direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ambachtsweg 5, Industrieweg 1c
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers voor voorliggend bestemmingsplan zijn touringcarbedrijven Hetebrij Personenvervoer en Sallandtours. Beide bedrijven zijn momenteel gevestigd op het bedrijventerrein 'De Enk' in Wijhe, respectievelijk aan de IJsselstraat 6 en Industrieweg 1c.

Touringcarbedrijf Hetebrij Personenvervoer is voornemens het bedrijf te verplaatsen naar het braakliggende perceel Ambachtsweg 5 welke ligt op bedrijventerrein 'De Enk'. Op basis van het geldende bestemmingsplan "De Enk" zijn ter plaatse uitsluitend bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.1. Geconstateerd is dat een touringcarbedrijf wordt gezien als een categorie 3.2-bedrijf, waardoor het voornemen niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om vorenstaande verplaatsing planologisch mogelijk te maken.

Voor Sallandtours is reeds een bestemmingsplanherziening doorlopen om de vestiging van het touringcarbedrijf op de huidige locatie (Industrieweg 1c) mogelijk te maken. Abusievelijk is de aanduiding 'touringcarbedrijf' niet opgenomen, waardoor ook op deze locatie uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De planologische situatie komt hiermee niet overeen met de feitelijke situatie, hetgeen ongewenst is.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juridisch planologisch kader waarmee de verplaatsing van touringcarbedrijf Hetebrij Personenvervoer wordt mogelijk gemaakt en het touringcarbedrijf Sallandtours op een adequate wijze planologisch wordt ingepast. Aangetoond wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

De plandelen liggen op het bedrijventerrein 'De Enk' aan de westzijde van de kern Wijhe. De ligging van de locaties ten opzichte van de kern van Wijhe en de directe omgeving is in afbeelding 1.1 weergegeven. De plandelen zijn middels rode ster en rode omlijning weergegeven, voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van de plandelen ten opzichte van de kern Wijhe en de omliggende omgeving. (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Ambachtsweg 5, Industrieweg 1c bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlage)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologische regeling

1.4.1 Algemeen

Het plandeel aan de Ambachtsweg 5 ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "De Enk" (vastgesteld op 21 juni 2010), het bestemmingsplan "Archeologie" (vastgesteld op 28 april 2014) en het Parapluplan "Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018).

Voor het plandeel aan de Industrieweg 1c is op 19 september 2016 een herziening op het bestemmingsplan "De Enk" vastgesteld. Het plandeel aan de Industrieweg valt daardoor binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "De Enk, herziening Enkweg 56 / Industrieweg 1". Daarnaast gelden ook hier het bestemmingsplan "Archeologie" (vastgesteld op 28 april 2014) en het Parapluplan "Parkeren" (vastgesteld op 10 september 2018).

In afbeelding 1.2 zijn uitsneden van de verbeelding van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan "De Enk" en "De Enk, herziening Enkweg 56 / Industrieweg 1" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Ambachtsweg 5, Wijhe

Op basis van het geldende bestemmingsplan “De Enk” is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Deze dubbelbestemming is middels het bestemmingsplan “Archeologie” vervangen door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'. Tot slot is een deel van het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – bevi'. Hierna wordt per (dubbel)bestemming en (gebieds)aanduiding ingegaan op de geldende regels.

Gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten met daarbij gebouwen, kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven, parkeervoorzieningen en bij een en ander behorende overige voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Het plandeel aan de Ambachtsweg kent naast de bedrijventerreinbestemming ook een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

Industrieweg 1c, Wijhe

Op basis van het geldende bestemmingsplan “De Enk” is het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en de fucntieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijfswoning en verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Deze dubbelbestemming is middels het bestemmingsplan “Archeologie” vervangen door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'.

Gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten met daarbij gebouwen, kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven, parkeervoorzieningen en bij een en ander behorende overige voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Verder mag binnen het plangebied een bedrijfswoning worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijfswoning' en is er een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG ter plaatse van de aanduiding 'Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG'.

Het plandeel kent net als aan de Ambachtsweg een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

1.4.3 Strijdigheid

Het exploiteren van een touringcarbedrijf aan de Ambachtsweg 5 en Industrieweg 1c te Wijhe is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "De Enk" en "De Enk, herziening Enkweg 56 / Industrieweg 1" met een bedrijventerreinbestemming waar maximaal bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. Een touringcarbedrijf wordt gezien als milieucategorie 3.2. Daarnaast zit touringcarbedrijf Sallandtours aan de Industrieweg 1c te Wijhe, waar ook maximaal milieucategorie 3.1 is toegestaan op basis van het bestemmingsplan "De Enk, herziening Enkweg 56/Industrieweg 1". Dit is een omissie in het bestemmingsplan.

Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in Hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 geeft de gewenste situatie weer. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, provincie Overijssel en de gemeente Olst-Wijhe beschreven. In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Zoals hiervoor beschreven bestaat het plangebied uit een tweetal plandelen, namelijk de Ambachtsweg 5 en Industrieweg 1c te Wijhe. Beide plandelen liggen op het bedrijventerrein 'De Enk' in de gemeente Olst-Wijhe. De huidige situatie van de plandelen wordt hierna separaat beschreven.

2.1 Huidige situatie Ambachtsweg 5

Het plandeel aan de Ambachtsweg 5 in Wijhe bestaat uit een braakliggend terrein. Het plandeel ligt aan de zuidzijde van het gemengde bedrijventerrein 'De Enk' waar bedrijven in de milieucategorie 1, 2, 3 en 4 zijn toegestaan. Op het perceel aan de Ambachtsweg 5 mag een bedrijf worden geëxploiteerd tot en met milieucategorie 3.1. Het perceel wordt aan de noord-, oost- en zuidzijde begrensd door bedrijfspercelen waar bedrijven tot milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. De westzijde van het perceel wordt begrensd door de Industrieweg.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen met daarin de huidige situatie van het plandeel en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie ter plaatse van het plandeel Ambachtsweg 5 (Bron: Provincie Overijssel)  

2.2 Huidige situatie Industrieweg 1c

Het plandeel aan de Industrieweg 1c betreft een bedrijfsperceel waar een autobedrijf, tankstation en een touringcarbedrijf worden geëxploiteerd. Op basis van het geldende bestemmingsplan mag een bedrijf worden geëxploiteerd tot en met milieucategorie 3.1. Het plandeel wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de Industrieweg. Aan de oost- en zuidzijde wordt het plandeel begrensd door bedrijfsbestemmingen met daarbij behorende bouwwerken. De bebouwing op het plandeel bestaat uit verschillende bedrijfsgebouwen met daartussen perceelsverharding.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto opgenomen met daarin de huidige situatie van het plandeel en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0004.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie ter plaatse van het plandeel Industrieweg 1c (Bron: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Touringcarbedrijf Hetebrij Personenvervoer is voornemens het bedrijf te verplaatsen naar het braakliggende perceel Ambachtsweg 5. Voor Sallandtours is in 2016 reeds een bestemmingsplanherziening doorlopen om de vestiging van het touringcarbedrijf ter plaatse mogelijk te maken. Abusievelijk is de aanduiding 'touringcarbedrijf' niet opgenomen. De planologische situatie komt hiermee niet overeen met de feitelijke situatie, hetgeen ongewenst is.

Op basis van de geldende bestemmingsplannen "De Enk" en "De Enk, herziening Enkweg 56 / Industrieweg 1" mogen de percelen aan de Ambachtsweg 5 en Industrieweg 1c worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten tot milieucategorie 3.1. Beide touringcarbedrijven, Hetebrij Personenvoervoer en Sallandtours, vallen onder milieucategorie 3.2.

Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen voor het toelaten van deze bedrijven, mits aangetoond wordt dat de milieueffecten van deze bedrijven overeenkomstig zijn met milieucategorie 3.1. Het bestemmingsplan 'De Enk' is vastgesteld op 13 augustus 2010, voor van kracht worden van de Wabo. De in de planregels genoemde ontheffing is nu gelijk te stellen met een omgevingsvergunning voor het afwijken van regels van ruimtelijke ordening. Daarbij wordt de beoordelingssystematiek gevolgd van de VNG-brochure “bedrijven en milieuzonering” 2009.

Er zijn al meerdere percelen op het bedrijventerrein 'De Enk' waar milieucategorie 3.2 is toegestaan, sommige locaties zijn zelfs aangeduid als milieucategorie 4.1. Wanneer andere bedrijven naar een hogere categorie willen dan nu op grond van het bestemmingsplan "De Enk" is toegestaan, dan moet beoordeeld worden of dit op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan. Dat houdt onder andere in dat gekeken moet worden of woningen in voldoende mate beschermd blijven en of andere bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt door de nieuwe ontwikkeling.

3.2 Verkeer en parkeren

In voorliggend geval worden voor de bedrijfspercelen Ambachtsweg 5 en Industrieweg 1c te Wijhe een hogere milieucategorie toegestaan. Voorliggend bestemmingplan voorziet niet in de fysieke uitbreiding van de bestemming 'Bedrijventerrein' of de bouwregels voor de bestemming 'Bedrijventerrein'. In de regels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van parkeren en het laden en lossen. Hiermee is gewaarborgd dat op de bedrijfspercelen voldoende ruimte aanwezig dient te zijn om de hiervoor genoemde activiteiten op eigen terrein te laten plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.1.4 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). In voorliggend geval voorziet het bestemmingsplan uitsluitend in een beperkte verruiming van de gebruiksmogelijkheden, namelijk het toestaan van een touringcarbedrijf op een bestaand bedrijventerrein. Van het verruimen van de bouwmogelijkheden en dus van extra ruimtebeslag is geen sprake. In een aantal uitspraken van de Raad (201310814/1/R1 en 201311211/1/R3) is beoordeeld dat ontwikkelingen waarbij sprake is van verruiming van de gebruiksmogelijkheden zonder toename van het ruimtebeslag niet zijn aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In dergelijke gevallen is een toets aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet nodig. Overigens staat de behoefte niet ter discussie gelet op het feit dat de eindgebruikers (Hetebrij Personenvervoer en Sallandtours) al bekend zijn en één bedrijf ter plekke al gevestigd is.

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0005.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" is het artikel 2.3.2 (Nieuwe bedrijventerreinlocaties) van belang. Hierna wordt nader op het artikel ingegaan.

2.3.2 Nieuwe bedrijventerreinenlocaties

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Lid 3

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op die bestemmingsplannen waarvoor geldt dat de provinciale diensten in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/10 BRO een positief advies hebben uitgebracht over het voorontwerp.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Dit bestemmingsplan voorziet in ondergeschikte wijzigingen van het planologisch kader. Van het oprichten van nieuwe bedrijventerreinenlocaties is gelet op het geldend planologisch kader dan ook geen sprake. Van een uitbreiding van het bedrijventerrein door vergroting van de bestemming 'bedrijventerrein' is eveneens geen sprake. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen, waarbij het plangebied met de rode ster is weergegeven. Het plangebied behoort hierin tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0006.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
 

"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het planologisch inpassen van een touringcarbedrijf aan de Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5 te Wijhe. Touringcarbedrijf Hetebrij Personenvervoer is voornemens het bedrijf te verplaatsen naar het perceel Ambachtsweg 5, daarnaast wordt aan de Industrieweg 1c de planologische situatie overeen gebracht met de feitelijke situatie. In voorliggend geval voorziet het bestemmingsplan uitsluitend in een beperkte verruiming van de gebruiksmogelijkheden, namelijk het toestaan van een touringcarbedrijf op een bestaand bedrijventerrein. Van het verruimen van de bouwmogelijkheden en dus van extra ruimtebeslag is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief ‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Vanwege het ontbreken van bijzondere eigenschapen binnen de ‘laag van de beleving’, wordt ook deze laag buiten beschouwing gelaten.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

  • 1. De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de “stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype "Bedrijventerreinen". De plandelen zijn middels rode ster weergegeven. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0007.png"  
Afbeelding 4.3: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Bedrijventerreinen"

De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een 'no nonsense' karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied.

Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.

Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"

De planologische aanpassingen opgenomen in dit bestemmingsplan zijn passend binnen het gebiedskenmerk 'Bedrijventerreinen'. Het doorvoeren van de hiervoor genoemde aanpassingen draagt bij aan de functionaliteit van de gronden en zorgen ervoor dat aan de Industrieweg 1c de planologische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie en dat het touringcarbedrijf aan de Ambachtsweg planologisch wordt ingepast. Het jarenlange braakliggende terrein aan de Ambachtsweg 5 krijgt hiermee een nieuwe invulling wat bijdraagt aan de vitaliteit van het bedrijventerrein 'De Enk'. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk onderdeel uitmakend van de stedelijke laag.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe
4.3.1.1 Algemeen

In 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, ‘Ruimte voor initiatief en innovatie’ vastgesteld. In deze structuurvisie is het beleidskader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verwoord en wordt het toekomstbeeld voor Olst-Wijhe op weg naar 2025. In deze visie wordt de ruimtelijke inrichting van haar grondgebied vastgelegd. Deze visie vormt een belangrijk uitgangspunt en toetsingskader voor ruimtelijke plannen.

De visie beschrijft de aard van de gemeente (de identiteit), de ontwikkelingen die spelen, de ambities en de manier waarop die gerealiseerd kunnen worden. Voor deze visie is de gemeente ingedeeld in vier gebieden:

  • Sterke dorpen
  • Prachtige IJsselzone
  • Lommerrijke landgoederen
  • Sallandse platteland.

Het uitgangspunt is het behouden en versterken van de identiteit. De visie is een handleiding voor en een uitnodiging aan inwoners en organisaties om nieuwe ontwikkelingen te realiseren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het landschap.

De hoofdpunten uit de visie zijn:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen en mogelijkheden om te werken in en om de dorpen en buurtschappen.
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit.
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met de aantrekkelijke IJsselzone en ‘IJsselfront Olst-Wijhe’ als integrale gebiedsontwikkeling.
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen.
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie.
  • 6. Samenwerken aan circulaire economie, aan vestigingsmogelijkheden voor lokale ondernemers en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.
4.3.1.2 Werken en bedrijvigheid

De crisis, de energietransitie, maar ook internationalisering leiden tot nieuwe ontwikkelingen. Samen werken op lokaal of regionaal niveau is een landelijke trend. In dat kader is Olst-Wijhe aangesloten bij de economische Regio Zwolle, een bestuurlijk samenwerkingsverband van 20 gemeenten in vier provincies, die gemeenschappelijke vraagstukken herkennen en daarop willen samenwerken. Een andere landelijke trend is de groei van het aantal zzp’ers en startups. Zij werken vanuit huis, vanuit verzamelgebouwen of vanuit verschillende tijdelijke werklocaties. Leegstaande panden worden omgebouwd tot vergaderruimtes, bedrijfsverzamelgebouwen of kleine werkplaatsen. Olst-Wijhe heeft relatief weinig grote bedrijven. Het aantal zzp’ers en kleine bedrijfjes in de dorpen, buurtschappen en het buitengebied, is groeiend. Een optimale digitale infrastructuur is voor deze groep van ondernemers, de bedrijven, de agrariërs en zeker ook voor de inwoners van groot belang.

De bedrijven, gevestigd in Olst-Wijhe, zijn belangrijk voor de lokale werkgelegenheid. Het huidige beleid houdt in dat er wordt meegedacht met bedrijven die een betere bedrijfsvoering willen realiseren. De gemeente faciliteert de bedrijven die werken aan de onderlinge contacten en nieuwe manieren van samenwerking.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Olst-Wijhe

De Structuurvisie Olst-Wijhe zet sterk in op de lokale ondernemers in de gemeente. Het voorliggende initiatief gaat uit van het planologisch inpasbaar maken van twee lokale touringcarbedrijven op het bedrijventerrein 'De Enk'. Om tot een duurzaam toekomstperspectief te komen is het gewenst om het touringcarbedrijf Hetebrij Personenvervoer te vestigen aan de Ambachtsweg 5. Daarnaast wordt voor Sallandstours aan de Industrieweg 1c de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie waardoor het toekomstperspectief wordt gewaarborgd voor het touringcarbedrijf.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met de Structuurvisie Olst-Wijhe.

4.3.2 Bedrijventerreinenvisie Olst-Wijhe 2010-2020
4.3.2.1 Algemeen

De gemeente Olst-Wijhe streeft naar het ontwikkelen en vasthouden van een brede economische structuur met een focus op het behoud van de lokale werkgelegenheid met oog voor verbreding, innovatie, ondernemerschap en duurzaamheid. Om dit mogelijk te maken werkt de gemeente actief samen met het bestaande bedrijfsleven, zorgt voor een goede kwaliteit van bedrijventerreinen en voor voldoende ruimte om te ondernemen.

Ten behoeve van het lokale bedrijfsleven en het gewenste behoud en mogelijk lichte toename van de werkgelegenheid zijn er in de gemeente Olst-Wijhe voldoende vestigingsmogelijkheden nodig. De gemeente heeft in 2010 een 'Bedrijventerreinenvisie Olst-Wijhe 2010-2020' ontwikkeld om de beleidsmatige basis te bieden voor de bedrijventerreinen in de gemeente Olst-Wijhe. De visie bevat de gemeentelijke strategie om op een duurzame wijze voldoende vestigingsruimte voor het lokale bedrijfsleven te bieden.

De bedrijventerreinenvisie Olst-Wijhe 2010-2020 is een verdieping en concretisering van de gemeentelijke Structuurvisie. De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten bij de bedrijventerreinenstrategie:

  • bedrijventerreinen in de gemeente zijn primair gericht op lokale, kleinschalige bedrijvigheid;
  • de ruimtevraag naar bedrijventerreinen wordt zoveel mogelijk in de eigen kern geaccommodeerd;
  • de bedrijventerreinen zijn allemaal te typeren als lokaal gemengde bedrijventerreinen waarbij er wel de nodige verschillen kunnen bestaan tussen de terreinen wat betreft (niet) toegestane bedrijvigheid (dit wordt later in dit hoofdstuk verder uitgewerkt);
  • de bedrijventerreinenontwikkeling dient duurzaam te geschieden en samen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls. Hierbij dient ook te worden ingezet op intensief grondgebruik;
  • bij de opvang van de ruimtevraag wordt uitgegaan van de SER-ladder (zie ook hoofdstuk 5);
  • bij de uitgifte van bedrijfsgronden hanteert onze gemeente de vigerende beleidsnota uitgifte bedrijventerreinen. Daarnaast zal het college eind 2010 een uitgifteprotocol vaststellen die de concrete spelregels bevat bij het uitgeven van bedrijfsgronden. In het protocol zal aandacht worden besteed aan een zorgvuldig en efficiënt grondgebruik en wordt aansluiting gezocht met de opzet van de SER-ladder.
4.3.2.2 Bedrijventerrein 'De Enk' (Wijhe)

De Enk is een verouderd bedrijventerrein in Wijhe, dat geherstructureerd wordt. De beeldkwaliteit laat te wensen over en er liggen meerdere percelen braak. Bedrijventerrein De Enk moet in de toekomst weer een aantrekkelijke en duurzame vestigingslocatie worden voor bedrijven. Het terrein wordt opgeknapt en geïntensiveerd. De opgave spitst zich met name toe op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied. Tevens wordt waar mogelijk overgegaan tot herkaveling, zodat de gronden efficiënter kunnen worden gebruikt en bedrijven hun activiteiten niet meer over verschillende vestigingen op dit terrein hoeven te verdelen. De verwachting is dat als gevolg van de herstructurering tot circa 1,5 ha netto ruimtewinst geboekt kan worden.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Bedrijventerreinenvisie 2010-2020

Dit bestemmingsplan voorziet in het aanpassen van het planologisch kader voor de percelen Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5 in Wijhe. Concreet wordt voorzien in het toestaan van een touringcarbedrijf op de genoemde percelen. Door de aanpassing wordt een jarenlang braakliggend terrein voorzien van een nieuwe functie wat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse sterk verbetert. Het bestemmingsplan voorziet in de planologische inpassing van twee lokale touringcarbedrijven waarmee het duurzame toekomstperspectief van het bedrijventerrein De Enk wordt verbeterd. Hiermee wordt aangesloten op de bedrijventerreinenvisie 2010-2020 van de gemeente Olst-Wijhe.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten opgenomen in de visie.

4.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval is er geen sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Rail-, wegverkeers- en industrielawaai, in het kader van de Wet geluidhinder, kunnen buiten beschouwing worden gelaten.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het project op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een beperkte verruiming van de gebruiksmogelijkheden, namelijk het toestaan van een touringcarbedrijf op een bestaand bedrijventerrein. Er vinden geen bodemingrepen plaats en van het verruimen van de bouwmogelijkheden en dus van extra ruimtebeslag is geen sprake.

Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat wanneer Hetebrij Personenvervoer in de toekomst een kantoor (voor langdurig verblijf van personen) aan de Ambachtsweg 5 wil realiseren, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning 'bouw' een rapport van verkennend bodemonderzoek moeten worden toegevoegd.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

De Omgevingsdienst IJsselland heeft in voorliggend geval een worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het planologisch inpassen van de touringcarbedrijven aan de Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5 te Wijhe. Hierna is de conclusie opgenomen van het onderzoek van de Omgevingsdienst IJsselland naar de luchtkwaliteit ter plaatse.

Een ontwikkeling draagt in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als ten gevolge van die ontwikkeling sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 van meer dan 1,2 µg/m3.

Met gebruik van de NIBM rekentool, te vinden op de website van Kenniscentrum Infomil, kan worden berekend wat het effect is van de verkeerstoename ten gevolge van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. Op grond van de analyse met de NIBM-tool worden vastgesteld dat de ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) zal bijdragen: de toename van de jaargemiddelde concentratie voor PM10 en NO2 bijdraagt minder dan 1,2 µg/m3.

Bij de aanvraag is niet aangegeven om hoeveel verkeersbewegingen het gaat. In dat geval is wel met een “worst case” invoer te rekenen.

Uitgaande van een maximum van 20 ritten van touringcars (heen en terug) 20 ritten van personenwagens per dag (eveneens heen en terug) en 40 ritten taxibusjes (heen en terug) is de volgende berekening te maken:

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0008.png"  
Afbeelding 5.1 Worst-case berekening luchtkwaliteit touringcarbedrijven Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5 (Bron: Omgevingsdienst IJsselland)  

Duidelijk is dat de bedrijven voldoen aan de drempel Niet in Betekenende Mate.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot de plandelen en omgeving weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0009.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart, de rode cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich wel bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • wel is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Toelichting risicobronnen

Op afbeelding 5.2 zijn twee verschillende risicobronnen weergegeven. Ten noordoosten van het plandeel Industrieweg 1c ligt een aardgasleiding. Deze aardgasleiding ligt eveneens ten noorden van het plandeel Ambachtsweg 5. Voor deze aardgasleiding is er sprake van een grootste risico-afstand van 50 meter. De percelen liggen binnen de risico contouren voor het plaatsgebonden risico PR 10-6 van deze buisleiding.

Ten zuiden van het plandeel Ambachtsweg 5 is een autobedrijf gevestigd. Bij dit autobedrijf is een LPG tankstation aanwezig. Het plandeel Ambachtsweg 5 is gelegen binnen de risico contouren voor het plaatsgebonden risico PR 10-6. Het plandeel Ambachtsweg 5 ligt tevens binnen de in het BEVI en REVI aangewezen aandachtsgebied voor groepsrisico binnen 150 meter van het LPG vulpunt.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een beperkte verruiming van de gebruiksmogelijkheden, namelijk het toestaan van een touringcarbedrijf op een bestaand bedrijventerrein. Per saldo neemt, als gevolg van voorliggend bestemmingsplan, de personendichtheid in het plangebied niet toe. Een berekening en nadere verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

De plandelen zijn gelegen op het bedrijventerrein De Enk in de kern Wijhe. Het bedrijventerrein De Enk is een gemengd bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 zich mogen vestigen. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De bedrijven en woningen op dit bedrijventerrein liggen in type gemengd gebied, zoals beschreven in paragraaf 2.3 van de VNG-brochure. Voor bedrijven en woningen in gemengd gebied wordt uitgegaan van de richtafstand die hoort bij de eerst ondergelegen milieucategorie 3.1: richtafstand 50 meter. Geluid is in dit geval bepalend. Overige richtafstanden: geur 10 meter, stof 0 meter, gevaar 0 meter. Aan de richtafstand 50 meter (voor gemend gebied) wordt voor beide bedrijven niet voldaan t.o.v. enkele nabijgelegen woningen op het bedrijventerrein.

De dichtstbij gelegen (bedrijfs)woning bij de Ambachtsweg 5 ligt op 24 meter (afstand kavelgrens-woning). De dichtstbij gelegen (bedrijfs)woning bij de Industrieweg 1c ligt op 22 meter. Geluid is de bepalende factor voor touringcarbedrijven. Voor een omgevingsvergunning afwijken van regels van ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat de bedrijven op de betreffende woonpercelen voldoen aan de toetswaarden geluid. Hierbij dient naast de feitelijke of aangevraagde bedrijfssituatie ook gekeken te worden naar de toekomstige groeimogelijkheden van de bedrijven binnen deze percelen.

De Omgevingsdienst IJsselland is gevraagd om te onderzoeken of beide touringcarbedrijven op basis van daadwerkelijke hinder qua aard en invloed op de omgeving gelijk kunnen worden gesteld met de volgens het bestemmingsplan maximaal toelaatbare milieucategorie 3.1. Hierbij rekening houdend met eventuele groei in de toekomst. Beide bedrijven hebben nu 3 á 4 touringcars, we hebben gerekend met een mogelijke groei naar 10 touringcars.

Uit de onderbouwing van de Omgevingsdienst IJsselland (zie Bijlage 1) blijkt dat voor de vestiging van het touringcarbedrijf op het perceel Ambachtsweg 5 wordt voldaan aan VNG-richtwaarden geluid voor gemengd gebied en aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Dit geldt zowel voor de huidige omvang als bij potentiële groei naar maximaal 10 touringcars. Een volledig akoestisch onderzoek is voor de inpassing van dit bedrijf niet nodig. Ditzelfde geldt voor het touringcarbedrijf Sallandtours gevestigd op het perceel Industrieweg 1c. Bodem- en luchtkwaliteit vormen geen belemmering. Hiermee is gemotiveerd dat inpassing van beide milieucategorie 3.2 bedrijven qua hinder overeenkomstig milieucategorie 3.1 zijn.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen de plandelen hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Gelet op vorenstaande is geen sprake van het ondervinden van hinder door bestaande functies en/of de aantasting van de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van voorliggend initiatief.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' is gelegen op een afstand van circa 210 meter van het plandeel Ambachtsweg 5 en hetzelfde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 242 meter van het plandeel Industrieweg 1c. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0010.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000 - gebied(Bron: Atlas Overijssel)  

Stikstofdepositie op natuurgebieden

Als gevolg van de toevoeging van twee touringcarbedrijven wordt er geen significante toename in verkeer of stikstofuitstoot verwacht. Als gevolg van de toekomstige toe te voegen touringcarbedrijven zal het aantal vervoersbewegingen niet of nauwelijks toenemen. In de huidige situatie is het al mogelijk een bedrijf met bedrijfsgebouwen te vestigen op de percelen.

In het kader van de aanlegfase op voorhand niet uit te sluiten of de hiermee gepaarde stikstofdepositie significante negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Om die reden is een notitie stikstofberekening geschreven waarin wordt onderbouwd dat voorliggend initiatief geen negatieve invloed heeft op de Stikstofdepositie. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.4 is de ligging van de plandelen ten opzichte van het NNN weergegeven. De plandelen behoren niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 315 meter afstand van het plandeel Industrieweg 1c en circa 215 meter van het plandeel Ambachtsweg 5. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot het NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0011.png"  
Afbeelding 5.4: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natuurnetwerk Nederland (Bron: Atlas Overijssel)  
5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In voorliggend geval is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Hieronder wordt de conclusie van de Quickscan weergegeven. Voor het gehele rapport wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en/of voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende beschermde diersoorten, heeft geen dusdanige betekenis, dat het aantasten/verdwijnen van deze functie leidt tot wettelijke consequenties.

Het plangebied ligt buiten beschermd natuurgebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebied en het plangebied, wordt een negatief effect op Natura2000-gebied, als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, uitgesloten.

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming. Er is geen nader onderzoek, ontheffing of vergunning vereist om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in overeenstemming met de wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden.

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Olst-Wijhe heeft haar archeologiebeleid op 4 oktober 2010 vastgesteld, met een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidskaart. Er zijn drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. In samenhang met de gemeentelijke kaart is beleid ontwikkeld over de wijze waarop de gemeente met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening omgaat. Dit heeft geresulteerd in een paraplubestemmingsplan archeologie, vastgesteld op 28 april 2014.

Een uitsnede van deze kaart is in afbeelding 5.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2019004023-0301_0012.png"  
Afbeelding 5.5 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Olst-Wijhe (Bron: gemeente Olst-Wijhe)  

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart liggen de plandelen in archeologische beleidsgebied 'Hoge verwachting'. De gemeentelijke archeologische beleidskaart is doorvertaald naar het bestemmingsplan "Paraplu Archeologie". Op basis van dit geldende bestemmingsplan kennen de plandelen de bestemming "Waarde - Archeologie - 1". Voor dit gebied geldt dat een onderzoekplicht ten aanzien van archeologie. In voorliggend geval mag uitsluitend worden gebouwd wanneer:

  • de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen danwel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

De voorgenoemde voorwaarden zijn niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van volgende activiteiten of bouwwerken:

  • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • 2. een bouwwerk binnen de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • 3. een bouwwerk buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
  • 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

Voorliggend bestemmingsplan gaat enkel uit van het planologisch wijzigen van de gebruiksmogelijkheden om een touringcarbedrijf toe te staan. Voor het herzien van het bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk, bij een eventuele vergunningsaanvraag voor bouwwerken of grondwerkzaamheden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte) water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Niet alleen wordt geprobeerd om de schadelijke stoffen uit het water te halen, ook wordt geprobeerd om van deze stoffen nieuwe producten te maken en nieuwe toepassingen te zoeken.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat er geen waterschapsbelang is voor het Drents Overijsselse Delta. Het plan betreft alleen een planologische wijziging van de percelen Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5 en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het voorgenomen plan.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.;

  • bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, etc.);
  • afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit is hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel worden algemene bouwregels omtrent afmetingen en parkeerregels beschreven.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. In dit artikel wordt aangeven welk gebruik in ieder geval in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Bedrijventerrein

Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan al bestemd tot 'Bedrijventerrein'. Feitelijk verandert daar niets aan, daarom is de huidige bestemming overgenomen. Voor wat betreft de juridisch-planologische systematiek in de regels is aangesloten bij het bestemmingsplan "De Enk, herziening Enkweg 56 / Industrieweg 1" van de gemeente Olst-Wijhe. Het voorliggend bestemmingsplan is aangevuld met de functieaanduiding 'touringcarbedrijf' voor de percelen Industrieweg 1c en Ambachtsweg 5.

Waarde - Archeologie - 1

Het plandeel Ambachtsweg 5 heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

In verband met (verwachte) archeologische waarden is deze dubbelbestemming opgenomen en is bepaald dat in beginsel een bouwverbod geldt en een omgevingsvergunning is vereist (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). In 4.2 zijn de regels beschreven voor het bouwen op de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 1.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie Overijssel gestuurd.

9.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot een 'geen waterschapsbelang'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 oktober 2019 tot en met 27 november 2019 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend, die niet tot aanpassingen in de regels van het bestemmingsplan heeft geleid. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld. De zienswijzennota is in Bijlage 5 gevoegd.