direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijhe, Oranjelaan 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het voornemen om de bestaande Albert Heijn supermarkt aan de Oranjelaan / Julianalaan te Wijhe met 265 m2 BVO uit te breiden met een nieuw magazijn achter de winkel en vijf appartementen op de verdiepingen mogelijk te maken.

Het voornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het is noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de bouw van het magazijn met appartementen op de verdiepingen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Wijhe en omvat de kadastrale percelen met de nummers 4662, 4663, 4857, 6520, 4664 en 6521 onder sectie F, gemeente Wijhe. De oppervlakte bedraagt circa 2.500 m2. In de onderstaande figuur is het plangebied aangegeven.

Het plangebied is gelegen in (en aan de rand van) het centrum van Wijhe. Aan de oostzijde van het plangebied zijn woningen en een kleine groenstrook gelegen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de weg Julianalaan en aan de westzijde door de Oranjelaan. Het zuiden van het plangebied grenst direct aan naastgelegen detailhandelsfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn het bestemmingsplan Wijhe (2009), het parapluplan 'bestemmingsplan Archeologie' (2014), het bestemmingsplan 'Waardevol dorpsgezicht historisch hart van Wijhe' en het 'Parapluplan Parkeren' (2018) van toepassing.

Bestemmingsplan Wijhe

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Wijhe' en heeft daarin de bestemmingen 'Centrum' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Centrum' is onder andere detailhandel op de begane grond en wonen op de verdieping toegestaan. Binnen de woonbestemming is het gebruiken en bouwen van de gronden ten behoeve van het wonen toegestaan. Het betreft hier grondgebonden woningen met een maximum van 3 stuks. De beoogde uitbreiding van het magazijn en de realisatie van de appartementen is in de bestemming 'Wonen' gepland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0002.png"

Figuur 2. Fragment van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan 'Wijhe' (ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de woonbestemming is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken en bebouwen ten behoeve van detailhandel. Voor de te realiseren woningen geldt dat het type en aantal woningen in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt buiten het bouwvlak gebouwd.

Bestemmingsplan archeologie

Met het bestemmingsplan archeologie heeft de Beleidsnota Archeologie gemeente Olst-Wijhe haar vertaling gekregen in de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente. Voor de gemeente is inzichtelijk gemaakt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. Hiervoor is voor het totale grondgebied van de gemeente een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De archeologische verwachtingskaart maakt duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. Het grondgebied is hiervoor opgedeeld in drie zones: hoge archeologische verwachting, middelhoge archeologische verwachting en lage archeologische verwachting. Op basis van de archeologische verwachtingskaart is een beleidsadvieskaart opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. Het doel van de beleidsadvieskaart is dat deze met bijbehorende bestemmingen en regels in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen wordt overgenomen. Deze nota en de gemeentelijke beleidsadvieskaart vormen samen het beleidskader archeologie. Op basis van de nota zijn er drie dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan archeologie opgenomen.

Op het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen. In het geval van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt een onderzoeksplicht bij nieuwe bebouwing of het uitvoeren van werkzaamheden dieper dan 50 cm met in het buitengebied een groter oppervlak dan 2.500 m2 of in de bebouwde kom een groter oppervlak dan 100 m2.

Het plan is niet in strijd met het Parapluplan archeologie, omdat de archeologische waarden binnen het plangebied in het kader van het voorliggende plan in voldoende mate is vastgesteld (zie paragraaf 4.4.2).

Bestemmingsplan Waardevol dorpsgezicht historisch hart van Wijhe

Op 6 juni 2016 heeft de gemeente Olst-Wijhe het bestemmingsplan Waardevol dorpsgezicht historisch hart van Wijhe vastgesteld. Hierin zijn onder meer beschermde regels opgenomen ten behoeve van het waardevolle dorpsgezicht van Wijhe. Daarnaast is in dit plan een vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen ten behoeve van de aanwezige molen aan de Molenbelt in Wijhe. Het bestemmingsplan is op een klein deel in het zuiden van het plangebied van toepassing.

vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beperking in de hoogte van het bouwen van bouwwerken. De beperking heeft als doel om de vrije windvang voor de molen en/of het zicht op de molen niet onevenredig te beperken. De vrijwaringszone ligt op de bestaande bebouwing van de supermarkt. Het gedeelte van het plangebied waar de uitbreiding van het magazijn en de appartementen beoogd zijn, ligt buiten de vrijwaringszone. De vrijwaringszone heeft dan ook geen beperkende werking op de voorgenomen ontwikkeling.

Parapluplan Parkeren

In het parapluplan parkeren is opgenomen dat (ruimtelijke) ontwikkelingen moeten voldoen aan het geldende parkeerbeleid in de vorm van de Beleidsregels voor Parkeren van de gemeente Olst-Wijhe, of diens opvolger. Als blijkt uit paragraaf 4.8 kan hieraan worden voldaan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het planvoornemen beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieukundige en ruimtelijke omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een juridische toelichting op het plan en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn in het plangebied supermarktbebouwing en twee woningen (twee-onder-één-kapwoningen) aanwezig. Het filiaal van Albert Heijn is gevestigd aan de Oranjelaan, ten noorden van het kernwinkelgebied. De supermarktbebouwing bestaat ter plaatse van het plangebied uit één bouwlaag. Aan de Julianalaan vindt het laden en lossen plaats. De winkelingang ligt aan de Oranjelaan. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met kap.

In de huidige situatie is geen sprake van hoogwaardige ruimtelijke of architectonische kwaliteit binnen het plangebied. De woningen zijn verouderd. De navolgende figuren geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0003.png"

Figuur 3. Situatietekening van de situatie ter plaatse van de uitbreiding en de nieuwe appartementen (bron: Wijbenga Tromp architecten en adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0004.png"

Figuur 4. Huidige woonbebouwing en daarachter de supermarkt, gezien vanaf de hoek van de Beatrixlaan/Julianalaan (bron: Google StreetView, 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0005.png"

Figuur 5. Aanzicht huidige situatie (bron: Wijbenga Tromp architecten en adviseurs)

2.2 Planvoornemen

Opgave herontwikkeling

De herontwikkeling van het plangebied is tweeledig. De bestaande grondgebonden woningen worden gesloopt en maken plaats voor de uitbreiding van de bestaande supermarkt. Op de verdieping boven de supermarkt worden verdeeld over twee bouwlagen vijf appartementen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0006.png"

Figuur 6. Impressie zijaanzicht nieuwe situatie met de uitbreiding (bron: Wijbenga Tromp architecten en adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0007.png"

Figuur 7. Impressie nieuwe situatie op de hoek Julianalaan / Beatrixlaan (bron: Wijbenga Tromp architecten en adviseurs)

1. Uitbreiding supermarkt

De uitbreiding van de supermarkt wordt in gebruik genomen als magazijn en is voorzien aan de noordoostzijde van het bestaande pand, in lijn met de bestaande zijgevel. Het gaat om een uitbreiding van circa 265 m2 BVO aan de achterzijde van de supermarkt.

Laden en lossen / route en opstelplaats vrachtwagen

De bestaande laad- en losplaats wordt verplaatst naar het nieuwe magazijn. De routering van de vrachtwagen blijft ongewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Het laden en lossen kan in de nieuwe situatie eenvoudiger uitgevoerd worden. Het laden en lossen vindt deels overdekt plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0008.png"

Figuur 8. Weergave nieuwe inrichting plangebied (bron: Wijbenga Tromp architecten en adviseurs)

2. Appartementen

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van vijf kleine appartementen boven de uit te breiden supermarkt, verdeeld over twee lagen. Het aanbod richt zich op een jonge doelgroep. Ten aanzien van de te realiseren uitbreiding van de supermarkt en de appartementen is door Wijbenga Tromp Architecten een volumestudie uitgevoerd. De stedenbouwkundige opzet wordt verder uitgewerkt, waarbij het uitgangspunt is dat het ontwerp passend is in de omgeving. De uitbreiding is voorzien van gelijksoortige massa als de voorzijde van de supermarkt (twee lagen met kap). De bergingen behorende bij de appartementen bevinden zich inpandig op de begane grond.

3. Groen en parkeren

Op de hoek van de Julianalaan-Beatrixlaan bevindt zich een groenstrook met drie bestaande Esdoorns (langs de Beatrixlaan). Deze groenstrook blijft na realisatie van het planvoornemen behouden. Met het planvoornemen worden 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd, zie voor de nadere onderbouwing 4.8.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiatieven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze toetsing voor zover relevant plaats.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan.

Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

Vanuit de NOVI zijn er niet specifiek aandachtspunten voor dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Er zijn geen nationale belangen in het geding en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals genoemd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden. Deze toetsing is uitgewerkt in paragraaf 3.1.3 van deze toelichting.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast en luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval gaat het om detailhandel. Als een plan met overige functies, zoals detailhandel, wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men aan de hand van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Met de ontwikkeling wordt de bestaande Albert Heijn uitgebreid met een nieuw magazijn van 370 m² BVO en worden vijf appartementen gerealiseerd. Hiervoor worden de bestaande woningen in het plangebied gesloopt.

Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn er in het plangebied drie woningen toegestaan. Per saldo is er sprake van een toevoeging van twee woningen. Voor wonen is op basis van jurisprudentie de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bij het toevoegen van twee woningen is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling, van onder meer detailhandel, als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de vorm van een gebouw met brutovloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een brutovloeroppervlakte groter dan 500 m2, dan wordt deze ontwikkeling in beginsel wel als stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Uit de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens blijkt dat er geen sprake is van 'harde' ondergrenzen. De uitbreiding van de supermarkt ziet op een uitbreiding van 265 m² BVO. Per saldo blijft de uitbreiding ruim onder de 500 m².

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan Wijhe is op de locatie van toepassing.

Aan de Oranjelaan / Julianalaan wordt planologische ruimte geboden voor de uitoefening van detailhandel van circa 1700 m2 brutovloeroppervlakte. Deze ruimte is in de huidige situatie volledig benut. Daarnaast kan het bijbehorende terrein worden ingericht ten behoeve van de detailhandelsfunctie.

De uitbreidingslocatie is in de bestaande situatie bestemd voor wonen. Het aanwezige bouwvlak beslaat een oppervlakte van circa 225 m2, dat in de bestaande situatie volledig bebouwd is. De aanwezige bebouwing bestaat uit twee bouwlagen voorzien van een kap.

Met het planvoornemen worden de grondgebonden woningen gesloopt en maken plaats voor de uitbreiding van het magazijn met op de verdiepingen vijf appartementen. De oppervlakte van deze uitbreiding bedraagt circa 350 m2. Daarnaast wordt een even grote oppervlakte op de verdiepingen toegevoegd. De uitbreiding van de supermarkt met appartementen op de verdieping hebben een ruimtebeslag dat kleiner is dan 500 m2. Er is dan ook geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de ladder hoeft dan niet verder te worden doorlopen.

3. Ruimtelijk verzorgingsgebied / 4. Behoefte voorgenomen ontwikkeling

Hoewel de Ladder in principe niet van toepassing is, zo blijkt uit voorgaande trede, dient de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend plan, wel te worden aangetoond (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Daarnaast neemt met het voornemen het aantal vierkante meters beschikbare winkelvloeroppervlakte in Wijhe toe. Om leegstand te voorkomen is het van belang dat de nut en noodzaak van de ontwikkeling wordt onderbouwd. Voor een dergelijke onderbouwing is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd.

Om met name de behoefte van de ontwikkeling inzichtelijk te maken is een onderbouwing gewenst. Daarom is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage als bijlage bij de toelichting is gevoegd (Bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat Wijhe nauwelijks leegstand in het centrumgebied en een gezonde winkelomgeving heeft. Momenteel kent Wijhe - zeker ten opzichte van andere kernen rondom het dorp - een beperkt supermarktaanbod per inwoner (in m2 wvo).

De supermarkt vervult een primaire verzorgingsfunctie voor de eigen plaats en directe omgeving. Mede door de natuurlijke barrière van de IJssel aan de westzijde en het complete supermarktaanbod in naastgelegen kernen (Olst, Heino, Raalte) heeft Wijhe relatief weinig toevloeiing vanuit andere grote plaatsen. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is en blijft het dorp Wijhe.

Met de vergroting van Albert Heijn wordt het aanbod van de supermarkt versterkt. Een handiger ingerichte winkel, met ernaast voldoende parkeergelegenheid, zal de koopkrachtbinding iets laten toenemen. De koopkrachttoevloeiing zal in beperkte mate toenemen.

Uit de distributieplanologische berekening volgt dat er op dit moment een klein overschot is qua meters in de dagelijkse sector. Met een beperkte uitbreiding van de supermarkt zal het overschot aan meters iets toenemen. Er zal daarmee echter geen ontwrichting van de voorzieningenstructuur in Wijhe ontstaan. Ook zullen winkels in de omgeving geen merkbare gevolgen ondervinden.

Conclusie

De planvorming voldoet aan de eisen van de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking en aan de criteria van de Dienstenrichtlijn (voor zover van toepassing). Er zijn op basis hiervan geen belemmeringen voor de uitbreiding van AH.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het voorgenomen plan is in lijn met de prioriteiten en uitgangspunten van de NOVI en voldoet verder aan de verplichtingen van een zorgvuldig ruimtegebruik die voortkomt uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. Deze visie gaat over de inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in de provincie. De bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 is een vertaling van de Omgevingsvisie in bindende regels voor derden. Het volgende beleid is van toepassing op het projectgebied.

UITVOERINGSMODEL
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0009.png"

Figuur 9. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

  • Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn: integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

  • Waar - ontwikkelingsperspectieven

In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

  • Hoe - gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.


Toetsing

Het project betreft de uitbreiding van een supermarkt en toevoeging van enkele appartementen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Wijhe. Deze ontwikkeling past binnen het provinciale beleid om dorpen vitaal en aantrekkelijk te houden middels herstructurering van woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus. De nieuwbouw is naar aard en omvang passend in de omgeving. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening (Geconsolideerde Verordening vanaf 2017)

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Provinciale regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem.

Binnen de Omgevingsverordening wordt sterk gestuurd op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijk functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Met dit initiatief wordt daar aan voldaan.

OVERSTROOMBAAR GEBIED
Het projectgebied ligt op grond van de Omgevingsverordening in overstroombaar gebied. Projecten die betrekking hebben op deze gebieden, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. De onderbouwing van een project dat betrekking heeft op overstroombare gebieden, is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. In paragraaf 4.5 Externe veiligheid wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het plan past binnen de provinciaal genoemde beleidskaders, uitgangspunten en richtlijnen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Olst-Wijhe, Ruimte voor initiatief en innovatie

In de Structuurvisie Olst-Wijhe staat dat de gemeente de identiteit (kernkwaliteiten) van het unieke Sallandse landschap aan de IJssel behouden. Met de landgoederen en dorpen tussen de Hanzesteden Deventer en Zwolle. De structuurvisie, die het gehele grondgebied van de gemeente Olst-Wijhe omvat, bevat een aantal strategische doelen, waaronder:

  • 1. Aantrekkelijk en veilig wonen voor jong en oud met passende toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen;
  • 2. Evenwicht tussen leefkwaliteit, bereikbaarheid en mobiliteit;
  • 3. Vrijetijdsbesteding als impuls voor de lokale economie met het aantrekkelijke 'IJsselfront Olst-Wijhe' als integrale gebiedsontwikkeling;
  • 4. Versterken van toekomstbestendige landbouw en landgoederen en aandacht voor natuur- en landschapskwaliteiten;
  • 5. Inzetten op het duurzaam vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, op duurzame energie en energiebesparing in het kader van de energietransitie;
  • 6. Samen werken aan circulaire economie, aan mogelijkheden voor lokale ondernemers om zich te vestigen en daar waar mogelijk innovatie bevorderen.

Uitgangspunt is dat plannen en projecten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorzien in een concrete woonbehoefte en tegelijkertijd ook nog andere maatschappelijke meerwaarde creëren. De gemeente gaat strategisch en flexibel om met de toevoeging van nieuwe woningen en hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Kleinschalige wooninitiatieven faciliteren bij de kleinere kernen, die passen bij de schaal en aard van de kern en aansluiten bij de lokale behoefte, zoals onder andere voor jongeren en ouderen. Uitgangspunt is een uitgebalanceerd woningaanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief;
  • 2. Woningbouwopgaven inzetten als aanjager en/of economische drager voor het oplossen van ruimtelijke knelpunten;
  • 3. Het Abersonterrein in Olst wordt omgevormd naar woningbouw, passend bij de uitgangspunten in de woonvisie;
  • 4. De voorkeur geven aan inbreiding boven uitbreiding in het landschap;
  • 5. Onderzoeken of, analoog aan de voorziening KGo, ook voor de bebouwde kom een dergelijke voorziening ingesteld kan worden.

Conclusie

Onderliggend initiatief sluit aan op de structuurvisie. Er wordt op basis van kwaliteit en inbreiding invulling gegeven aan een woningbouwopgave en aantoonbare behoefte.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat het beleid van de gemeente Olst-Wijhe voor het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt in deze nota gezien als een beleving van de uiterlijke verschijningsvorm, de belevingswaarde. Daarbij is echter niet uitsluitend het beeld bepalend, maar ook de toekomstwaarde (duurzaamheid) en vooral ook de gebruikswaarde.

Het gaat bij ruimtelijke kwaliteit niet alleen over 'mooi', maar ook over 'goed'. De toekomstwaarde en de gebruikswaarde dienen telkens meegenomen te worden bij het ontwikkelen van plannen. Bij gebruikswaarde gaat het om zaken als doelmatigheid (gebruik en beheer) en functionele geschiktheid.

Conclusie

Onderliggend initiatief ligt aan de rand van het historische centrum van Wijhe, maar wordt omringd door verschillende bouwstijlen. In architectuur is aansluiting gevonden bij de bebouwing in de omgeving. Met name wat betreft de hoogte en de vormgeving van de nieuwe appartementen is aansluiting gevonden met de algemene welstandscriteria. De Nota Ruimtelijke kwaliteit is daarbij onder andere gehanteerd.

Het plan is in het kader van het bestemmingsplan stedenbouwkundig getoetst. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen vindt een uiteindelijke toetsing aan de welstandscriteria plaats.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan/uitwerkingsplan) blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Geluid

Normstelling en beleid

De nieuwbouwappartementen van het plangebied betreffen geluidgevoelige bestemmingen voor wegverkeerslawaai in de zin van de Wet geluidhinder (verder Wgh) en liggen binnen de geluidszones van diverse gemeentelijke wegen, zoals de Julianalaan, Beatrixlaan en Oranjelaan, maar buiten de geluidzones van spoorwegen. Omdat voor de bebouwde kom van Wijhe echter een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur van toepassing is, zijn de geluidsgrenswaarden van de Wgh niet van toepassing. Een 30 km-weg met een relatief hoge verkeersdrukte aan (vracht)wagens in combinatie met bijvoorbeeld een klinkerbestrating kan voor een hoge geluidbelasting zorgen. De geluidbelasting van de 30 km-weg speelt in dit geval wel een rol in de ruimtelijke afweging. Er moet beoordeeld worden of bij de nieuw te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Toetsing

Door Noorman Advies is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de vijf te realieren appartementen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Vanwege de Julianalaan en Beatrixlaan wordt de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de appartementen overschreden. De geluidbelasting vanwege deze wegen bedraagt ten hoogste Lden = 51 dB (gecorrigeerd) voor de Julianalaan en Lden = 49 dB (gecorrigeerd) voor de Beatrixlaan. Aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB wordt wel voldaan.

Er hoeft geen hogere waarde procedure voor de Julianalaan en Beatrixlaan (30 km-wegen) te worden doorlopen.
Voor alle overige wegen geldt dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft geluid vanwege wegverkeer uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Anderzijds betekent het dat onder meer inzicht verkregen moet worden in de benodigde financiële investering van saneringswerkzaamheden die mogelijk noodzakelijk zijn vanwege het plan.

Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing

Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied (Bijlage 3). Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan een oordeel worden gegeven over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van onderzoekslocatie.

Tijdens de veldwerkzaamheden is plaatselijk een laag menggranulaat aangetroffen. Lokaal is onder deze laag menggranulaat tevens sprake van een (matig) puinhoudende bodemlaag. Verder zijn in de bodem geen bodemvreemde materialen waargenomen, die op de aanwezigheid van bodemverontreiniging zouden kunnen duiden.

Zowel in de boven- als ondergrond zijn geen verontreinigingen met één of meerdere van de onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan molydeen gemeten. Dit heeft vermoedelijk een natuurlijke oorsprong of is (deels) het gevolg van een tijdelijke verstoring van het chemisch bodemevenwicht, na plaatsing van de peilbuis. De gemeten licht verhoogde concentratie geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Uit de resultaten blijkt ook dat er geen asbest of asbesthoudend materiaal is aangetroffen.

Conclusie

De onderzoeksresultaten geven geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw en uitbreiding.

4.3 Milieuhinder

4.3.1 Hinder van bedrijven

Normstelling en beleid
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.


Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

De te realiseren supermarkt valt ook onder de werkingssfeer van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit milieubeheer) en betreft een inrichting type B. De op grond van het planvoornemen te verwachten geluidsniveaus dienen uit oogpunt van milieuwetgeving getoetst te worden aan de in dit besluit opgenomen geluidsvoorschriften.

Toetsing

SUPERMARKT
In het plangebied is een supermarkt aanwezig. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor supermarkten (SBI-code 471) in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (milieucategorie 1) met betrekking tot geluid en gevaar tot aan hindergevoelige objecten. Voor de aspecten geur en stof geldt 0 meter. De supermarkt wordt aan de noordoostzijde uitgebreid met brutovloeroppervlakte van 370 m2. Met de uitbreiding wordt de winkelvloeroppervlakte niet uitgebreid maar vindt alleen een uitbreiding van het magazijn plaats. De uitbreiding van de supermarkt is relevant bij de bepaling of omliggende hindergevoelige functies mogelijk door het planvoornemen kunnen worden gehinderd.

Door de uitbreiding komt de supermarkt dichter bij de woningen aan de Julianalaan 10-40. De afstand tot deze woningen bedraagt in de nieuwe situatie circa 20 meter. Aan de te hanteren richtafstand kan worden voldaan. Door de uitbreiding wordt eveneens de afstand naar de woning aan de Julianalaan 1A verkleind. De afstand bedraagt in de nieuwe situatie circa 15 meter. Ook hier kan aan de te hanteren richtafstand van 10 meter worden voldaan. Verwacht mag worden dat bij deze nabijgelegen woningen geen hinder vanwege het planvoornemen wordt ervaren.

Het planvoornemen bestaat naast een uitbreiding van het magazijn van de supermarkt, uit de ontwikkeling van appartementen op de verdiepingen boven het magazijn. Deze woningen zijn hindergevoelig voor het supermarktbedrijf. Voor deze woningen kan niet aan de te hanteren richtafstand van 10 meter worden voldaan, ze bevinden zich namelijk direct boven de supermarkt.

Gelet op de ligging van het plan in het centrumgebied van Wijhe met gemengd detailhandel, horeca en (op een verdieping gelegen) woningen en het aan de overzijde van de Julianalaan gelegen kantoor, kan de omgeving van het plangebied echter worden aangemerkt als gemengd gebied en mogen de richtafstanden met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie. In het geval van een supermarkt of (of ander milieucategorie 1-bedrijf), worden alle richtafstanden dan verlaagd naar 0 meter, zodat ook de verandering van de supermarkt voor nieuwbouwappartementen van het plangebied niet belemmerend is in het kader van milieuzonering.

Voor een goed woon- en leefklimaat is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de supermarkt op deze woningen.

Noorman Advies heeft een akoestisch onderzoek naar het geluid van de supermarkt op de bestaande en de nieuwe appartementen boven de supermarkt uitgevoerd, zie Bijlage 4.

Laden en lossen

Uit de resultaten volgt dat bij de bestaande bovenwoningen van de AH supermarkt (Julianalaan 2a/b) en bij de nieuwe appartementen in de dagperiode niet wordt voldaan aan de VNG-richtwaarden en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Bij de bestaande bovenwoningen bedraagt de overschrijding in de dagperiode ten hoogste 3 tot 5 dB. Bij de nieuwe appartementen vindt een overschrijding in de dagperiode plaats van ten hoogste 1 tot 7 dB.

De VNG-grenswaarden bedraagt 55 dB(A) in de dagperiode. In deze periode wordt de grenswaarde met ten hoogste 2 dB overschreden ter plaatse van de nieuwbouw. Maatgevend is het (met signalering) achteruitrijden en laden/lossen van vrachtwagens. In de avond- en nachtperiode vinden er geen overschrijdingen plaats.

Naar aanleiding van het onderzoek zijn er maatregelen getroffen bij het laden en lossen. Het laden en lossen vindt na maatregelen deels inpandig plaats.

Uit de resultaten volgt dat als gevolg van deze laad- en losactiviteiten ook na de beoogde maatregelen de VNG-grenswaarden worden overschreden. De overschrijding is beperkt tot de dagperiode. Door middel van het toepassen van mechanische ventilatie kan aan de voorkeursgrenswaarde van ten hoogste LAmax 55 dB(A) binnen de appartementen wordt voldaan.

Indirecte hinder

Voor indirecte hinder geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde bij de bestaande woningen gelegen nabij de supermarkt met ten hoogste 1 tot 5 dB wordt overschreden. Ter plaatse van de nieuw te realiseren appartementen bedraagt de overschrijding ten hoogste 1 dB. Voor zowel de bestaande woningen als de nieuwe appartementen geldt dat wel wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Ter hoogte van de overige omliggende woningen is de geluidbelasting 50 dB(A) etmaalwaarde. De te verwachten gevelgeluidwering van de bestaande woningen en appartementen bedraagt ten minste GA = 20 dB. Aan het binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan.

Cumulatie

In de berekening is de cumulatieve geluidbelasting vanwege de supermarkt tezamen met de wegverkeerlawaai op de gevels van de nieuw te realiseren appartementen bepaald. Dit is niet wettelijk noodzakelijk maar is volledigheidshalve wel uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat als mechanische ventilatie wordt toegepast of de toevoer van ventilatielucht via susrooster/suskasten wordt toegepast, voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Conclusie

De uitbreiding van de AH supermarkt aan de Oranjelaan 2 te Wijhe in combinatie met de realisatie van 5 appartementen is mogelijk onder de volgende randvoorwaarden:

  • het aanbrengen van een laad- en loshof met luifel én
  • het middels maatwerkvoorschriften toestaan van een hogere geluidbelasting (tot ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde) invallend op de gevels van zowel de bestaande bovenwoningen aan de Julianalaan 2a/b als de nieuw te realiseren appartementen.

De te realiseren gevelgeluidwering van de nieuw te bouwen appartementen dient ten minste GA;k = 26 dB(A) te bedragen. Bij toepassing van ventilatievoorzieningen met mechanische toe- en afvoer van ventilatielucht wordt hier zonder meer aan voldaan. Als gekozen wordt voor een systeem met natuurlijke toevoer van ventilatielucht dienen geluidgedempte toevoervoorzieningen (susroosters c.q. suskasten) te worden toegepast. Een nader gevelgeluidweringsonderzoek dient in dat geval uit te wijzen welke types susroosters of suskasten toepasbaar zijn c.q. wat de te realiseren dempingswaarde dient te bedragen van deze luchttoevoervoorzieningen.

Naast geluid kan geur ook een hinderveroorzakend aspect zijn.

WONEN

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. Een woning is niet te beschouwen als een hinderveroorzakende functie maar een hindergevoelige functie. In dat kader is het relevant in beeld te brengen welke bedrijvigheid zich in de omgeving van de nieuwe woningen bevindt. Onder het voorgaande kopje is reeds ingegaan op eventuele hinder vanwege de supermarkt. In de directe nabijheid is een kantoor aanwezig. Het navolgende kopje gaat in op het kantoor.

KANTOOR

In de omgeving van het plangebied is een kantoor aan de Oranjelaan 10 met het bijbehorende perceel gelegen. Deze bedrijvigheid bevindt zich op een afstand van circa 11 meter tot de nieuw te bouwen appartementen. Een kantoor wordt in de VNG-brochure vermeld als 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren' met SBI-2008 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78 en 80 t/m 82 en met richtafstanden van 0 meter voor geur, 0 meter voor stof, 10 meter voor geluid en 0 meter voor gevaar. Daarmee wordt voor het kantoor voldaan aan de richtafstanden. Overige bedrijvigheid buiten het plangebied is vanwege de relatief grote afstanden en de aard van de bedrijvigheid in het kader van milieuzonering niet relevant.

Conclusie

Milieuzonering is, gelet op de externe en interne werking, niet belemmerend voor het plan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.4.2 Archeologie

Toetsing

Archeologische dubbelbestemming

Op het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' uit het Parapluplan archeologie van toepassing. Deze dubbelbestemming ziet toe op archeologische bescherming van de hiermee aangewezen gronden en de archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen van een bepaalde grootte.

De archeologische beschermingsregeling houdt in dat in beginsel geen bouwwerken mogen worden gerealiseerd (tenzij een rapport kan worden overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld). Verschillende afwijkingsregels zijn hierop vervolgens van toepassing. Zo is in het beschermingsregime van 'Waarde - Archeologie 1' het realiseren van bouwwerken toegestaan binnen de bebouwde kom met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2.

Onderzoek

De uitbreiding van de supermarkt betreft een oppervlakte groter dan 100m2. Daarom is een inventariserend (verkennend) archeologisch onderzoek uitgevoerd op deze locatie. Het rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd (Bijlage 5).

Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch bureauonderzoek met een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Tijdens het veldonderzoek zijn zes boringen gezet en is het verwachtingsmodel getoetst.

Met het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied als gevolg van eerder uitgevoerde bodemingrepen grotendeels is verstoord. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd die op de (voormalige) aanwezigheid van archeologische grondsporen en/of een archeologische vindplaats wijzen. Hiermee is er in het plangebied een lage kans op behoudenswaardige archeologische waarden.

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Mochten bij toekomstige graafwerkzaamheden toch archeologische vondsten worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag; de gemeente Olst-Wijhe.

4.4.3 Cultuurhistorie

Toetsing

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving.

Het ontstaan van Wijhe hangt nauw samen met de IJssel. Wijhe ligt op een oeverwal van deze rivier. Het plangebied ligt aan de rand van het historische centrum van Wijhe, dat ook een (beschermd) historisch dorpsgezicht is. Het plangebied ligt niet in het historisch dorpsgezicht.

Het project raakt geen cultuurhistorische waarden. Met de stedenbouwkundige opzet van de nieuwbouw is sprake van een invulling die een kwaliteitsimpuls vormt voor de omgeving. De nieuwbouw leidt dan ook niet tot aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de omgeving.

4.4.4 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.


Toetsing
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het projectgebied geen inrichtingen, wegen, spoorwegen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De IJssel is een vaarroute voor gevaarlijke stoffen. De afstand tot het projectgebied is echter ruim 650 m. Het projectgebied ligt daarmee niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes en leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede van de risicokaart (bron: Atlas leefomgeving)

Overstromingsrisicoparagraaf

Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op het overstroombaar gebied als zodanig op de kaart Watergebiedsreserveringen van de provinciale verordening zijn aangegeven, voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

De verordening schrijft voor dat voor overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen, waarin aandacht wordt besteed aan deze aspecten.

Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied (zie figuur 8). Het project voorziet in een uitbreiding van een bestaande supermarkt en de bouw van appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1773.BP2022004028-0301_0011.png"

Figuur 11. Uitsnede van de kaart 'overstroombaar gebied' (bron: Omgevingsverordening Overijssel)

Risico-inventarisatie

De ernst van een overstroming wordt bepaald door:

  • de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (af te leiden uit de risicokaart);
  • de kans op een overstroming;
  • de beschikbare tijd voor evacuatie / noodmaatregelen (hoe lang duurt het tot het water er is?


MAXIMALE WATERDIEPTE EN KANS OP EEN OVERSTROMING

Het projectgebied ligt buiten de gebieden met een grote (1/10 jaar) of middelgrote (1/100 jaar) kans op overstromingen. Op de risicokaart komt naar voren dat de kans op een overstroming klein tot zeer klein is (1/1.000 tot 1/10.000 jaar). Dit zijn overstromingen vanuit het primaire systeem (bijvoorbeeld de IJssel of de Vecht) waar de dijken een strenge norm hebben. Voor de betreffende locatie wordt een maximale waterdiepte van 1,0 - 1,5 m verwacht.

EVACUATIE/NOODMAATREGELEN
Het plangebied wordt via de Julianalaan / Beatrixlaan ontsloten. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd.


Maatregelen:
Ondanks de kleine kans van voorkomen, wordt er toch voor gekozen om met een overstroming rekening te houden. Voor dit project worden de volgende voorzieningen/maatregelen toegepast:

  • voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels zodat bij geringe wateroverlast het gebouw droog blijft;
  • aansluiting plangebied op dichtstbijzijnde hoofdontsluitingsweg, zodat bereikbaarheid zo lang mogelijk gewaarborgd is.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Toetsing

Om te onderzoeken of met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van negatieve effecten op soorten en/of gebieden is een ecologische quickscan uitgevoerd door het bureau FaunaX B.V (Bijlage 6).

Op basis van de quickscan is er vervolgens een nader onderzoek uitgevoerd ten aanzien van beschermde soorten (huismus/gierzwaluw/vleermuizen/steenmarter). De rapportage van het nader onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.

In het navolgende worden de resultaten uiteengezet met betrekking tot soortbescherming en gebiedsbescherming.

SOORTENBESCHERMING

Algemene broedvogels
Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd.

Jaarrond beschermde nesten (huismus en gierzwaluw)
Binnen het plangebied zijn, op basis van de quickscan en het nader onderzoek, een vijftal nesten van huismussen en twee nesten van gierzwaluw vastgesteld. Deze nesten genieten jaarronde bescherming.

De vijf nestplaatsen van huismus en twee nestlocaties van gierzwaluw zullen door de werkzaamheden verstoord worden/verloren gaan. Voor de voortgang van het project omtrent huismus en gierzwaluw wordt er een ontheffing Wnb soorten aangevraagd bij de provincie Overijssel. Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.

Vleermuizen (verblijfplaatsen)
Bij de quickscan kon de aanwezigheid van verblijfplaatsen (kraam-, paar-, winter- of zomerverblijven) van de soorten baardvleermuis, franjestaart, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en meervleermuis in de woningen binnen het plangebied niet op voorhand worden uitgesloten. Nader onderzoek is uitgevoerd om de aanwezigheid hiervan vast te stellen, dan wel uit te sluiten.

Tijdens het nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen is één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis binnen het plangebied aangetroffen die door de werkzaamheden verstoord wordt/verloren gaat. Voor de voortgang van het project omtrent gewone dwergvleermuis wordt er een ontheffing Wnb soorten aangevraagd bij de provincie Overijssel.

Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er compenserende en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.


Steenmarter
De aanwezigheid van verblijfplaatsen van steenmarters in de woningen binnen het plangebied kon op basis van de quickscan niet op voorhand worden uitgesloten. De steenmarter is in de provincie Overijssel niet vrijgesteld voor ruimtelijke ingrepen.

Tijdens het nader onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van steenmarter binnen het plangebied aangetroffen. Er is er voor de voortgang van het project omtrent steenmarter geen ontheffing nodig.

GEBIEDSBESCHERMING
Tijdens de bureaustudie van de door de provincie Overijssel gepubliceerde gegevens zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied en de directe omgeving daarvan is geen onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS) en Natura 2000 en is niet aangewezen als weidevogel of ganzenfoerageergebied (bron: Geoportaal Provincie Overijssel). Negatieve effecten op deze gebieden (met uitzondering van effecten als gevolg van stikstofuitstoot) als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.

Gezien de geringe afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden als gevolg van extra stikstofuitstoot niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd om dit in beeld te brengen. De berekening is opgenomen in Bijlage 8.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

Om de werkzaamheden binnen de kaders van Wet natuurbescherming uit te voeren, worden de onderstaande vervolgstappen aanbevolen. Deze vervolgstappen hebben betrekking op de resultaten van het nader onderzoek en de resterende aanbevelingen uit de ecologische quickscan.

Vervolgstappen:

  • Ontheffing Wnb soorten aanvragen bij de provincie Overijssel voor:
    • 1. Huismus: vijf nestplaatsen;
    • 2. Gierzwaluw: twee nestplaatsen;
    • 3. Gewone dwergvleermuis: een paarverblijfplaats.
  • Werken buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart - 15 juli).
  • Houd rekening met de zorgplicht (zie quickscan, rapport nummer 22027).

Met het in acht nemen van de vervolgstappen wordt het planvoornemen wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar geacht.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.


Toetsing

Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.


Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Verkeer en parkeren

Vanwege het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Aandacht moet worden besteed aan een goede verkeersafwikkeling en ruimte voor voldoende parkeerplaatsen.

Verkeer

Met het planvoornemen wordt een uitbreiding van de bestaande supermarkt en de realisatie van vijf appartementen mogelijk gemaakt. Aan de hand van kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018) kan de verkeersgeneratie van het plan worden bepaald.

Het dorp Wijhe is te categoriseren als een 'niet-stedelijke' omgeving. Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van Wijhe. Voor beide functies kan de volgende verkeersgeneratie worden aangehouden:

Functie   aantal / oppervlakte   norm CROW (max).   Totaal  
Fullservice supermarkt   265   97,8 per 100 m2 bvo   259,17  
koop, appartement, goedkoop   5   5,6 per woning   28  
Totaal       287,17  

De totale verkeersgeneratie komt daarmee uit op afgerond maximaal 288 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag. Verwacht mag worden dat op de omliggende wegen voldoende capaciteit aanwezig is om een dergelijke verkeersgeneratie op te vangen.

De route van de vrachtwagens die de supermarkt bevoorraden blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. De opstelplaats van de vrachtwagen ten behoeve van het laden en lossen is verder naar achteren geplaatst.

Onderzoek parkeren

De uitbreiding van de supermarkt en de realisatie van vijf appartementen heeft een gewijzigde parkeerbehoefte tot gevolg. Aan de hand van het gemeentelijk parkeerbeleid is hiervoor een aparte memo, zie Bijlage 9, opgesteld. Uit deze memo blijkt dat de berekende parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling 13 parkeerplaatsen is.

In de voorverkenning van het planvoornemen voorzag het plan in maximaal 13 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Na deze eerste verkenning hebben tussen gemeente en initiatiefnemer gesprekken plaatsgevonden over de beoogde parkeeroplossing. De locatie en de directe omgeving (< 100 meter) bieden relatief weinig mogelijkheden voor het inrichten van nieuwe parkeerplekken. Er is gesproken om ook een stuk groen aan de Beatrixlaan in te zetten voor nieuwe parkeerplekken, maar met het oog op ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving is het niet wenselijk om al het groen op te offeren voor parkeerplekken. Naar aanleiding van deze gesprekken is het plan aangepast en is in totaal ruimte gevonden voor 8 nieuwe parkeerplekken, voor het grootste deel op eigen terrein langs de gevel van de Albert Heijn aan de Julianalaan.

In opdracht van de gemeente is in 2023 er een parkeer- en verkeersstromenonderzoek uitgevoerd naar het centrum van Wijhe (Goudappel, 2023). Uit dit onderzoek blijkt dat de bezettingsgraad van de parkeerplekken in de omgeving (o.a. Van Dedemplein) onder de 85% blijft. Het onderzoek vindt aansluiting bij de uitkomsten van de tellingen die de initiatiefnemer zelf heeft uitgevoerd en onderdeel uitmaken van de parkeermemo.

In 2024 heeft naar aanleiding van deze nieuwe inzichten een aanpassing van de parkeermemo plaatsgevonden. Met de realisatie van de 8 parkeerplaatsen en de reeds aanwezige beschikbare capaciteit (huidige gemiddelde bezettingsgraad bedraagt 55%) zijn gedurende de week ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Ook op de drukke momenten, te weten koopavond en zaterdagmiddag en de dinsdagmorgenmarkt, is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Zie voor de volledige uitwerking de memo in Bijlage 9.

Dat betekent dat het niet noodzakelijk is om voor de volledige parkeervraag van 13 plekken te voldoen. Dit feit, in combinatie met de beperkte ruimte voor het aanleggen van parkeerplekken, kan op grond van artikel 4.3.2 van de Beleidsregels Parkeren Olst-Wijhe medewerking worden verleend aan het plan.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.9 Water

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Watertoets

Op 7 oktober 2022 is voor dit plan een watertoets doorlopen bij Waterschap Drents Overijsselse Delta (Bijlage 10). Op basis van de ingevulde gegevens is een korte procedure van toepassing. Het waterschap gaat akkoord met het plan, mits wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf met bijbehorende aanvullende adviezen. Dit is in deze waterparagraaf verwerkt.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Advies overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

Conclusie

Het plan is voor alle wateraspecten uitvoerbaar. De standaardmaatregelen met betrekking tot de waterhuishouding worden bij de uitwerking van het plan meegenomen. Voor noodsituaties worden de noodzakelijke voorzieningen getroffen.

4.10 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.


Toetsing

In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke aansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.

4.11 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welke activiteiten plan-m.e.r.-plichting, project-m.e.r.-plichting of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden. Het bevoegd gezag beoordeelt of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit gebeurt aan de hand van wettelijke beoordelingscriteria die in Bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn zijn opgenomen:

  • de kenmerken van een project
  • de plaats van een project
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het planvoornemen

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een supermarkt met 265 m2 en de realisatie van vijf appartementen. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 2.000 m2. Het betreft een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 uit de D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan blijft echter onder de drempelwaarden van 100 hectare en 2.000 woningen. Het plan is daarmee niet rechtstreeks MER-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Beoordeling

  Criteria   Beschrijving van mogelijke effecten   Noodzaak m.e.r.-
procedure  
HOOFDTHEMA 1: KENMERKEN VAN HET PROJECT  
A   De omvang van het project.   D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m2). Het planvoornemen omvat de uitbreiding van een bestaande supermarkt en de realisatie van maximaal 5 appartementen in een plangebied van circa 2.000 m2. De genoemde drempelwaarde wordt niet overschreden.   nee  
B   De cumulatie met andere projecten.   In de omgeving van het plangebied zijn geen ontwikkelingen gepland die gezamenlijk met de ontwikkeling van het plangebied tot negatieve effecten kunnen leiden.   nee  
C   Gebruik natuurlijke hulpbronnen.   Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd.

Reguliere bouw wordt doorgaans gerealiseerd met onder meer steenachtige materialen, beton, staal en hout. Het gaat om grondstoffen die niet bijzonder schaars zijn. Daarnaast moeten de toekomstige appartementen gerealiseerd worden met aandacht voor duurzame energie(systemen), ingegeven door onder andere de huidige verplichting in het Bouwbesluit om gasloos te bouwen.  
nee  
D   De productie van afvalstoffen.   Afvalstoffen komen vrij en/of ontstaan als gevolg van normaal gebruik van de bebouwing. Bouwafval kan bij aanleg - evenals huishoudelijk afval in de gebruiksfase - op de gebruikelijke wijze worden ingezameld en verwerkt. Het gaat hierbij om afvalsoorten die geschikt zijn voor hergebruik. Over het algemeen kan ruim 90% van het bouwafval worden ingezet als grondstof voor nieuwe producten. Het is daarom essentieel om bouwafval goed te scheiden. Dit begint op de bouwplaats.   nee  
E   Verontreiniging en hinder   Aanlegfase: enkel tijdens de bouw.

Gebruiksfase: met toename van verkeer door de ontwikkeling van het planvoornemen zijn er consequenties voor geluid en luchtkwaliteit. Dit leidt echter niet tot relevante milieueffecten. Gelet op de omvang van het plan draagt het planvoornemen slechts in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is de toename van verkeer niet zodanig dat geluidseffecten vanwege wegverkeer door ontwikkeling van het planvoornemen optreden.

Een eventuele toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied als gevolg van het planvoornemen wordt middels een Aeriusberekening in beeld gebracht. Verwacht wordt dat significant negatieve effecten door vermesting en verzuring kunnen worden uitgesloten (0,00 mol/ha/jaar op nabijgelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebieden).  
nee  
F   Het risico van zware ongevallen en/of rampen waaronder rampen door klimaatverandering.   Het planvoornemen maakt geen ontwikkeling mogelijk dat zware ongevallen kan veroorzaken. In het planvoornemen wordt op diverse manieren rekening gehouden met klimaatbestendig bouwen. Ook hier zijn geen milieueffecten te verwachten.   nee  
G   Risico's voor de menselijke gezondheid.   Het planvoornemen maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk met effecten op de volksgezondheid (zoals hinderveroorzakende objecten/activiteiten).   nee  
HOOFTHEMA 2: PLAATS VAN HET PROJECT  
A   Het bestaande grondgebruik.   Het plangebied is nu in gebruik voor detailhandelsactiviteiten en wonen. Het plangebied is grotendeels verhard en bebouwd.   nee  
B   Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied.   Het plangebied heeft door het huidige gebruik geen hoge ecologisch waarde. Het plangebied is grotendeels verhard danwel bebouwd. Voor zover sprake is van natuurlijke hulpbronnen in het plangebied dan worden deze door de ontwikkeling niet aangetast.   nee  
C   het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de gevoelige gebieden.   Het perceel ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Vanwege de grote afstand treden naar verwachting geen negatieve effecten op vanwege het voornemen. In het plangebied zijn eventueel de beschermde soort huismus, gierzwaluw, vleermuis aanwezig. Ondanks de aangetroffen diersoorten kunnen negatieve effecten vanwege het voornemen ondervangen worden met mitigerende maatregelen.   nee  
HOOFDTHEMA 3: KENMERKEN VAN HET POTENTIËLE EFFECT  
A   De aard, de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden).   De effecten als gevolg van de nieuwbouw van woningen blijven beperkt tot enkele tientallen meters. Zoals blijkt uit de voorgaande rijen, treden vanwege het planvoornemen geen negatieve effecten op diverse milieuaspecten op.
Het plangebied ligt verder op voldoende afstand van gebieden met beschermde natuurwaarden (zie 2B). Het bereik van het planvoornemen reikt niet tot het Natura 2000-gebied.  
nee  
B   Het grensoverschrijdende karakter van het effect.   Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake   nee  
C   De intensiteit en de complexiteit van het effect.   De potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Het effect is beperkt tot het plangebied en nabije omgeving. Relevante milieuaspecten voor onderzoek zijn bodem, ecologie, externe veiligheid, geluidhinder, water, bedrijvenhinder en luchtkwaliteit. Hiertoe zijn al verkennende onderzoeken gedaan waaruit geen redenen blijken om aan te nemen dat sprake is van onoverkomelijke belemmeringen voor planontwikkeling op deze planlocatie.   nee  
D   Waarschijnlijkheid van het effect, de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.   De effecten duren zo lang het plangebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen en de hiertoe gerealiseerde bebouwing op te ruimen. Omdat mag worden uitgegaan van een duurzaam gebouwde omgeving gaat het hierbij dan ook in zekere zin om een onomkeerbare ontwikkeling.   nee  
E   Cumulatie van effecten met de effecten met effecten van andere projecten.   Als aangegeven (zie 1B) zijn in de omgeving van het plangebied geen ontwikkelingen gepland die gezamenlijk tot cumulerende effecten kunnen leiden.   nee  
F   De mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.   Er zijn als gevolg van het planvoornemen geen effecten op de omgeving te verwachten waarvoor op voorhand mitigerende maatregelen aan de orde zijn.   nee  

Conclusie

In voorliggende paragraaf zijn de gevolgen van de uitbreiding van de bestaande supermarkt en het realiseren van vijf appartementen besproken. De studie is vormgegeven aan de hand van de relevante criteria die staan opgenomen in de Wet milieubeheer en bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU (waarmee Richtlijn 2011/92/EU is gewijzigd). Dit betekent dat gekeken is naar de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de gevolgen van de activiteit voor het milieu.


Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject van een relatief zeer geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.


Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure zinvol maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.- procedure niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat algemene regels die gelden voor het gehele plangebied.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Centrum (Artikel 3)

Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Centrum'. Ter plaatse van de woongebouwen op de verdiepingen is een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 9 meter aangehouden. Ter plaatse van de uitbreiding aan de oostkant van het plangebied is ter plaatse van de zuidgevel een aanduiding 'gevellijn' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt geen maximale goothoogte zodat hier een rechtstandige gevel gerealiseerd kan worden.

De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is overgenomen uit het onderliggende bestemmingsplan.

Waarde - Waardevol dorpsgezicht (Artikel 4)

Deze dubbelbestemming is conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en bescherming van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het waardevol dorpsgezicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie 

De initiatiefnemer heeft in een vroeg stadium de plannen voorgelegd aan buurtbewoners. Op 3 mei 2022 heeft de initiatiefnemer een buurtpresentatie gehouden, waar de plannen zijn toegelicht. Buurtbewoners zijn tijdens deze bijeenkomst ook in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de plannen. Het verslag van de bijeenkomst is opgenomen als Bijlage 11.

Wettelijk vooroverleg

Het bestemmingsplan wordt voor het wettelijk vooroverleg naar relevante overlegpartners gestuurd. Uitkomsten van het vooroverleg worden in deze paragraaf verwerkt.


Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Iedereen is daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel worden er richting vaststelling enkele ambsthalve wijzigingen doorgevoerd, zie Bijlage 12. Paragraaf 4.3.1 en 4.8 zijn hierop aangevuld. Daarnaast heeft een update van de stikstofberekening in Bijlage 8 plaatsgevonden. De wijziingen leiden niet tot een zodanig ander plan dat het plan gewijzigd wordt vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.