direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elshof, Elshofweg naast 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het voorliggende bestemmingsplan Elshof, Elshofweg naast 11 wordt het bouwen van een starterswoning binnen het buurtschap Elshof, op basis van het buurtschappenbeleid, mogelijk gemaakt.

Op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is geen bouwvlak ingetekend. Het bouwen van een woning is daarom nu niet mogelijk. Om bovenstaande ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen het buurtschap De Elshof gelegen tussen Wijhe, Heino en Raalte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied en globale begrenzing (roze kader)

Het plangebied omvat een agrarisch perceel ten westen van de Elshofweg tussen Elshof 1 en Elshofweg 11 van 1.800 m2 groot.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Kleine Kernen en heeft de bestemming Tuin (gedeeltelijk), de bestemming Wonen (gedeeltelijk), de bestemming Agrarisch (gedeeltelijk) en de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1 en Waarde – Archeologie 2.
Voor een zeer klein deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' .

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in het vigerende bestemmingsplan

Woningen mogen volgens de planregels alleen binnen een op de verbeelding aangeduid bouwvlak worden gebouwd. Op het perceel is in het vigerende bestemmingsplan geen bouwvlak ingetekend.
Aangezien initiatiefnemer een woning wil bouwen op het perceel, wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt.

Hoofdstuk 2 Geplande ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0003.png"

Afbeelding - aanzicht plangebied vanaf de openbare weg

In de huidige situatie is het perceel onderdeel van landbouwgrond, dat voor productie grasland wordt gebruikt. Het gras wordt gebruikt om eigen vee te voeren. Het land wordt regelmatig bewerkt en de grond wordt bemest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0004.png"

Afbeelding - luchtfoto (bron www.ruimtelijkeplannen.nl).

2.2 Nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0005.png"

Afbeelding - vooraanzicht van de nieuwe woning

Op het perceel wordt voorzien in de bouw van een vrijstaande starterswoning. Het gaat om een duurzame, gasloze, goed geïsoleerde woning met dubbelglas, opvang van regenwater op het eigen perceel en een warmtepomp.

De woning wordt uitgevoerd met zadeldak met aan beide zijden een wolfseind. De goothoogte bedraagt bijna 3 m en de bouw- of nokhoogte bijna 10 m. Hiermee wordt aangesloten op de bouwhoogten van de omliggende woningen in het buurtschap Elshof.

De woning wordt in de rooilijn tussen de bestaande woningen langs de Elshofweg gerealiseerd waardoor er langs de Elshofweg en de Elshof een aaneengesloten woonlint ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0006.png"

Afbeelding - situering van de nieuwe woning

Nieuw bestemmingsplan
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt. Hiermee wordt de gedeeltelijke agrarische bestemming op het perceel gewijzigd in een woonbestemming en een bouwvlak ingetekend waarbinnen de woning gebouwd kan worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant voor de geplande ontwikkeling, het provinciaal/regionaal en gemeentelijk beleid. Omdat de ontwikkeling naar aard en omvang beperkt is, wordt niet ingegaan op het rijksbeleid; dit beleid is niet van toepassing op dergelijke kleine lokale ontwikkelingen.

Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten, worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Overijssel, beken kleur (2017)

De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze is sinds 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de omgevingsvisie worden onderwerpen beschreven als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel.
De focus in de omgevingsvisie ligt op de thema's 'klimaat', 'energie' en 'regionale economie.'

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, gebruiken de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0007.png"

Afbeelding - de roden draden uit de omgevingsvisie

  • Of – generieke beleidskeuzes
    Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.
  • Waar – ontwikkelingsperspectieven
    Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
  • Hoe – gebiedskenmerken
    Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van Europa, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de structuurvisie vindt je de provinciale generieke beleidskeuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. Een deel van deze beleidskeuzes geldt voor heel Overijssel en een deel voor specifieke gebieden in Overijssel.

Boringsvrijezones
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Salland Diep. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermde bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0008.png"

IDit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving  
In de Groene Omgeving gaat het om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Voor alle nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied geldt dat een goede ruimtelijke inpassing verplicht is. Naast deze basisinspanning kan het zijn dat er aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. Voor het bepalen van de mate van aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling 'gebiedseigen' of 'gebiedsvreemd?';
  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?; en
  • 3. Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Hulpmiddel bij toepassing in de praktijk is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat samen met gemeenten is opgesteld. Het werkboek geeft antwoord op vragen als 'Voor welke ontwikkelingen geldt het?' en 'Hoe bepaal je de balans?'. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is opgenomen in de provinciale verordening.

In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Zoals in navolgende afbeelding is weergegeven, valt het onderhavige plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied binnen ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Hoe - Gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.

De gebiedskenmerken worden onderscheiden in vier lagen:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.

De ruimtelijke kwaliteitsambities in de natuurlijke laag zijn:

  • natuur als ruggengraat: de ontwikkeling van een robuust, aaneengesloten natuurlijk landschap;
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel.

Het (beter) afstemmen van locatiekeuzes en inrichtingsopgaven op de natuurlijke laag is een duurzame strategie. Het betekent onder andere:

  • het behoud van kwaliteiten van de natuurlijke laag, zoals aardkundige waarden en natuurlijk reliëf;
  • het intact laten of versterken van de veerkracht van het watersysteem en daarmee anticiperen op klimaatverandering;
  • het voorkomen dat locatiekeuzes leiden tot wateroverlast (bijvoorbeeld door te bouwen op de hooggelegen droge delen in het landschap);
  • het behouden en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

In de natuurlijke laag worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Het plangebied valt binnen het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie navolgende afbeelding). De ruimtelijke kwaliteitsambitie binnen de dekzandvlakte en ruggen is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Tevens is bij ontwikkelingen de richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0010.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied binnen de 'natuurlijke laag' 'Dekzandvlakte en ruggen'

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap beschrijft het palet van agrarische cultuurlandschappen met hun dragende structuren en nederzettingsvormen. Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen.

Onderhavige ontwikkeling valt binnen de categorie 'Oude hoevenlandschap', zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0011.png"

Afbeelding Uitsnede plangebied binnen de 'Laag van het agrarisch landschap' 'Oude hoevenlandschap'

De ruimtelijke kwaliteitsambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

De ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap'.

Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Het perceel ligt binnen de stedelijke laag in het gebiedskenmerken 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Het 'Informele trage netwerk' is het 'langzame' netwerk van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Indien ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedsfeer van stad en dorp liggen, dan dragen deze ontwikkelingen bij aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk.

In het gebiedskenmerk 'Verspreide bebouwing' is sprake van een brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad heeft zijn eigen kleur. Contrast tussen dynamische en luwe gebieden moeten worden versterkt door het infrastructuurnetwerk. Hierbij is de sturingsfilosofie dat de ontwikkeling van nieuwe erven bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De ontwikkeling is niet in strijd met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

Laag van de beleving
In de laag van beleving komen de natuurlijke, functionele een sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw en tussen nut en schoonheid.

Op de locatie is het gebiedskenmerk 'Donkerte' van toepassing. Over het gebiedskenmerk 'Donkerte' kan worden gezegd, dat hier de sturingsfilosofie is dat in de donkere gebieden wordt ingezet op de minimaal noodzakelijk toepassingen van het kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. Er is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Het plangebied is tevens aangeduid als onderdeel van de 'IJssellinie inundatieveld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0012.png"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in de 'Laag van de beleving' IJssellinie inundatieveld' en 'Donkerte'

In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

De onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met de ligging van het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Tevens is de ontwikkeling is niet in strijd met het gebiedstype 'Donkerte'.

3.1.2 Omgevingsverordening Overijssel, beken kleur (2017)

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

Nieuwe ontwikkelingen in een bestemmingsplan moeten bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

Zoals in paragraaf 3.1.1 al is aangegeven past dat de ontwikkeling in het provinciaal beleid, vertaald in de provinciale verordening.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Olst - Wijhe (2017)

De structuurvisie Olst-Wijhe beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor onze gemeente voor de komende jaren. De visie beschrijft de aard van de gemeente (de identiteit), de ontwikkelingen die spelen, de ambities en de manier waarop die gerealiseerd kunnen worden. Voor deze visie is de gemeente ingedeeld in vier gebieden:

  • Sterke dorpen;
  • Prachtige IJsselzone;
  • Lommerrijke landgoederen;
  • Sallandse platteland.

Het plangebied ligt binnen het buurtschap Elshof en valt daarmee binnen het gebied 'Sterke dorpen'. Verbondenheid staat centraal voor de twaalf dorpen en buurtschappen van Olst-Wijhe. Verbondenheid betekent het samen delen en in stand houden van voorzieningen die een belangrijke basis vormen voor de leefkwaliteit. Wij streven daarom naar zelfstandige en actieve, samenwerkende dorpen waarbij elk dorp of buurtschap minimaal één aantrekkelijke ontmoetingsplek heeft. De bereikbaarheid van de dorpen en buurtschappen is een sterke basis voor wonen, werken en verblijven maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid.

Er is ruimte voor ontwikkeling van grote en kleine (familie)bedrijven, zzp’ers en startups. Maatschappelijke veranderingen vragen om nieuwe initiatieven die de leefkwaliteit bestendigen en de identiteit van de dorpen, buurtschappen en het omringende platteland versterken.

Wonen
Uitgangspunt is dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • kleinschalige wooninitiatieven faciliteren bij de kleinere kernen, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • woningbouwopgaven inzetten als aanjager en/of economische drager voor het oplossen van ruimtelijke knelpunten;
  • het Abersonterrein in Olst wordt omgevormd naar woningbouw, passend bij de uitgangspunten in de woonvisie;
  • de voorkeur geven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap; - onderzoeken of, analoog aan de voorziening KGO, ook voor de bebouwde kom een dergelijke voorziening ingesteld kan worden.
3.2.2 Woonvisie Olst-Wijhe 2016-2020

Sinds 1 januari 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 van kracht. Gekozen is voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Daarbij raakt het thema wonen ons allen en dat vraagt zeker en vooral in de uitwerking om een participatieve aanpak. Ook wil de gemeente met deze invulling goed inspelen op nieuwe ontwikkelingen en niet kiezen voor een strak maatpak, dat immers minder goed bij deze tijd past. Het is de uitdaging om soepel in te kunnen blijven spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen.

In dit beleidskader is de volgende visie en uitgangspunten voor het wonen in Olst-Wijhe geformuleerd. De visie luidt: Wij willen een aantrekkelijke vitale woongemeente zijn met leefbare duurzame kernen.
Dit vertaalt zich in de volgende uitgangspunten:

  • We streven naar vitale kernen waar inwoners met plezier wonen. Daarvoor is de onderlinge noaberschap belangrijk, maar ook het initiatief van inwoners om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun woonomgeving.
  • Wij streven naar een passend aanbod van voorzieningen in de verschillende kernen. Een passend aanbod betekent dat rekening wordt gehouden met verschillen in schaalgrootte en dat bestaande voorzieningen zoveel mogelijk in stand worden gehouden; Een aantal voorzieningen zoals winkels, zorg en welzijn is vooral in de kernen Olst en Wijhe geconcentreerd.
  • Wij kennen een rijke differentiatie aan woonmilieus en sluiten aan bij de lokale behoefte die per kern kan verschillen. Het bieden van maatwerk staat daarbij voorop.
  • De gemeente heeft een gedifferentieerde woningvoorraad die aansluit bij de behoefte en wensen van onze inwoners; de voorraad is zoveel mogelijk levensloop geschikt en het nieuwbouwprogramma ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de bestaande voorraad.
  • Alle doelgroepen worden zo goed mogelijk bediend. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen, zorgbehoevenden en jongeren met een kleine beurs die willen starten op de woningmarkt.
  • Een aantrekkelijk woonklimaat betekent dat we ons sterk maken voor leefbare wijken en kernen met veel groen en met oog voor ruimtelijke kwaliteit. Ook opteren we voor behoud van goede vervoersverbindingen naar Deventer, Zwolle en Raalte.
  • Wij willen inzetten op een duurzame woonomgeving. Onze ambitie is om in de toekomst energieneutrale kernen te ontwikkelen. Daarbij richten wij ons op energie neutrale nieuwbouw, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en op samenwerking op wijken kernniveau om collectief in te zetten op een duurzaam veilige en leefbare woonomgeving.

Het profiel als woongemeente
De kracht van ons profiel als woongemeente zit met name in de bijzondere ligging aan de IJssel tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. Daarbij beschikken we over een prima voorzieningenniveau, afgezet tegen de schaal van onze gemeente en kernen - en kennen we uitstekende verbindingen met de beide genoemde Hanzesteden. Ook is het prettige leef- en woonklimaat met gevarieerde woonmilieus, actief noaberschap en een bloeiend verenigingsleven een duidelijke plus. Dit sterke profiel kunnen we nog sterker voor onze promotie inzetten.

Het voorliggende initiatief is gericht op maatwerk binnen het bestaande perceel en sluit daarom goed aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie.

3.2.3 Buurtschappenbeleid

In de vergadering van het college van B&W van 13 november 2007 is voor Herxen en Elshof het “Buurtschappenbeleid” vastgesteld en in de vergadering van 10 augustus 2010 is besloten het beleid voort te zetten. Het doel van dit beleid is het creëren van mogelijkheden voor starters om deze deel te laten uitmaken van de gemeenschap zodat de leefbaarheid in de buurtschappen wordt gestimuleerd.

In het vastgestelde buurtschappenbeleid is bepaald dat jonge starters die een bijzondere binding hebben met een buurtschap dus in aanmerking kunnen komen om een starterswoning te mogen bouwen. Initiatiefnemer heeft altijd in Elshof gewoond (bij zijn/haar ouders) en voelt zich er duidelijk thuis. Initiatiefnemer heeft niet eerder een zelfstandige woonruimte bewoond en is dus aan te merken als een jonge starter.

Naast dit criterium geldt nog het volgende:

  • 1. De verhoudingscijfers voor de bevolkingsspreiding en de daarop gebaseerde woningbouwprogrammering blijven gehandhaafd.
  • 2. Alternatieven zoals het benutten van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing of het omzetten van recreatiewoningen worden onderzocht.
  • 3. De landschappelijke, bestuurlijke en landbouwkundige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. De bebouwing moet aansluiten bij de aanwezige (stedelijke) bebouwing en het landschap.

Aan de voorliggende criteria wordt voldaan. Er wordt slechts 1 starterswoning toegevoegd binnen het bestaande bebouwingslint langs de Elshofweg en de Elshofweg. Er is in de omgeving geen vrijkomende agrarische bebouwing of recreatiewoning beschikbaar voor omzetting naar een starterswoning. Bij de woningen die momenteel te koop worden aangeboden en die in de 6 maanden voorafgaand aan het verzoek zijn verkocht zijn de verwervingskosten hoger dan de stichtingskosten van een nieuw te bouwen woning.
De woning wordt in de rooilijn tussen de bestaande woningen gerealiseerd waardoor er langs de Elshofweg en de Elshof een aaneengesloten woonlint ontstaat.

Burgemeester en wethouders hebben 2 april 2019 besloten medewerking te verlenen aan de realisatie van een starterswoning in het buurtschap Elshof naast Elshofweg 11 te Wijhe door toepassing van het buurtschappenbeleid onder de voorwaarde dat er aangetoond wordt dat sprake is van goed woon- en leefklimaat. Dit wordt in het voorliggende bestemmingsplan aangetoond in hoofdstuk 4.
Het opstellen van een ontwerp-bestemmingsplan is niet eerder gestart dan nadat er een anterieure overeenkomst is gesloten met de initiatiefnemer (zie paragraaf 6.1).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verschillende planologische en milieuaspecten beoordeeld. In dit hoofdstuk zijn de conclusies van de onderzoeken genoemd en is beschreven of het thema al dan niet gevolgen heeft voor bestemmingsplan.

4.1 Archeologie

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die de archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Door de gemeente Olst-Wijhe is de beleidsnota voor archeologie opgesteld. Deze nota dient middels dit bestemmingsplan zijn doorvertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen.

De nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0013.png"

Afbeelding - uitsnede archeologische verwachtingskaart met rood omcirkelt de globale ligging van het plangebied.

Het plangebied is gelegen in een gebied met overwegend een middelhoge verwachting en een klein deel hoge verwachting. In het geldende bestemmingsplan zijn daarvoor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2' (zie paragraaf 1.3).

Ter plaatse van de geplande woning geldt een middelhoge verwachting, met de daarbij corresponderende bestemming Waarde – Archeologie 2. Op grond van de geldende dubbelbestemming geldt hier een onderzoeksplicht voor bouwwerken groter dan 250 m2 met graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm.

Ter plaatse van de gronden met de hoge verwachting geldt deze plicht voor bouwwerken groter dan 100 m2, echter hier wordt in het voorliggende bestemmingsplan géén bebouwing voorzien.

Het onderhavige bestemmingsplan
Voor het onderhavige plangebied geldt vooral een middelhoge verwachtingswaarde. Er wordt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt van circa 100 m2 in combinatie met een vrijstaande schuur van eveneens circa 100 m2.

Omdat met de plannen ruimschoots onder de bovengrens van 250 m2 wordt gebleven is geen archeologisch onderzoek vereist. De bestaande dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1 en 2' worden in het nieuwe bestemmingsplan integraal overgenomen.

Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.2 Bodem

Verkennend bodemonderzoek 2019
In mei 2019 heeft Hunneman Milieu-Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het betreffende onderzoek is als bijlage 2 in de toelichting opgenomen.

De conclusies van het onderzoek zijn:

  • in de zijn bovengrond zintuiglijk geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde en asbestverdachte materialen waargenomen;
  • in de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. Het aangetoonde gehalte vormt geen aanleiding tot nader onderzoek;.
  • op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit van de toplaag afdoende is vastgelegd.

Er bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Geadviseerd wordt om bij eventuele ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhoging in de bovengrond kan, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders.
Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

Het onderhavige bestemmingsplan
De Omgevingsdienst IJsselland heeft het verkennend bodemonderzoek beoordeeld (zie bijlage 3) en de conclusies bevestigd. Dit betekent dat de locatie geschikt is voor het toekomstige gebruik (wonen).

Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Als een geluidsgevoelige functie, zoals een woning, mogelijk wordt gemaakt binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied , moet worden onderzocht worden of voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder.

Het onderhavige bestemmingsplan
De Omgevingsdienst IJsselland heeft advies uitgebracht over het aspect geluid. Het advies is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

  • Spoorweglawaai
    De woning ligt niet binnen de nabijheid van een spoorlijn.
  • Wegverkeerslawaai
    De Elshofweg is een 30 km per uur weg. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet-zoneringplichtig. Formeel is een akoestisch onderzoek niet nodig.
    Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden beoordeeld of bij de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden.
    De Elshofweg heeft volgens het gemeentelijk verkeersmodel een verkeersintensiteit van 1100 motorvoertuigen per etmaal. Op basis daarvan is een geluidberekening uit gevoerd op basis van de eenvoudige rekenmethode SRM I. In de berekening is uitgegaan van de verkeersintensiteit over 10 jaar inclusief autonome verkeersgroei 1,5 % per jaar.

    Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai onder de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB blijft (zonder aftrek van 5 dB (art 110 g)).
    Ter plaatse van de woning is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
  • Industrielawaai
    Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein.
    Verder liggen in de directe omgeving van de woning geen bedrijven met een geluidemissie van betekenis op het plan. Aan de VNG richtafstand geluid wordt voldaan (zie ook bedrijven en milieuzonering in paragraaf 4.6).

Conclusie geluid
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling .

4.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het onderhavige bestemmingsplan
Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is door de Omgevingsdienst IJsselland advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

De omgevingsdienst constateert dat de onderhavige ontwikkeling betrekking heeft op het mogelijk maken van één woning. Deze ontwikkeling is dermate beperkt dat de ontwikkeling onder de regeling 'Niet in betekenende mate' valt.
Bovendien zijn in de gemeente Olst-Wijhe geen knelpunten bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit:

  • uit de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland” blijkt dat de achtergrond-concentratie stikstofdioxide (NO2) voor plangebied 10,8 µg/m3 bedraagt. Dit is ruim onder grenswaarde NO2 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 2.1.
  • de achtergrondconcentratie fijnstof PM10 voor plangebied is 15,4 µg/m3.bedraagt. Dit is ruim onder grenswaarde PM10 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 4.1.
  • de achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 voor plangebied is 9,0 µg/m3.
    Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bevinden de concentraties zich onder de WHO-advieswaarde.

Voor wat betreft luchtkwaliteit kan een goed woon- en leefklimaat worden geboden.

Conclusie luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

Het onderhavige bestemmingsplan
De Omgevingsdienst IJsselland heeft advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Het plan is getoetst aan de risicokaart www.risicokaart.nl. Door de omgevingsdienst wordt geconstateerd dat:

  • Plaatsgebonden risico
    De woning ligt niet binnen aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico PR10-6 van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Groepsrisico
    De woning is eveneens niet gelegen binnen een invloedgebied van Bevi inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen waarvoor een verantwoording van het groepsrisico is vereist.

Conclusie externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • Het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Bij deze beoordeling wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG brochure wordt een basislijst gegeven met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieu categorie en worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen.

Wanneer deze woningen gelegen zijn in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3).
Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden

Het onderhavige bestemmingsplan
De Omgevingsdienst IJsselland heeft advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Door de omgevingsdienst wordt geconstateerd dat de nieuwe woonbestemming geen significante milieugevolgen heeft op de omgeving (externe werking).

Het plan is niet gelegen binnen directe omgeving van bedrijven (interne werking). De dichtstbij gelegen geregistreerde bedrijfsactiviteiten betreffen nevenactiviteiten in woonbestemming:

  • Elshof 1 (gelegen op een afstand van 40 m).
    Het betreft Centrum Padme. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel bekend als Kai He Qi Gong 'overige paramedische praktijken (geen fysiotherapie en psychologie)'. In het geldende bestemmingsplan Kleine Kernen (zie paragraaf 1.3) heeft het perceel een woonbestemming.
    Op grond van de VNG-brochure geldt voor bedrijven 'overige persoonlijke dienstverlening' de milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 10 m.
  • Elshof 2 (gelegen op een afstand van 30 m) .
    Historisch heeft op het betreffende perceel het melkveebedrijf Meulebelt gevestigd geweest (bron IJVI). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op het perceel een technisch ontwerp- en adviesbureau Tokobo ABC gevestigd. In het geldende bestemmingsplan Kleine Kernen (zie paragraaf 1.3) heeft het perceel een woonbestemming.
    Door de omgevingsdienst wordt voor het betreffende perceel geen aan te houden richtafstand gegeven.

Conclusie bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

Het onderhavige bestemmingsplan
De Omgevingsdienst IJsselland advies uitgebracht. Het advies is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

Door de omgevingsdienst wordt geconstateerd dat de nieuwe woning als geurgevoelig object is aan te merken op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. In de omgeving van het plan zijn geen veehouderijen zijn waar landbouwhuisdieren worden gehouden waarvoor op basis van het Besluit veehouderij en geurhinder geuremissiefactoren en geurnormen gelden.

De woning wordt opgenomen in de bebouwde kom van buurtschap Elshof. Voor woningen in bebouwde kom geldt op basis van de wet veehouderij en geurhinder dat moet worden voldaan aan de vaste afstand van 100 meter veehouderijen. Aan deze vaste afstand wordt voldaan

Conclusie geur
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Het onderhavige bestemmingsplan
In opdracht van de initiatiefnemer is door Bureau Blijerveld in 2011 een flora- en fauna-onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan opgenomen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied. Ook ligt in de wijde omgeving van het plangebied geen beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel ligt op 4,2 km van het plangebied.
Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande voorgenomen bestemmingswijziging is er destijds geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Natuurbeschermingswet uitgevoerd.
In paragraaf 4.9 van deze toelichting wordt voor wat betreft de gebiedsbescherming de mogelijke effecten van stikstofdepositie nader uitgewerkt.

Soortenbescherming
In het flora- en fauna-onderzoek uit 2011 wordt ten aanzien van het plangebied geconstateerd dat er destijds geen bedreigde of beschermde plantensoorten zijn aangetroffen. De aanwezigheid van strikter beschermde soorten wordt in het onderzoek uitgesloten.

Ten aanzien van de aanwezige fauna wordt in het flora- en fauna-onderzoek geconcludeerd dat de beoogde ingreep een negatief effect kan hebben op algemene zoogdieren en amfibieën van tabel 1 van de voormalige Flora- en Faunawet. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijk ingrepen. Het werd destijds onwaarschijnlijk geacht dat in het plangebied broedvogels zonder vaste nestplaats voorkomen. Broedvogels met een jaarronde beschermde nestplaats werden eveneens uitgesloten.
In het flora- en fauna-onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied destijds geen belang voor beschermde soorten van de overige soortengroepen vertegenwoordigd.

Uit het flora- en fauna-onderzoek blijken alleen beperkte waarden voor algemene soorten van tabel 1 van de voormalige Flora- en Faunawet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ingrepen. Op grond hiervan is destijds geconcludeerd dat een ontheffing of mitigatie- en compensatieplan niet aan de orde zijn.

Anno 2019 maakt het perceel nog steeds deel uit van landbouwgrond dat voor productie grasland wordt gebruikt en waar eigen vee mee wordt gevoerd. Door de functie van productie wordt het land regelmatig bewerkt en wordt de grond bemest. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming ingegaan; een samenvoeging en aanpassing van de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en de Boswet. Zonder aanvullend onderzoek gedaan te hebben, is het aannemelijk dat bovenstaande conclusies nog steeds valide zijn.

Zorgplicht
Opgemerkt wordt dat ten allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie ecologie
Op grond van de resultaten van het onderzoek uit 2011 wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten.
Aangenomen wordt dat het aspect natuur en ecologie geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.9 Beoordeling stikstofdepositie

Voor de realisatie van deze ontwikkeling zijn toetsingen van de plannen aan natuurwetgeving en -beleid noodzakelijk. Met deze toetsingen moet duidelijk worden hoe de ontwikkeling kan worden gerealiseerd binnen de kaders van de natuurbescherming. In onderstaande tekst wordt voor het onderdeel Gebiedsbescherming (zie ook paragraaf 4.8) de mogelijke effecten van stikstofdepositie nader uitgewerkt. Bij de beoordeling wordt gekeken naar zowel de aanlegfase (tijdelijk) als de gebruiksfase (nieuwe, permanente fase).

Het onderhavige bestemmingsplan
Door het bureau Eelerwoude is in opdracht van de initiatiefnemer een kwalitatieve onderbouwing van de stikstofdepositie uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Het rapport is als bijlage 4.9 in de toelichting opgenomen.

In het rapport wordt dat het meest nabijgelegen Natura 2000 -gebied Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel bevindt zich ten westen van het plangebied op een afstand van 4,2 km. Voor dit gebied zijn met name habitatsoorten aangewezen die zijn gebonden aan waterrijke gebieden. Ook bestaat een groot deel van de habitattypen uit vochtige tot natte gebieden.
Geconcludeerd wordt dat de aangewezen habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en niet-broedvogels bij verstoring door kabels en leidingen en woningbouw, niet gevoelig zijn voor vermesting of verzuring door stikstofdepositie uit de lucht.

De kleinschaligheid van de ontwikkeling, waarbij beperkt materieel noodzakelijk is voor korte duur en de aanrijroute geen Natura 2000-gebied kruist, zorgt ervoor dat de effecten van stikstofdepositie gedurende de aanlegfase zeer beperkt blijven.
Daarnaast wordt de belasting van het perceel aanzienlijk verminderd door de bewerking, productie (oogst) en intensieve bemesting achterwege te laten. Het water van het verharde deel zal ook op eigen grond worden verwerkt.
Door de huidige agrariër betekent de verkoop van de grond voor woningbouw een vermindering van grondeigendom, wat een vermindering van de veestapel, en bijbehorende stikstofuitstoot, betekent.

Conclusie stikstofdepostie
Op basis van bovenstaande onderbouwing is er géén sprake van een significant negatief effect op het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel.

4.10 Water

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
De genoemde documenten kunnen worden geraadpleegd op de site www.wdodelta.nl

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Het onderhavige bestemmingsplan
De watertoets voor dit plan heeft op 23 april 2019 plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (zie bijlage 6).

Invloed op de waterhuishouding
Door het waterschap wordt aangegeven dat het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg).
Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.

Conclusie watertoets
Het aspect water vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.11 Overstromingsrisico's

Het plangebied ligt ten oosten van de IJssel binnen het dijkringgebied Salland (nummer 53) aan. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Als gevolg van klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. De dijkringgebieden zijn vastgelegd in de nieuwe waterkaart. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019010001-0301_0014.png"

Afbeelding - uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Het onderhavige bestemmingsplan
Het plangebied is aangemerkt als liggende in een gebied dat minder snel en ondiep onderloopt (kleine kans). De maximale waterdiepte tijdens een overstroming is voor het plangebied in de huidige situatie ingeschat op 2,0 à 5,0 m (overstromingsdiepte; water boven maaiveld).
De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Voor het plangebied is het van belang dat nagedacht wordt over voorzieningen die de risico's kunnen beperken. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).

4.12 Verkeer en parkeren

Eind 2014 is de Woningwet gewijzigd waarbij is bepaald dat een groot deel van de bouwverordening op 1 juli 2018 van rechtswege is vervallen. Het gaat dan onder andere om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de parkeernormbepaling. Omdat hierdoor niet meer kon worden verwezen naar de stedenbouwkundige bepalingen, wordt er bij alle bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe een bepaling t.b.v. de parkeernormen opgenomen.

Vanaf begin 2015 gebeurt dit al bij alle nieuwe bestemmingsplannen maar omdat vóór 1 juli 2018 niet alle bestemmingsplannen zijn herzien moet dus in elk bestemmingsplan de verwijzing naar de Bouwverordening worden verwijderd en is via deze parapluregeling een nieuw artikel opgenomen waarin het parkeerbeleid wordt geregeld. Om de parkeernormen ook van toepassing te laten zijn op dit bestemmingsplan zijn de bepalingen uit het Parapluplan Parkeren overgenomen. Hierdoor kunnen nieuwe aanvragen worden getoetst aan de vigerende parkeernormen van de gemeente Olst-Wijhe.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Bij dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Kleine Kernen, dat op 25 juni 2012 is vastgesteld. Voor wat betreft het parkeren is aangesloten op de regels van het Parapluplan parkeren (vastgesteld 10 september 2018).

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn enkele flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk Overgangs- en slotregels van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

Navolgend worden de bestemmingen Wonen, Tuin en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 toegelicht.

5.2 Wonen en tuin

Gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor gebouwen waar wordt gewoond, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en parkeervoorzieningen.

De vrijstaande woning is uitsluitend toegestaan in het bouwvlak. Door middel maatvoeringsaanduiding is het aantal woningen (één) alsmede de goot- en bouwhoogte gemaximeerd. De woning dient te worden voorzien van een kap; in de planregels is de minimale en maximale dakhelling vastgelegd.

De voortuin is opnieuw bestemd als tuin. In de (voor)tuin zijn, naast terrein- en erfafscheidingen, ook bij de woning behorende erkers toegestaan.

5.3 Waarde - Archeologie 1 en 2

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op gronden met deze dubbelbestemmingen beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemmingen samenvallende enkelbestemmingen (wonen en tuin). Bouwen of het uitvoeren van grondbeperkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 100 m² respectievelijk 250 m2 is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld.

Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitiatieplan als, onder andere, het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen zoals bedoeling in het Bro. De gemeente en de initiatiefnemer hebben op 3 juli 2019 en dus voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro gesloten. In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen enz.. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en daarom worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Op grond van de overeenkomst wordt verder het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd, inclusief de legeskosten en mogelijk planschadekosten. Aan het bestemmingsplan zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie dus geen nadelige financiële gevolgen verbonden, aangezien het hier een geheel particuliere aangelegenheid betreft.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet aangetoond worden. Een van de manieren om dit te achterhalen is het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure.
Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten aanwezig waarop instanties, omwonenden en anderen een reactie kunnen geven op het bestemmingsplan. Daarbij gaat het achtereenvolgens om overleg, zienswijzen en beroep. Wanneer nodig wordt het bestemmingsplan aangepast op grond van ingediende reacties.

6.2.1 Inspraak

Met omwonenden is overleg gevoerd over het voorgenomen plan. Niemand had bezwaar tegen het plan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 september 2019 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid gehad om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 02-12-2019. Het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.