst-Wijhe de "Deelnotitie Vab, Rood voor Rood". Aangezien dit beleid heel gedetailleerd was (en daarmee ook beperkend), is deze regeling met de inwerkingtreding van de 'Nota ruimtelijke kwaliteit' vervallen. Wel wordt geconstateerd dat het voorgenomen plan op hoofdlijnen ook binnen dit vervallen beleid past.

3.4.5 Beleidsnota Archeologie

De gemeente Olst- Wijhe heeft op 4 oktober 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de beleidsnota is bepaald welke gebieden lage en welke gebieden hoge archeologische waarden hebben. Dit is weergegeven op kaart. Op basis van regels kan vervolgens worden afgeleid of voor ruimtelijke ontwikkelingen wel of geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De beleidsnota bepaalt het volgende voor buitengebieden:

  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha;
  • Bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is (AMK-terreinen), is het beleid behoud in situ en geldt altijd een onderzoeksplicht.

Voor het plangebied geldt dat de gronden een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben (zie onderstaande afbeelding). In deze gebieden geldt alleen een onderzoeksplicht als het plangebied groter is dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm. In het voorliggende plan is het plangebied kleiner. Daarnaast worden schuren op het achtererf gesloopt (waar de grond al is geroerd), en binnen dezelfde contouren wordt nieuwe bebouwing opgericht. Hiertoe is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0013.png"
Afbeelding - Weergave archeologische verwachtingskaart

3.4.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevings- en milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende omgevings- en milieuaspecten in het gebied beschreven. Hieronder vallen onder andere flora & fauna, luchtkwaliteit, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.

4.2 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In paragraaf 4.2 is uitgebreid ingegaan op archeologische waarden, in relatie tot archeologisch beleid. De conclusie van deze paragraaf is dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

4.3 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen.

Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke of andere monumenten met cultuurhistorische waarde die worden gesloopt.

4.4 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving

Ten behoeve van het voorgenomen plan is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 2).

Licht beschermde soorten
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Flora- en faunawet is daarom niet noodzakelijk.

Vogels
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord, dit dient te worden vastgesteld door een ter zake kundige.

Zwaar beschermde soorten
Negatieve effecten op zwaar beschermde soorten (vleermuizen en kamsalamander) worden niet verwacht. De verblijfplaats van gewonde dwergvleermuis in de woning, inclusief de functionele leefomgeving van de soort blijft behouden. Belangrijk aandachtspunt betreft het beperken van permanente verlichting. Bij het verwijderen van de laurierhaag en de stapel houtblokken, moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van de kamsalamander. Negatieve effecten op deze soort zijn uit te sluiten indien het verwijderen van de haag plaatsvindt in de voortplantingsperiode van de soort, tussen april en juli omdat de dieren zich dan in het water bevinden.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen 
In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen.
  • Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

Natuurbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het plangebied aan de Boxbergerweg 71 maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of EHS-gebied. Er liggen geen Natura 2000-gebieden en EHS-gebieden in de nabijheid van het plangebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden ook geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van deze natuurgebieden.

Uitvoerbaarheid
Mits rekening gehouden wordt met de genoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het voorgenomen plan derhalve uitvoerbaar.

4.5 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd welke is opgenomen in Bijlage 4.

De conclusie van het onderzoek is dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is er een matig verhoogde gehalte aan minerale olie gemeten en een licht verhoogde gehalte aan PCB. De gemeten tussenwaarde aan overschrijding minerale olie is in het mengmonster van de bovengrond van enkele boringen dermate hoog, dat formeel (conform de Wet bodembescherming) hier aanvullend onderzoek plaats moet vinden. Dit aanvullende onderzoek is vervolgens uitgevoerd (zie Bijlage 5). Uit de resultaten blijkt dat in de bovengrond ter plaatse van 1 monsterpunt, de achtergrondwaarde van olie wordt overschreden (0 – 0,5 m-mv). In een diepere bodemlaag en rondom het monsterpunt wordt de achtergrondwaarde niet overschreden. Het gehalte is dermate laag dat aanvullende maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.

Beoordeling bodemrapport door de gemeente
Het rapport is ontvankelijk en inhoudelijk akkoord bevonden.

4.6 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

In de voorgenomen ontwikkeling wordt het erf aan de Boxbergerweg 71 omgevormd van agrarisch erf naar een woonerf, waarbij op het achtererf een tweetal woningen worden gerealiseerd. Wonen betreft een geluidsgevoelige functie. Dit plangebied ondervindt geen hinder van industrie of railverkeer lawaai. Daarentegen ligt het plangebied wel nabij de N348 en de Boxbergerweg. Hiertoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het geluidsniveau ter plaatse hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voorgesteld wordt om voor de twee nieuw te realiseren woningen een hogere waarde van 53 dB (voor zowel de Boxbergerweg als de N348) vast te leggen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen, zal aangetoond moeten worden dat het binnenniveau in de woningen (waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd) ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de gestelde wettelijke eisen.

Beoordeling akoestisch rapport door de gemeente
Voor zover kan worden nagegaan is het onderzoek correct uitgevoerd en wordt het rapport ontvangelijk bevonden. Onderhavig rapport kan dienen als basis voor de vast te stellen hogere grenswaarden. Bij de procedure tot het vaststellen van de hogere grenswaarden dient te worden aangetoond dat de gevels van de nieuw te projecteren woningen over een voldoende geluidwering beschikken zodat voldaan kan worden aan de eis voor de binnenwaarde van 33 dB.

4.7 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1500 woningen. In het voorliggende plan gaat het om de nieuwbouw van twee extra woningen. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie paragraaf 3.2.4) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

4.8.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2016005007-0301_0014.png"
Afbeelding - Uitsnede provinciale risicokaart

Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen riecte risico's m.b.t. externe veiligheid aanwezig zijn. Wel ligt de provinciale weg N348 op ongeveer 60 meter ten oosten van het plangebied. Voor het plan is een beoordeling gedaan op externe veiligheid door Antea (zie Bijlage 7), waarin deze risicobron is onderzocht. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Plaatsgebonden risico
De N348 heeft ter hoogte van het plangebied geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.

Groepsrisico
Het groepsrisico van de N348 is in zowel de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N348. Verantwoording van het groepsrisico is daarmee verplicht. Omdat het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde geldt een beperkte verantwoordingsplicht vanuit het Besluit externe veiligheid transportroutes (waarbij de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd dienen te worden).

Verantwoording groepsrisico
In deze memo zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Het bevoegd gezag kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het ruimtelijk plan.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt in het kader van de bestemmingsplanprocedure door de gemeente Olst-Wijhe advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio IJsselland.

Advies Veiligheidsregio IJsselland
De Veiligheidsregio IJsselland heeft advies uitgebracht over het onderhavige bestemmingsplan en het onderzoek naar externe veiligheid dat is uitgevoerd door Antea. Zij adviseert om de volgende tekst onder het BLEVE scenario in paragraaf 4.1 van de beoordeling externe veiligheid (Bijlage 7) niet te gebruiken: "Met het LPG convenant zijn tankauto's voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen."

Deze tekst uit het rapport kan niet worden overgenomen omdat niet alle tankauto's die LPG (een mengsel van butaan- en propaangas) transporteren van een hittewerende coating zijn voorzien. Op basis van een convenant met de leveranciers voor tankstations zijn tankauto's die LPG afleveren aan tankstations voorzien van deze hittewerende coating. Tankauto's die hetzelfde mengsel van butaan- en propaangas afleveren bij opslagtanks van gebruikers, in het buitengebied, die dit gas gebruiken als alternatief voor aardgas omdat ze niet zijn aangesloten op het aardgasnetwerk, hebben deze hittewerende coating niet.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  
4.2   300 m  


Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemmingen (woningen) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen. Dat is in het voorliggende plan aan de Boxbergerweg 71 aan de orde. Het erf ligt op een afstand van meer dan 145 meter van een bedrijventerrein. Op dit terrein zijn bedrijven in de categorie C en D toegestaan. De bijbehorende afstandseis van een bedrijf tot de milieugevoelige objecten (de woningen) bedraagt 100 meter. Deze afstand wordt met meer dan 45 meter in positieve zin overschreden. Met het realiseren van de twee nieuwe woningen worden bestaande bedrijven daarmee niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Anderzijds kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de nieuw te realiseren woningen ('omgekeerde werking').

4.10 Wet en geurhinder en veehouderij

Het realiseren van twee nieuwe woningen is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het dichtsbijzijnde omliggende agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij) ligt op ruim meer dan 50 meter van het plangebied. Het voorgenomen plan is daarmee niet beperkend voor omliggende agrarische bedrijven en het plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.

4.11 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap Groot Salland is onlangs samengegaan met het waterschap Reest en Wieden. Op het plangebied is vooralsnog het Waterbeheerplan van waterschap Groot Salland van toepassing, welke op 29 oktober 2015 is vastgesteld. Het waterbeleid geldt van 2016 tot en met 2021. Daarnaast is de Keur van het waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt door het waterschap geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 3). Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure' gevolgd moet worden. Door het Waterschap is aangegeven dat voldaan kan worden met een standaard-waterparagraaf, mits er speciale aandacht wordt besteed aan het feit dat het plangebied ligt binnen een 'Beekdal' en een 'Invloedszone watergangen'.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. -beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van de potentiële effecten.

De transformatie van het erf aan de Boxbergerweg 71 is niet m.e.r.-plichtig. Uit het natuuronderzoek is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu - en omgevingsaspecten.

4.13 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen.

4.14 Verkeer en parkeren

Met het voorliggende plan wordt een voormalig agrarisch erf omgevormd naar een woonerf. Dit erf is en blijft zijn ontsluiting vinden aan de Boxbergerweg. Op het erf is ruimte voor voldoende parkeergelegenheid voor de auto's van de toekomstige bewoners en zijn/haar bezoekers.

4.15 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante omgevings- en milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Wesepe, dat op 2 juli 2007 is vastgesteld.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Wonen, Tuin en Agrarisch toegelicht.

5.2 Agrarisch

Gronden met de bestemming Agrarisch zijn in de eerste plaats bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf of het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen. Op gronden met deze bestemming mogen alleen andere-bouwwerken worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 2 m of maximaal 3 m (alleen in geval van geluidwerende voorzieningen).
In het Ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1) is aangegeven dat op deze gronden opgaande beplanting ongewenst is, omdat het perceel van oudsher een open karakter heeft.

5.3 Tuin

Deze bestemming betreft de gronden die bedoeld zijn voor de tuinen behorende bij de woningen, met daarbij behorende andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen. In het Ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1) is aangegeven dat de gronden met deze bestemming bedoeld zijn voor formelere erfelementen, zoals een siertuin, boomgaard of bomenweide. Daarnaast is de inrit naar de woningen binnen deze bestemming gelegen.

5.4 Wonen

De gronden met de enkelbestemming Wonen zijn bedoeld voor het wonen in woonhuizen. Wonen in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep is toegestaan. Op de gronden met de bestemming Wonen in het plangebied is ruimte voor 3 woningen. De woningen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 750 m³ en bijgebouwen mogen maximaal 70 m2 groot zijn. Voor de woningen op de gronden met de bestemming Wonen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 10 meter.

5.5 Waarde - Archeologie - 2

Gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden in het gebied. De waarden in dit gebied liggen in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

6.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Er wordt vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie heeft in het vooroverleg op 25 februari 2016 akkoord gegeven op het plan.

Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 11 augustus 2016 tot en met 21 september 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. De provincie en het waterschap hebben aangegeven geen reden te zien om een zienswijze in te dienen.

In dezelfde periode heeft de ontwerpbeschikking vaststelling hogere grenswaarde wet geluidhinder ter inzage gelegen. Hierop zijn ook geen zienswijzen naar voren gebracht.

Het bestemmingsplan is op 10 oktober 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Olst-Wijhe. Het besluit tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

6.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.