direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Hamelweg 16
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op het erf aan de Hamelweg 16 te Wijhe was een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels gestaakt. Naast veel bedrijfsgebouwen is er één woning aanwezig, welke inmiddels is gerenoveerd. De huidige bewoners hebben een plan ontwikkeld om het erf te transformeren. Hierbij wordt een bestaande schuur verbouwd, waarbij ruimte wordt gemaakt voor 7 appartementen. Dit betreffen 2 plattelandskamers en 5 zorgappartementen. Daarnaast wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd, en worden ter compensatie 2 landschapsontsierende schuren gesloopt, en wordt nog een schuur gedeeltelijk gesloopt. Hierbij wordt ook het aanwezige asbest verwijderd. Het gehele erf wordt landschappelijk ingepast.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ' Buitengebied, Hamelweg 16' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het erf Hamelweg 16 te Wijhe. Het erf ligt in het buitengebied, aan de noordoostkant van de kern Wijhe. In figuur 1 is de ligging van het erf in de directe omgeving weergegeven. Figuur 2 betreft een luchtfoto van het erf, met daarop de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0001.png" Figuur 1: Ligging erf Hamelweg 16

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0002.png" Figuur 2: Begrenzing plangebied, de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan bevat de exacte begrenzing van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

De voorgenomen ontwikkeling Hamelweg 16 is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 mei 2012. De gronden met betrekking tot het voorliggende plan hebben in dit bestemmingsplan reeds de enkelbestemming 'wonen' (met bouwvlak) gekregen, zoals is weergegeven in figuur 3. Daarnaast geldt onder andere de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalige bedrijfsbebouwing'. Deze functieaanduiding geeft aan dat hier vroeger een agrarisch bedrijf actief was. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' en gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Landschap – 2' en 'Waarde – Archeologie – 1'.

Het voorgenomen plan past niet binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien er nu op het erf maximaal één burgerwoning mag worden gebouwd, en niet twee (en dit mag ook alleen binnen het aangegeven bouwvlak). Daarnaast passen de nieuwe functies voor de noordoostelijk gelegen schuur niet binnen dit geldende bestemmingsplan. Wel biedt de huidige bestemming 'Wonen' mogelijkheden om 5 zelfstandige appartementen (plattelandskamers) te realiseren in een bestaande schuur, bij een voormalige agrarische erf. Dit kan momenteel reeds planologisch mogelijk gemaakt worden door af te wijken van de gebruiksregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0003.png" Figuur 3: Weergave plangebied op verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Hamelweg 16' met identificatienummer NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De Toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 Planbeschrijving wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In Hoofdstuk 3 Beleid komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 Waardentoets bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 Milieuaspecten komen de relevante milieuaspecten aan bod. In Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het erf Hamelweg 16 te Wijhe. Het erf ligt in het buitengebied, aan de noordoostkant van de kern Wijhe. Op het erf was een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels gestaakt. Op het erf is één woning aanwezig. Deze is inmiddels gerenoveerd. Daarnaast zijn vier forse schuren aanwezig die momenteel grotendeels leeg staan. Deze schuren staan kort op elkaar. Het erf bevat veel erfverharding en een aantal schuren bevat asbest. Het erf bevat aan de noord-, west,- en zuidzijde een stevige groensingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0004.png" Figuur 4: Het erf gezien vanaf de Hamelweg, met woning en stevige groensingel

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0005.png" Figuur 5: Foto van middenop het erf, de schuren staan dicht op elkaar en er is veel erfverharding aanwezig

In de directe nabijheid van het erf liggen meerdere woonerven. Aan de westzijde van het erf, aan de andere kant van de Wetering, is een agrarische bedrijf gesitueerd. Aan de zuidkant van het erf ligt een terrein van het waterschap. Hier is een gemaal gesitueerd.

2.3 Het voorgenomen plan

Met het voorgenomen plan blijft de aanwezige woning behouden. Deze is inmiddels door de huidige bewoners gerenoveerd. Het overige deel van het erf wordt herontwikkeld. Hierbij wordt een bestaande schuur verbouwd, waarbij ruimte wordt gemaakt voor 7 appartementen.
Dit betreffen 2 plattelandskamers en 5 zorgappartementen. Het betreffen zelfstandige appartementen (eigen toegangsdeur, kookgelegenheid, douche en slaapkamer).
Daarnaast wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd, en worden ter compensatie 2 landschapsontsierende schuren gesloopt, en wordt nog een schuur gedeeltelijk gesloopt. Hierbij wordt ook het aanwezige asbest verwijderd. In totaal wordt 740 m2 schuren gesloopt (inclusief 2 schapenschuurtjes aan de zuidoostkant van het erf). Het gehele erf wordt landschappelijk ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0006.png" Figuur 6: Luchtfoto erf Hamelweg 16 te Wijhe (bron: Google maps), met geel omlijnd de bestaande woning. De vier aanwezige grote schuren zijn met andere kleuren omlijnd.

Bestaande woning blijft behouden
De bestaande voormalige bedrijfswoning (geel omlijnd in figuur 6) blijft behouden. Deze woning wordt bewoond door de initiatiefnemers van het plan.

Zorgappartementen in te verbouwen schuur
De meest noordoostelijk gelegen schuur (groen omlijnd) blijft behouden. Deze schuur (circa 500 m2) gaat verbouwd worden, waarbij ruimte wordt gemaakt voor maximaal 5 zorgappartementen. Met de zorgappartementen wordt ruimte geboden aan mensen die psychische ondersteuning nodig hebben en langere tijd kunnen blijven wonen. Deze mensen krijgen de mogelijkheid voor dagbesteding op dit erf. De ambulante begeleiding kan verzorgd worden door bewoners van het erf, maar kan ook extern worden gevraagd. Dit in overleg met de bewoner zelf en de instantie van wie hij of zij al hulp ontvangt. Ook wordt ruimte geboden aan één- ouder- gezinnen (kinderen onder de 12 jaar) die op straat zullen worden gezet door omstandigheden (zoals baan kwijt , schulden, scheiding etc). Het gaat daarbij om één- ouder- gezinnen waar in principe voorheen wel opvoedingskwaliteiten waren, maar waar de dreiging bestaat dat de kinderen elders geplaatst moeten worden als die ouder dakloos zou worden. Bij deze doelgroep willen de initiatiefnemers van dit plan gezinsbegeleiding/behandeling geven. De opzet is dat dit tijdelijke bewoning zal zijn voor maximaal anderhalf jaar en dat er aan gewerkt wordt dat het gezin daarna weer terug kan naar een normale woonsituatie.

Plattelandskamers in te verbouwen schuur
In de te verbouwen schuur worden ook maximaal 2 plattelandskamers gerealiseerd. Bewoners van het erf die dagbesteding doen, kunnen deels helpen bij de verzorging.

Schuur handhaven als bijgebouw en stalling paarden
De meest zuidwestelijk gelegen schuur blijft deels behouden (oranje omlijnd). Deze schuur wordt deels verbouwd en in gebruik genomen als privéberging en stalling van paarden (280 m2). Er wordt daarnaast een kleinschalige werkplaats gerealiseerd waar ook activiteiten voor dagbesteding kunnen worden uitgevoerd. Het asbest op de schuur wordt verwijderd. De andere zijde van deze schuur gaat dienst doen als bijgebouw bij de te realiseren nieuwe woning (93 m2).

Twee schuren slopen, inclusief asbestsanering
De twee overige schuren worden gesloopt (rood omlijnd). Deze schuren staan leeg, zijn voorzien van asbest, zijn landschapsontsierend en in slechte staat. Ook is er geen geschikte vervolgfunctie voor deze schuren.

Realisatie woning
Ter compensatie van de sloop van de schuren, in totaal circa 740 m2, en de asbestsanering wordt een kavel voor een nieuwe woning gerealiseerd. Deze kavel wordt aan de zuidkant van het erf gerealiseerd.

Landschappelijke en natuurlijke inrichting van het erf
Door de vergroening op het erf zal het erf beter in het landschap passen. In de huidige situatie ligt het erf, met haar schuren dicht op elkaar, als een stenen blokkade in het landschap. Door sloop van enkele schuren en de groene invulling (zie figuur 7 en Bijlage 1) krijgt het erf meer 'lucht' en komt het met haar groene ensemble sterker in het landschap verankerd te liggen. De soortkeuze in te realiseren groen levert ook een sterke bijdragen aan het landschap. Zo werd in het gebied van oudsher veel fruit geteeld. Hoogstamfruitbomen van oudhollandse rassen op het erf zullen hier een positieve bijdrage aan leveren. Voor de te realiseren hagen op het terrein zijn soorten als meidoorn, beuk of haagbeuk geschikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0007.png" Figuur 7: Inrichtingsplan erf Hamelweg 16 te Wijhe 

Conclusie: erf krijgt kwaliteitsimpuls  
Het voormalige agrarische erf, met leegstaande landschapsontsierende schuren (met asbest), krijgt als woonzorgerf een goede vervolgfunctie, waarbij het erf landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast en natuurwaarden worden gerealiseerd en versterkt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Conclusie
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Conclusie
In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt de realisatie van zorgappartementen, plattelandskamers en één nieuwe woningbouwkavel mogelijk gemaakt. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.


Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Conclusie
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.4 Waterbeleid van de 21e eeuw

Door het toenemend hoogwater in rivieren, wateroverlast, een versnelde stijging van de zeespiegel en groeiende behoefte aan schoon drinkwater is het Waterbeleid 21e eeuw vormgegeven. Het oude systeem van waterbeheer waarbij de nadruk werd gelegd het scheiden en gescheiden houden van land en water is niet in staat om toekomstige ontwikkelingen op te vangen. Om Nederland de komende eeuwen veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden is een omslag in het waterbeleid en denken over water noodzakelijk. Samengevat komt het er op neer dat water weer de ruimte moet krijgen in plaats van worden ontnomen. Daarbij wordt de strategie gevoerd van vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Dit principe gaat ervan uit dat een overvloed aan water allereerst wordt opgevangen waar deze ontstaat. Water wordt hierbij niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk wordt vastgehouden. Wanneer vasthouden niet meer mogelijk is, zal dit geborgen worden in daarvoor toegewezen gebieden. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening betekent dit dat in dit voorliggende plan tevens is gekeken hoe op verstandige wijze om te gaan met het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater. In hoofdstuk vier van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen van het onderhavige plan. Er wordt voldaan aan het principe vasthouden, bergen en tenslotte afvoeren. Het regenwater kan infiltreren in de grond.

3.2.5 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op
1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het volgende:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

In paragraaf 5.5 wordt het voorgenomen plan getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.2.6 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

3.2.7 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders. Vanuit de genoemde beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige gevolgen en de Wet natuurbescherming en in hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst ten aanzien van het aspect externe veiligheid.

3.3 Provinciaal/regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening 2018/2019
Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 geactualiseerd in de "Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening 2018/2019". Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema's energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van 'de andere overheid' en de participatiesamenleving.


Voor het voorliggende plan is het met name van belang dat het plan geen negatieve invloed op de Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Ontwikkelopgave Natura 2000 heeft. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.2.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend;

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0008.png" Figuur 8: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans

Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;
  • Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Gebiedseigenheid van de ontwikkeling
In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt, wordt asbest gesaneerd, wordt erfverharding verwijderd en wordt de realisatie van vijf zorgappartementen, twee plattelandskamers en één nieuwe woningbouwkavel mogelijk gemaakt. De nieuwe functies passen goed in dit gebied. De functies zijn veelvoorkomend en liggen in een gebied dat is aangewezen als 'mixlandschap'. In zijn algemeenheid geldt daarnaast dat hoe beter de nieuwe functies in het gebied passen, des te kleiner de vereiste extra investering is. Het erf wordt landschappelijk en natuurlijk goed ingepast en ingericht (zie figuur 7).

Schaal van de ontwikkeling en impact op de omgeving
De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact klein, ook vergeleken met de huidige situatie. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving.

Eigen belang versus maatschappelijke belangen
De initiatiefnemers zijn op zoek naar een goede invulling voor het erf, mede ter compensatie van de sloop van de bedrijfsgebouwen (en asbestsanering). Door de realisatie van de woningbouwkavel wordt de ontwikkeling economisch uitvoerbaar. De zorgappartementen dienen daarbij een maatschappelijk belang. Het erf wordt landschappelijk ingepast. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het totale project dient daarmee eigen belangen, maar ook maatschappelijke belangen.

Conclusie
Het voorliggende plan past binnen het KGO beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.



afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0009.png"
Figuur 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS/NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit. Wel maakt het
plangebied deel uit van 'overstroombaar gebied'. Hiertoe dient een overstromingsparagraaf opgenomen te worden. Hier wordt op ingegaan in paragraaf 4.5.

2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het voorliggende plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0010.png"
Figuur 9: ontwikkelingsperspectief (Bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.


In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt, wordt asbest gesaneerd, wordt erfverharding verwijderd en wordt de realisatie van vijf zorgappartementen, twee plattelandskamers en één nieuwe woningbouwkavel mogelijk gemaakt. De functies passen in dit gebied (het is een gebied met relatief veel woonerven, enkele agrarische erven en enkele zorgboerderijen), en de functies beperken aanwezige agrarische bedrijven niet (zie hiertoe ook hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke onderbouwing). De erfinrichting en landschappelijke inpassing sluit aan bij de kenmerkende structuur van het omliggende landschap.

3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het (bestemmings)plan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een (bestemmingsplan)regeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied ligt in een dekzandvlakte (zie figuur 10). De dekzandvlaktes beslaan een groot

deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0011.png"
Figuur 10: Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.


Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.


In het voorliggende plan vindt een ruimtelijke ontwikkeling plaats binnen het huidige bouwvlak aan de Hamelweg 16. Een groot deel van de bedrijfsbebouwing op het erf wordt gesloopt, en erfverharding wordt verwijderd. De hoeveelheid erfverharding en het bouwvolume neemt fors af en bij de herinrichting wordt natuurlijke beplanting gebruikt. Hierdoor wordt het hoogteverschil weer beter beleefbaar. Met het plan wordt geen reliëf aangetast.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden.

Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het Oude hoevenlandschap (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0012.png"
Figuur 11: Weergave kaart laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.


Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.


In het voorliggende plan wordt een bestaand erf geherstructureerd. Een groot deel van de bedrijfsbebouwing op het erf wordt gesloopt, en erfverharding wordt verwijderd. De hoeveelheid erfverharding en het bouwvolume neemt fors af en bij de herinrichting wordt natuurlijke beplanting gebruikt. Hierdoor wordt het hoogteverschil weer beter beleefbaar. Met het plan wordt geen reliëf aangetast.

Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap.


Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Olst-Wijhe

Op 22 juni 2009 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Olst-Wijhe vastgesteld, inclusief het bijbehorende Realisatiehoofdstuk als zijnde de Structuurvisie ex artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. En op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad de actualisatie Toekomstvisie Olst-26 Ruimtelijke onderbouwing Erfontwikkeling Hamelweg 16 Wijhe, inclusief het Realisatiehoofdstuk in combinatie met de bijstelling van de Nota Bovenwijkse Voorzieningen vastgesteld.

In de toekomstvisie van de gemeente is opgenomen dat het wonen (dit kan gedifferentieerd zijn (starters, gezinnen en ouderen)) als middel wordt ingezet om het landschap te versterken. Dit kan door wonen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, door Rood voor Rood (de Rood voor Rood-regeling is naderhand opgegaan in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit) toe te passen en door de ontwikkeling van woonlandschappen. De ontwikkeling van woonlandschappen blijft voorlopig beperkt tot de ontwikkelingen rondom Wesepe. Woningen conform Rood voor Rood en VAB Wonen (omzetting van karakteristieke boerderijen in woningen) worden in het hele gebied toegepast, waarbij in de LOG-gebieden dat slechts bij uitzondering wordt toegestaan.
Het voorliggende plan sluit hierop aan. Er worden agrarische schuren gesloopt en ter compensatie wordt een woningbouwkavel gerealiseerd. Ook worden woonzorgappartementen en plattelandskamers in bestaande bebouwing gerealiseerd en wordt het erf landschappelijk ingepast. Wonen wordt daarmee gebruikt als middel om het landschap daadwerkelijk te versterken. Het plangebied ligt aan de rand van een LOG-gebied, en is voor een groot deel omgeven door verspreid liggende woonerven. Het voorliggende plan beperkt niet de intensieve veehouderij.

3.4.2 Structuurvisie Olst-Wijhe

In 2017 is de nieuwe Structuurvisie Olst-Wijhe, 'Ruimte voor initiatief en innovatie' vastgesteld. De structuurvisie beschrijft in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gemeente voor de komende jaren. Hierin gaat het over zaken als gebouwen, wegen, landschap, groen, water, enzovoort. Alle plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden aan deze visie getoetst.

Het plangebied is gelegen in het 'Sallandse platteland'. Het 'Sallandse Platteland' kenmerkt zich door een zekere mate van diversiteit, openheid en kleinschaligheid. Het grootste deel van het landelijk gebied in de gemeente is nog altijd in gebruik voor de landbouw. Hierbinnen heeft de melkveehouderij met haar weidegronden en hooilanden het grootste aandeel. Naast de melkveehouderij komt er ook op kleinere schaal andersoortige veeteelt en akkerbouw voor. De fruitteeltbedrijven, die vanouds voorkwamen, zijn grotendeels verdwenen. Op 18e en 19e eeuwse kaarten is nog de dichte concentratie van boomgaarden zichtbaar. Waar in het verleden de grondsoort, hoogteligging en ontwateringsmogelijkheden doorslaggevend waren voor het gebruik van de grond, is dat in de huidige tijd steeds meer losgelaten. Dit kan erin resulteren dat karakteristieke kenmerken en de oorspronkelijke verkavelingsstructuur minder goed herkenbaar en beleefbaar zijn. Nog wel heel goed herkenbaar zijn de weteringen. Deze watergangen zijn gegraven voor de afvoer van overtollig water uit de marsen (laag gelegen vlakten). Behalve door landbouwgronden wordt het Sallandse platteland ook sterk bepaald door de bewoning. Regelmatig verspreid over het platteland liggen de Sallandse boerderijen. Langs de IJsselvallei liggen boerderijen die tot de IJsselhoeven worden gerekend. Van oorsprong behoren deze boerderijen tot het hallenhuistype. Dit type bestaat uit langgerekte, driebeukige gebouwen, met de deel (ruimte in de stal of schuur) in het midden en stallen aan weerskanten. Deze boerderijen zijn vaak voorzien van een rieten dakbedekking. Bijzondere waarde heeft het complex van boerderij en erf, bestaande uit een tuin met solitaire bomen en leilinden, eventueel een moestuin en beschermd door houtwallen. De bewoning in combinatie met de agrarische werkzaamheden op het platteland was en is belangrijk voor de sociale structuur. De verspreiding van erven maakte een goede ontsluiting al vroeg noodzakelijk. Nog altijd is dit netwerk van kleinschalige infrastructuur van grote waarde als recreatieve verbinding en als ontsluiting voor onder andere het landbouwverkeer. Vanaf deze wegen is het kleinschalige landschap voor toeristen en bezoekers goed beleefbaar. Daarbij zijn de aangeboden streekproducten en de overnachtingsmogelijkheden op het platteland van groot belang voor de belevingswaarde.

In de structuurvisie is aangegeven dat door bedrijfsbeëindiging veel gebouwen op het platteland vrij komen. Boerderijen krijgen een nieuwe functie, zoals een woonfunctie al of niet gecombineerd met bedrijfsruimten, bed&breakfast, zorg en wellness. Het faciliteren van nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) is de opgave voor de komende jaren, waarbij functie en beleving belangrijke randvoorwaarden zijn.

De gemeente blijft de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' gebruiken bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Wanneer er negatieve effecten van een plan optreden voor de leefomgeving, kunnen er maatregelen noodzakelijk zijn om deze effecten te compenseren. Deze compensatie kan plaats vinden in natura (directe maatregelen) of door middel van een afdracht aan de Voorziening Ruimtelijke Kwaliteit.

Het voorliggende plan past binnen de kaders van de structuurvisie. Uitvoering vindt plaats conform de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Het plan leidt tot een forse kwaliteitsimpuls op en direct rond het erf.

3.4.3 Woonvisie 2016-2020

De woonvisie is in 2016 vastgesteld waarbij is gekozen voor een visie op hoofdlijnen die veel ruimte laat voor verdere inkleuring. Dat past in een veranderende tijd waar flexibiliteit en maatwerk gevraagd worden. Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Dit vraagt om variatie in aanbod, maar ook om flexibiliteit in bestemmingsplannen. De voorgenomen ontwikkeling is gericht op maatwerk en landschappelijke inpassing en sluit daarom goed aan bij de uitgangspunten van de woonvisie.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland is vastgesteld in 2008 en zet in op het benutten van gebiedsdynamiek om de verschillende landschapstypen te versterken. Het gaat daarbij in eerste plaats om landbouw, waarbij ook schaalvergroting een 'motor' kan zijn. Ook waterbeheer, natuurontwikkeling, recreatie en 'rood' in het landelijk gebied kunnen aanleidingen bieden voor kwaliteitsverbetering.

Volgens het LOP ligt het plangebied in het kommenlandschap, mengelgronden. Voor dit gebied geldt als uitgangspunt het ruimtelijk versterken van mengelgronden door beplantingen en nieuwe bedrijven, passend in de maat en schaal van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen op erven moeten aansluiten op karakteristieken van het deelgebied.

In het voorliggende plan is waar mogelijk rekening gehouden met deze uitgangspunten. Op het erf vindt een reductie van het bouwvolume plaats, waarbij landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Het erf krijgt nieuwe vervolgfuncties, die veel voorkomend zijn in de omgeving van het plangebied. Het erf blijft gekoppeld aan de weg, en het erf wordt goed landschappelijk ingepast, passend binnen de gebiedskenmerken.

3.4.5 Nota Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is de "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" (KGO) opgenomen. De gemeente Olst-Wijhe heeft dit overgenomen en uitgewerkt in de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit", welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 24 februari 2014. Uitgangspunt van dit beleid is dat aan een plan dat niet binnen het geldende bestemmingsplan past, planologische medewerking kan worden verleend bij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteitswinst speelt het plan zelf, de schaal en impact op de omgeving een grote rol evenals de belangen en reikwijdte van de doelen die ermee gediend worden. Hierbij spelen onderstaande vragen:

  • Is het een gebiedseigen of gebiedsvreemde functie?
  • Wat is de schaal en impact op de omgeving?
  • Wat zijn de effecten op bestaande waarden in de omgeving (in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing is nader onderbouwd dat geen waarden worden aangetast)?
  • Speelt alleen eigen belang of wordt ook een maatschappelijk belang gediend?


Elk ruimtelijke plan dat binnen het geldende bestemmingsplan past moet voldoen aan dit beleid. Bij het uitwerken van het voorliggende plan is rekening gehouden met dit beleid, wat overeenkomstig het provinciale beleid is. De toets aan dit "KGO-beleid" is opgenomen in paragraaf 3.3.1 van deze ruimtelijke onderbouwing. De conclusie is dat met de gehele ontwikkeling daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd.

Daarnaast zijn enkele spelregels m.b.t. Welstand opgenomen. Het erf ligt in het gebied 'Landelijk Gebied klasse Goed'. De spelregels voor hoofdgebouwen:

  • het materiaalgebruik en kleurgebruik passen in het landelijke gebied, dus geen glimmende materialen of materialen met schitteringen door weerkaatsing van zonlicht (uitgezonderd zonnepanelen). De toepasbare kleuren zijn donker voor bedrijfsgebouwen of rood-, mangaan- of antracietkleurig metselwerk;
  • de vorm en indeling van gevels volgt de functie van de ruimte erachter;
  • stalverlichting is alleen toegestaan indien sprake is van afschermend groen om de stal of het erf of sprake is van afgeschermde verlichting in de stal;
  • schuine daken worden afgedekt met pannen, riet (woningen), sedum, damwandprofiel of golfplaat (schuren), dus geen singles of mastiek. De kleur van de (niet-rieten) daken valt weg tegen de achtergrond en is meestal donker;
  • de inrichting van het buitenterrein, het erf wordt meegenomen in het ontwerp van een pand. Er wordt een erfinrichtingsplan gemaakt bij elk pand dat groter is dan 1.000 m2, waarbij het uitgangspunt is dat maximaal 2% van de bouwkosten wordt besteed aan de aanplant van bomen en/of struiken, met inachtneming van de criteria van het Landschapsontwikkelingsplan. Het kan in plaats van beplanting ook gaan om een fraaie houten gevelbekleding;
  • reclameborden zijn toegestaan, indien deze niet groter zijn dan 1 vierkante meter die dienen om ter plekke vervaardigde producten aan te prijzen;


De spelregels voor bijgebouwen:

  • past bij karakter van het erf, dus hout of steen op erven bij woningen en naast hout of steen ook plaatmateriaal of damwandprofiel op een bedrijfsterrein.

In het opgestelde inrichtingsplan Bijlage 1 zijn de relevante aspecten voor het plan aan de Hamelweg 16 opgenomen.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van het initiatief op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van soorten. De wet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is een Toetsing Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het plangebied aan de Hamelweg 16 biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling. Met betrekking tot de voorgenomen sloop- en renovatiewerkzaamheden dient volgende aandachtspunt in acht genomen te worden:

  • Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
  • De sloop- en renovatie werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd of opgestart buiten de broedperiode van de boerenzwaluw, tussen half april en eind augustus.


Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 2 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking.

Voor de volledigheid heeft aanvullend een berekening met de AERIUS-Calculator plaatsgevonden, om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen. De resultaten van deze berekening zijn separaat bijgevoegd als Bijlage 3 en Bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat de sloop- en bouwwerkzaamheden aan Hamelweg 16 te Wijhe een niet significante, minder dan 0,005 mol/ha/jaar, stikstofdepositie tot gevolg hebben. Geconcludeerd kan worden dat een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof niet aan de orde is voor de beschreven werkzaamheden aan Hamelweg 16 te Wijhe.

Het plangebied aan de Hamelweg 16 maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of EHS(NNN)-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 8 km afstand. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Het plangebied en de directe omgeving maken (geen) onderdeel uit van het NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 2 kilometer van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten.

4.3 Archeologische waarden

Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Olst-Wijhe' zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. Het plangebied heeft de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 1'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Met het voorliggende plan wordt de grond over een aanmerkelijk kleinere oppervlakte geroerd. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt. Ook is er geen bebouwing binnen het plangebied als 'karakteristiek' aangemerkt.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

In de Omgevingsvisie Overijssel 2017 is aangegeven dat het plangebied in 'Overstroombaar gebied' ligt. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Het voorliggende plangebied is goed bereikbaar, waardoor bereikbaarheid (via 2 zijden) en zelfredzaamheid bij calamiteiten verzekerd is. Extra maatregelen en/of voorzieningen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 – 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed plan op de waterhuishouding
Het plangebied aan de Hamelweg 16 ligt in het stroomgebied Sallandse Weteringen/Soestwetering. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een primaire waterkering (aan de westkant) en een overige kering (aan de zuidkant). Het plangebied ligt tevens binnen de invloedszone van deze watergangen. De nieuw te bouwen woning, op de plek waar een schuur wordt gesloopt, wordt gebouwd binnen de beschermingszone van de primaire waterkering aan de westkant (zie figuur 12). Hiervoor dient een watervergunning (op grond van de Keur) te worden aangevraagd bij het waterschap. De bouw van de nieuwe woning, op de plaats van een te slopen schuur, brengt geen beperkingen (o.a. m.b.t. functie, de stabiliteit en het onderhoud) mee voor de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0013.png"
Figuur 12: Ligging watergangen, beschermingszones en invloedszones in en om het plangebied Hamelweg 16

Het plan ligt in een dijkringgebied. Dit dijkringgebied loopt een risico op overstroming als resultaat van haar situering in de lage delen van Overijssel en haar ligging ten opzichte van de primaire waterkering van de IJssel. Voor dergelijke gebieden is het risico inzichtelijk gemaakt voor overstroming bij een doorbraak van de dijk. De gevolgen van een overstroming zijn bepaald door inzicht te geven in de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt. Voor het plangebied is de maximale waterdiepte tijdens een overstroming in de huidige situatie ingeschat op 0,8 à 2 m (overstromingsdiepte; water boven maaiveld). De wettelijke norm voor de dijkring is een overschrijdingskans van 1:1.250 per jaar. Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden onder water lopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd kan in het plangebied overstroming plaatsvinden. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Het voorliggende plangebied aan de Hamelweg 16 is goed ontsloten (direct op de Hamelweg) en een overstroming van de IJssel is naar alle redelijkheid goed te voorspellen, waarbij tijdig ge-evacueert kan worden. Bij de verdere ontwikkeling van het plan dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Hierbij kan gedacht worden aan:

  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, eventueel verhoogde drempels;
  • zodanig inrichten gebouw zodat bij eventuele overstromingen schade zoveel mogelijk wordt beperkt (bijv. materiaalgebruik, minder gevoelige ruimten begane grond);
  • opstellen van evacuatie plan;
  • belangrijke functies dan wel belangrijke apparatuur (bijv. generator e.d.) verhoogd of op eerste verdieping situeren.


Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte aangehouden van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 5). Uit de digitale watertoets komt dat het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een primaire waterkering (aan de westkant) en een overige kering (aan de zuidkant). Het plangebied ligt tevens binnen de invloedszone van deze watergangen. Hiertoe dient de 'normale procedure' gevolgd te worden, wat is gedaan.

De nieuw te bouwen woning, op de plek waar een schuur wordt gesloopt) wordt gebouwd binnen de beschermingszone van de primaire waterkering aan de westkant (zie figuur 12). Hiervoor dient een watervergunning (op grond van de Keur) te worden aangevraagd bij het waterschap

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. Het voornemen is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd welke is opgenomen als separate Bijlage 6.

De conclusie van het verkennend bodemonderzoek is dat uit milieukundig oogpunt er na sanering van twee gevonden asbestverontreinigingen, ter plekke van twee inspectiegaten (3 en 6), en een gevonden PAK-verontreiniging op één plek (ter plekke van boring 6), geen bezwaar is tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Om inzicht te krijgen in de omvang van de asbest- en PAK-verontreinigingen is nader onderzoek noodzakelijk.

Vervolgens is dit nadere onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen als separate Bijlage 7.
De conclusie van dit nadere onderzoek is dat de PAK-verontreinigingen en de asbestverontreiniging in voldoende mate in kaart is gebracht. Sanering is noodzakelijk om het terrein geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin). Geadviseerd wordt de sanering uit te voeren voorafgaande aan de sloop van de schuren en de betonvloer nabij inspectiegaten 29C en 30, zodat er geen blootstellingsrisico's optreden tijdens de sloop en zodat de asbestverontreiniging niet wordt verspreid als gevolg van de sloop (de funderingen van de schuren vormen de grens van de verontreinigingen). Voorafgaande aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, die door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd. De saneringskosten zijn niet zo hoog, dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende plan in het geding is. De Omgevingsdienst IJssellandschap heeft ingestemd met de beide onderzoeksrapporten, zie de bodemadviezen in Bijlage 8 en Bijlage 9.

5.3 Geluid

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

In het voorliggende plan wordt het erf aan de Hamelweg 16 omgevormd naar een woonzorgerf, waarbij één burgerwoning wordt toegevoegd en zeven appartementen. Wonen betreft een geluidsgevoelige functie. Met betrekking tot het plangebied is railverkeerlawaai niet van toepassing.

Verkeerslawaai komt van de Hamelweg. De Hamelweg is een weg waar 60 km/h gereden mag worden. In het buitengebied geldt voor een dergelijke weg een zone van 250 meter. Binnen deze zone moet gekeken worden of nieuwe initiatieven kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Uit de verkeersmilieukaart (prognose 2020) blijkt dat de 48 dB grens op ongeveer 10 meter uit de weg (westzijde Hamelweg) en 15 meter uit de Hamelweg aan de noordzijde ligt. De nieuw te bouwen burgerwoning ligt buiten deze geluidscontour.

Voor de appartementen geldt dat het meest noordelijke deel van de schuur een gevelbelasting kan ondervinden van 58 dB. Hier dient bij de verbouwing rekening gehouden te worden met gevelisolatie of met een indeling van de schuur waarbij het eerste deel bijvoorbeeld een andere functie krijgt (geen verblijfsruimte).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0014.png"
Figuur 13: Weergave verkeersmilieukaart

Aan de westzijde, aan de Kappeweg 12, bevindt zich een varkenshouderij. De inrichting beschikt over een milieuvergunning waarbij de geluidnorm in een voorschrift is vastgelegd op de gevel van de bestaande bedrijfswoning van de Hamelweg 16. Gelet op het feit dat deze schuur op meer dan 50 meter afstand van de varkenshouderij ligt en de bestaande woning bepalend is voor het geluid is verder akoestisch onderzoek niet nodig.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van het voormalige agrarische erf is aan te merken als een project welke 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Betreffende woningbouw is pas sprake van 'in betekende mate' indien het gaat om de nieuwbouw van minimaal 1500 woningen. In het voorliggende plan gaat het 'slechts' om de nieuwbouw van één extra woning, en 7 appartementen. Ook doen zich geen andere ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. M.b.t luchtkwaliteit, en de afweging of sprake is van een goed woon- en leefklimaat, wordt verwezen naar paragraaf 5.7.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR) 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

Transportroutes 
Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.

5.5.2 Onderzoek

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede daarvan is weergegeven in figuur 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0015.png"
Figuur 14: Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn, behoudens een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Deze ligt op circa 110 meter afstand. Uit de berekeningen van het Kennispunt EV van de RUD (2014) blijkt dat de Plaatsgebonden Risico contour voor de hogedruk aardgasleiding op de buisleiding ligt. Over het Groepsrisico staat in het advies: "Daarnaast blijkt uit de berekening dat nergens langs de hogedrukaardgasleiding een groepsrisico wordt berekend. Dit wil niet zeggen dat er geen groepsrisico is maar dat de kans op meer dan 10 slachtoffers kleiner is dan 1 op de miljard. Er vindt dan ook geen overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico plaats".

Gezien dit advies, en gezien de voorliggende ontwikkeling, de herontwikkeling van een enkel erf op 110 meter afstand een relatief kleinschalige ontwikkeling betreft, waarbij er diverse vluchtwegen zijn, aanrijden (in het kader van bestrijdbaarheid) mogelijk is via twee zijden en er is oppervlaktewater aanwezig in de directe nabijheid van het plangebied, is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

Het realiseren van een nieuwe woning en appartementen is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Deze afstand kan worden gehanteerd omdat het voormalige agrarische bedrijf aan de Hamelweg 16 op 19 maart 2000 nog als zodanig in werking was.

Het dichtstbijzijnde omliggende agrarische bedrijf (de intensieve veehouderij aan de westzijde van het plangebied) ligt op ruim 50 meter afstand. Het voorgenomen plan aan de Hamelweg 16 is daarmee niet beperkend voor omliggende agrarische bedrijven en het plan voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Hierin zijn voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0016.png"

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Met het realiseren van een milieugevoelige bestemmingen (woningen) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen. Dat is in het voorliggende plan aan de Hamelweg 16 aan de orde. Dit erf wordt voornamelijk omgeven door burgerwoningen, en er liggen maar enkele agrarische bedrijven in de omgeving. Er is onderzoek verricht naar het woon- en leefklimaat voor dit erf, vanuit toetsing op de aspecten geur en fijnstof.

Geurhinder
M.b.t het aspect geurhinder is advies uitgebracht door de Omgevingsdienst (zie de separate Bijlage 10 voor het volledige advies). Het plangebied aan de Hamelweg 16 Wijhe bevindt zich in het concentratiegebied Oost zoals aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet. De gemeente Olst-Wijhe heeft geen geurverordening vastgesteld, zodat voor het aspect geur wordt getoetst aan de wettelijke toetswaarden en afstanden.

De vergunning voor het bedrijfsmatig houden van vee is op 4 december 2001 ingetrokken voor de veehouderij aan de Hamelweg 16. Dit betekent dat de bestaande woning aan de Hamelweg 16 conform de Wet geurhinder en veehouderijen (Wvg) wordt beschouwd als een geurgevoelig object van het type C: voormalige bedrijfswoning die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel uitmaakte van een andere veehouderij. De nieuwe woning en de zorgwoningen worden beschouwd als geurgevoelige objecten van het type E: alle woningen en geurgevoelige objecten die niet vallen onder de types A t/m D.

Ten westen van het plangebied bevindt zich een varkenshouderij aan de Kappeweg 12. Vanwege de geuremissies van deze veehouderij ondervindt het plangebied geurbelasting. Verder weg gelegen veehouderijen dragen bij aan de cumulatieve geurbelasting van het plangebied. Bij het toetsen van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de geurwetgeving vanwege de omgekeerde werking. Dit gebeurt door beantwoording van de volgende vragen:

  • Is sprake van een goede ruimtelijke ordening?
  • Is het plan niet in strijd met het recht?


Er dient te worden nagegaan of een partij niet onevenredig wordt geschaad in haar belangen, hierbij gaat het erom dat de veehouder belang heeft bij de voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten en dat de toekomstige bewoners belang hebben bij een goed woon- en leefklimaat.

Op de bestaande woning aan de Hamelweg 16 (geurgevoelig object type C) dient conform art. 3 lid 2 van de Wvg een minimale afstand te worden aangehouden tussen het emissiepunt en de gevel van 50 meter. De afstand van stal G tot aan dit geurgevoelige object bedraagt meer dan 50 meter, zodat aan deze vereiste wordt voldaan. Voor de nieuwe (zorg)woningen aan de Hamelweg 16 (geurgevoelige objecten type D) dient te worden getoetst aan de maximale geurbelasting art. 3 lid 1 van de Wvg van 14 ouE/m3 als 98-percentiel.

In juni 2013 is de voorgrondbelasting met 'V-Stacks vergunning' berekend op de woning aan de Hamelweg 16 als gevolg van de geuremissies van de varkenshouderij aan de Kappeweg 12. Deze bedroeg 8,1 ouE/m3 als 98-percentiel. Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximale geurbelasting 14 ouE/m3 als 98-percentiel. Het plangebied bevindt zich dus buiten de wettelijke geurcontour van 14 ouE/m3 als 98-percentiel van de varkenshouderij. Gezien de afstand tussen dichtstbijzijnde geurgevoelige object en de ligging buiten de wettelijke geurcontour van de varkenshouderij aan de Kappeweg 12 wordt geconcludeerd dat de veehouder niet wordt geschaad in de voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten. Met 'V-Stacks gebied' is de cumulatieve geurbelasting van het plangebied berekend als gevolg van de emissies van omliggende veehouderijen. De achtergrondbelasting ligt tussen 14,1-21,9 ouE/m3 als 98-percentiel. Uit onderzoek blijkt dat bij een voorgrondbelasting van 8,1 ouE/m3 als 98-percentiel circa 17% geurhinder kan worden verwacht. De GGD-richtlijn geurhinder typeert de milieukwaliteit in een gebied met een dergelijk hinderpercentage als 'matig'. Voor in het buitengebied gelegen geurgevoelige objecten in een concentratiegebied is wettelijk een voorgrondbelasting tot 14 ouE/m3 als 98-percentiel toegestaan. Het bijbehorende hinderpercentage is 25% en de milieukwaliteit tussen 'tamelijk slecht' en 'slecht'. Voor het plangebied aan de Hamelweg 16 wordt een achtergrondbelasting tussen 14,1-21,9 ouE/m3 als 98-percentiel verwacht, met hinderpercentages tussen 16-21% en milieukwaliteit tussen 'matig' en 'tamelijk slecht'.

Geconcludeerd wordt dat het te verwachten hinderpercentage in het plangebied lager is en de milieukwaliteit voor wat betreft geur beter is dan de wettelijke vereisten voor geurgevoelige objecten die zijn gelegen in het buitengebied van concentratiegebieden. Er is daarom in het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geur.

Fijnstof
De achtergrondconcentratie fijnstof PM10 is in het plangebied 14 tot 15 ìg/m³, volgens de gegevens van het RIVM (2016 actuele waarden, voor zeezout gecorrigeerd). Dit is ruim onder de norm van 40 ìg/m³. De (indicatief berekende) bijdrage van de veehouderij aan de Kappeweg 12 in Olst-Wijhe op het plangebied bedraagt rond de 1 ìg/m³. Opgeteld bij de achtergrondwaarde betekent dit een totaal van maximaal 16 µg/m³, nog steeds ruimschoots onder de norm. In de vergunningaanvraag van Kappeweg 12 is in 2013 ook een berekening van de fijnstofbelasting toegevoegd. De berekende belasting in dat onderzoek (niet voor zeezout gecorrigeerd) bedroeg 21,17 op Hamelweg 16. Wederom ruim onder de norm. Ten aanzien van de fijnstofbelasting kan daarom geconcludeerd worden dat er sprake is van een acceptabel leefklimaat.

De Omgevingsdienst heeft het onderzoek beoordeeld (zie separate Bijlage 11). De Omgevingsdienst geeft aan dat in het uitgevoerde onderzoek alleen de PM10-concentratie wordt beschouwd. Van de genoemde stoffen komen lokaal in Nederland nog overschrijdingen voor van de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Voor het plangebied aan de Hamelweg 16 dient naast de PM10-concentratie tevens de PM2,5- concentratie te worden beschouwd vanwege de fijnstof emissies van de nabijgelegen veehouderij aan de Kappeweg 12. Door het onderzoeksbureau zijn de gepresenteerde PM10-concentraties onterecht gecorrigeerd voor het aandeel zeezout. Deze correctie mag alleen plaatsvinden indien er grenswaarden worden overschreden (Wm art. 5.19 lid 3 en 4). Bovendien is de gepresenteerde achtergrondconcentratie in het jaar 2016 niet erg recent. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) die jaarlijks door het RIVM worden gepubliceerd liggen de PM10-concentraties in het plangebied in het kaar 2018 op een niveau van 18-20 µg/m3 als jaargemiddelde en voor PM2,5 tussen 10-12 µg/m3 als jaargemiddelde. Voor 2030 worden concentraties verwacht van <18 µg PM10/m3 en <10 µg PM2,5/m3 als jaargemiddelde. Er vanuit gaande dat de bijdrage van de veehouderij aan de jaargemiddelde concentraties circa 1 µg/m3 PM10 bedraagt en eveneens circa 1 µg/m3 aan PM2,5 (PM2,5 is een deelfractie van PM10, als worst case worden de bijdragen aan elkaar gelijk gesteld) zijn de totale concentraties berekend.

In de volgende tabel zijn de maximale berekende concentraties samengevat en vergeleken met de grenswaarden van de Wm en de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BPHamelweg16-ON01_0017.png"
Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit in het plangebied aan de Hamelweg 16 voldoende is. Er wordt in 2018 en 2030 voldaan aan de wettelijke grenswaarden en in de periode 2018-2030 verbetert de luchtkwaliteit zodanig dat tevens (vrijwel) wordt voldaan aan de WHO advieswaarden. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Conclusie 
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Er wordt in 2018 en 2030 voldaan aan de wettelijke grenswaarden en in de periode 2018-2030 verbetert de luchtkwaliteit zodanig dat tevens (vrijwel) wordt voldaan aan de WHO advieswaarden.

Door realisatie van het plan wordt de varkenshouder aan de Kappeweg 12 niet geschaad in de voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten, gezien de afstand tussen dichtstbijzijnde geurgevoelige object en de ligging van het plangebied buiten de wettelijke geurcontour van de betreffende varkenshouderij. Bovendien is in het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geur. Het te verwachten geurhinderpercentage in het plangebied is namelijk lager en de milieukwaliteit voor wat betreft geur beter dan de wettelijke vereisten voor geurgevoelige objecten die zijn gelegen in het buitengebied van concentratiegebieden.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling


Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


De transformatie van het erf aan de Hamelweg 16 is niet m.e.r.-plichtig. Uit het natuuronderzoek is daarbij gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op het milieu. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.9 Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen.

5.10 Parkeren en ontsluiting

Met het voorliggende plan wordt een voormalige agrarisch erf aan de Hamelweg 16 omgevormd naar een woonzorgerf. Dit erf blijft gebruik maken van de huidige ontsluiting. Deze weg betreft een goede, overzichtelijke ontsluitingsweg. Op het erf is voldoende parkeergelegenheid (net als in de huidige situatie) voor de auto's van de toekomstige bewoners van het erf en eventuele bezoekers.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.

6.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging in deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemers dragen de kosten van het project. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges) is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

6.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.